Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 40

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 40

Exodus 40:1.

OPRICHTING EN INWIJDING VAN DE TENT DER SAMENKOMST.

I. Exodus 40:1-Exodus 40:16. Nadat de verschillende stukken vervaardigd en goedgekeurd waren, ontvangt Mozes, in het begin van het tweede jaar van de uittocht, bevel van God, om met de oprichting van de tent en de plaatsing van de gereedschappen aan te vangen, en daarna de wijding, als ook die van de priesters, te doen plaatshebben.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 40

Exodus 40:1.

OPRICHTING EN INWIJDING VAN DE TENT DER SAMENKOMST.

I. Exodus 40:1-Exodus 40:16. Nadat de verschillende stukken vervaardigd en goedgekeurd waren, ontvangt Mozes, in het begin van het tweede jaar van de uittocht, bevel van God, om met de oprichting van de tent en de plaatsing van de gereedschappen aan te vangen, en daarna de wijding, als ook die van de priesters, te doen plaatshebben.

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE uit de voorlopige tent (Exodus 33:7) tot Mozes, zeggende:

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE uit de voorlopige tent (Exodus 33:7) tot Mozes, zeggende:

Vers 2

2. Op de dag van de eerste maand, Abib, die weer spoedig aan zal breken (Exodus 12:1 vv.), te weten op de eerste dag van de maand, 1) zult gij de tabernakel, de tent der samenkomst, 2) die nu in al zijn delen gereed is, oprichten.

1) Alles geschiedt volgens Goddelijk bevel. Ook de oprichting van de tabernakel. God, de Heere, is van alles het begin en het einde..

2) Deze woorden zijn een volledige beschrijving van de plaatsen, daar God zijn woning in het midden van Israël wilde vestigen. Deze was niet alleen een tabernakel, een woning voor de Goddelijke Majesteit, maar ook een tent, een beweeg- en draagbare tempel en heiligdom, ja, een tent der samenkomst, waarnaar alle de stammen van Israël toe vloeiden en als onder een banier verzameld werden, evenals in meerdere nadruk en algemeenheid geschieden zou onder de banier, die God onder de heidenen zou oprichten Isaiah 11:12)

Vers 2

2. Op de dag van de eerste maand, Abib, die weer spoedig aan zal breken (Exodus 12:1 vv.), te weten op de eerste dag van de maand, 1) zult gij de tabernakel, de tent der samenkomst, 2) die nu in al zijn delen gereed is, oprichten.

1) Alles geschiedt volgens Goddelijk bevel. Ook de oprichting van de tabernakel. God, de Heere, is van alles het begin en het einde..

2) Deze woorden zijn een volledige beschrijving van de plaatsen, daar God zijn woning in het midden van Israël wilde vestigen. Deze was niet alleen een tabernakel, een woning voor de Goddelijke Majesteit, maar ook een tent, een beweeg- en draagbare tempel en heiligdom, ja, een tent der samenkomst, waarnaar alle de stammen van Israël toe vloeiden en als onder een banier verzameld werden, evenals in meerdere nadruk en algemeenheid geschieden zou onder de banier, die God onder de heidenen zou oprichten Isaiah 11:12)

Vers 3

3. En gij zult aldaar, in de voor het Allerheilige bestemde ruimte, zetten de Ark 1) van de Getuigenis; en gij zult de Ark (Exodus 26:32) met de voorhang bedekken, die het Allerheilige en Heilige van elkaar scheidt.

1) De Ark moest eerst aldaar ingeplaatst worden, omdat deze was de troon van de grote Koning en de bewaarplaats van de tafelen van de wet..

Vers 3

3. En gij zult aldaar, in de voor het Allerheilige bestemde ruimte, zetten de Ark 1) van de Getuigenis; en gij zult de Ark (Exodus 26:32) met de voorhang bedekken, die het Allerheilige en Heilige van elkaar scheidt.

1) De Ark moest eerst aldaar ingeplaatst worden, omdat deze was de troon van de grote Koning en de bewaarplaats van de tafelen van de wet..

Vers 4

4. a) Daarna zult gij de tafel daarin brengen, aan de noordzijde van het Heilige, en gij zult schikken wat daarop te schikken is, namelijk de toonbroden (Exodus 40:23 Leviticus 24:5, Leviticus 24:5); b)gij zult ook aan de zuidzijde, tegenover de tafel, de kandelaar daarin brengen, en zijn zeven lampen aansteken.

a) Exodus 26:35 b) Exodus 27:20

Vers 4

4. a) Daarna zult gij de tafel daarin brengen, aan de noordzijde van het Heilige, en gij zult schikken wat daarop te schikken is, namelijk de toonbroden (Exodus 40:23 Leviticus 24:5, Leviticus 24:5); b)gij zult ook aan de zuidzijde, tegenover de tafel, de kandelaar daarin brengen, en zijn zeven lampen aansteken.

a) Exodus 26:35 b) Exodus 27:20

Vers 5

5. En gij zult tegen het westen het gouden altaar ten reukwerk voor het voorhangsel, dat de Ark van de Getuigenis bedekt (Exodus 40:3), zetten; dan zult gij het uit vier stoffen gewerkte deksel (Exodus 26:36), van de deur van de tabernakel aan de oostelijke uitgang van de tent ophangen. 6. Gij zult ook het brandofferaltaar zetten voor de deur van de tabernakel, van de tent der samenkomst, ongeveer in het midden van de ruimte van de voorhof.

Vers 5

5. En gij zult tegen het westen het gouden altaar ten reukwerk voor het voorhangsel, dat de Ark van de Getuigenis bedekt (Exodus 40:3), zetten; dan zult gij het uit vier stoffen gewerkte deksel (Exodus 26:36), van de deur van de tabernakel aan de oostelijke uitgang van de tent ophangen. 6. Gij zult ook het brandofferaltaar zetten voor de deur van de tabernakel, van de tent der samenkomst, ongeveer in het midden van de ruimte van de voorhof.

Vers 7

7. En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het brandofferaltaar (Exodus 40:6) en gij zult water daarin doen.

Vers 7

7. En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het brandofferaltaar (Exodus 40:6) en gij zult water daarin doen.

Vers 8

8. Daarna zult gij de voorhof, de zestig pilaren met hun bedeksels (Exodus 27:9) rondom de tabernakel zetten, en gij zult het tweede, 20 el brede (Exodus 27:16) deksel ophangen aan de poort van de voorhof, aan de vier middelste pilaren van de oostzijde.

Vers 8

8. Daarna zult gij de voorhof, de zestig pilaren met hun bedeksels (Exodus 27:9) rondom de tabernakel zetten, en gij zult het tweede, 20 el brede (Exodus 27:16) deksel ophangen aan de poort van de voorhof, aan de vier middelste pilaren van de oostzijde.

Vers 9

9. Dan, als Ik u vooraf van de alzo opgerichte tabernakel de offerwet (Leviticus 1:1-7) zal meegedeeld hebben, en dan ook de (Exodus 29:1) bevolen priesterwijding geschieden kan (Leviticus 8:1), zult gij de volgens de voorschriften (Exodus 30:22) bereidde zalfolie nemen, en zalven de tabernakel, en al wat daarin is, zowel in het Allerheilige als in het Heilige; en gij zult deze door die zalving heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

Vers 9

9. Dan, als Ik u vooraf van de alzo opgerichte tabernakel de offerwet (Leviticus 1:1-7) zal meegedeeld hebben, en dan ook de (Exodus 29:1) bevolen priesterwijding geschieden kan (Leviticus 8:1), zult gij de volgens de voorschriften (Exodus 30:22) bereidde zalfolie nemen, en zalven de tabernakel, en al wat daarin is, zowel in het Allerheilige als in het Heilige; en gij zult deze door die zalving heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

Vers 10

10. a) Gij zult ook, bij gelegenheid van de priesterwijding, het brandofferaltaar zalven, en al zijn gereedschap (Exodus 27:3), en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal Heiligheid der Heiligheden zijn. 1)

1) Het onderscheid tussen "heilig" en "allerheilig" of "Heiligheid der Heiligheden" komt, zoals wij gezien hebben, zij bij het heiligdom in tweeërlei opzicht voor. Ten opzichte van de Heere is datgene allerheilig, wat het dichtst bij Hem staat en Zijn eigenlijke woonplaats vormt, dus de achterste ruimte van de tabernakel: heilig was, wat zich onmiddellijk daarvoor bevond, maar toch door een voorhangsel daarvan gescheiden was (Exodus 26:33). Ten opzichte van het volk: hier moet datgene, wat aan de aanraking van de leken en alzo wat het meest aan ontwijding blootgesteld is, tegen zulk een ontwijding voor des te scherper afzondering beschermd, of hoogheilig gemaakt worden, en de afzondering geschiedt door de bepaling, dat, wie de plaats of het voorwerp aanroert, daardoor heilig, dat is aan verschillende, anders alleen dan priesters bevolen verplichtingen onderworpen wordt (Exodus 29:37; Exodus 30:29 Leviticus 6:18 ). Wat echter slechts voor de priesters toegankelijk en om zijn grote heiligheid minder aan het gevaar is blootgesteld, om ontwijd te worden, wordt in dit verband slechts heilig geacht..

Vers 10

10. a) Gij zult ook, bij gelegenheid van de priesterwijding, het brandofferaltaar zalven, en al zijn gereedschap (Exodus 27:3), en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal Heiligheid der Heiligheden zijn. 1)

1) Het onderscheid tussen "heilig" en "allerheilig" of "Heiligheid der Heiligheden" komt, zoals wij gezien hebben, zij bij het heiligdom in tweeërlei opzicht voor. Ten opzichte van de Heere is datgene allerheilig, wat het dichtst bij Hem staat en Zijn eigenlijke woonplaats vormt, dus de achterste ruimte van de tabernakel: heilig was, wat zich onmiddellijk daarvoor bevond, maar toch door een voorhangsel daarvan gescheiden was (Exodus 26:33). Ten opzichte van het volk: hier moet datgene, wat aan de aanraking van de leken en alzo wat het meest aan ontwijding blootgesteld is, tegen zulk een ontwijding voor des te scherper afzondering beschermd, of hoogheilig gemaakt worden, en de afzondering geschiedt door de bepaling, dat, wie de plaats of het voorwerp aanroert, daardoor heilig, dat is aan verschillende, anders alleen dan priesters bevolen verplichtingen onderworpen wordt (Exodus 29:37; Exodus 30:29 Leviticus 6:18 ). Wat echter slechts voor de priesters toegankelijk en om zijn grote heiligheid minder aan het gevaar is blootgesteld, om ontwijd te worden, wordt in dit verband slechts heilig geacht..

Vers 11

11. Dan zult gij het wasvat zalven, en diens voet, het daaronder geplaatste bekken, waarin het water gelaten wordt (Exodus 30:18); en gij zult het heiligen.

Vers 11

11. Dan zult gij het wasvat zalven, en diens voet, het daaronder geplaatste bekken, waarin het water gelaten wordt (Exodus 30:18); en gij zult het heiligen.

Vers 12

12. Gij zult ook Aron en zijn zonen, op de voor de wijding nader te bepalen dag doen naderen tot de deur van de tent der samenkomst; en gij zult hen in het bekken van het wasvat met water wassen.

Vers 12

12. Gij zult ook Aron en zijn zonen, op de voor de wijding nader te bepalen dag doen naderen tot de deur van de tent der samenkomst; en gij zult hen in het bekken van het wasvat met water wassen.

Vers 13

13. En gij zult Aron, de hogepriester, de voor hem bestemde heilige kleren (Exodus 28:4 vv.) aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt in de hoogste zin van het woordbedient. 14. Gij zult ook daarna zijn tot gewone priesters bestemde zonen doen naderen, en zult hen de (Exodus 28:40) met hun toebehoren beschreven rokken aantrekken.

Vers 13

13. En gij zult Aron, de hogepriester, de voor hem bestemde heilige kleren (Exodus 28:4 vv.) aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt in de hoogste zin van het woordbedient. 14. Gij zult ook daarna zijn tot gewone priesters bestemde zonen doen naderen, en zult hen de (Exodus 28:40) met hun toebehoren beschreven rokken aantrekken.

Vers 15

15. En gij zult hen zalven, zoals gij hun vader zult gezalfd hebben, dat zij, hoewel in mindere zin, Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten:1) ten gevolge van deze zalving zal hun voor alle volgende tijden en in alle volgende geslachten het priesterschap in Israël toebehoren.

1) De Joodse overlevering verstaat deze woorden zo, alsof deze zalving van de zonen van Aron voor de gehele toekomst voldoende ware, en beweert dien ten gevolge, dat de zalving en verdere wijding later alleen bij de Hogepriester herhaald is, terwijl de gewone priesters, bij het aanvaarden van hun ambt, alleen een spijsoffer voor zich hadden te brengen (Leviticus 6:12). Dit is een misverstand; de zin is veeleer, dat de zalving van Aron en zijn zonen als een enige instelling voor het priesterschap gelden zou, en dit voor alle tijden de Aronieten waarborgen zou, waarbij, zoals vanzelf spreekt, wordt ondersteldt, dat zij bij ieder in dat ambt tredend geslacht moest vernieuwd of herhaald worden..

Vers 15

15. En gij zult hen zalven, zoals gij hun vader zult gezalfd hebben, dat zij, hoewel in mindere zin, Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten:1) ten gevolge van deze zalving zal hun voor alle volgende tijden en in alle volgende geslachten het priesterschap in Israël toebehoren.

1) De Joodse overlevering verstaat deze woorden zo, alsof deze zalving van de zonen van Aron voor de gehele toekomst voldoende ware, en beweert dien ten gevolge, dat de zalving en verdere wijding later alleen bij de Hogepriester herhaald is, terwijl de gewone priesters, bij het aanvaarden van hun ambt, alleen een spijsoffer voor zich hadden te brengen (Leviticus 6:12). Dit is een misverstand; de zin is veeleer, dat de zalving van Aron en zijn zonen als een enige instelling voor het priesterschap gelden zou, en dit voor alle tijden de Aronieten waarborgen zou, waarbij, zoals vanzelf spreekt, wordt ondersteldt, dat zij bij ieder in dat ambt tredend geslacht moest vernieuwd of herhaald worden..

Vers 16

16. Mozes nu deed 1) het naar alles, wat hem de HEERE geboden had: alzo deed hij; op de (Exodus 40:2) aangewezen dag richtte hij de tabernakel op (Exodus 40:17) en liet enige dagen later de zalving van deze tegelijk met de priesterwijding plaats hebben (Leviticus 8:1).

1) Hier en later wordt er weer gedurig op gewezen, dat Mozes niets deed dan op bevel van God en naar de verordeningen, hem geschonken. Dit dient, om de tederheid en getrouwheid van Mozes te kennen te geven. Hij was getrouw in zijn huis en daarmee weer een type van de grote Middelaar van het Nieuwe Verbond..

II. Exodus 40:17-Exodus 40:38. Als, met het begin van het tweede jaar na de uittocht, de tabernakel met zijn verschillende gereedschappen door Mozes opgericht is, neemt de Heere aanstonds bezit van Zijn woning, de wolk plaatst zich boven de tabernakel, en in het Allerheilige gaat de heerlijkheid van de Heere, om daar voortdurend te wonen.

Vers 16

16. Mozes nu deed 1) het naar alles, wat hem de HEERE geboden had: alzo deed hij; op de (Exodus 40:2) aangewezen dag richtte hij de tabernakel op (Exodus 40:17) en liet enige dagen later de zalving van deze tegelijk met de priesterwijding plaats hebben (Leviticus 8:1).

1) Hier en later wordt er weer gedurig op gewezen, dat Mozes niets deed dan op bevel van God en naar de verordeningen, hem geschonken. Dit dient, om de tederheid en getrouwheid van Mozes te kennen te geven. Hij was getrouw in zijn huis en daarmee weer een type van de grote Middelaar van het Nieuwe Verbond..

II. Exodus 40:17-Exodus 40:38. Als, met het begin van het tweede jaar na de uittocht, de tabernakel met zijn verschillende gereedschappen door Mozes opgericht is, neemt de Heere aanstonds bezit van Zijn woning, de wolk plaatst zich boven de tabernakel, en in het Allerheilige gaat de heerlijkheid van de Heere, om daar voortdurend te wonen.

Vers 17

17. Had de Heere voor een jaar iets nieuws met Zijn volk begonnen (Exodus 12:1), thans wilde Hij op de eerste dag van het tweede jaar weer iets nieuws aan Zijn volk geven, door woning in hun midden te maken. En het geschiedde in de eerste maand, in a) het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, dat de tabernakel opgericht werd.

a) Numbers 7:1

Vers 17

17. Had de Heere voor een jaar iets nieuws met Zijn volk begonnen (Exodus 12:1), thans wilde Hij op de eerste dag van het tweede jaar weer iets nieuws aan Zijn volk geven, door woning in hun midden te maken. En het geschiedde in de eerste maand, in a) het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, dat de tabernakel opgericht werd.

a) Numbers 7:1

Vers 18

18. Want Mozes, die volgens bevel van de Heere het werk te leiden had, richtte de tabernakel op, en zette, door de hand van de bouwmeester en de werklieden (Exodus 36:1), zijn voeten, groef de 100 zilveren en 5koperen voetstukken, waarin de 48 planken en 9 pilaren, volgens (Exodus 26:15-Exodus 26:37), staan moesten in de aarde, en stelde in 96 van deze voetstukken, de beide punten van de stijlen, of planken, uit welke het houten geraamte van de tent bestaan zou, en hij zette zijn driemaal vijf richels daaraan, om deze stijlen te verbinden; van deze werden de middelste midden door de planken gestoken, en hij richtte in de 9 overige, deels zilveren, deels koperen voetstukken, de pilaren op; in de eerste vier de pilaren voor het buitenste voorhangsel.

Vers 18

18. Want Mozes, die volgens bevel van de Heere het werk te leiden had, richtte de tabernakel op, en zette, door de hand van de bouwmeester en de werklieden (Exodus 36:1), zijn voeten, groef de 100 zilveren en 5koperen voetstukken, waarin de 48 planken en 9 pilaren, volgens (Exodus 26:15-Exodus 26:37), staan moesten in de aarde, en stelde in 96 van deze voetstukken, de beide punten van de stijlen, of planken, uit welke het houten geraamte van de tent bestaan zou, en hij zette zijn driemaal vijf richels daaraan, om deze stijlen te verbinden; van deze werden de middelste midden door de planken gestoken, en hij richtte in de 9 overige, deels zilveren, deels koperen voetstukken, de pilaren op; in de eerste vier de pilaren voor het buitenste voorhangsel.

Vers 19

19. En hij spreidde, nadat hij inwendig aan de drie wanden en boven aan het open dekstuk van het zo opgezette geraamte de binnenste uit twee afdelingen bestaande tapijten (Exodus 26:1-Exodus 26:6) aangebracht had, de tent, het onderste of geitenharen bedeksel (Exodus 26:7-Exodus 26:13) uit over de tabernakel, zodat het nu reeds een werkelijke woning vormde, en hij zette het deksel van de tent, dat uit twee tapijten bestond, het een uit rode ramsvellen, het andere uit huiden van zeekalven vervaardigd (Exodus 26:14), daar bovenop, zoals de HEERE aan Mozes geboden had.

Vers 19

19. En hij spreidde, nadat hij inwendig aan de drie wanden en boven aan het open dekstuk van het zo opgezette geraamte de binnenste uit twee afdelingen bestaande tapijten (Exodus 26:1-Exodus 26:6) aangebracht had, de tent, het onderste of geitenharen bedeksel (Exodus 26:7-Exodus 26:13) uit over de tabernakel, zodat het nu reeds een werkelijke woning vormde, en hij zette het deksel van de tent, dat uit twee tapijten bestond, het een uit rode ramsvellen, het andere uit huiden van zeekalven vervaardigd (Exodus 26:14), daar bovenop, zoals de HEERE aan Mozes geboden had.

Vers 20

20. Voorts nam hij, en legde de getuigenis, de beide door hem gehouwen en door God zelf met de tien woorden beschreven tafelen (Exodus 34:6,Exodus 34:28) in de Ark, (Exodus 25:10-Exodus 25:12,Exodus 25:16), en deed de handbomen aan de Ark (Exodus 40:13-Exodus 40:15), en hijzette het Verzoendeksel (Exodus 40:17) bovenop de Ark.

Vers 20

20. Voorts nam hij, en legde de getuigenis, de beide door hem gehouwen en door God zelf met de tien woorden beschreven tafelen (Exodus 34:6,Exodus 34:28) in de Ark, (Exodus 25:10-Exodus 25:12,Exodus 25:16), en deed de handbomen aan de Ark (Exodus 40:13-Exodus 40:15), en hijzette het Verzoendeksel (Exodus 40:17) bovenop de Ark.

Vers 21

21. En hij bracht de volledig toegeruste Ark in het achterste gedeelte van de tabernakel, en a) hij hing de voorhang van het deksel op, en bedekte de Ark van de Getuigenis, zoals de HEERE aan Mozes (Exodus 40:3) geboden had.

a) Exodus 35:12.

Vers 21

21. En hij bracht de volledig toegeruste Ark in het achterste gedeelte van de tabernakel, en a) hij hing de voorhang van het deksel op, en bedekte de Ark van de Getuigenis, zoals de HEERE aan Mozes (Exodus 40:3) geboden had.

a) Exodus 35:12.

Vers 22

22. Hij zette ook de tafel in het voorste gedeelte van de tent der samenkomst, aan de rechterzijde van de tabernakel tegen het noorden, buiten de voorhang.

Vers 22

22. Hij zette ook de tafel in het voorste gedeelte van de tent der samenkomst, aan de rechterzijde van de tabernakel tegen het noorden, buiten de voorhang.

Vers 23

23. En hij schikte daarop het brood in orde, hij legde twaalf toonbroden in twee afdelingen voor het aangezicht des HEEREN (Exodus 39:36 Leviticus 24:5, ), zoals de HEERE aan Mozes geboden had (Exodus 25:30).

Vers 23

23. En hij schikte daarop het brood in orde, hij legde twaalf toonbroden in twee afdelingen voor het aangezicht des HEEREN (Exodus 39:36 Leviticus 24:5, ), zoals de HEERE aan Mozes geboden had (Exodus 25:30).

Vers 24

24. Hij zette ook de kandelaar in de tent der samenkomst, in het voorste gedeelte of het Heilige, recht over de tafel, aan de linkerzijde van de tabernakel, zuidwaarts.

Vers 24

24. Hij zette ook de kandelaar in de tent der samenkomst, in het voorste gedeelte of het Heilige, recht over de tafel, aan de linkerzijde van de tabernakel, zuidwaarts.

Vers 25

25. En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des HEEREN, zoals de HEERE (Exodus 25:37) aan Mozes geboden had.

Vers 25

25. En hij stak de lampen aan voor het aangezicht des HEEREN, zoals de HEERE (Exodus 25:37) aan Mozes geboden had.

Vers 26

26. En hij zette het gouden reukaltaar midden tussen de tafel en de kandelaar, in de tent der samenkomst, voor de voorhang, in de onmiddelijke nabijheid daarvan (Exodus 30:6).

Vers 26

26. En hij zette het gouden reukaltaar midden tussen de tafel en de kandelaar, in de tent der samenkomst, voor de voorhang, in de onmiddelijke nabijheid daarvan (Exodus 30:6).

Vers 27

27. En hij stak daarop aan een reukwerk van welriekende specerijen, zoals de HEERE aan Mozes geboden had. (Exodus 30:7,Exodus 30:35).

Vers 27

27. En hij stak daarop aan een reukwerk van welriekende specerijen, zoals de HEERE aan Mozes geboden had. (Exodus 30:7,Exodus 30:35).

Vers 28

28. Hij hing ook het tot een voorhang voor het Heilige bestemde deksel (Exodus 26:36) van de in de vijf pilaren gevormde deur van de tabernakel. 29. En hij zette het brandofferaltaar (Exodus 27:1), het omkleedsel nog met aarde en stenen vullende, aan de deur van de tabernakel, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop, als priester, zoals hij voorheen (Exodus 40:27) ook het eerste reukwerk aangestoken, en (Exodus 40:24) de eerste toonbroden gelegd had, brandoffer, en spijsoffer, zoals de HEERE aan Mozes geboden had (Exodus 29:38).

1) Deze priesterdienst nam Mozes ook de volgende dagen waar, tot aan de wijding van Aron en zijn zonen (Leviticus 8:1). De woning met haar gereedschappen was nog niet gezalfd; dit geschiedde eerst op de dag van de priesterwijding; maar zij was toch reeds in zichzelf heilig, daar zij daar naar de voorschriften van de Heere gebouwd en opgericht was, zoals dan ook (Exodus 40:35) de heerlijkheid van de Heere de woning vervuld heeft, nog voordat de zalving had plaats gehad. De zalving had slechts plaats voor de dienst van de priesters of het gebruik van het volk..

De heerlijkheid van de Heere vervult de tabernakel v r de wijding van de priesters en de daarmee verbonden zalving van de tabernakel en van zijn gereedschappen. Want volgens Leviticus 1:1 gaf de Heere, vanuit de tabernakel tot Mozes sprekende, de offerwetten, welke v r de wijding van de priesters afgekondigd werden en daarbij reeds werden opgevolgd. Als echter de heerlijkheid van de Heere in de tabernakel woning had gemaakt, durfde Mozes ook niet nalaten, het voo iederen morgen en iedere avond voorgeschreven offer te brengen en door middel daarvan de gemeente met haar God in geestelijke levensgemeenschap te zetten, totdat Aron en zijn zonen voor deze dienst waren gewijd..

Vers 28

28. Hij hing ook het tot een voorhang voor het Heilige bestemde deksel (Exodus 26:36) van de in de vijf pilaren gevormde deur van de tabernakel. 29. En hij zette het brandofferaltaar (Exodus 27:1), het omkleedsel nog met aarde en stenen vullende, aan de deur van de tabernakel, van de tent der samenkomst; en hij offerde daarop, als priester, zoals hij voorheen (Exodus 40:27) ook het eerste reukwerk aangestoken, en (Exodus 40:24) de eerste toonbroden gelegd had, brandoffer, en spijsoffer, zoals de HEERE aan Mozes geboden had (Exodus 29:38).

1) Deze priesterdienst nam Mozes ook de volgende dagen waar, tot aan de wijding van Aron en zijn zonen (Leviticus 8:1). De woning met haar gereedschappen was nog niet gezalfd; dit geschiedde eerst op de dag van de priesterwijding; maar zij was toch reeds in zichzelf heilig, daar zij daar naar de voorschriften van de Heere gebouwd en opgericht was, zoals dan ook (Exodus 40:35) de heerlijkheid van de Heere de woning vervuld heeft, nog voordat de zalving had plaats gehad. De zalving had slechts plaats voor de dienst van de priesters of het gebruik van het volk..

De heerlijkheid van de Heere vervult de tabernakel v r de wijding van de priesters en de daarmee verbonden zalving van de tabernakel en van zijn gereedschappen. Want volgens Leviticus 1:1 gaf de Heere, vanuit de tabernakel tot Mozes sprekende, de offerwetten, welke v r de wijding van de priesters afgekondigd werden en daarbij reeds werden opgevolgd. Als echter de heerlijkheid van de Heere in de tabernakel woning had gemaakt, durfde Mozes ook niet nalaten, het voo iederen morgen en iedere avond voorgeschreven offer te brengen en door middel daarvan de gemeente met haar God in geestelijke levensgemeenschap te zetten, totdat Aron en zijn zonen voor deze dienst waren gewijd..

Vers 30

30. Hij zette ook het koperen wasvat tussen de tent der samenkomst, en tussen het ongeveer 15 el vandaar staande brandofferaltaar, enige schreden ter zijde, noordwaarts; en hij deed water daarin om te wassen.

Vers 30

30. Hij zette ook het koperen wasvat tussen de tent der samenkomst, en tussen het ongeveer 15 el vandaar staande brandofferaltaar, enige schreden ter zijde, noordwaarts; en hij deed water daarin om te wassen.

Vers 31

31. En Mozes en Aron, en zijn zonen wasten daaruit hun handen en hun voeten; de eerste reeds nu, voordat hij de priesterbezigheden (Exodus 40:29) verrichtte, Aron en zijn zonen van de tijd af, dat zij de priesterdienst overnamen.

Vers 31

31. En Mozes en Aron, en zijn zonen wasten daaruit hun handen en hun voeten; de eerste reeds nu, voordat hij de priesterbezigheden (Exodus 40:29) verrichtte, Aron en zijn zonen van de tijd af, dat zij de priesterdienst overnamen.

Vers 32

32. Als zij ingingen in de tent der samenkomst, en als zij tot het altaar naderden, zo wasten zij zich, zoals de HEERE (Exodus 30:19) aan Mozes geboden had, en zo deed hij ook zelf.

Vers 32

32. Als zij ingingen in de tent der samenkomst, en als zij tot het altaar naderden, zo wasten zij zich, zoals de HEERE (Exodus 30:19) aan Mozes geboden had, en zo deed hij ook zelf.

Vers 33

33. Hij richtte ook de voorhof op, de 60 zuilen met de behangsels (Exodus 27:9) rondom de tabernakel en het brandofferaltaar, en hij hing het deksel (Exodus 27:16) van de door de pilaren (4-8) aan de oostzijde gevormde poort van de voorhof op. Zo voleindigde Mozes het werk.

Vers 33

33. Hij richtte ook de voorhof op, de 60 zuilen met de behangsels (Exodus 27:9) rondom de tabernakel en het brandofferaltaar, en hij hing het deksel (Exodus 27:16) van de door de pilaren (4-8) aan de oostzijde gevormde poort van de voorhof op. Zo voleindigde Mozes het werk.

Vers 34

34. a) Toen, in hetzelfde uur, dat nu alles gereed was, voordat Mozes de eerste priesterbezigheden (23:27,29) verrichtte, bedekte de wolk de tent der samenkomst. In deze wolk was de Heere tot hiertoe bij Zijn volk aanwezig geweest, om het op zijn tochten te vergezellen (Exodus 13:21); deze had zich, sedertdien (Exodus 33:7) van de top van de berg op de tent van Mozes neergelaten zo dikwijls hij die betrad (Numbers 10:11); en de heerlijkheid van de HEERE, de Schechinah, zoals de Joden haar noemen, te onderscheiden van de wolk, vervulde de tabernakel.

a) 1 Kings 8:10

Vers 34

34. a) Toen, in hetzelfde uur, dat nu alles gereed was, voordat Mozes de eerste priesterbezigheden (23:27,29) verrichtte, bedekte de wolk de tent der samenkomst. In deze wolk was de Heere tot hiertoe bij Zijn volk aanwezig geweest, om het op zijn tochten te vergezellen (Exodus 13:21); deze had zich, sedertdien (Exodus 33:7) van de top van de berg op de tent van Mozes neergelaten zo dikwijls hij die betrad (Numbers 10:11); en de heerlijkheid van de HEERE, de Schechinah, zoals de Joden haar noemen, te onderscheiden van de wolk, vervulde de tabernakel.

a) 1 Kings 8:10

Vers 35

35. Zodat Mozes eerst een geruime tijd niet kon ingaan in de tent der samenkomst, 1) omdat de wolk daarop bleef, en de met deze in verband staande heerlijkheid van de HEERE 2) de tabernakel vervulde, eerst het voorhof, daarna het Heilige, totdat zij in het Allerheilige zich tussen de cherubim op de Ark van het Verbond terugtrok en daar haarplaats innam (Exodus 25:22); nu kon Mozes weer de tent binnentreden en als priester dienst doen.

1) Nog was het Gods tijd niet, dat Mozes zou ingaan in de tent der samenkomst. De glans van Gods heiligheid vervulde haar geheel en al. Eerst straks (Leviticus 1:1) geeft de Heer zijn dienstknecht vrijheid om in te gaan. Terwijl dan de wolk het uitwendig gedeelte van de Schechinah, of Goddelijke inwoning, de tent van buiten bedekte, scheen het inwendig gedeelte daarvan in volle heerlijkheid binnen de tabernakel..

2) Volgens Leviticus 16:2 was de heerlijkheid van de Heeren of de Schechinah niets anders dan een wolk; deze is om zo te zeggen een vertakking van de andere wolk, die zich buiten op de tabernakel gelegerd had. Voortaan is in tweeën verdeeld, wat tot hiertoe met elkaar verbonden was; de ene wolk, die uitwendig zichtbaar is en waarvan verder in Exodus 40:36-Exodus 40:38 sprake is, wijst alleen Jehova's aanwezigheid aan; de tweede wolk is die, welke werkelijk Jehova's aanwezigheid in zich sluit, die ook in latere tijden het volk van God bijbleef, toen de eerste niet meer nodig was en daarom verdween (zie Joshua 3:6). Dit onderscheid is reeds enigszins op te merken in Exodus 16:9,: nu is de onderscheiding meer noodzakelijk, daar de aanwezigheid van de Heere aan een plaats zich gebonden heeft, die voor het volk en de gewone priesters gesloten en voor de Hogepriester slechts eens in het jaar toegankelijk is; terwijl de met deze aanwezigheid verbonden, onmiddelijke leiding en besturing van de Heere uitwendig voor de ogen zichtbaar blijven in de wolk- en vuurkolom..

Vers 35

35. Zodat Mozes eerst een geruime tijd niet kon ingaan in de tent der samenkomst, 1) omdat de wolk daarop bleef, en de met deze in verband staande heerlijkheid van de HEERE 2) de tabernakel vervulde, eerst het voorhof, daarna het Heilige, totdat zij in het Allerheilige zich tussen de cherubim op de Ark van het Verbond terugtrok en daar haarplaats innam (Exodus 25:22); nu kon Mozes weer de tent binnentreden en als priester dienst doen.

1) Nog was het Gods tijd niet, dat Mozes zou ingaan in de tent der samenkomst. De glans van Gods heiligheid vervulde haar geheel en al. Eerst straks (Leviticus 1:1) geeft de Heer zijn dienstknecht vrijheid om in te gaan. Terwijl dan de wolk het uitwendig gedeelte van de Schechinah, of Goddelijke inwoning, de tent van buiten bedekte, scheen het inwendig gedeelte daarvan in volle heerlijkheid binnen de tabernakel..

2) Volgens Leviticus 16:2 was de heerlijkheid van de Heeren of de Schechinah niets anders dan een wolk; deze is om zo te zeggen een vertakking van de andere wolk, die zich buiten op de tabernakel gelegerd had. Voortaan is in tweeën verdeeld, wat tot hiertoe met elkaar verbonden was; de ene wolk, die uitwendig zichtbaar is en waarvan verder in Exodus 40:36-Exodus 40:38 sprake is, wijst alleen Jehova's aanwezigheid aan; de tweede wolk is die, welke werkelijk Jehova's aanwezigheid in zich sluit, die ook in latere tijden het volk van God bijbleef, toen de eerste niet meer nodig was en daarom verdween (zie Joshua 3:6). Dit onderscheid is reeds enigszins op te merken in Exodus 16:9,: nu is de onderscheiding meer noodzakelijk, daar de aanwezigheid van de Heere aan een plaats zich gebonden heeft, die voor het volk en de gewone priesters gesloten en voor de Hogepriester slechts eens in het jaar toegankelijk is; terwijl de met deze aanwezigheid verbonden, onmiddelijke leiding en besturing van de Heere uitwendig voor de ogen zichtbaar blijven in de wolk- en vuurkolom..

Vers 36

36. Als nu de wolk, die op de tent gelegerd was, opgeheven werd van boven de tabernakel, zo reisden de kinderen van Israël voort in al hun reizen, zo gingen zij van de legerplaats heen en richtte zich op de weg, die deze aanwees.

Vers 36

36. Als nu de wolk, die op de tent gelegerd was, opgeheven werd van boven de tabernakel, zo reisden de kinderen van Israël voort in al hun reizen, zo gingen zij van de legerplaats heen en richtte zich op de weg, die deze aanwees.

Vers 37

37. Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet, maar bleven rusten, tot op de dag, dat zij opgeheven werd, 1) en daardoor het teken gaf om op te breken.

1) Door deze wolk hadden alzo de kinderen van Israël nog altijd hetzelfde uitwendige teken van de aanwezigheid van de Heere bij zich, dat vanaf het begin van hun reis bij hen geweest was; zij waren in niets bij vroeger verkort, hoewel de eigenlijke aanwezigheid van de Heere nu meer aan het Allerheilige gebonden was..

Het ontbrak Israël daarom aan niets. Voor alles zorgde de Heere. Aan zijn hand kon het gelukkig voortgaan. Zijn wet had het ontvangen. De tabernakel was in hun midden als zeker onderpand van Zijn goddelijke samenwoning met Zijn volk en Hij zelf, in de wolk- en vuurkolom, wees hun de weg. Wel mocht Israël een welgelukzalig volk worden genoemd; een volk, verlost door de Heere..

Vers 37

37. Maar als de wolk niet opgeheven werd, zo reisden zij niet, maar bleven rusten, tot op de dag, dat zij opgeheven werd, 1) en daardoor het teken gaf om op te breken.

1) Door deze wolk hadden alzo de kinderen van Israël nog altijd hetzelfde uitwendige teken van de aanwezigheid van de Heere bij zich, dat vanaf het begin van hun reis bij hen geweest was; zij waren in niets bij vroeger verkort, hoewel de eigenlijke aanwezigheid van de Heere nu meer aan het Allerheilige gebonden was..

Het ontbrak Israël daarom aan niets. Voor alles zorgde de Heere. Aan zijn hand kon het gelukkig voortgaan. Zijn wet had het ontvangen. De tabernakel was in hun midden als zeker onderpand van Zijn goddelijke samenwoning met Zijn volk en Hij zelf, in de wolk- en vuurkolom, wees hun de weg. Wel mocht Israël een welgelukzalig volk worden genoemd; een volk, verlost door de Heere..

Vers 38

38. Want de wolk van de HEERE was op de tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, en was dus te allen tijde voor de ogen van het gehele huis van Israël, in al hun reizen 1) (Numbers 9:15; Numbers 13:33, Deuteronomy 1:33 ).

1) Op dezelfde dag van het vorige jaar waren de kinderen van Israël nog in Egypte; hoeveel is er dus in n jaar geschied! Wat is de toestand van de volken veranderd! Zo kan God een lang wachten door een spoedige hulp vergoeden..

SLOTWOORD.

God belooft, de mens moet geloven. Dit is de regel in het koninkrijk van God. Immers Gods beloften zijn op tijd; het geloof heeft ze, maar in de toekomst. Abraham had voor zichzelf niets in eigendom van het land Kanan, en toch had hij voor zichzelf en zijn kinderen dat land veel zekerder in eigendom, dan de toenmalige inwoners het in bezit hadden, want menigeen is bezitter van goed, dat hij zijn kinderen niet kan nalaten. Doch hoe wonderlijk zijn Gods wegen! Hij begint Zijn beloften te vervullen met de kinderen van Jakob te verwijderen uit het land, dat het hunne is, en hen te verdrukken, die tot heerlijkheid bestemd zijn. Nee, niet in Kanan moesten zij vermenigvuldigd worden, maar in Egypte. God had hiervoor Zijn redenen. Zij moesten in een gevestigde en geregelde staat, ja, in het beschaafdste en machtigste rijk van de wereld ontwikkeld, opgevoed, verdrukt, en vervolgens daaruit verlost worden..

De geschiedenis van die verdrukking en verlossing geeft ons dit boek, dat in het Hebreeuws genoemd wordt: Defer Sjemoth (boek van de namen) of, naar de woorden, waarmee het aanvangt: welae sjemoth (dit nu zijn namen), naar het Grieks: Exodus of uittocht, omdat hierin beschreven wordt, hoe de kinderen Israëls uit Egypte verlost zijn, en wat kort v r en na die uittocht hun overkomen is. Het loopt Jozef's dood tot het bouwen van de tabernakel, omvattende een tijdvak van ongeveer 145 jaar. Wij zien eerst het volk als een slavenvolk bij de ticheloven en ten laatste als een Verbondsvolk met het heiligdom van God in hun midden, eerst gedwongen te gehoorzamen aan de willekeur van een tiran, daarna gezegend met de wetten en instellingen van Jehova, die beter zijn dan uitgegraven fijn goud, en met een dienst van de Heere, die een afschaduwing is van het hoogste heil, van de genade in onze Heere Jezus Christus. Dat is Israël geworden niet door verdienste, want het betoonde zich een weerstrevend volk, maar door de genade van God, Wiens trouw niet bezweek, die met almacht en wijsheid hen leidde en opvoedde..

In algemene trekken schetst ons Ezechiël hun overhelling tot de afgoderij van Egypte (Ezekiel 23:1; 20:7,8) gedurende dat tijdperk, een neiging, die Jozua, in veel latere dagen nog te bestrijden en uit te roeien had (Joshua 24:14), maar voornamelijk bespeuren wij haar daarin, dat zij in de woestijn die God, die hen uit Egypte had verlost, naar de wijze van Egypte onder het beeld van een stier wensen te vereren; ja, zelfs na de uitroeiing van de openbare afgoderij, maakten zij zich in het geheim schuldig aan de aanbidding van zon en maan, en zelfs aan de gruwelijkste afgoderij van Egypte, de dienst van de Saturms of veldgoden (Amos 5:25,Amos 5:26 Leviticus 17:7 ). In de tijd van hun smadelijke slavernij was vooral de volksgeest diep verbasterd, zodat zij, zelfs bij het genot van de leiding van God te midden van de woestijn, hun vrijheid en zelfstandigheid te duur gekocht achtten, omdat zij voor haar de geriefelijkheden moesten ten offer brengen, die het leven in Egypte hun verschaft had. Zij waren geworden tot een volk, gewoon het slavenjuk te dragen; een volk verwijfd van zeden, weerbarstig tegen alle tucht, wuft en onstandvastig in al zijn doen. Juist hetgeen hen als hun grootste voorrecht eigenaardig van alle overige volken zou moeten onderscheiden, was hun in de hoogste mate onverschillig; ja, van alle bewoners van de aarde schenen zij de allerongeschikste tot het verwezelijken van de grote heilsgedachten van God (Deuteronomy 9:4,Deuteronomy 9:5). In die toestand was het, dat de Heere, om de beloften, die Hij de vaderen geschonken had, ter wille van de zegen, die door dat volk over alle geslachten komen zou, Israël met machtige hand uit Egypte redde..

Bij de behandeling van de historische en profetische boeken, geschreven v r de ballingschap, zullen we gelegenheid hebben aan te tonen, dat gebruiken, daarin meegedeeld niet strijden tegen de opvatting, dat de tabernakel, zoals deze in dit boek beschreven wordt, ook werkelijk in de woestijn is opgesteld; dat het priesterschap onder Israël in de woestijn en later in Kanan v r Salomo's dagen is ingericht, zoals dit ook hier is beschreven, en daardoor de waarheid te handhaven, dat Exodus evenzeer als Leviticus, niemand minder dan Mozes zelf, gedreven door de Heilige Geest, tot schrijver heeft gehad..

Het gehele boek, in het bijonder de geschiedenissen van Israëls verdrukking, van Mozes' roeping, van Israëls Verbondsbreuk bij de berg Sinaï, vertonen zo duidelijk de sporen, dat een oor- en ooggetuige dit alles meedeelt, dat men waarlijk willens blind moet zijn, om te kunnen vast stellen, dat eerst vele jaren later het boek Exodus is opgesteld..

Wat in strijd schijnt te zijn met wetten en rechten hier gegeven, blijkt bij een gezonde, onbevooroordeelde uitlegging dit niet te wezen, indien men elke verandering of gewijzigde wetordening, indien men elke zaak, die in strijd met deze wettelijke verordeningen schijnt te zijn, slechts beschouwt uit het oogpunt van veranderde tijdsomstandigheden, of van ongestalten, waarin Israël in latere dagen verkeerde..

En overigens blijkt genoegzaam, dat n in de dagen van de Richteren, n in die van Samuël en David de wetten hier en in de volgende boeken meegedeeld, de grondslag uitmaakten van het theocratisch gebouw, dat door hen werd hersteld en opgebouwd; dat de psalmist verheerlijkt en bezingt, wat de Heere God in wet en schaduwdienst had gegeven aan Zijn volk; dat de profeet uit deze boeken put en zijn voorspellingen met hetgeen hierin beschreven is en wordt, in verband brengt..

De psalmisten en profeten zijn dikwijls niet te verstaan, indien men niet mag aannemen, dat God Zijn rechten en instellingen, omtrent de verering van Zijn Heilig Wezen in de woestijn, aan Israël heeft bekend gemaakt.. Bovendien, wat voor het levend geloof alles afdoet, onze Heere en Zaligmaker heeft aan niemand anders dan aan Mozes het auteurschap van de gehele Pentateuch toegekend, en tegenover hen, die ervan spreken, dat op het gebied van de kritiek, de Heere noch Zijn Apostelen mag worden aangehaald, brengen ook wij het woord in herinnering van Hermannus Witsius*): Christus Jezus en de Apostelen mogen geen doctoren in de kritiek zijn geweest, zoals zij willen geacht worden, die zich heden de heerschappij van de wetenschappen in iedere tak van wetenschap toekennen; zij zijn echter doctoren van de waarheid geweest, en hebben niet geduld dat zij door een algemene onkunde van zaken of door een verreikende list bedrogen werden. Zij zijn althans niet in de wereld gekomen, om algemeen verspreide dwalingen te helpen voortbreiden, en door het gezag van hun naam te bevestigen, noch om deze dwalingen niet alleen door de Joden, maar ook door de volken, die op het nauwst met hen verbonden waren, wijd en zijd uit te strooien..

*) Miscell. ss. L. p.117

De hoofdpersoon in dit boek, Mozes, door Egypte's vorstenhuis zelf gevoed en onderwezen, de man, die de versmaadheid van Gods volk boven al de heerlijkheid van Egypte stelde, de zachtmoedige onder de mensenkinderen, die van ijver voor het huis van de Heere verteert, en nochthans zijn ziel wil stellen voor zijn volk, de knecht van God, die met Hem sprak, zoals een man spreekt met zijn naaste, de Middelaar van het Verbond, die de woorden van Gods eigen lippen verneemt, is de type van Hem, die alle verloste eeuwige dank en aanbidding zullen toebrengen en voor wie Mozes zelf neerknielt. Ook deze middelaar wordt in de hemel niet vergeten, daar zingen de gezaligden het lied van Mozes en het Lam.

Vers 38

38. Want de wolk van de HEERE was op de tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, en was dus te allen tijde voor de ogen van het gehele huis van Israël, in al hun reizen 1) (Numbers 9:15; Numbers 13:33, Deuteronomy 1:33 ).

1) Op dezelfde dag van het vorige jaar waren de kinderen van Israël nog in Egypte; hoeveel is er dus in n jaar geschied! Wat is de toestand van de volken veranderd! Zo kan God een lang wachten door een spoedige hulp vergoeden..

SLOTWOORD.

God belooft, de mens moet geloven. Dit is de regel in het koninkrijk van God. Immers Gods beloften zijn op tijd; het geloof heeft ze, maar in de toekomst. Abraham had voor zichzelf niets in eigendom van het land Kanan, en toch had hij voor zichzelf en zijn kinderen dat land veel zekerder in eigendom, dan de toenmalige inwoners het in bezit hadden, want menigeen is bezitter van goed, dat hij zijn kinderen niet kan nalaten. Doch hoe wonderlijk zijn Gods wegen! Hij begint Zijn beloften te vervullen met de kinderen van Jakob te verwijderen uit het land, dat het hunne is, en hen te verdrukken, die tot heerlijkheid bestemd zijn. Nee, niet in Kanan moesten zij vermenigvuldigd worden, maar in Egypte. God had hiervoor Zijn redenen. Zij moesten in een gevestigde en geregelde staat, ja, in het beschaafdste en machtigste rijk van de wereld ontwikkeld, opgevoed, verdrukt, en vervolgens daaruit verlost worden..

De geschiedenis van die verdrukking en verlossing geeft ons dit boek, dat in het Hebreeuws genoemd wordt: Defer Sjemoth (boek van de namen) of, naar de woorden, waarmee het aanvangt: welae sjemoth (dit nu zijn namen), naar het Grieks: Exodus of uittocht, omdat hierin beschreven wordt, hoe de kinderen Israëls uit Egypte verlost zijn, en wat kort v r en na die uittocht hun overkomen is. Het loopt Jozef's dood tot het bouwen van de tabernakel, omvattende een tijdvak van ongeveer 145 jaar. Wij zien eerst het volk als een slavenvolk bij de ticheloven en ten laatste als een Verbondsvolk met het heiligdom van God in hun midden, eerst gedwongen te gehoorzamen aan de willekeur van een tiran, daarna gezegend met de wetten en instellingen van Jehova, die beter zijn dan uitgegraven fijn goud, en met een dienst van de Heere, die een afschaduwing is van het hoogste heil, van de genade in onze Heere Jezus Christus. Dat is Israël geworden niet door verdienste, want het betoonde zich een weerstrevend volk, maar door de genade van God, Wiens trouw niet bezweek, die met almacht en wijsheid hen leidde en opvoedde..

In algemene trekken schetst ons Ezechiël hun overhelling tot de afgoderij van Egypte (Ezekiel 23:1; 20:7,8) gedurende dat tijdperk, een neiging, die Jozua, in veel latere dagen nog te bestrijden en uit te roeien had (Joshua 24:14), maar voornamelijk bespeuren wij haar daarin, dat zij in de woestijn die God, die hen uit Egypte had verlost, naar de wijze van Egypte onder het beeld van een stier wensen te vereren; ja, zelfs na de uitroeiing van de openbare afgoderij, maakten zij zich in het geheim schuldig aan de aanbidding van zon en maan, en zelfs aan de gruwelijkste afgoderij van Egypte, de dienst van de Saturms of veldgoden (Amos 5:25,Amos 5:26 Leviticus 17:7 ). In de tijd van hun smadelijke slavernij was vooral de volksgeest diep verbasterd, zodat zij, zelfs bij het genot van de leiding van God te midden van de woestijn, hun vrijheid en zelfstandigheid te duur gekocht achtten, omdat zij voor haar de geriefelijkheden moesten ten offer brengen, die het leven in Egypte hun verschaft had. Zij waren geworden tot een volk, gewoon het slavenjuk te dragen; een volk verwijfd van zeden, weerbarstig tegen alle tucht, wuft en onstandvastig in al zijn doen. Juist hetgeen hen als hun grootste voorrecht eigenaardig van alle overige volken zou moeten onderscheiden, was hun in de hoogste mate onverschillig; ja, van alle bewoners van de aarde schenen zij de allerongeschikste tot het verwezelijken van de grote heilsgedachten van God (Deuteronomy 9:4,Deuteronomy 9:5). In die toestand was het, dat de Heere, om de beloften, die Hij de vaderen geschonken had, ter wille van de zegen, die door dat volk over alle geslachten komen zou, Israël met machtige hand uit Egypte redde..

Bij de behandeling van de historische en profetische boeken, geschreven v r de ballingschap, zullen we gelegenheid hebben aan te tonen, dat gebruiken, daarin meegedeeld niet strijden tegen de opvatting, dat de tabernakel, zoals deze in dit boek beschreven wordt, ook werkelijk in de woestijn is opgesteld; dat het priesterschap onder Israël in de woestijn en later in Kanan v r Salomo's dagen is ingericht, zoals dit ook hier is beschreven, en daardoor de waarheid te handhaven, dat Exodus evenzeer als Leviticus, niemand minder dan Mozes zelf, gedreven door de Heilige Geest, tot schrijver heeft gehad..

Het gehele boek, in het bijonder de geschiedenissen van Israëls verdrukking, van Mozes' roeping, van Israëls Verbondsbreuk bij de berg Sinaï, vertonen zo duidelijk de sporen, dat een oor- en ooggetuige dit alles meedeelt, dat men waarlijk willens blind moet zijn, om te kunnen vast stellen, dat eerst vele jaren later het boek Exodus is opgesteld..

Wat in strijd schijnt te zijn met wetten en rechten hier gegeven, blijkt bij een gezonde, onbevooroordeelde uitlegging dit niet te wezen, indien men elke verandering of gewijzigde wetordening, indien men elke zaak, die in strijd met deze wettelijke verordeningen schijnt te zijn, slechts beschouwt uit het oogpunt van veranderde tijdsomstandigheden, of van ongestalten, waarin Israël in latere dagen verkeerde..

En overigens blijkt genoegzaam, dat n in de dagen van de Richteren, n in die van Samuël en David de wetten hier en in de volgende boeken meegedeeld, de grondslag uitmaakten van het theocratisch gebouw, dat door hen werd hersteld en opgebouwd; dat de psalmist verheerlijkt en bezingt, wat de Heere God in wet en schaduwdienst had gegeven aan Zijn volk; dat de profeet uit deze boeken put en zijn voorspellingen met hetgeen hierin beschreven is en wordt, in verband brengt..

De psalmisten en profeten zijn dikwijls niet te verstaan, indien men niet mag aannemen, dat God Zijn rechten en instellingen, omtrent de verering van Zijn Heilig Wezen in de woestijn, aan Israël heeft bekend gemaakt.. Bovendien, wat voor het levend geloof alles afdoet, onze Heere en Zaligmaker heeft aan niemand anders dan aan Mozes het auteurschap van de gehele Pentateuch toegekend, en tegenover hen, die ervan spreken, dat op het gebied van de kritiek, de Heere noch Zijn Apostelen mag worden aangehaald, brengen ook wij het woord in herinnering van Hermannus Witsius*): Christus Jezus en de Apostelen mogen geen doctoren in de kritiek zijn geweest, zoals zij willen geacht worden, die zich heden de heerschappij van de wetenschappen in iedere tak van wetenschap toekennen; zij zijn echter doctoren van de waarheid geweest, en hebben niet geduld dat zij door een algemene onkunde van zaken of door een verreikende list bedrogen werden. Zij zijn althans niet in de wereld gekomen, om algemeen verspreide dwalingen te helpen voortbreiden, en door het gezag van hun naam te bevestigen, noch om deze dwalingen niet alleen door de Joden, maar ook door de volken, die op het nauwst met hen verbonden waren, wijd en zijd uit te strooien..

*) Miscell. ss. L. p.117

De hoofdpersoon in dit boek, Mozes, door Egypte's vorstenhuis zelf gevoed en onderwezen, de man, die de versmaadheid van Gods volk boven al de heerlijkheid van Egypte stelde, de zachtmoedige onder de mensenkinderen, die van ijver voor het huis van de Heere verteert, en nochthans zijn ziel wil stellen voor zijn volk, de knecht van God, die met Hem sprak, zoals een man spreekt met zijn naaste, de Middelaar van het Verbond, die de woorden van Gods eigen lippen verneemt, is de type van Hem, die alle verloste eeuwige dank en aanbidding zullen toebrengen en voor wie Mozes zelf neerknielt. Ook deze middelaar wordt in de hemel niet vergeten, daar zingen de gezaligden het lied van Mozes en het Lam.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 40". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-40.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile