Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Amos 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 8

Amos 8:1.

VAN DEN ONDERGANG VAN HET HUIS ISRAELS EN VAN GEESTELIJKE HONGER.

V. Amos 8:1-Amos 8:13. Vierde gezicht. De Heere toont den Profeet onder het beeld van een korf met rijp ooft Israëls rijpheid voor het gericht. Amos verklaart daarop het gezicht, en kondigt den onrechtvaardigen en geweld plegenden groten onder het volk als straf voor hun goddeloosheid aan, dat hun vreugdefeesten in treurdagen zullen worden veranderd. Dan zal er een tijd komen, dat zij, die nu Gods woord verachten, van dorst daaraan zullen versmachten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 8

Amos 8:1.

VAN DEN ONDERGANG VAN HET HUIS ISRAELS EN VAN GEESTELIJKE HONGER.

V. Amos 8:1-Amos 8:13. Vierde gezicht. De Heere toont den Profeet onder het beeld van een korf met rijp ooft Israëls rijpheid voor het gericht. Amos verklaart daarop het gezicht, en kondigt den onrechtvaardigen en geweld plegenden groten onder het volk als straf voor hun goddeloosheid aan, dat hun vreugdefeesten in treurdagen zullen worden veranderd. Dan zal er een tijd komen, dat zij, die nu Gods woord verachten, van dorst daaraan zullen versmachten.

Vers 1

1. De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet een korf metrijpe zomervruchten.

Vers 1

1. De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet een korf metrijpe zomervruchten.

Vers 2

2. En Hij zei: Wat ziet gij, Amos? En ik zei: Een korf metrijpe zomervruchten. Toen zei de HEERE tot mij, om het gezicht te verklaren: Het einde, de rijpheid tot het gericht, is gekomen over Mijn volk Israël, over het noordelijke rijk; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan (Amos 7:8).

Vers 2

2. En Hij zei: Wat ziet gij, Amos? En ik zei: Een korf metrijpe zomervruchten. Toen zei de HEERE tot mij, om het gezicht te verklaren: Het einde, de rijpheid tot het gericht, is gekomen over Mijn volk Israël, over het noordelijke rijk; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan (Amos 7:8).

Vers 3

3. Maar de vrolijke gezangen des tempels, (liever: der paleizen) zullen te dien dage huilen, in weeklachten veranderd worden, spreekt de Heere HEERE: vele dode lichamen zullen er zijn(Amos 5:12 Proverbs 9:15) door Mijne hand ter neer geveld; in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend, vol stomme wanhoop wegwerpen.

In den grondtekst klinken de woorden veel aangrijpender: "Hij heeft ze weggeworpen. Stil!" Dat is het vreselijk zwijgen van hen, die het woeste veld van lijken overzien, en in het gevoel van zware zonde des volks niet eens den naam van God zullen vermelden, die in toorn Zijne gerichten heeft volvoerd. "

"Hoe zalig zijn de vromen! Hun wenen, zegt de Heiland, zal in vreugde worden veranderd. Met de goddelozen is het juist omgekeerd. (PF. B. W).

Vers 3

3. Maar de vrolijke gezangen des tempels, (liever: der paleizen) zullen te dien dage huilen, in weeklachten veranderd worden, spreekt de Heere HEERE: vele dode lichamen zullen er zijn(Amos 5:12 Proverbs 9:15) door Mijne hand ter neer geveld; in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend, vol stomme wanhoop wegwerpen.

In den grondtekst klinken de woorden veel aangrijpender: "Hij heeft ze weggeworpen. Stil!" Dat is het vreselijk zwijgen van hen, die het woeste veld van lijken overzien, en in het gevoel van zware zonde des volks niet eens den naam van God zullen vermelden, die in toorn Zijne gerichten heeft volvoerd. "

"Hoe zalig zijn de vromen! Hun wenen, zegt de Heiland, zal in vreugde worden veranderd. Met de goddelozen is het juist omgekeerd. (PF. B. W).

Vers 4

4. Hoort dit, gij groten en machtigen, die den nooddruftige opslokt! en dat om te vernielen de ellendigen des lands, of de stillen in den lande, die gene andere hulp en nergens recht vinden en zoeken, dan alleen bij God.

Vers 4

4. Hoort dit, gij groten en machtigen, die den nooddruftige opslokt! en dat om te vernielen de ellendigen des lands, of de stillen in den lande, die gene andere hulp en nergens recht vinden en zoeken, dan alleen bij God.

Vers 5

5. Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan, de feesttijd, waarin wij geen bezigheden mogen verrichten (Numbers 28:11, 2 Kings 4:23), overgaan, dat wij met winst leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij den verzamelden voorraad koren mogen openen? verkleinende de efa, de maat voor het koren (Exodus 16:36), en den sikkel, den prijs, die ons daarvoor moet worden toegewogen, vergrotende, en verkeerdelijk handelende a) met bedrieglijke weegschalen;

a) Hosea 12:8.

Vers 5

5. Zeggende: Wanneer zal de nieuwe maan, de feesttijd, waarin wij geen bezigheden mogen verrichten (Numbers 28:11, 2 Kings 4:23), overgaan, dat wij met winst leeftocht mogen verkopen? en de sabbat, dat wij den verzamelden voorraad koren mogen openen? verkleinende de efa, de maat voor het koren (Exodus 16:36), en den sikkel, den prijs, die ons daarvoor moet worden toegewogen, vergrotende, en verkeerdelijk handelende a) met bedrieglijke weegschalen;

a) Hosea 12:8.

Vers 6

6. Dat wij de armen daardoor zo arm maken, dat wij eindelijk, daar zij ons niet meer kunnen betalen, voor a) geld als slaven mogen kopen (Leviticus 25:39), en den nooddruftige om de allerkleinste schuld bijv. om een paar schoenen, die zij niet kunnen betalen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen, in plaats van koren afval leveren.

a) Amos. 2:6.

Voor gierige mensen is de heiligheid van den sabbat een bijna ondragelijke last; stond het aan hen zij schaften dien geheel af.

Men kan hier zien tot wat gruwelijke zonden de gierigheid de mensen kan brengen, zodat zij niet alleen God en Zijn woord, maar ook de natuurlijke billijkheid vergeten. Wij zien ook welk een hard lot armen onder goddeloze rijken hebben. Zij moeten niet alleen hun voetwis zijn, maar zijn ook hun die gewoonlijk geen bescherming hebben, ten doel, om ze ten laatste van alles te beroven. Dat zij zich vertroosten! zij hebben den Heere tot Beschermer.

Vers 6

6. Dat wij de armen daardoor zo arm maken, dat wij eindelijk, daar zij ons niet meer kunnen betalen, voor a) geld als slaven mogen kopen (Leviticus 25:39), en den nooddruftige om de allerkleinste schuld bijv. om een paar schoenen, die zij niet kunnen betalen; dan zullen wij het kaf van het koren verkopen, in plaats van koren afval leveren.

a) Amos. 2:6.

Voor gierige mensen is de heiligheid van den sabbat een bijna ondragelijke last; stond het aan hen zij schaften dien geheel af.

Men kan hier zien tot wat gruwelijke zonden de gierigheid de mensen kan brengen, zodat zij niet alleen God en Zijn woord, maar ook de natuurlijke billijkheid vergeten. Wij zien ook welk een hard lot armen onder goddeloze rijken hebben. Zij moeten niet alleen hun voetwis zijn, maar zijn ook hun die gewoonlijk geen bescherming hebben, ten doel, om ze ten laatste van alles te beroven. Dat zij zich vertroosten! zij hebben den Heere tot Beschermer.

Vers 7

7. De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid, Zijne kroon en Zijn roem, d. i. bij Zichzelven, die als zodanig zulk een misdaad niet gewroken kan laten: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten! 1) (Waarlijk ik zal ze in eeuwigheid niet vergeten).

1) Dit is bij Amos de derde eed des Heeren (vgl. Amos 4:2; Amos 6:8). Alle drie eden zijn verzekeringen, dat de Heere Zijn vonnis over Israël zal volvoeren. Dit bewijst hoe verstokt het volk was, en hoe vermetel in zijne zonden, dat het zulke eden behoefde om te worden getroffen.

De Heere God wijst hier verder op de grote zonde van Israël, dat het den ellendige, den arme verdrukt, dat de rijken, de kooplieden, door allerlei woeker en vals gewicht, zich verrijken, ten koste van den arme. Dit was een der ergste zonden, waarom de Heere der heirscharen zich vreeslijk vertoornde en waarom Hij het land zou overgeven aan de verwoesting.

Vers 7

7. De HEERE heeft gezworen bij Jakobs heerlijkheid, Zijne kroon en Zijn roem, d. i. bij Zichzelven, die als zodanig zulk een misdaad niet gewroken kan laten: Zo Ik al hun werken in eeuwigheid zal vergeten! 1) (Waarlijk ik zal ze in eeuwigheid niet vergeten).

1) Dit is bij Amos de derde eed des Heeren (vgl. Amos 4:2; Amos 6:8). Alle drie eden zijn verzekeringen, dat de Heere Zijn vonnis over Israël zal volvoeren. Dit bewijst hoe verstokt het volk was, en hoe vermetel in zijne zonden, dat het zulke eden behoefde om te worden getroffen.

De Heere God wijst hier verder op de grote zonde van Israël, dat het den ellendige, den arme verdrukt, dat de rijken, de kooplieden, door allerlei woeker en vals gewicht, zich verrijken, ten koste van den arme. Dit was een der ergste zonden, waarom de Heere der heirscharen zich vreeslijk vertoornde en waarom Hij het land zou overgeven aan de verwoesting.

Vers 8

8. Zou het land hierover, over zulk een zwaar gericht, dat Ik over alle die daden brengen zal, niet beroerd worden? en al wie daarin woont treuren (Amos 9:5)? Ja het land, de aarde die onder het gewicht van het gericht siddert, zal geheel alsof zij tot den eersten chaos weer zou terugzenden of door een nieuwen zondvloed zou worden overstroomd, oprijzen als ene als de rivier de Nijl en het zal heen en weer gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte 1).

1) Beter: en het zal deinen en vallen als de rivier van Egypte. Het bewogen worden van het land, het heen en weer gaan hiervan, wordt hier vergeleken met het wassen en vallen van den Nijl.

Het sidderen der aarde, als een zich verheffen en nederzinken wordt nu aanschouwelijk gemaakt door vergelijking met het stijgen en vallen van den Nijl.

Vers 8

8. Zou het land hierover, over zulk een zwaar gericht, dat Ik over alle die daden brengen zal, niet beroerd worden? en al wie daarin woont treuren (Amos 9:5)? Ja het land, de aarde die onder het gewicht van het gericht siddert, zal geheel alsof zij tot den eersten chaos weer zou terugzenden of door een nieuwen zondvloed zou worden overstroomd, oprijzen als ene als de rivier de Nijl en het zal heen en weer gedreven en verdronken worden, als door de rivier van Egypte 1).

1) Beter: en het zal deinen en vallen als de rivier van Egypte. Het bewogen worden van het land, het heen en weer gaan hiervan, wordt hier vergeleken met het wassen en vallen van den Nijl.

Het sidderen der aarde, als een zich verheffen en nederzinken wordt nu aanschouwelijk gemaakt door vergelijking met het stijgen en vallen van den Nijl.

Vers 9

9. En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik voor het volk van het rijk van Israël de zon, de staat van geluk op den middag, te midden van zijn glans, als niemand er aan denkt, zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. De zon gaat voor ieder op den middag onder, wanneer hij plotseling in het midden zijns levens door den dood wordt weggenomen. Dit is ook waar van ieder volk, wanneer het midden in zijn aards geluk plotseling wordt vernietigd, maar het is nog in ruimeren zin alzo, wanneer de Heere op den jongsten dag ten gerichte zal komen, in een tijd, wanneer de geruste wereld het niet verwacht (Matthew 24:37), dan zal deze aardse zon op den middag ten ondergaan, en de aarde op helder lichten dag met duisternis worden bedekt. Maar ieder gericht, dat in den loop der tijden over een goddeloos volk of rijk komt, is een voorbode van het komen van het laatste gericht.

Vers 9

9. En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik voor het volk van het rijk van Israël de zon, de staat van geluk op den middag, te midden van zijn glans, als niemand er aan denkt, zal doen ondergaan, en het land bij lichten dage verduisteren. De zon gaat voor ieder op den middag onder, wanneer hij plotseling in het midden zijns levens door den dood wordt weggenomen. Dit is ook waar van ieder volk, wanneer het midden in zijn aards geluk plotseling wordt vernietigd, maar het is nog in ruimeren zin alzo, wanneer de Heere op den jongsten dag ten gerichte zal komen, in een tijd, wanneer de geruste wereld het niet verwacht (Matthew 24:37), dan zal deze aardse zon op den middag ten ondergaan, en de aarde op helder lichten dag met duisternis worden bedekt. Maar ieder gericht, dat in den loop der tijden over een goddeloos volk of rijk komt, is een voorbode van het komen van het laatste gericht.

Vers 10

10. En Ik zal dan uwe vreugdefeesten in rouw, en al uwe liederen, die gij nu in uitgelatenheid zingt als hadt gij Gods straffen niet te vrezen, in weeklagen veranderen (Amos 8:3. Amos 5:16. Hosea 2:13), en op alle lenden enen zak, het haren boet- en treurgewaad (Genesis 37:34), en op alle hoofd kaalheid opbrengen, die gij zelf u als tekenen van diepe treurigheid maken zult (Isaiah 3:24), en Ik zal het land stellen in zo groten rouw, als er in een huis is over enen enigen zoon, wanneer hij gestorven is (Jeremiah 6:26. Zechariah 12:10), en na al die droefheid zaldeszelfs einde, het einde van dat land zijn als een bitteren dag; het gericht zal van hen niet meer worden weggenomen.

De zin der figuurlijke spreekwijs is voor elk verstaanbaar. Ik zal in het midden van den voorspoed, der welvaart en weelde op eenmaal het grootste en jammerlijkste onheil doen ontstaan, gelijk ook inderdaad heeft plaats gehad, toen onmiddellijk na den dood van Jerobeam, het Israëlietische rijk uit het toppunt van zijn grootheid nederstortte, en door al de jammeren van den burgerkrijg geteisterd en verwoest werd. Sommigen menen, dat men hier behalve den oneigenlijken ook een eigenlijken zin moet plaats geven, vermits in het jaar van Jerobeams dood, en wel ten tijde van een der hoge feesten, ene zonneklips in het rijk van Israël zichtbaar moet geweest zijn, waarbij vijf zesde gedeelten der zonneschijf verduisterd werden. Zodanig verschijnsel werd destijds voor een voorbode van grote rampen gehouden. Het afsnijden en uitrukken der haren was even als het rouwgewaad of de zak, een teken van openbare droefheid.

Vers 10

10. En Ik zal dan uwe vreugdefeesten in rouw, en al uwe liederen, die gij nu in uitgelatenheid zingt als hadt gij Gods straffen niet te vrezen, in weeklagen veranderen (Amos 8:3. Amos 5:16. Hosea 2:13), en op alle lenden enen zak, het haren boet- en treurgewaad (Genesis 37:34), en op alle hoofd kaalheid opbrengen, die gij zelf u als tekenen van diepe treurigheid maken zult (Isaiah 3:24), en Ik zal het land stellen in zo groten rouw, als er in een huis is over enen enigen zoon, wanneer hij gestorven is (Jeremiah 6:26. Zechariah 12:10), en na al die droefheid zaldeszelfs einde, het einde van dat land zijn als een bitteren dag; het gericht zal van hen niet meer worden weggenomen.

De zin der figuurlijke spreekwijs is voor elk verstaanbaar. Ik zal in het midden van den voorspoed, der welvaart en weelde op eenmaal het grootste en jammerlijkste onheil doen ontstaan, gelijk ook inderdaad heeft plaats gehad, toen onmiddellijk na den dood van Jerobeam, het Israëlietische rijk uit het toppunt van zijn grootheid nederstortte, en door al de jammeren van den burgerkrijg geteisterd en verwoest werd. Sommigen menen, dat men hier behalve den oneigenlijken ook een eigenlijken zin moet plaats geven, vermits in het jaar van Jerobeams dood, en wel ten tijde van een der hoge feesten, ene zonneklips in het rijk van Israël zichtbaar moet geweest zijn, waarbij vijf zesde gedeelten der zonneschijf verduisterd werden. Zodanig verschijnsel werd destijds voor een voorbode van grote rampen gehouden. Het afsnijden en uitrukken der haren was even als het rouwgewaad of de zak, een teken van openbare droefheid.

Vers 11

11. Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik enenalgemenen honger in het land zal zenden, niet enen honger naar brood, noch dorst naar water, maar naar het ware brood en water des eeuwigen levens, om te horen de woorden des HEEREN 1) ten einde daaruit licht in zulk ene duisternis, troost in zulk ene droefheid te verkrijgen.

1) Hiermede wordt de straf nog verzwaard. Het was een vreselijke zaak voor Saul, dat God hem niet meer antwoordde, noch door de Urim en Tummim, noch door de Profeten. Zo ook zou er voor Israël geen Profeet des Heeren meer verschijnen in de dagen van ellende, noch om hen het woord des Heeren te verkondigen, noch om hen door dat woord redding en verlossing te prediken.

Het zou het bewijs zijn, dat de Heere Zijn volk had verlaten.

Vers 11

11. Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik enenalgemenen honger in het land zal zenden, niet enen honger naar brood, noch dorst naar water, maar naar het ware brood en water des eeuwigen levens, om te horen de woorden des HEEREN 1) ten einde daaruit licht in zulk ene duisternis, troost in zulk ene droefheid te verkrijgen.

1) Hiermede wordt de straf nog verzwaard. Het was een vreselijke zaak voor Saul, dat God hem niet meer antwoordde, noch door de Urim en Tummim, noch door de Profeten. Zo ook zou er voor Israël geen Profeet des Heeren meer verschijnen in de dagen van ellende, noch om hen het woord des Heeren te verkondigen, noch om hen door dat woord redding en verlossing te prediken.

Het zou het bewijs zijn, dat de Heere Zijn volk had verlaten.

Vers 12

12. En zij, die nu het woord des Heeren verachten en versmaden, zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oostend. i. van het ene einde der aarde tot het andere, van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen (Psalms 72:8); zij zullen met sterk verlangen omlopen om het woord des HEEREN en daaruit een lichtstraal van genade, een druppel verkwikkenden troost te zoeken, maar zullen het niet vinden, want de Heere heeft Zijn woord, dat zij lang hebben veracht, weggenomen, de tijd der genade is voorbij, het is te laat.

Die Gods woord niet wil, met dien zal het zo ver komen, dat hij het nooit kan vinden, al had hij het gaarne.

Het is ene ontzaglijke bedreiging, waarover bij een vroom hart de haren ten berge zouden rijzen en het lichaam beven. Gods woord helder en rein te hebben is de allergrootste schat en de grootste gave dezer wereld, zonder welken schat niemand het leven zou zoeken, laat staan begeren. Want wat is de mens, die Gods woord niet heeft, waaruit hij Gods wezen en wil kan leren kennen? Wat is een mens, die niet gelooft in den Heere Jezus Christus en geen vat des Heiligen Geestes is? Wat is een mens, die niet weet, dat God hem genadig is om Christus wil, en dat hij een kind en erfgenaam Gods is door Christus en in eeuwigheid zal leven? Maar hoe zalig en wederom zalig zijn zij, die, terwijl zij Gods woord zuiver kunnen horen, het ware gebruik der Sakramenten hebben, en daaruit ontvangen eenvoudig onderricht, waar geloof, werkelijk troost, die hun roeping volbrengen, op God vertrouwen, Hem aanroepen, geduldig zijn in hun kruis, lichaam en ziel in Gods genadige hoede aanbevelen, en weten, dat de lieve, heilige engelen rondom hem zijn, hem bewaken en bewaren voor alle vergiftige, vurige pijlen van den satan. Voorwaar, die zulk een leven niet leidt, die mocht wensen, dat hij nooit geboren ware, al is hij zo gezond, sterk en rijk en machtig, als het maar zijn kan. God helpe en verlichte onze harten, dat wij dien honger niet beleven. O trouwe Immanuël, Jezus Christus, blijf bij ons, het dreigt avond te worden, en de dag is reeds gedaald; Secten, ketterij, nijd, haat, boosheid, gerustheid en vleselijke gezindheid, welke alle voortkomen uit verachting van Uw heilig Woord, en die vol ondankbaarheid jegens Uwe weldaden maken, zullen ons den groten schat van Uw woord ontnemen Verschoon, lieve, trouwe Heiland, en laat ons en onze arme kinderen en nakomelingen zulk een jammer niet beleven, of neem ons te voren zalig tot U. Amen.

Wanneer Gods gerichten daar zijn en aan een geslacht, dat God verlaten en vergeten heeft, met vlammend schrift het aanzijn Gods bewijzen, dan komt het versmade en gehate woord des Heeren weer in achting. Men zou maar zo spoedig mogelijk beloften en vertroostingen willen horen, en aan deze zou men het oor lenen. Maar het is te vergeefs. Nu wij behoeven zeker niet meer op nieuwe openbaringen te wachten. Wij hebben het woord des Heeren in de Heilige Schrift. Maar wanneer het lang wordt veracht, kan het daartoe komen, dat er ten laatste niemand meer is, die het predikt, en zonder de levende prediking gaat het eindelijk toch verloren. Of wanneer het ook al gepredikt wordt, oefent het geen troost uit; juist omdat men het zoekt, vindt men het niet. Zo heeft een smachten plaats, dat gene bevrediging vindt. Dat wordt eerst dan anders, wanneer men in berouw zich buigt onder de bedreigingen Gods als welverdiend, en zich inwendig door den Geest Gods laat straffen over den vroegeren afval van God. Maar wie weet het of er nog tijd voor bekering komt. Men kan, voordat het daartoe komt midden in het vergeefse smachten naar den troost, dien men van God begeert, worden weggeraapt. 13. Te dien dage zullen zelfs de sterkste onder het volk, zij, die in vollen bloei en in de kracht des levens zijn, de schone jonkvrouwen en de jongelingen, van zulk een honger en dorst naar licht en troost versmachten;

Vers 12

12. En zij, die nu het woord des Heeren verachten en versmaden, zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oostend. i. van het ene einde der aarde tot het andere, van het noorden naar het zuiden, van het oosten naar het westen (Psalms 72:8); zij zullen met sterk verlangen omlopen om het woord des HEEREN en daaruit een lichtstraal van genade, een druppel verkwikkenden troost te zoeken, maar zullen het niet vinden, want de Heere heeft Zijn woord, dat zij lang hebben veracht, weggenomen, de tijd der genade is voorbij, het is te laat.

Die Gods woord niet wil, met dien zal het zo ver komen, dat hij het nooit kan vinden, al had hij het gaarne.

Het is ene ontzaglijke bedreiging, waarover bij een vroom hart de haren ten berge zouden rijzen en het lichaam beven. Gods woord helder en rein te hebben is de allergrootste schat en de grootste gave dezer wereld, zonder welken schat niemand het leven zou zoeken, laat staan begeren. Want wat is de mens, die Gods woord niet heeft, waaruit hij Gods wezen en wil kan leren kennen? Wat is een mens, die niet gelooft in den Heere Jezus Christus en geen vat des Heiligen Geestes is? Wat is een mens, die niet weet, dat God hem genadig is om Christus wil, en dat hij een kind en erfgenaam Gods is door Christus en in eeuwigheid zal leven? Maar hoe zalig en wederom zalig zijn zij, die, terwijl zij Gods woord zuiver kunnen horen, het ware gebruik der Sakramenten hebben, en daaruit ontvangen eenvoudig onderricht, waar geloof, werkelijk troost, die hun roeping volbrengen, op God vertrouwen, Hem aanroepen, geduldig zijn in hun kruis, lichaam en ziel in Gods genadige hoede aanbevelen, en weten, dat de lieve, heilige engelen rondom hem zijn, hem bewaken en bewaren voor alle vergiftige, vurige pijlen van den satan. Voorwaar, die zulk een leven niet leidt, die mocht wensen, dat hij nooit geboren ware, al is hij zo gezond, sterk en rijk en machtig, als het maar zijn kan. God helpe en verlichte onze harten, dat wij dien honger niet beleven. O trouwe Immanuël, Jezus Christus, blijf bij ons, het dreigt avond te worden, en de dag is reeds gedaald; Secten, ketterij, nijd, haat, boosheid, gerustheid en vleselijke gezindheid, welke alle voortkomen uit verachting van Uw heilig Woord, en die vol ondankbaarheid jegens Uwe weldaden maken, zullen ons den groten schat van Uw woord ontnemen Verschoon, lieve, trouwe Heiland, en laat ons en onze arme kinderen en nakomelingen zulk een jammer niet beleven, of neem ons te voren zalig tot U. Amen.

Wanneer Gods gerichten daar zijn en aan een geslacht, dat God verlaten en vergeten heeft, met vlammend schrift het aanzijn Gods bewijzen, dan komt het versmade en gehate woord des Heeren weer in achting. Men zou maar zo spoedig mogelijk beloften en vertroostingen willen horen, en aan deze zou men het oor lenen. Maar het is te vergeefs. Nu wij behoeven zeker niet meer op nieuwe openbaringen te wachten. Wij hebben het woord des Heeren in de Heilige Schrift. Maar wanneer het lang wordt veracht, kan het daartoe komen, dat er ten laatste niemand meer is, die het predikt, en zonder de levende prediking gaat het eindelijk toch verloren. Of wanneer het ook al gepredikt wordt, oefent het geen troost uit; juist omdat men het zoekt, vindt men het niet. Zo heeft een smachten plaats, dat gene bevrediging vindt. Dat wordt eerst dan anders, wanneer men in berouw zich buigt onder de bedreigingen Gods als welverdiend, en zich inwendig door den Geest Gods laat straffen over den vroegeren afval van God. Maar wie weet het of er nog tijd voor bekering komt. Men kan, voordat het daartoe komt midden in het vergeefse smachten naar den troost, dien men van God begeert, worden weggeraapt. 13. Te dien dage zullen zelfs de sterkste onder het volk, zij, die in vollen bloei en in de kracht des levens zijn, de schone jonkvrouwen en de jongelingen, van zulk een honger en dorst naar licht en troost versmachten;

Vers 14

14. Die daar zweren bij niets hogers dan het gouden kalf te Bethel, de schuld en de vloek van Samaria, en zeggen: Zo waarachtig als Uw God van Dan of Bethel leeft, en de weg van Berseba leeft 1), (Amos 5:5), en zij zullen allen door Gods gericht in het verderf vallen, en niet weer opstaan 2).

1) Berseba lag in het koninkrijk van Juda, en de toenmalige godvruchtige koning Uzzia zal zeker aldaar gene afgoderij geduld hebben. De weg kan derhalve de wijze van afgodsverering, welke te Berseba plaats had, niet betekenen. Voor het naast schijnt hier de eigenlijk gezegde weg naar Berseba bedoeld te worden. Deze weg zal bij het bijgelovige volk in grote achting geweest zijn, ter gedachtenis der oude afgoden, die aldaar in vorige dagen gediend werden. Denkelijk deed men uit dat beginsel langs dezen weg godsdienstige bedevaarten. Men stelle zich den weg van Berseba voor, zoals de Israëlieten gewoon waren dien te nemen, van Samaria over Bethel en Gilgal, door het land der Filistijnen, en dan was de weg vol afgoden, tempels en altaren. Het zweren bij den weg van Berseba schijnt voor het naast het zweren bij alle afgoden tegelijk te betekenen.

2) De vervulling dier bedreigingen nam haar begin met de verwoesting van het rijk van Israël en de wegvoering der tien stammen in de Assyrische ballingschap, en duurt nog tot heden voort voor dat deel van het Israëlietische volk, dat nog steeds op den door Mozes beloofden Profeet, den Messias wacht, en wel te vergeefs wacht, omdat zij de prediking des Evangelies van den in Jezus verschenen Messias niet willen horen.

Vers 14

14. Die daar zweren bij niets hogers dan het gouden kalf te Bethel, de schuld en de vloek van Samaria, en zeggen: Zo waarachtig als Uw God van Dan of Bethel leeft, en de weg van Berseba leeft 1), (Amos 5:5), en zij zullen allen door Gods gericht in het verderf vallen, en niet weer opstaan 2).

1) Berseba lag in het koninkrijk van Juda, en de toenmalige godvruchtige koning Uzzia zal zeker aldaar gene afgoderij geduld hebben. De weg kan derhalve de wijze van afgodsverering, welke te Berseba plaats had, niet betekenen. Voor het naast schijnt hier de eigenlijk gezegde weg naar Berseba bedoeld te worden. Deze weg zal bij het bijgelovige volk in grote achting geweest zijn, ter gedachtenis der oude afgoden, die aldaar in vorige dagen gediend werden. Denkelijk deed men uit dat beginsel langs dezen weg godsdienstige bedevaarten. Men stelle zich den weg van Berseba voor, zoals de Israëlieten gewoon waren dien te nemen, van Samaria over Bethel en Gilgal, door het land der Filistijnen, en dan was de weg vol afgoden, tempels en altaren. Het zweren bij den weg van Berseba schijnt voor het naast het zweren bij alle afgoden tegelijk te betekenen.

2) De vervulling dier bedreigingen nam haar begin met de verwoesting van het rijk van Israël en de wegvoering der tien stammen in de Assyrische ballingschap, en duurt nog tot heden voort voor dat deel van het Israëlietische volk, dat nog steeds op den door Mozes beloofden Profeet, den Messias wacht, en wel te vergeefs wacht, omdat zij de prediking des Evangelies van den in Jezus verschenen Messias niet willen horen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile