Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 8

Exodus 8:1.

EGYPTE WORDT MET KIKVORSEN, LUIZEN EN ONGEDIERTE BEZOCHT.

I. Exodus 8:1-Exodus 8:15. Aanstonds na het eindigen van de eerste plaag, wordt aan Farao een tweede aangekondigd, wanneer hij verder zal weigeren, Israël te laten trekken. Daar hij werkelijk weigert, moet Aron zijn staf over alle wateren van Egypte uitstrekken, en komen er talloze kikvorsen voort, die de huizen en gereedschappen van de Egyptenaren vervullen. Ook de tovenaars doen alzo met hun bezweringen, doch zijn niet in staat een einde aan de plaag te maken; daarom ziet Farao zich genoodzaakt, Mozes en Aron om hun voorbede bij de Heere te vragen. Mozes laat door Farao de dag bepalen, op welke de plaag ophouden zal, en zij houdt de volgende morgen op, zoals Farao gewild heeft. Nogmaals verhardt de koning zijn hart en houdt zijn woord niet, om Israël te laten vertrekken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 8

Exodus 8:1.

EGYPTE WORDT MET KIKVORSEN, LUIZEN EN ONGEDIERTE BEZOCHT.

I. Exodus 8:1-Exodus 8:15. Aanstonds na het eindigen van de eerste plaag, wordt aan Farao een tweede aangekondigd, wanneer hij verder zal weigeren, Israël te laten trekken. Daar hij werkelijk weigert, moet Aron zijn staf over alle wateren van Egypte uitstrekken, en komen er talloze kikvorsen voort, die de huizen en gereedschappen van de Egyptenaren vervullen. Ook de tovenaars doen alzo met hun bezweringen, doch zijn niet in staat een einde aan de plaag te maken; daarom ziet Farao zich genoodzaakt, Mozes en Aron om hun voorbede bij de Heere te vragen. Mozes laat door Farao de dag bepalen, op welke de plaag ophouden zal, en zij houdt de volgende morgen op, zoals Farao gewild heeft. Nogmaals verhardt de koning zijn hart en houdt zijn woord niet, om Israël te laten vertrekken.

Vers 1

1. Daarna, na verloop van zeven dagen (Exodus 7:25), zei 1) de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao (Exodus 5:1; Exodus 7:10), en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE, die het recht en de macht heeft, ook ubevelen te geven, laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen in de woestijn (Exodus 7:16).

1) Wederom eist God van Farao, hetgeen wezenlijk zijn recht is, dat Hij namelijk, door het volk vereerd worde, maar buiten de grenzen van Egypte, opdat het een bijzondere verering zou zijn en een die vrij was van alle bezoedeling. Want Hij wil, door Zijn volk af te zonderen, de afgoden van Egypte veroordelen. Ondertussen was er voor de tiran geen enkele verontschuldiging, omdat zijn godvergeten onbeschaamdheid het erop toelegde, om God Zijn rechtmatige eer te ontnemen. Zo deed hij, door de uittocht te weigeren, zich niet alleen als een wrede kennen, maar ook als een goddeloze. De bedreiging wordt erbij gevoegd, opdat hij tenminste gedwongen tot zijn plicht gebracht werd. Want zo moet gehandeld worden met de onbuigzamen, die nooit tenzij door vrees en onheil gedwongen, hun plicht vervullen. Want wel dreigt God soms ook Zijn knechten, opdat Hij hun traagheid aanspoort, maar voornamelijk jegens de verkeerden en ongezeggelijken, toont Hij zich gestreng. Zoals het heet in Psalms 8:26,Psalms 8:27 "Bij de goedertierenen houdt gij U goedertieren, maar bij de verkeerde toont Gij U een worstelaar.".

Vers 1

1. Daarna, na verloop van zeven dagen (Exodus 7:25), zei 1) de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao (Exodus 5:1; Exodus 7:10), en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE, die het recht en de macht heeft, ook ubevelen te geven, laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen in de woestijn (Exodus 7:16).

1) Wederom eist God van Farao, hetgeen wezenlijk zijn recht is, dat Hij namelijk, door het volk vereerd worde, maar buiten de grenzen van Egypte, opdat het een bijzondere verering zou zijn en een die vrij was van alle bezoedeling. Want Hij wil, door Zijn volk af te zonderen, de afgoden van Egypte veroordelen. Ondertussen was er voor de tiran geen enkele verontschuldiging, omdat zijn godvergeten onbeschaamdheid het erop toelegde, om God Zijn rechtmatige eer te ontnemen. Zo deed hij, door de uittocht te weigeren, zich niet alleen als een wrede kennen, maar ook als een goddeloze. De bedreiging wordt erbij gevoegd, opdat hij tenminste gedwongen tot zijn plicht gebracht werd. Want zo moet gehandeld worden met de onbuigzamen, die nooit tenzij door vrees en onheil gedwongen, hun plicht vervullen. Want wel dreigt God soms ook Zijn knechten, opdat Hij hun traagheid aanspoort, maar voornamelijk jegens de verkeerden en ongezeggelijken, toont Hij zich gestreng. Zoals het heet in Psalms 8:26,Psalms 8:27 "Bij de goedertierenen houdt gij U goedertieren, maar bij de verkeerde toont Gij U een worstelaar.".

Vers 2

2. En indien gij het weigert te laten vertrekken, zie, zo zal Ik uw gehele gebied uw geheel koninkrijk van het ene tot het andere einde, met kikvorsen slaan;

Vers 2

2. En indien gij het weigert te laten vertrekken, zie, zo zal Ik uw gehele gebied uw geheel koninkrijk van het ene tot het andere einde, met kikvorsen slaan;

Vers 3

3. Dat de rivier van kikvorsen zal krioelen; die uit het water zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer, ja, zelfs op uw bed, zodat gij dag noch nacht rust hebt; ook in de huizen van uw knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen; zij zullen niet alleen u, maar ook uw onderdanen nakruipen, en zoals zij uw nachtrust zullen storen, zo zullen zij ook uw dagelijks brood verontreinigen, zodat gij met afkeer daarvan vervuld wordt.

In deze, zowel als in de volgende plagen, komt juist door het verachtelijke van de dieren, die haar teweeg brengen, het vernederende van de bezoeking te sterker uit. Zeker zal dit in verband staan met de hoogmoed, waarmee de Egyptenaars op de Israëlieten als op onreinen neerzagen..

Vers 3

3. Dat de rivier van kikvorsen zal krioelen; die uit het water zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer, ja, zelfs op uw bed, zodat gij dag noch nacht rust hebt; ook in de huizen van uw knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in uw baktroggen; zij zullen niet alleen u, maar ook uw onderdanen nakruipen, en zoals zij uw nachtrust zullen storen, zo zullen zij ook uw dagelijks brood verontreinigen, zodat gij met afkeer daarvan vervuld wordt.

In deze, zowel als in de volgende plagen, komt juist door het verachtelijke van de dieren, die haar teweeg brengen, het vernederende van de bezoeking te sterker uit. Zeker zal dit in verband staan met de hoogmoed, waarmee de Egyptenaars op de Israëlieten als op onreinen neerzagen..

Vers 4

4. En de kikvorsen 1) zullen opkomen, op u, en op uw volk, en op al uw knechten, 2) niet alleen zullen zij overal, waar gij gaat en ligt, en bij al, wat u ten spijze bereid wordt, in de weg lopen en onder de handen komen, zelfs aan uw lichaam en dat van uw volk zullen zij kruipen, en u alzo tot onverdragelijke plaag worden.

1) Egypte is in de Nijl en in de moerassen zeer rijk aan kikvorsen, voornamelijk vertonen zij zich bij de jaarlijkse overstromingen; na het weglopen van het water blijven zij op het land achter, en worden gewoonlijk door slangen, ooievaars en de ibis verdelgd. Deze plaag staat met de vorige niet in verband, alsof de door de vorige plaag teweeggebrachte onreinheid ze vanzelf had voortgebracht. De kikvorsen ontstaan eerst, als Aron zijn hand met de staf uitstrekt (Exodus 8:5), en sterven aanstonds, als Mozes tot de Heere roept (Exodus 8:12). Er wordt ons dus een wonder verhaald; dit wonder brengt hier wel niet iets nieuws en ongehoords voort, maar een gewone natuurverschijning in buitengewone mate, zonder natuurlijke oorzaken, die ontstaat en verdwijnt op de gewenste tijd..

De plaag komt, evenals de eerste, uit het anders zo gezegende water van Egypte voort en maakt de Nijl, deze aanbeden weldoener en vader van de goden van het land, ten tweede maal tot een vloek en een gruwel voor zijn aanbidders, opdat zij het dwaze en zondige van die goddelijke verering inzien, en hun de ogen voor de ware God geopend zouden worden. Zij heeft, evenmin als de eerste, iets verdervends, wel is zij veel lastiger en meer afkeerwekkend dan de vorige; bij langere duur zou zij zelfs onverdraaglijk geworden zijn, gelijk voortdurende kikvorsplagen reeds meer dan eens de inwoners van andere landen tot verhuizing genoodzaakt hebben. De soort van kikvorsen, van welke in de grondtekst sprake is, is de Egyptische Dofda; hij is klein, springt alleen in angst een weinig, terwijl hij gewoonlijk kruipt als een pad en een eigenaardig geluid geeft, evenalsof twee stukken hard hout tegen elkaar gestoten worden..

2) Farao handelt niet alleen verschrikkelijk zondig tegen de Heere en tegen zijn volk, maar haalt ook over zijn eigen land een zee van rampen. Dat ook de kikvorsen uit de Nijl opkwamen, toont, dat er een onmiskenbaar verband bestond tussen de eerste en de tweede plaag..

Vers 4

4. En de kikvorsen 1) zullen opkomen, op u, en op uw volk, en op al uw knechten, 2) niet alleen zullen zij overal, waar gij gaat en ligt, en bij al, wat u ten spijze bereid wordt, in de weg lopen en onder de handen komen, zelfs aan uw lichaam en dat van uw volk zullen zij kruipen, en u alzo tot onverdragelijke plaag worden.

1) Egypte is in de Nijl en in de moerassen zeer rijk aan kikvorsen, voornamelijk vertonen zij zich bij de jaarlijkse overstromingen; na het weglopen van het water blijven zij op het land achter, en worden gewoonlijk door slangen, ooievaars en de ibis verdelgd. Deze plaag staat met de vorige niet in verband, alsof de door de vorige plaag teweeggebrachte onreinheid ze vanzelf had voortgebracht. De kikvorsen ontstaan eerst, als Aron zijn hand met de staf uitstrekt (Exodus 8:5), en sterven aanstonds, als Mozes tot de Heere roept (Exodus 8:12). Er wordt ons dus een wonder verhaald; dit wonder brengt hier wel niet iets nieuws en ongehoords voort, maar een gewone natuurverschijning in buitengewone mate, zonder natuurlijke oorzaken, die ontstaat en verdwijnt op de gewenste tijd..

De plaag komt, evenals de eerste, uit het anders zo gezegende water van Egypte voort en maakt de Nijl, deze aanbeden weldoener en vader van de goden van het land, ten tweede maal tot een vloek en een gruwel voor zijn aanbidders, opdat zij het dwaze en zondige van die goddelijke verering inzien, en hun de ogen voor de ware God geopend zouden worden. Zij heeft, evenmin als de eerste, iets verdervends, wel is zij veel lastiger en meer afkeerwekkend dan de vorige; bij langere duur zou zij zelfs onverdraaglijk geworden zijn, gelijk voortdurende kikvorsplagen reeds meer dan eens de inwoners van andere landen tot verhuizing genoodzaakt hebben. De soort van kikvorsen, van welke in de grondtekst sprake is, is de Egyptische Dofda; hij is klein, springt alleen in angst een weinig, terwijl hij gewoonlijk kruipt als een pad en een eigenaardig geluid geeft, evenalsof twee stukken hard hout tegen elkaar gestoten worden..

2) Farao handelt niet alleen verschrikkelijk zondig tegen de Heere en tegen zijn volk, maar haalt ook over zijn eigen land een zee van rampen. Dat ook de kikvorsen uit de Nijl opkwamen, toont, dat er een onmiskenbaar verband bestond tussen de eerste en de tweede plaag..

Vers 5

5. Verder zei de HEERE, door ingeving in zijn hart, tot Mozes, toen hij zijn last bij Farao had vervuld en deze met verhard hart zweeg; Zeg tot Aron: strek uw hand uit met uw staf 1) over de stromen, en over de rivieren, en overde poelen (Exodus 7:19), en doe kikvorsen opkomen over Egypte.

1) Het mag de aandacht niet ontgaan zijn, dat Aron zijn hand met de staf moet uitstrekken over de stromen en rivieren en poelen van Egypte. Die staf toch beeldde het woord en de kracht van God af. Met die staf in de hand is Aron de uitvoerder van Gods bevelen.. 6. En Aron deed, gelijk Mozes hem nog binnen in Farao's paleis bevolen had, en strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte, zodra zij buiten gekomen waren; en het geschiedde, gelijk de Heere gezegd had, er kwamen, na dat uitstrekken van de hand, kikvorsen op uit de stroom zelf en uit zijn armen en kanalen en uit alle daarmee in verband staande meren en moerassen, en zij bedekten Egypte.

Uit de Nijl, welke het landschap met zo veel zegeningen begiftigde, ontstaat nu dat verderf. Laten wij uit deze geschiedenis leren, dat ons leven met vele doden vermengd is, en dat het ons niet anders verlengd wordt, dan wanneer God de schadelijke invloeden, welke ons van alle kanten belagen, beteugelt. Vervolgens, dat Hij niet openlijk uit de hemel behoeft te treffen, of zijn engelen tot verderf van de mensen behoeft te wapenen, maar dat zodra Hij wenkt, alle creaturen Hem ten dienste staan, om Zijn oordelen uit te voeren. Dat het daarom aan Zijn zachtmoedigheid en verdraagzaamheid is toe te schrijven, dat de goddelozen niet in n ogenblik vergaan..

Vers 5

5. Verder zei de HEERE, door ingeving in zijn hart, tot Mozes, toen hij zijn last bij Farao had vervuld en deze met verhard hart zweeg; Zeg tot Aron: strek uw hand uit met uw staf 1) over de stromen, en over de rivieren, en overde poelen (Exodus 7:19), en doe kikvorsen opkomen over Egypte.

1) Het mag de aandacht niet ontgaan zijn, dat Aron zijn hand met de staf moet uitstrekken over de stromen en rivieren en poelen van Egypte. Die staf toch beeldde het woord en de kracht van God af. Met die staf in de hand is Aron de uitvoerder van Gods bevelen.. 6. En Aron deed, gelijk Mozes hem nog binnen in Farao's paleis bevolen had, en strekte zijn hand uit over de wateren van Egypte, zodra zij buiten gekomen waren; en het geschiedde, gelijk de Heere gezegd had, er kwamen, na dat uitstrekken van de hand, kikvorsen op uit de stroom zelf en uit zijn armen en kanalen en uit alle daarmee in verband staande meren en moerassen, en zij bedekten Egypte.

Uit de Nijl, welke het landschap met zo veel zegeningen begiftigde, ontstaat nu dat verderf. Laten wij uit deze geschiedenis leren, dat ons leven met vele doden vermengd is, en dat het ons niet anders verlengd wordt, dan wanneer God de schadelijke invloeden, welke ons van alle kanten belagen, beteugelt. Vervolgens, dat Hij niet openlijk uit de hemel behoeft te treffen, of zijn engelen tot verderf van de mensen behoeft te wapenen, maar dat zodra Hij wenkt, alle creaturen Hem ten dienste staan, om Zijn oordelen uit te voeren. Dat het daarom aan Zijn zachtmoedigheid en verdraagzaamheid is toe te schrijven, dat de goddelozen niet in n ogenblik vergaan..

Vers 7

7. Toen deden de tovenaars, die altijd stouter geworden waren na de welgelukte proeve, en nu buiten de stad tot de waterstromen gegaan waren, om daar hun kunsten tevolbrengen, ook alzo, met hun bezweringen; en zij deden kikvorsen over Egypte opkomen. 1) Dit gaf aan Farao de bevrediging, alsof hij wederom door zijn tovenaars de kunsten van Mozes beschaamd had.

1) De eerder beschreven kikvorssoort, die zich slechts onmiddellijk na de overstromingen van de Nijl vertoont, en in het midden van oktober, wanneer het kuitschieten geëindigd is, weer verdwijnt, houdt zich gewoonlijk in de waterbronnen op en laat zich daar niet horen. Terwijl nu de tovenaars de koning tot die schuilplaatsen voeren en door hun bezweren hen daaruit lokken, doen zij hetzelfde, wat volgens de opmerking in Exodus 7:9, de Psyllen met de slangen vermochten: dit was echter niet meer alleen een magnetische invloed van hun zijde, maar de duivelse machten hielpen, waar de tovenaars van zichzelf niet verder konden. Waarom echter God zulke duivelse medewerking, die de indruk van Zijn wonderen moest verzwakken, toegelaten heeft, is moeilijk te verklaren: juist daardoor, dat de tovenaars hun kunst volledig toonden en ver boven het gewone konden verrichten, ten laatste echter raad- en hulpeloos moesten staan (Exodus 8:8), en omtrent de volgende tekenen van Mozes moesten bekennen: "Dit is Gods vinger" (Exodus 8:18) wordt het Farao en de zijnen onmogelijk gemaakt, de tekenen en wonderen die door Mozes geschiedden, voor tovenarij uit te geven, hetgeen anders bij de hoge graad van de ontwikkeling, die de magie juist in Egypte verkregen had, voor de hand lag. Farao's ongeloof moet eerst, als een zonde "boven mate" (Romans 7:13) zichzelf geopenbaard hebben, eer het gericht aan hem, als aan een geheel verstokte, kan voltrokken worden (Genesis 15:16). Het een steunsel na het andere moet verbroken worden; om echter dat verbreken mogelijk te maken, moeten vooraf de steunsels toegelaten worden..

Wel vermochten de tovenaars kikvorsen te doen opkomen, maar zij konden hen niet wegnemen. Wel daarmee de plaag verzwaren, maar niet verminderen of doen ophouden. Tegen Gods slaande hand staat de wereld machteloos. Zij kan de ellende vermeerderen, gelijk zij ook in honderd gevallen doet, maar de ellende wegnemen, niet. Alleen Hij, die slaat, kan ook weer genezen.. 8. En Farao, niet verootmoedigd, maar in zijn hoogmoed gefnuikt, riep tot Mozes en Aron, 1)wier overmacht hij wel voelde, al hadden ook de tovenaars de plagennagebootst, en hij zei: Bidt vuriglijk tot de HEERE, dat Hij de kikvorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo 2) zal ik het volk laten vertrekken, dat zij de HEERE offeren. (Exodus 5:1,Exodus 5:3).

1) Farao schijnt eindelijk tam te worden en iets van zijn ruwheid af te leggen. Maar dat hij niet in waarheid was veranderd, zal straks blijken. Het is wel mogelijk, dat hij, door schrik verlamd, ernstig ertoe heeft overgeheld, om vergiffenis te verzoeken, maar door zijn zwakheid blijkt het, dat hij zowel God als zichzelf heeft bedrogen, omdat, zodra de verlichting is toegestaan, zijn natuurlijke aard weer boven komt; ja, uit het verloop van de zaak zelf blijkt het duidelijk, dat zijn boosheid slechts door vrees is onderdrukt, welke zich weldra wederom openbaart. Zo ook de hypocrieten, wanneer zij door de hand van God getroffen worden, en zij zeer bang zijn voor zijn gesel, roepen zij deemoedig en smartelijk om Zijn erbarming, maar wanneer Hij de ramp maar een weinig doet wijken, doet een korte rust, als hadden zij een eeuwige vrede verkregen, hun gemoederen weer hevig ontvlammen..

Farao bidt zelf niet. Hij kan niet, maar durft ook niet en wil niet. In zijn angst is hij nog de zelfzuchtige, de trotse man, die wel hulp van de Heere wil hebben, wel bevrijding van de rampen, maar een ander moet die voor hem vragen. En toch ligt in dit roepen reeds een buigen, een gedwongen buigen voor Israëls God, een stilzwijgend erkennen, een tegen wil en dank belijden, dat Israëls God machtiger is dan alle afgoden van Egypte..

2) Waarom bidt Farao zelf niet de Heere, maar wil hij dat Mozes voor hem tussenbeide treedt? Het kon zijn dat hij niet durfde te bidden; het kon ook zijn dat hij het niet verstond; het kon ook wezen, dat hij het niet wilde. Immers uit al deze drie oorzaken tegelijk of ook wel uit een van deze alleen ontspruit meestal onze aarzeling tot gebed, bij de overtuiging, dat er evenwel gebeden moet worden. Zij ontspringt of uit een zeker gemis van de nodige vrijmoedigheid, geboren uit het besef van eigen onwaardigheid, of onkunde. Het kan ook zijn, dat zij uit die onkunde zelf voortkomt, dat men niet weet wat en hoe men bidden zal. Maar meest evenwel ontspruit zij uit de boze onwil, dat men zich nog niet in zoverre en zo diep wil vernederen, iets zelf te gaan vragen; terwijl men het wel door enige tussenpersoon wil. Daar zich te moeten aanmelden, waarop men vroeger uit de hoogte neerzag, stuit onze hoogmoed al te zeer en is voor het gevoel al te grote vernedering. Was het dit misschien bij Farao?.

Ook hieruit blijkt, hoe Farao in de grond van de zaak onbuigzaam is. Zijn gehoorzaamheid is voorwaardelijk. Eerst als de Heere aan zijn wens voldoet, zal hij des Heeren Woord gehoorzamen. Dit is de gehoorzaamheid, om het zo eens uit te drukken, van het natuurlijke hart. Het geloof leert geheel anders. Het geloof leert een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, een onvoorwaardelijk dienen van de Heere..

Vers 7

7. Toen deden de tovenaars, die altijd stouter geworden waren na de welgelukte proeve, en nu buiten de stad tot de waterstromen gegaan waren, om daar hun kunsten tevolbrengen, ook alzo, met hun bezweringen; en zij deden kikvorsen over Egypte opkomen. 1) Dit gaf aan Farao de bevrediging, alsof hij wederom door zijn tovenaars de kunsten van Mozes beschaamd had.

1) De eerder beschreven kikvorssoort, die zich slechts onmiddellijk na de overstromingen van de Nijl vertoont, en in het midden van oktober, wanneer het kuitschieten geëindigd is, weer verdwijnt, houdt zich gewoonlijk in de waterbronnen op en laat zich daar niet horen. Terwijl nu de tovenaars de koning tot die schuilplaatsen voeren en door hun bezweren hen daaruit lokken, doen zij hetzelfde, wat volgens de opmerking in Exodus 7:9, de Psyllen met de slangen vermochten: dit was echter niet meer alleen een magnetische invloed van hun zijde, maar de duivelse machten hielpen, waar de tovenaars van zichzelf niet verder konden. Waarom echter God zulke duivelse medewerking, die de indruk van Zijn wonderen moest verzwakken, toegelaten heeft, is moeilijk te verklaren: juist daardoor, dat de tovenaars hun kunst volledig toonden en ver boven het gewone konden verrichten, ten laatste echter raad- en hulpeloos moesten staan (Exodus 8:8), en omtrent de volgende tekenen van Mozes moesten bekennen: "Dit is Gods vinger" (Exodus 8:18) wordt het Farao en de zijnen onmogelijk gemaakt, de tekenen en wonderen die door Mozes geschiedden, voor tovenarij uit te geven, hetgeen anders bij de hoge graad van de ontwikkeling, die de magie juist in Egypte verkregen had, voor de hand lag. Farao's ongeloof moet eerst, als een zonde "boven mate" (Romans 7:13) zichzelf geopenbaard hebben, eer het gericht aan hem, als aan een geheel verstokte, kan voltrokken worden (Genesis 15:16). Het een steunsel na het andere moet verbroken worden; om echter dat verbreken mogelijk te maken, moeten vooraf de steunsels toegelaten worden..

Wel vermochten de tovenaars kikvorsen te doen opkomen, maar zij konden hen niet wegnemen. Wel daarmee de plaag verzwaren, maar niet verminderen of doen ophouden. Tegen Gods slaande hand staat de wereld machteloos. Zij kan de ellende vermeerderen, gelijk zij ook in honderd gevallen doet, maar de ellende wegnemen, niet. Alleen Hij, die slaat, kan ook weer genezen.. 8. En Farao, niet verootmoedigd, maar in zijn hoogmoed gefnuikt, riep tot Mozes en Aron, 1)wier overmacht hij wel voelde, al hadden ook de tovenaars de plagennagebootst, en hij zei: Bidt vuriglijk tot de HEERE, dat Hij de kikvorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo 2) zal ik het volk laten vertrekken, dat zij de HEERE offeren. (Exodus 5:1,Exodus 5:3).

1) Farao schijnt eindelijk tam te worden en iets van zijn ruwheid af te leggen. Maar dat hij niet in waarheid was veranderd, zal straks blijken. Het is wel mogelijk, dat hij, door schrik verlamd, ernstig ertoe heeft overgeheld, om vergiffenis te verzoeken, maar door zijn zwakheid blijkt het, dat hij zowel God als zichzelf heeft bedrogen, omdat, zodra de verlichting is toegestaan, zijn natuurlijke aard weer boven komt; ja, uit het verloop van de zaak zelf blijkt het duidelijk, dat zijn boosheid slechts door vrees is onderdrukt, welke zich weldra wederom openbaart. Zo ook de hypocrieten, wanneer zij door de hand van God getroffen worden, en zij zeer bang zijn voor zijn gesel, roepen zij deemoedig en smartelijk om Zijn erbarming, maar wanneer Hij de ramp maar een weinig doet wijken, doet een korte rust, als hadden zij een eeuwige vrede verkregen, hun gemoederen weer hevig ontvlammen..

Farao bidt zelf niet. Hij kan niet, maar durft ook niet en wil niet. In zijn angst is hij nog de zelfzuchtige, de trotse man, die wel hulp van de Heere wil hebben, wel bevrijding van de rampen, maar een ander moet die voor hem vragen. En toch ligt in dit roepen reeds een buigen, een gedwongen buigen voor Israëls God, een stilzwijgend erkennen, een tegen wil en dank belijden, dat Israëls God machtiger is dan alle afgoden van Egypte..

2) Waarom bidt Farao zelf niet de Heere, maar wil hij dat Mozes voor hem tussenbeide treedt? Het kon zijn dat hij niet durfde te bidden; het kon ook zijn dat hij het niet verstond; het kon ook wezen, dat hij het niet wilde. Immers uit al deze drie oorzaken tegelijk of ook wel uit een van deze alleen ontspruit meestal onze aarzeling tot gebed, bij de overtuiging, dat er evenwel gebeden moet worden. Zij ontspringt of uit een zeker gemis van de nodige vrijmoedigheid, geboren uit het besef van eigen onwaardigheid, of onkunde. Het kan ook zijn, dat zij uit die onkunde zelf voortkomt, dat men niet weet wat en hoe men bidden zal. Maar meest evenwel ontspruit zij uit de boze onwil, dat men zich nog niet in zoverre en zo diep wil vernederen, iets zelf te gaan vragen; terwijl men het wel door enige tussenpersoon wil. Daar zich te moeten aanmelden, waarop men vroeger uit de hoogte neerzag, stuit onze hoogmoed al te zeer en is voor het gevoel al te grote vernedering. Was het dit misschien bij Farao?.

Ook hieruit blijkt, hoe Farao in de grond van de zaak onbuigzaam is. Zijn gehoorzaamheid is voorwaardelijk. Eerst als de Heere aan zijn wens voldoet, zal hij des Heeren Woord gehoorzamen. Dit is de gehoorzaamheid, om het zo eens uit te drukken, van het natuurlijke hart. Het geloof leert geheel anders. Het geloof leert een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, een onvoorwaardelijk dienen van de Heere..

Vers 9

9. Doch Mozes, over het eerste teken van Farao's buigen voor de goddelijke Majesteit ten hoogste verheugd, zei tot Farao, om de koning op de ingeslagen weg verder te doen voortgaan, en hem te tonen, hoe groot de macht des Heeren, maar ook hoe groot Zijn genade is: Heb de eer boven mij! 1) Ik laat u de eer van de tijd te bepalen; tegen wanneer zal ik voor u, en voor uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat zij alleen in de rivier overblijven?

1) In het Hebreeuws Hithpaeer alai eigenlijk: Verheerlijk u over mij. De Septuaginta vertaalt: taxai prov me, d.i. bepaal mij. Er zijn er dan ook, die het woord in de grondtekst vertalen door: verklaar mij. Het grote doel van Mozes hiermee is, om de koning te overtuigen, dat het ophouden van de plaag alleen is en blijft het werk van de vrijmachtige God. Niet het werk van verborgen natuurkrachten, maar dat van de levende God. Om hem te overtuigen, dat Hij zowel een zaak doet tevoorschijn komen, als weer doet verdwijnen..

Vers 9

9. Doch Mozes, over het eerste teken van Farao's buigen voor de goddelijke Majesteit ten hoogste verheugd, zei tot Farao, om de koning op de ingeslagen weg verder te doen voortgaan, en hem te tonen, hoe groot de macht des Heeren, maar ook hoe groot Zijn genade is: Heb de eer boven mij! 1) Ik laat u de eer van de tijd te bepalen; tegen wanneer zal ik voor u, en voor uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze vorsen van u en van uw huizen te verdelgen, dat zij alleen in de rivier overblijven?

1) In het Hebreeuws Hithpaeer alai eigenlijk: Verheerlijk u over mij. De Septuaginta vertaalt: taxai prov me, d.i. bepaal mij. Er zijn er dan ook, die het woord in de grondtekst vertalen door: verklaar mij. Het grote doel van Mozes hiermee is, om de koning te overtuigen, dat het ophouden van de plaag alleen is en blijft het werk van de vrijmachtige God. Niet het werk van verborgen natuurkrachten, maar dat van de levende God. Om hem te overtuigen, dat Hij zowel een zaak doet tevoorschijn komen, als weer doet verdwijnen..

Vers 10

10. Hij dan, niet wagend om dadelijk wegneming te vragen, zei: Tegen morgen. 1) En hij, Mozes, zei: Het zij naar uw woord, het zal ook morgen geschieden, opdat gij weet, dat er niemand is, gelijk de HEERE, onze God, die plagen opleggen en wegnemen kan, wanneer en gelijk Hij wil.

1) Waarom niet op de huidige dag, of op hetzelfde ogenblik, want de ogenblikken zijn kostelijk, en hoe schielijker, hoe aangenamer, vooral in een tijd van nood als deze was. Het waarschijnlijkst is, dat Mozes en Aron tegen de avond door Farao zijn geroepen, en dat hij beschroomd is geweest, deze verlossing op staande voet te verzoeken, hetzij dan, om hem tijd te geven, om zich tot een vurig gebed af te zonderen, hetzij dat hij meende, dat een zo grote zaak niet kon verkregen worden, dan door vele gebeden..

Calvijn is van mening, doch o.i. ten onrechte, dat dit "tegen morgen" niet slaat op het bidden van Mozes als zodanig, maar op de bevrijding van Israël. Dat hij door dit "morgen" met Mozes bedrieglijk handelt..

Vers 10

10. Hij dan, niet wagend om dadelijk wegneming te vragen, zei: Tegen morgen. 1) En hij, Mozes, zei: Het zij naar uw woord, het zal ook morgen geschieden, opdat gij weet, dat er niemand is, gelijk de HEERE, onze God, die plagen opleggen en wegnemen kan, wanneer en gelijk Hij wil.

1) Waarom niet op de huidige dag, of op hetzelfde ogenblik, want de ogenblikken zijn kostelijk, en hoe schielijker, hoe aangenamer, vooral in een tijd van nood als deze was. Het waarschijnlijkst is, dat Mozes en Aron tegen de avond door Farao zijn geroepen, en dat hij beschroomd is geweest, deze verlossing op staande voet te verzoeken, hetzij dan, om hem tijd te geven, om zich tot een vurig gebed af te zonderen, hetzij dat hij meende, dat een zo grote zaak niet kon verkregen worden, dan door vele gebeden..

Calvijn is van mening, doch o.i. ten onrechte, dat dit "tegen morgen" niet slaat op het bidden van Mozes als zodanig, maar op de bevrijding van Israël. Dat hij door dit "morgen" met Mozes bedrieglijk handelt..

Vers 11

11. Zo zullen de kikvorsen van u, en van uw huizen, en van uw knechten, en van uw volk wijken, op de door u bepaalde tijd; zij zullen alleen in de rivier 1) overblijven.

1) In de overijling van de hartstocht zegt gij van het onaangename ook zo snel: ik wil er niets meer mee te doen hebben. Mozes oordeelt dat de overtollige kikvorsen moeten ophouden; evenwel moeten er in de rivier nog blijven. Daar behoren ze. Laat iedere zaak op de plaats, die God haar aangewezen heeft, daar zal zij u niet hinderen. Indien zij u daar evenwel hindert, zijt gij niet op uw plaats; indien zij buiten haar plaats u mocht hinderen, dan is het gewis alzo, omdat het gebod of de ordeningen van God u allereerst hinderden..

Vers 11

11. Zo zullen de kikvorsen van u, en van uw huizen, en van uw knechten, en van uw volk wijken, op de door u bepaalde tijd; zij zullen alleen in de rivier 1) overblijven.

1) In de overijling van de hartstocht zegt gij van het onaangename ook zo snel: ik wil er niets meer mee te doen hebben. Mozes oordeelt dat de overtollige kikvorsen moeten ophouden; evenwel moeten er in de rivier nog blijven. Daar behoren ze. Laat iedere zaak op de plaats, die God haar aangewezen heeft, daar zal zij u niet hinderen. Indien zij u daar evenwel hindert, zijt gij niet op uw plaats; indien zij buiten haar plaats u mocht hinderen, dan is het gewis alzo, omdat het gebod of de ordeningen van God u allereerst hinderden..

Vers 12

12. Toen ging Mozes en Aron, met zulk een toezegging, uit van Farao; en Mozes riep, 1) nog wel diezelfde dag tot de HEERE (Jacobus 5:16), ten gevolge van de kikvorsen, die Hij Farao had opgelegd, dat zij de volgende dag zouden weggenomen worden.

1) Het ging Mozes hier als Eliza later op Karmel. Tegenover de mens sprak hij in de naam des Heeren beslist, als had hij te beschikken over Gods Almacht, maar in de eenzaamheid is hij de diepootmoedige bidder, die het weet, dat hij alles van God hebben moet, dat God, en Hij alleen, de plaag moet doen ophouden. Zo wordt tevens het geloof geopenbaard, beproefd, maar ook straks gekroond..

Vers 12

12. Toen ging Mozes en Aron, met zulk een toezegging, uit van Farao; en Mozes riep, 1) nog wel diezelfde dag tot de HEERE (Jacobus 5:16), ten gevolge van de kikvorsen, die Hij Farao had opgelegd, dat zij de volgende dag zouden weggenomen worden.

1) Het ging Mozes hier als Eliza later op Karmel. Tegenover de mens sprak hij in de naam des Heeren beslist, als had hij te beschikken over Gods Almacht, maar in de eenzaamheid is hij de diepootmoedige bidder, die het weet, dat hij alles van God hebben moet, dat God, en Hij alleen, de plaag moet doen ophouden. Zo wordt tevens het geloof geopenbaard, beproefd, maar ook straks gekroond..

Vers 13

13. En de HEERE deed naar het woord van Mozes; en de vorsen stierven de volgende dag, uit de huizen, uit de voorzalen, en uit de velden.

Vers 13

13. En de HEERE deed naar het woord van Mozes; en de vorsen stierven de volgende dag, uit de huizen, uit de voorzalen, en uit de velden.

Vers 14

14. En zij vergaderden ze samen bij hopen, 1) en het land stonk 2) van de dode kikvorsen, die vanwege de menigte niet onder de aarde verborgen konden worden.

1) Wel blijkt hieruit duidelijk de grootte van de plaag, die ontegenzeglijk aan een wonder moet doen denken..

2) Als de spijkers uit de muur zijn getrokken, blijven de spijkergaten nog over. Zo ook hier. De plaag was opgehouden, maar dat de plaag er geweest was, bleek uit de bedwelmende stank, die overal opging. Hierdoor moest Egypte's koning en volk afgehouden worden van de zonde en vermaand tot bekering, waar zowel Gods genade als Zijn gerechtigheid zo treffend werd aanschouwd..

Vers 14

14. En zij vergaderden ze samen bij hopen, 1) en het land stonk 2) van de dode kikvorsen, die vanwege de menigte niet onder de aarde verborgen konden worden.

1) Wel blijkt hieruit duidelijk de grootte van de plaag, die ontegenzeglijk aan een wonder moet doen denken..

2) Als de spijkers uit de muur zijn getrokken, blijven de spijkergaten nog over. Zo ook hier. De plaag was opgehouden, maar dat de plaag er geweest was, bleek uit de bedwelmende stank, die overal opging. Hierdoor moest Egypte's koning en volk afgehouden worden van de zonde en vermaand tot bekering, waar zowel Gods genade als Zijn gerechtigheid zo treffend werd aanschouwd..

Vers 15

15. Toen nu Farao zag, 1) dat er verademing was, dat de plaag weggenomen was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen, naar Mozes en Aron, niet hoorde, 2) en niet naar hun verlangen (Exodus 8:8) het volk liet vertrekken; maar juist, zoals als de HEERE gesproken had3) (Exodus 3:18; Exodus 4:21; Exodus 7:4,Exodus 7:13,Exodus 7:22).

1) Hieruit blijkt, dat de diep rampzalige tiran, als een kronkelende slang, zich wegens zijn wispelturige voornemens, in allerlei bochten heeft gewrongen. Want toen hij bang was voor de ogenblikkelijke ondervinding van Gods macht, durfde hij niet tot de einde toe weerstand bieden, maar verzocht een tijdje om weer op verhaal te komen; nu van de vrees verlost, vervalt hij weer in dezelfde weerspannigheid. Dit nu was een teken van zijn verkeerde en verwarde geest, dat hij zich niet uit eigen beweging onderwierp, maar alleen voor het ogenblik krimp gaf, waar de nood er hem des te meer toe dwong. De trouweloosheid, op de bodem van zijn hart verborgen, kent God en had Hij aan Mozes voorspeld. Hij wilde echter deze tevoorschijn brengen en daarom neemt Hij de plaag weg, welke voor hem een oorzaak voor veinzen was..

2) Zo handelt ook menig zieke; bij hevig smartgevoel belooft hij verbetering van leven, wanneer hij zal mogen opstaan, maar bij verkregen gezondheid houdt hij zijn beloften niet; menig gezonde staat bij een sterk onweer, zolang het kraken en ratelen boven zijn hoofd zweeft in vrees voor Gods Majesteit, maar nauwelijks is het voorbij of hij gaat op zijn verkeerde wegen voort..

Treffend wordt hier door Farao bevestigd, wat de Heere door zijn profeet zegt: Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, de hoogheid van de Heere ziet hij niet aan, Isaiah 26:10. Wel was zijn hart enigszins geroerd geworden, wel scheen het dat de dikke ijskorst van zijn hart begon te smelten, maar al spoedig bleek deze sterker en harder dan ooit tevoren te zijn. Dit verzwaren van zijn hart maakt hem straks des te onvatbaarder om te luisteren..

3) Telkens lezen wij, dat dit alles geschiedde: Zoals als de Heere gesproken had. En dit, om te doen uitkomen, dat, hoewel Farao meende, de Raad van de Heere te kunnen trotseren en verijdelen, het alles, ook zijn tegenstand, geschiedde naar diezelfde Raad..

II. Exodus 8:16-Exodus 8:19. Bij het voortzetten van de onderhandelingen met Farao moet Aron met zijn staf in het stof op de aarde slaan, en de derde plaag komt. Er onstaan luizen in geheel Egypteland. Voor de vierde maal beproeven de tovenaars hun kunsten, maar zonder gevolg; als de plaag aanhoudt, en Farao bij hen aandringt om die weg te nemen, bekennen zij: "dat is Gods vinger". Ook dit vermag niets op de verstokte koning.

Vers 15

15. Toen nu Farao zag, 1) dat er verademing was, dat de plaag weggenomen was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen, naar Mozes en Aron, niet hoorde, 2) en niet naar hun verlangen (Exodus 8:8) het volk liet vertrekken; maar juist, zoals als de HEERE gesproken had3) (Exodus 3:18; Exodus 4:21; Exodus 7:4,Exodus 7:13,Exodus 7:22).

1) Hieruit blijkt, dat de diep rampzalige tiran, als een kronkelende slang, zich wegens zijn wispelturige voornemens, in allerlei bochten heeft gewrongen. Want toen hij bang was voor de ogenblikkelijke ondervinding van Gods macht, durfde hij niet tot de einde toe weerstand bieden, maar verzocht een tijdje om weer op verhaal te komen; nu van de vrees verlost, vervalt hij weer in dezelfde weerspannigheid. Dit nu was een teken van zijn verkeerde en verwarde geest, dat hij zich niet uit eigen beweging onderwierp, maar alleen voor het ogenblik krimp gaf, waar de nood er hem des te meer toe dwong. De trouweloosheid, op de bodem van zijn hart verborgen, kent God en had Hij aan Mozes voorspeld. Hij wilde echter deze tevoorschijn brengen en daarom neemt Hij de plaag weg, welke voor hem een oorzaak voor veinzen was..

2) Zo handelt ook menig zieke; bij hevig smartgevoel belooft hij verbetering van leven, wanneer hij zal mogen opstaan, maar bij verkregen gezondheid houdt hij zijn beloften niet; menig gezonde staat bij een sterk onweer, zolang het kraken en ratelen boven zijn hoofd zweeft in vrees voor Gods Majesteit, maar nauwelijks is het voorbij of hij gaat op zijn verkeerde wegen voort..

Treffend wordt hier door Farao bevestigd, wat de Heere door zijn profeet zegt: Al wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, de hoogheid van de Heere ziet hij niet aan, Isaiah 26:10. Wel was zijn hart enigszins geroerd geworden, wel scheen het dat de dikke ijskorst van zijn hart begon te smelten, maar al spoedig bleek deze sterker en harder dan ooit tevoren te zijn. Dit verzwaren van zijn hart maakt hem straks des te onvatbaarder om te luisteren..

3) Telkens lezen wij, dat dit alles geschiedde: Zoals als de Heere gesproken had. En dit, om te doen uitkomen, dat, hoewel Farao meende, de Raad van de Heere te kunnen trotseren en verijdelen, het alles, ook zijn tegenstand, geschiedde naar diezelfde Raad..

II. Exodus 8:16-Exodus 8:19. Bij het voortzetten van de onderhandelingen met Farao moet Aron met zijn staf in het stof op de aarde slaan, en de derde plaag komt. Er onstaan luizen in geheel Egypteland. Voor de vierde maal beproeven de tovenaars hun kunsten, maar zonder gevolg; als de plaag aanhoudt, en Farao bij hen aandringt om die weg te nemen, bekennen zij: "dat is Gods vinger". Ook dit vermag niets op de verstokte koning.

Vers 16

16. Verder zei de HEERE tot Mozes, toen het na enige tijd duidelijk gebleken was, dat Farao er niet aan dacht zijn in Exodus 8:8 gegeven belofte te houden: Zeg, 1) tot Aron: Strek uw staf uit, en sla het stof van de aarde, 2) dat het tot luizen3) wordt, in geheel Egypte.

1) Het is waarschijnlijk, dat ook deze plaag niet gekomen is, voordat het aan Farao was bekend gemaakt..

2) Terwijl de beide eerste plagen met de Nijl in verband stonden, en hem, de vader van de Egyptische goden (Osiris) tot een vloek en een gruwel voor hen maakten, moet de derde plaag betrekking hebben op de vruchtdragende bodem van het land, die als de ontvangende, de door de Nijl bevruchte natuurkracht, eveneens goddelijke ere ontving (Isis). Zo moest het Egyptische heidendom steeds verder omvergerukt worden en Jehova zich als de enige Heer van Egypte betonen..

Velen menen, maar ten onrechte, dat wij hier aan een zeker soort muggen moeten denken; maar zij vergeten daarbij, dat het hier juist een plaag betrof-en dat doet Gods Woord herhaaldelijk en met kracht, als opzettelijk uitkomen-die uit de aarde en niet uit het water haar oorsprong nam. Het is bekend, dat de muggen bovenal in het water broeden; terwijl hier van het stof van de aarde, dat luizen werd, sprake is. Ook toont men dan de eigenlijke betekenis van de plaag niet juist gevat te hebben. Wat de kikvorsen uit het water moesten aanduiden, datzelfde moesten de luizen uit het stof van de aarde getuigen: de walgelijke onreinheid van de zonde. Wat de kracht van het oorspronkelijke woord (kinniem) betreft, dat wij aldus vertaald hebben, het betekent eigenlijk: dich opeen gedrongen, overal nestelend, wriemelend ongedierte, dat, klein als stof, met opeengepakte menigte de voorwerpen bedekt, en een voorwerp van walging voor ieder is. Bloed, kikvorsen, luizen, al deze samen wijzen op dood, schuld en stuitende onreinheid..

Tenzij de Egyptenaars meer dan onnozel en zinneloos zijn geweest, moeten zij deze vergelijking gemaakt hebben bij zichzelf, wat eindelijk wel zou geschieden, indien de Schepper van hemel en aarde met geheel Zijn legermacht op hen aanviel, om hen te verderven, waar zij zagen, dat zij nu reeds, in een kleine strijd, bijna verdorven werden. Laten wij nu daaruit leren, dat alle schepselen God ten dienste staan, zo dikwijls Hij ze gebruiken wil, om Zijn vijanden te kastijden; vervolgens, dat geen diertje zo gering of onbeduidend is, hetwelk geen macht genoeg ten dienste staat, om schade toe te brengen, wanneer het van Gods wege daartoe wordt toegerust; eindelijk, dat de goddelozen, door hun overmoed hiertoe eindelijk komen, dat zelfs wormen en luizen tot hun eeuwige schade over hen de heerschappij krijgen..

3) Het Hebreeuwse woord "Kinniem" is in onze vertaling door: "luizen" vertaald; bijna alle uitleggers van de tegenwoordige tijd verstaan hieronder "muggen of muskieten". Deze zijn zeer klein, met het blote oog nauwelijks te zien; zij komen na de in oktober plaats hebbende rijstoogst in groten getale uit de overstroomde velden te voorschijn, waar het voorgaande geslacht zijn eieren gelegd heeft, en worden tot een zeer lastige plaag, daar zij bij mensen en dieren in neus en oren kruipen, hun in de ogen vliegen en door hun steken een smartelijke jeuk veroorzaken. Blijft men bij de gewone vertaling, die ook Luther heeft, en welke de Bijbelse natuuronderzoeker Bochart in zijn beroemd Hiërozoïcon verdedigt, zo komt er bij het lastige van de plaag iets beschimpends, en is het duidelijk, waarom de tovenaars juist bij dit teken met hun bezweringskunsten, ondanks de duivelse hulp, te schande worden, daar er hier niets natuurlijks meer voorhanden is dat de boze geesten in hun dienst konden aanvoeren..

Vers 16

16. Verder zei de HEERE tot Mozes, toen het na enige tijd duidelijk gebleken was, dat Farao er niet aan dacht zijn in Exodus 8:8 gegeven belofte te houden: Zeg, 1) tot Aron: Strek uw staf uit, en sla het stof van de aarde, 2) dat het tot luizen3) wordt, in geheel Egypte.

1) Het is waarschijnlijk, dat ook deze plaag niet gekomen is, voordat het aan Farao was bekend gemaakt..

2) Terwijl de beide eerste plagen met de Nijl in verband stonden, en hem, de vader van de Egyptische goden (Osiris) tot een vloek en een gruwel voor hen maakten, moet de derde plaag betrekking hebben op de vruchtdragende bodem van het land, die als de ontvangende, de door de Nijl bevruchte natuurkracht, eveneens goddelijke ere ontving (Isis). Zo moest het Egyptische heidendom steeds verder omvergerukt worden en Jehova zich als de enige Heer van Egypte betonen..

Velen menen, maar ten onrechte, dat wij hier aan een zeker soort muggen moeten denken; maar zij vergeten daarbij, dat het hier juist een plaag betrof-en dat doet Gods Woord herhaaldelijk en met kracht, als opzettelijk uitkomen-die uit de aarde en niet uit het water haar oorsprong nam. Het is bekend, dat de muggen bovenal in het water broeden; terwijl hier van het stof van de aarde, dat luizen werd, sprake is. Ook toont men dan de eigenlijke betekenis van de plaag niet juist gevat te hebben. Wat de kikvorsen uit het water moesten aanduiden, datzelfde moesten de luizen uit het stof van de aarde getuigen: de walgelijke onreinheid van de zonde. Wat de kracht van het oorspronkelijke woord (kinniem) betreft, dat wij aldus vertaald hebben, het betekent eigenlijk: dich opeen gedrongen, overal nestelend, wriemelend ongedierte, dat, klein als stof, met opeengepakte menigte de voorwerpen bedekt, en een voorwerp van walging voor ieder is. Bloed, kikvorsen, luizen, al deze samen wijzen op dood, schuld en stuitende onreinheid..

Tenzij de Egyptenaars meer dan onnozel en zinneloos zijn geweest, moeten zij deze vergelijking gemaakt hebben bij zichzelf, wat eindelijk wel zou geschieden, indien de Schepper van hemel en aarde met geheel Zijn legermacht op hen aanviel, om hen te verderven, waar zij zagen, dat zij nu reeds, in een kleine strijd, bijna verdorven werden. Laten wij nu daaruit leren, dat alle schepselen God ten dienste staan, zo dikwijls Hij ze gebruiken wil, om Zijn vijanden te kastijden; vervolgens, dat geen diertje zo gering of onbeduidend is, hetwelk geen macht genoeg ten dienste staat, om schade toe te brengen, wanneer het van Gods wege daartoe wordt toegerust; eindelijk, dat de goddelozen, door hun overmoed hiertoe eindelijk komen, dat zelfs wormen en luizen tot hun eeuwige schade over hen de heerschappij krijgen..

3) Het Hebreeuwse woord "Kinniem" is in onze vertaling door: "luizen" vertaald; bijna alle uitleggers van de tegenwoordige tijd verstaan hieronder "muggen of muskieten". Deze zijn zeer klein, met het blote oog nauwelijks te zien; zij komen na de in oktober plaats hebbende rijstoogst in groten getale uit de overstroomde velden te voorschijn, waar het voorgaande geslacht zijn eieren gelegd heeft, en worden tot een zeer lastige plaag, daar zij bij mensen en dieren in neus en oren kruipen, hun in de ogen vliegen en door hun steken een smartelijke jeuk veroorzaken. Blijft men bij de gewone vertaling, die ook Luther heeft, en welke de Bijbelse natuuronderzoeker Bochart in zijn beroemd Hiërozoïcon verdedigt, zo komt er bij het lastige van de plaag iets beschimpends, en is het duidelijk, waarom de tovenaars juist bij dit teken met hun bezweringskunsten, ondanks de duivelse hulp, te schande worden, daar er hier niets natuurlijks meer voorhanden is dat de boze geesten in hun dienst konden aanvoeren..

Vers 17

17. En zij, Mozes en Aron deden alzo, want Aron strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg met deze het stof van de aarde, en er werden vele luizen aan de mensen, en aan het vee, uit het stof, dat hen aanhing; a) al het stofvan de aarde, werd luizen in geheel Egypte. 1)

a) Psalms 105:31

1) Niet alleen het stof, hetwelk Aron met zijn staf had geslagen, werd luizen, maar het ging met deze plaag als met de eerste. In geheel Egypte, waar stof werd gevonden, daar werd het, tot een plaag voor mensen en vee, in luizen veranderd. Hierdoor moest het voor aller oog openbaar worden, dat niet Aron die plaag zond, maar God zelf, en dat Aron slechts een gering instrument was in Zijn dienst..

Vers 17

17. En zij, Mozes en Aron deden alzo, want Aron strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg met deze het stof van de aarde, en er werden vele luizen aan de mensen, en aan het vee, uit het stof, dat hen aanhing; a) al het stofvan de aarde, werd luizen in geheel Egypte. 1)

a) Psalms 105:31

1) Niet alleen het stof, hetwelk Aron met zijn staf had geslagen, werd luizen, maar het ging met deze plaag als met de eerste. In geheel Egypte, waar stof werd gevonden, daar werd het, tot een plaag voor mensen en vee, in luizen veranderd. Hierdoor moest het voor aller oog openbaar worden, dat niet Aron die plaag zond, maar God zelf, en dat Aron slechts een gering instrument was in Zijn dienst..

Vers 18

18. De tovenaars deden, 1) toen Mozes de nieuwe plaag aangekondigd had, en met Aron weggegaan was, ook alzo met hun bezweringen, opdat zij luizen voortbrachten; zij beproefden het met hun toverformules; doch zij konden niet; al hun slaan en bezweren was tevergeefs; het stof bleef stof; zo waren de luizen, welke Mozes en Aron hadden doen voortkomen, aan de mensen, en aan het vee.

1) Dit doen wordt genomen voor beproeven. Want het gelukte hen niet, zoals weldra volgt. Daarom wordt van hen gezegd, dat zij gedaan hebben, wat zij tevergeefs beproefd hebben, of wat zij hebben ondernomen, maar zonder gevolg. Hierdoor ontneemt God aan Farao elk voorwendsel voor zijn verblinding, wat hem nog tot verontschuldiging was overgebleven. Want ofschoon hij ook vroeger met listige streken had omgegaan, miste echter zijn verzet niet allen schijn van recht, daar de tovenaars met Mozes als hun gelijke hadden gestreden. Maar, waar hij nu ziet, dat hun kunst tekortschiet, daar wordt het nu een strijd met opzet tegen God. Evenwel, God verhindert deze bedriegers niet slechts in hun voornemen, maar geeft hen ook aan ieders bespotting over, opdat Hij voor zich alleen geheel de eer van Zijn deugden zich geheel en al verzekert. Waaruit wij kunnen opmerken, hoe Hij, naar Zijn onnaspeurlijke wijsheid, de vrijheid weer inhoudt, welke Hij tijdelijk aan satans dienaren had geschonken..

Gods wijsheid blijkt daarin, dat Hij ze heeft willen beschamen in iets, dat het verachtelijkste en geringste was, en waaromtrent zij meenden, de allerminste zwarigheid te ontmoeten, nadat hun hun pogingen tot het verrichten van groter zaken gelukt was..

Met hun bezweringen konden zij het teken niet tevoorschijn roepen, en evenmin konden zij de plaag wegnemen. Tegenover de kracht en macht van God staat tenslotte het on- en bijgeloof machteloos..

Vers 18

18. De tovenaars deden, 1) toen Mozes de nieuwe plaag aangekondigd had, en met Aron weggegaan was, ook alzo met hun bezweringen, opdat zij luizen voortbrachten; zij beproefden het met hun toverformules; doch zij konden niet; al hun slaan en bezweren was tevergeefs; het stof bleef stof; zo waren de luizen, welke Mozes en Aron hadden doen voortkomen, aan de mensen, en aan het vee.

1) Dit doen wordt genomen voor beproeven. Want het gelukte hen niet, zoals weldra volgt. Daarom wordt van hen gezegd, dat zij gedaan hebben, wat zij tevergeefs beproefd hebben, of wat zij hebben ondernomen, maar zonder gevolg. Hierdoor ontneemt God aan Farao elk voorwendsel voor zijn verblinding, wat hem nog tot verontschuldiging was overgebleven. Want ofschoon hij ook vroeger met listige streken had omgegaan, miste echter zijn verzet niet allen schijn van recht, daar de tovenaars met Mozes als hun gelijke hadden gestreden. Maar, waar hij nu ziet, dat hun kunst tekortschiet, daar wordt het nu een strijd met opzet tegen God. Evenwel, God verhindert deze bedriegers niet slechts in hun voornemen, maar geeft hen ook aan ieders bespotting over, opdat Hij voor zich alleen geheel de eer van Zijn deugden zich geheel en al verzekert. Waaruit wij kunnen opmerken, hoe Hij, naar Zijn onnaspeurlijke wijsheid, de vrijheid weer inhoudt, welke Hij tijdelijk aan satans dienaren had geschonken..

Gods wijsheid blijkt daarin, dat Hij ze heeft willen beschamen in iets, dat het verachtelijkste en geringste was, en waaromtrent zij meenden, de allerminste zwarigheid te ontmoeten, nadat hun hun pogingen tot het verrichten van groter zaken gelukt was..

Met hun bezweringen konden zij het teken niet tevoorschijn roepen, en evenmin konden zij de plaag wegnemen. Tegenover de kracht en macht van God staat tenslotte het on- en bijgeloof machteloos..

Vers 19

19. Toen zeiden de tovenaars tot Farao, die bij hen aanhield, om de plaag weg te nemen: Dit 1) is Gods vinger; 2) wij hebben wel met onze kunsten (Exodus 7:11; Exodus 7:22; Exodus 8:7) iets kunnen doen, gelijk Mozes en Aron, maar nu zijn wij met onze kunst ten einde. Doch Farao's hart verstijfde, hoewel zijn eigen tovenaars hem op God gewezen hadden, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had. 3) (Exodus 8:15).

1) Het woordje "dit" slaat niet op hun onmacht, om het teken na te bootsen, maar op de plaag zelf..

2)"Gods vinger." Deze uitdrukking wordt gebruikt, om de macht van God aan te duiden. Hiermee erkennen zij, dat een hogere Macht, dan zij kennen en dienen, deze plaag heeft verwekt. Of zij daarmee de Heere God, de God van Mozes en Aron, de God van de Hebreeën bedoelen, is niet met zekerheid te beslissen..

3) Van een opheffing van de plaag wordt hier niets bericht; wellicht kwam, daar Farao naar het woord van de tovenaars niet wilde horen, de volgende plaag spoedig daarbij, met welke tevens deze ophield. (Exodus 8:31).

II. Exodus 8:20-Exodus 8:32. De vierde plaag brengt allerlei ongedierte; het land Gosen blijft, evenals van de volgende plagen, van deze verschoond. Farao toont zich ten tweede maal bereid, aan de eis te voldoen, maar breekt ten tweede maal zijn belofte, zodra hij ziet dat de plaag ophoudt.

Vers 19

19. Toen zeiden de tovenaars tot Farao, die bij hen aanhield, om de plaag weg te nemen: Dit 1) is Gods vinger; 2) wij hebben wel met onze kunsten (Exodus 7:11; Exodus 7:22; Exodus 8:7) iets kunnen doen, gelijk Mozes en Aron, maar nu zijn wij met onze kunst ten einde. Doch Farao's hart verstijfde, hoewel zijn eigen tovenaars hem op God gewezen hadden, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had. 3) (Exodus 8:15).

1) Het woordje "dit" slaat niet op hun onmacht, om het teken na te bootsen, maar op de plaag zelf..

2)"Gods vinger." Deze uitdrukking wordt gebruikt, om de macht van God aan te duiden. Hiermee erkennen zij, dat een hogere Macht, dan zij kennen en dienen, deze plaag heeft verwekt. Of zij daarmee de Heere God, de God van Mozes en Aron, de God van de Hebreeën bedoelen, is niet met zekerheid te beslissen..

3) Van een opheffing van de plaag wordt hier niets bericht; wellicht kwam, daar Farao naar het woord van de tovenaars niet wilde horen, de volgende plaag spoedig daarbij, met welke tevens deze ophield. (Exodus 8:31).

II. Exodus 8:20-Exodus 8:32. De vierde plaag brengt allerlei ongedierte; het land Gosen blijft, evenals van de volgende plagen, van deze verschoond. Farao toont zich ten tweede maal bereid, aan de eis te voldoen, maar breekt ten tweede maal zijn belofte, zodra hij ziet dat de plaag ophoudt.

Vers 20

20. Verder zei de HEERE 1) tot Mozes, toen nog de luizen aan mensen en vee waren, en Farao nog niet horen wilde: Maak u morgen vroeg op, en stel u voor Farao's aangezicht, evenals toen gij hem de eerste plaag aankondigde (Exodus 7:15); zie, hij zal aan het water uitgaan, om aan de Nijl, zijn God, zijn gewone eer te bewijzen, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen. 2)

1) Dat nu Mozes bevolen wordt Farao tegemoet te gaan, wanneer deze `s morgens vroeg naar de oever van de rivier gaat, om zijn dankbare gesteldheid van ziel te tonen, het is onzeker of God wilde, dat de tiran in het openbaar in het nauw werd gebracht, omdat de toegang tot zijn paleis moeilijk was. Mij komt het het meest waarschijnlijk voor, dat een plaats gezocht is, waar zowel de zaak meer openbaar was als de stem van de goddelijke heraut luider kon worden gehoord. Daarom, opdat er niet in het verborgen zou worden gehandeld, kondigt Mozes bij dag, in tegenwoordigheid van een grote menigte, het oordeel van God aan, waaraan terstond gevolg zou worden gegeven. Van de staf wordt hier niet, zoals bij de vorige plagen, melding gemaakt, daar God soms uitwendige instrumenten gebruikt, opdat wij zouden weten, dat alle schepselen in Zijn macht zijn, maar soms ook werkt Hij zonder iemands hulp, opdat wij zouden weten, dat Hij, voor zichzelf, geen hulpmiddelen behoeft. Deze ongelijke wijze van handelen bewijst, dat wel alle dingen aan Zijn gezag zijn onderworpen, om ze te gebruiken, naar dat Hij wil, maar dat Hij, in zichzelf genoegzaam, genoeg heeft aan Zijn eigen kracht alleen..

2) Het is nu niet meer de vraag, om het volk drie dagen van vrijheid te geven, maar het is nu een onbepaalde eis, om daarmee te tonen, dat Hij, die slechts drie dagen vroeg, ook het recht heeft, ja, zelfs het volle recht, om een onbepaald verlof voor Zijn volk te vragen. Tegenover de verharding van Farao wordt de eis van God strenger..

Vers 20

20. Verder zei de HEERE 1) tot Mozes, toen nog de luizen aan mensen en vee waren, en Farao nog niet horen wilde: Maak u morgen vroeg op, en stel u voor Farao's aangezicht, evenals toen gij hem de eerste plaag aankondigde (Exodus 7:15); zie, hij zal aan het water uitgaan, om aan de Nijl, zijn God, zijn gewone eer te bewijzen, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk vertrekken, dat zij Mij dienen. 2)

1) Dat nu Mozes bevolen wordt Farao tegemoet te gaan, wanneer deze `s morgens vroeg naar de oever van de rivier gaat, om zijn dankbare gesteldheid van ziel te tonen, het is onzeker of God wilde, dat de tiran in het openbaar in het nauw werd gebracht, omdat de toegang tot zijn paleis moeilijk was. Mij komt het het meest waarschijnlijk voor, dat een plaats gezocht is, waar zowel de zaak meer openbaar was als de stem van de goddelijke heraut luider kon worden gehoord. Daarom, opdat er niet in het verborgen zou worden gehandeld, kondigt Mozes bij dag, in tegenwoordigheid van een grote menigte, het oordeel van God aan, waaraan terstond gevolg zou worden gegeven. Van de staf wordt hier niet, zoals bij de vorige plagen, melding gemaakt, daar God soms uitwendige instrumenten gebruikt, opdat wij zouden weten, dat alle schepselen in Zijn macht zijn, maar soms ook werkt Hij zonder iemands hulp, opdat wij zouden weten, dat Hij, voor zichzelf, geen hulpmiddelen behoeft. Deze ongelijke wijze van handelen bewijst, dat wel alle dingen aan Zijn gezag zijn onderworpen, om ze te gebruiken, naar dat Hij wil, maar dat Hij, in zichzelf genoegzaam, genoeg heeft aan Zijn eigen kracht alleen..

2) Het is nu niet meer de vraag, om het volk drie dagen van vrijheid te geven, maar het is nu een onbepaalde eis, om daarmee te tonen, dat Hij, die slechts drie dagen vroeg, ook het recht heeft, ja, zelfs het volle recht, om een onbepaald verlof voor Zijn volk te vragen. Tegenover de verharding van Farao wordt de eis van God strenger..

Vers 21

21. Want zo gij Mijn volk niet laat vertrekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte1) zenden op u, en op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat de huizen van de Egyptenaren met deze vermenging zullen vervuld worden, en ook het aardrijk, waarop zij zijn.

1) Hebreeuws "zwaar en talrijk mengsel." De nieuwere uitleggers denken hier, voorgegaan door de Septuaginta, aan hondsvliegen, die nog lastiger zijn dan de muggen, zich gaarne aan de rand van de oogleden en de ooghoeken nederzetten, en mensen en dieren met zulk een woede vervolgen, dat men niet bij machte is ze af te weren. Bij deze verklaring is het echter niet duidelijk, hoe het land van dit ongedierte te lijden gehad kan hebben (Exodus 8:24). Wij houden ons daarom aan onze vertaling, welke van allerlei ongedierte spreekt, waaronder men muggen, hondsvliegen, kakkerlakken of motten en ander ongedierte in vereniging met elkaar verstaan kan; al wat Egypte hier van heeft zou zich tezamen opmaken, om land, vee en mensen te verwoesten en te plagen, daar Farao zijn antwoord op de vorige plaag schuldig gebleven was..

Vers 21

21. Want zo gij Mijn volk niet laat vertrekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte1) zenden op u, en op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat de huizen van de Egyptenaren met deze vermenging zullen vervuld worden, en ook het aardrijk, waarop zij zijn.

1) Hebreeuws "zwaar en talrijk mengsel." De nieuwere uitleggers denken hier, voorgegaan door de Septuaginta, aan hondsvliegen, die nog lastiger zijn dan de muggen, zich gaarne aan de rand van de oogleden en de ooghoeken nederzetten, en mensen en dieren met zulk een woede vervolgen, dat men niet bij machte is ze af te weren. Bij deze verklaring is het echter niet duidelijk, hoe het land van dit ongedierte te lijden gehad kan hebben (Exodus 8:24). Wij houden ons daarom aan onze vertaling, welke van allerlei ongedierte spreekt, waaronder men muggen, hondsvliegen, kakkerlakken of motten en ander ongedierte in vereniging met elkaar verstaan kan; al wat Egypte hier van heeft zou zich tezamen opmaken, om land, vee en mensen te verwoesten en te plagen, daar Farao zijn antwoord op de vorige plaag schuldig gebleven was..

Vers 22

22. En Ik zal op die dag, dat die plaag komt, het land Gosen, waarin Mijn volk Israël woont, afzonderen, 1) dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gijweet, dat Ik, de HEERE, in het midden van dit land 2) ben, Ik, de bezitter van de gehele aarde, die het ene landschap kan bewaren, terwijl Ik het andere sla.

1) Ofschoon dit tot nog toe niet duidelijk is gezegd, zou men het toch wel van de andere plagen kunnen laten gelden. Want het is zeker, dat, toen God de straf over de Egyptenaren bracht, niet daaronder allen zonder onderscheid zijn begrepen, en dat daarom zijn uitverkoren volk, hetwelk Hij tot helper wilde zijn, van alle ongemak is verschoond gebleven. Nu echter wordt Farao van dit onderscheid voor het eerst zekerheid verschaft, daar tevoren deze bijzondere gunst hem verborgen was gebleven. Hierdoor werd het meer dan duidelijk, dat bij En, Israëls God, beide de weldaden en de straffen berustte, dat Hij de Zijnen spaart en hen liefderijk en vaderlijk behandelt, daartegen wraak oefent op zijn vijanden. Waarom er wordt bijgevoegd: Op dat gij weet, dat ik, Jehova, in het midden van het land ben.. "In het midden van dit land." Dit ziet niet op Gosen, zoals sommigen menen, maar op het land van Egypte. Wel komt de uitdrukking, in het midden van iets verkeren, dikwijls in de Heilige Schrift voor, en betekent dan, tot hulp aanwezig zijn. (Deuteronomy 33:14 Psalms 46:6 Psalms 46:2 Samuël ), maar in verband met hetgeen vooraf gaat, ziet het hier op geheel Egypte en wil de Heere dan daarmee zeggen, dat Hij heerst over alles, dat Zijn troon in het midden van het land is gevestigd, om zowel zegeningen te schenken als straffen uit te delen. Dat de afgoden van Egypte bij hem als niets zijn geacht. Met deze uitdrukking predikt God zijn absolute Macht, zijn volstrekte Soevereiniteit: Hij, de enige en de eeuwige God..

2)Opmerkelijk is het, dat van nu aan de staf van Mozes tot het komen van de plagen niet meer meewerkt; deze heeft gedaan, wat in het eerste teken aangewezen was (Exodus 7:12) en de Egyptische tovenaars met hun goden ter zijde gesteld. Nu treedt een ander gewichtig punt op de voorgrond. De tovenaars hebben van Gods vinger gesproken (Exodus 8:19), daardoor de God van Mozes voor machtiger erkend, dan de goden, in wier dienst zij stonden; maar de eer, dat Hij de Heere is, waarvoor Israël Hem kende, hadden zij Hem nog niet gegeven; daarom openbaart de Heere zich van nu aan als zodanig, neemt het aanbrengen van de plagen onmiddellijk in Zijn hand, en maakt een scherp onderscheid tussen degenen, die Hem dienen, en degenen, die Hem niet dienen, waardoor Hij tevens Zijn volk voor zovele plagen bewaart..

Vers 22

22. En Ik zal op die dag, dat die plaag komt, het land Gosen, waarin Mijn volk Israël woont, afzonderen, 1) dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gijweet, dat Ik, de HEERE, in het midden van dit land 2) ben, Ik, de bezitter van de gehele aarde, die het ene landschap kan bewaren, terwijl Ik het andere sla.

1) Ofschoon dit tot nog toe niet duidelijk is gezegd, zou men het toch wel van de andere plagen kunnen laten gelden. Want het is zeker, dat, toen God de straf over de Egyptenaren bracht, niet daaronder allen zonder onderscheid zijn begrepen, en dat daarom zijn uitverkoren volk, hetwelk Hij tot helper wilde zijn, van alle ongemak is verschoond gebleven. Nu echter wordt Farao van dit onderscheid voor het eerst zekerheid verschaft, daar tevoren deze bijzondere gunst hem verborgen was gebleven. Hierdoor werd het meer dan duidelijk, dat bij En, Israëls God, beide de weldaden en de straffen berustte, dat Hij de Zijnen spaart en hen liefderijk en vaderlijk behandelt, daartegen wraak oefent op zijn vijanden. Waarom er wordt bijgevoegd: Op dat gij weet, dat ik, Jehova, in het midden van het land ben.. "In het midden van dit land." Dit ziet niet op Gosen, zoals sommigen menen, maar op het land van Egypte. Wel komt de uitdrukking, in het midden van iets verkeren, dikwijls in de Heilige Schrift voor, en betekent dan, tot hulp aanwezig zijn. (Deuteronomy 33:14 Psalms 46:6 Psalms 46:2 Samuël ), maar in verband met hetgeen vooraf gaat, ziet het hier op geheel Egypte en wil de Heere dan daarmee zeggen, dat Hij heerst over alles, dat Zijn troon in het midden van het land is gevestigd, om zowel zegeningen te schenken als straffen uit te delen. Dat de afgoden van Egypte bij hem als niets zijn geacht. Met deze uitdrukking predikt God zijn absolute Macht, zijn volstrekte Soevereiniteit: Hij, de enige en de eeuwige God..

2)Opmerkelijk is het, dat van nu aan de staf van Mozes tot het komen van de plagen niet meer meewerkt; deze heeft gedaan, wat in het eerste teken aangewezen was (Exodus 7:12) en de Egyptische tovenaars met hun goden ter zijde gesteld. Nu treedt een ander gewichtig punt op de voorgrond. De tovenaars hebben van Gods vinger gesproken (Exodus 8:19), daardoor de God van Mozes voor machtiger erkend, dan de goden, in wier dienst zij stonden; maar de eer, dat Hij de Heere is, waarvoor Israël Hem kende, hadden zij Hem nog niet gegeven; daarom openbaart de Heere zich van nu aan als zodanig, neemt het aanbrengen van de plagen onmiddellijk in Zijn hand, en maakt een scherp onderscheid tussen degenen, die Hem dienen, en degenen, die Hem niet dienen, waardoor Hij tevens Zijn volk voor zovele plagen bewaart..

Vers 23

23. En Ik zal een verlossing 1) zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden. 2)

1) In het Hebreeuws Pheduth. De LXX vertaalt: diastolh, scheiding. Sommige uitleggers doen dit ook; o.i. ten onrechte. Het woord in de grondtekst wordt van een werkwoord afgeleid, dat losmaken, betekent, alsmede lossen, en in de tweede plaats, bevrijden, redden, en kan dus niet anders betekenen dan de zaak, waardoor de loskoping of bevrijding plaats heeft. Hiermee wil God dus zeggen, dat Hij het is, die het om zichzelfs wil doet, als Hij Israël bevrijdt van de plaag..

2) Farao ontvangt als het ware nog tijd van beraad. Eerst de volgende dag zal het teken geschieden, indien de koning onverzettelijk blijft. God is taai van geduld..

Vers 23

23. En Ik zal een verlossing 1) zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden. 2)

1) In het Hebreeuws Pheduth. De LXX vertaalt: diastolh, scheiding. Sommige uitleggers doen dit ook; o.i. ten onrechte. Het woord in de grondtekst wordt van een werkwoord afgeleid, dat losmaken, betekent, alsmede lossen, en in de tweede plaats, bevrijden, redden, en kan dus niet anders betekenen dan de zaak, waardoor de loskoping of bevrijding plaats heeft. Hiermee wil God dus zeggen, dat Hij het is, die het om zichzelfs wil doet, als Hij Israël bevrijdt van de plaag..

2) Farao ontvangt als het ware nog tijd van beraad. Eerst de volgende dag zal het teken geschieden, indien de koning onverzettelijk blijft. God is taai van geduld..

Vers 24

24. En de HEERE deed alzo, gelijk Hij Farao door Mozes had laten aanzeggen; en a) er kwam de volgende dag een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over geheel Egypte; het b) land werd verdorven van deze vermenging.

a) Psalms 105:31 b) Psalms 78:45

Vers 24

24. En de HEERE deed alzo, gelijk Hij Farao door Mozes had laten aanzeggen; en a) er kwam de volgende dag een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over geheel Egypte; het b) land werd verdorven van deze vermenging.

a) Psalms 105:31 b) Psalms 78:45

Vers 25

25. Toen de plaag niet meer te verdragen was, riep Farao Mozes en Aron, en zei: gaat heen, en offert uw God, gelijk Hij u geboden heeft, maar niet in de woestijn, hier, in dit 1) land, opdat gij niet ontvlucht. 1) Bij Farao merken we geen enkel teken van berouw en verootmoediging. Ook geen gehoorzamen aan het bevel van de Heere. De Heere heeft geëist buiten Egypte het volk te laten vertrekken, om te kunnen offeren. Farao wil het in Egypte zelf doen offeren. Daarmee meent hij al veel toegegeven te hebben, maar hij vergeet, dat de Heere niets van zijn eis kan laten vallen. Farao wil met de Heere in een schikking treden, maar hij weet het niet en bedenkt het niet, dat de Heere, waar het Zijn dienst geldt en de verering van Zijn Naam van geen schikking wil weten.

Vers 25

25. Toen de plaag niet meer te verdragen was, riep Farao Mozes en Aron, en zei: gaat heen, en offert uw God, gelijk Hij u geboden heeft, maar niet in de woestijn, hier, in dit 1) land, opdat gij niet ontvlucht. 1) Bij Farao merken we geen enkel teken van berouw en verootmoediging. Ook geen gehoorzamen aan het bevel van de Heere. De Heere heeft geëist buiten Egypte het volk te laten vertrekken, om te kunnen offeren. Farao wil het in Egypte zelf doen offeren. Daarmee meent hij al veel toegegeven te hebben, maar hij vergeet, dat de Heere niets van zijn eis kan laten vallen. Farao wil met de Heere in een schikking treden, maar hij weet het niet en bedenkt het niet, dat de Heere, waar het Zijn dienst geldt en de verering van Zijn Naam van geen schikking wil weten.

Vers 26

26. Mozes dan zei: Het is niet juist, 1) dat men alzo doe; a) want wij zouden de gruwel van de Egyptaren doen door de HEERE, onze God te offeren; wij zouden door onze God de offeranden te brengen, die Hij wil, in de ogen van de Egyptenaren een gruwel doen, heiligschennis plegen; zie, indien wij de gruwel van de Egyptenaren doen door voor hun ogen te offeren, zouden zij ons niet als verachters van hun godsdienst, en als misdadigers tegen hun goden stenigen?

a)Genesis 43:32; Genesis 46:34

1) In het Hebreeuws Lo nagon, het is niet juist, in de zin van, dat is onbillijk, dat is niet de afspraak. Mozes wijst op drieërlei reden, waarom hij in die beperking niet kan treden. De eerste reden is, dat het voor de Egyptenaren een gruwel zou zijn, indien zij hun offeranden in Egypte zelf de Heere brachten. De tweede reden is, dat dientengevolge er een verbittering bij het volk zou kunnen ontstaan, die noodlottig voor Israël zou kunnen aflopen. In de derde plaats mocht Israël alleen op die wijze, zoals de Heere het wilde, zulks doen, zoals uit Exodus 8:27 blijkt. De gruwel zou hierin bestaan, dat de voorschriften, zoals die in Egypte geldig waren, niet opgevolgd konden worden..

Het is geenszins een voorwendsel, wat Mozes hier zocht. In Egypte moesten alle offerdieren gekeurd worden, en, zo niet een priester ten bewijze van goedkeuring het aan de horens verzegeld had, mocht het niet geofferd worden. Zelfs de geringste overtreding achtte men met de minste moeite de dood waardig. De Israëlieten mochten zich naar die voorschriften niet schikken, dat zou geweest zijn: deelnemen aan de afgoderij. Wilden zij doen naar Gods bevel, dan wachtte hun straf, daar menige diersoort de Egyptenaren heilig was, en daarom niet geofferd mocht worden, bijv. koeien. Mozes kon er dus niet mee instemmen, dat het offer in Egypte zelf geschieden zou..

Vers 26

26. Mozes dan zei: Het is niet juist, 1) dat men alzo doe; a) want wij zouden de gruwel van de Egyptaren doen door de HEERE, onze God te offeren; wij zouden door onze God de offeranden te brengen, die Hij wil, in de ogen van de Egyptenaren een gruwel doen, heiligschennis plegen; zie, indien wij de gruwel van de Egyptenaren doen door voor hun ogen te offeren, zouden zij ons niet als verachters van hun godsdienst, en als misdadigers tegen hun goden stenigen?

a)Genesis 43:32; Genesis 46:34

1) In het Hebreeuws Lo nagon, het is niet juist, in de zin van, dat is onbillijk, dat is niet de afspraak. Mozes wijst op drieërlei reden, waarom hij in die beperking niet kan treden. De eerste reden is, dat het voor de Egyptenaren een gruwel zou zijn, indien zij hun offeranden in Egypte zelf de Heere brachten. De tweede reden is, dat dientengevolge er een verbittering bij het volk zou kunnen ontstaan, die noodlottig voor Israël zou kunnen aflopen. In de derde plaats mocht Israël alleen op die wijze, zoals de Heere het wilde, zulks doen, zoals uit Exodus 8:27 blijkt. De gruwel zou hierin bestaan, dat de voorschriften, zoals die in Egypte geldig waren, niet opgevolgd konden worden..

Het is geenszins een voorwendsel, wat Mozes hier zocht. In Egypte moesten alle offerdieren gekeurd worden, en, zo niet een priester ten bewijze van goedkeuring het aan de horens verzegeld had, mocht het niet geofferd worden. Zelfs de geringste overtreding achtte men met de minste moeite de dood waardig. De Israëlieten mochten zich naar die voorschriften niet schikken, dat zou geweest zijn: deelnemen aan de afgoderij. Wilden zij doen naar Gods bevel, dan wachtte hun straf, daar menige diersoort de Egyptenaren heilig was, en daarom niet geofferd mocht worden, bijv. koeien. Mozes kon er dus niet mee instemmen, dat het offer in Egypte zelf geschieden zou..

Vers 27

27. Laat ons de weg van drie dagen in de woestijn gaan, gelijk wij van het begin af aan gevraagd hebben, opdat wij de HEERE, onze God, offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. 1)

1) Dus toonde Mozes nader en betuigt de koning, dat zij gelijk de Heere gesproken had, de weg van drie dagen moesten gaan, om de Heere hun God te offeren in de woestijn, en de uittocht daarhee was des te meer nodig, omdat zij toch niet wisten waarmee zij de Heerentegenkomen en zich bukken zouden voor de hoge God, die zulks tot hen zeggen zou, als zij daar zouden gekomen zijn.. Gedurende verscheidene eeuwen hadden er onder Israël geen offers plaatsgehad; opnieuw moest het in verbond met zijn God treden, en van Hem een eigen eredienst ontvangen..

Vers 27

27. Laat ons de weg van drie dagen in de woestijn gaan, gelijk wij van het begin af aan gevraagd hebben, opdat wij de HEERE, onze God, offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. 1)

1) Dus toonde Mozes nader en betuigt de koning, dat zij gelijk de Heere gesproken had, de weg van drie dagen moesten gaan, om de Heere hun God te offeren in de woestijn, en de uittocht daarhee was des te meer nodig, omdat zij toch niet wisten waarmee zij de Heerentegenkomen en zich bukken zouden voor de hoge God, die zulks tot hen zeggen zou, als zij daar zouden gekomen zijn.. Gedurende verscheidene eeuwen hadden er onder Israël geen offers plaatsgehad; opnieuw moest het in verbond met zijn God treden, en van Hem een eigen eredienst ontvangen..

Vers 28

28. Toen zei Farao, door de hevigheid van de plaag tot toegeven gedwongen: Ik zal u laten vertrekken, dat gij de HEERE, uw God, offert in de woestijn, daar gij, om de door u opgegeven redenen, dit niet in Egypte doen kunt; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te ver, niet verder dan drie dagreizen, trekt, 1) en na uw feest aanstonds terugkeert. Bidt nu vuriglijk voor mij, dat deze plaag wordt weggenomen.

1) Waar hij ziet, dat hij niet vordert met zijn drogredenen en uitvluchten, veinst hij een volmaakte gehoorzaamheid. Niet, omdat het toen zijn voornemen was te bedriegen en te liegen, daar hij door vrees in verwarring werd gebracht, maar omdat hij, voor het tegenwoordige, zozeer door het gevoel van de rampen moedeloos was geworden, dat hij geenszins zijn hoogmoed tegen God durfde volhouden. Daarom heeft hij niet zo zeer Mozes met bedrieglijke woorden willen behagen en met voorbedachte rade om de tuin willen leiden, maar heeft hij veeleer zichzelf bedrogen. Want het is opmerkelijk, dat hij, (gelijk men een wolf bij de oren houdt), gedwongen werd, aan het volk de uittocht te beloven, welke hij, omdat het voor hem een zeer grote schade was, tegenhield. Maar in zoverre geeft hij toe, dat hij zich houdt aan de wensen van het volk. Want de nood dringt om van God vrede en vergiffenis te smeken. Evenwel is het mogelijk, dat hij listig, onder het voorwendsel van de godsdienst, hun personen aan zich verbonden wilde houden. Want, door zich angstig waarborgen te laten geven, verried hij zijn wantrouwen. Eindelijk, door hun wensen letterlijk gehoor te geven, werpt hij hen een strik om, waarmee hij hen, nadat zij de offerande hadden volbracht, weer tot zich kon trekken..

Farao wordt van twee kanten gewrongen. Aan de ene zijde de ellende, door de plaag tevoorschijn geroepen, en aan de andere zijde het verlies van zovele duizenden werklieden. Hij geeft voor het ogenblik toe, maar behoudt tevens voor zich het recht, om het volk terug te eisen. Het is hem te doen om opheffing van de plaag. Dat, dit voelt hij, kan hij alleen verkrijgen van de God van Israël. Immers Israël werd niet door de plaag getroffen. Berouw over de zonde is bij hem niet aanwezig. Van de zonde wenst hij niet verlost te worden. Niet van het kwaad van de schuld, maar alleen van het kwaad van de straf..

Zo vraagt menige zieke, die zijn hele leven met God en Zijn volk gespot heeft. In doodsgevaar wil men de leraar of enige godszalige aan zijn bed hebben; zelf tot God wenen kan men niet; als een doodschuldige aan Jezus voeten om genade bidden, dat verstaat men niet; men wil het gebed van een ander; maar, nauwelijks is de zieke genezen, of hij is alles vergeten, en zegt tot degene, die een broeder is: "Raka! gij dwaas!" (Matthew 5:22).

Vers 28

28. Toen zei Farao, door de hevigheid van de plaag tot toegeven gedwongen: Ik zal u laten vertrekken, dat gij de HEERE, uw God, offert in de woestijn, daar gij, om de door u opgegeven redenen, dit niet in Egypte doen kunt; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te ver, niet verder dan drie dagreizen, trekt, 1) en na uw feest aanstonds terugkeert. Bidt nu vuriglijk voor mij, dat deze plaag wordt weggenomen.

1) Waar hij ziet, dat hij niet vordert met zijn drogredenen en uitvluchten, veinst hij een volmaakte gehoorzaamheid. Niet, omdat het toen zijn voornemen was te bedriegen en te liegen, daar hij door vrees in verwarring werd gebracht, maar omdat hij, voor het tegenwoordige, zozeer door het gevoel van de rampen moedeloos was geworden, dat hij geenszins zijn hoogmoed tegen God durfde volhouden. Daarom heeft hij niet zo zeer Mozes met bedrieglijke woorden willen behagen en met voorbedachte rade om de tuin willen leiden, maar heeft hij veeleer zichzelf bedrogen. Want het is opmerkelijk, dat hij, (gelijk men een wolf bij de oren houdt), gedwongen werd, aan het volk de uittocht te beloven, welke hij, omdat het voor hem een zeer grote schade was, tegenhield. Maar in zoverre geeft hij toe, dat hij zich houdt aan de wensen van het volk. Want de nood dringt om van God vrede en vergiffenis te smeken. Evenwel is het mogelijk, dat hij listig, onder het voorwendsel van de godsdienst, hun personen aan zich verbonden wilde houden. Want, door zich angstig waarborgen te laten geven, verried hij zijn wantrouwen. Eindelijk, door hun wensen letterlijk gehoor te geven, werpt hij hen een strik om, waarmee hij hen, nadat zij de offerande hadden volbracht, weer tot zich kon trekken..

Farao wordt van twee kanten gewrongen. Aan de ene zijde de ellende, door de plaag tevoorschijn geroepen, en aan de andere zijde het verlies van zovele duizenden werklieden. Hij geeft voor het ogenblik toe, maar behoudt tevens voor zich het recht, om het volk terug te eisen. Het is hem te doen om opheffing van de plaag. Dat, dit voelt hij, kan hij alleen verkrijgen van de God van Israël. Immers Israël werd niet door de plaag getroffen. Berouw over de zonde is bij hem niet aanwezig. Van de zonde wenst hij niet verlost te worden. Niet van het kwaad van de schuld, maar alleen van het kwaad van de straf..

Zo vraagt menige zieke, die zijn hele leven met God en Zijn volk gespot heeft. In doodsgevaar wil men de leraar of enige godszalige aan zijn bed hebben; zelf tot God wenen kan men niet; als een doodschuldige aan Jezus voeten om genade bidden, dat verstaat men niet; men wil het gebed van een ander; maar, nauwelijks is de zieke genezen, of hij is alles vergeten, en zegt tot degene, die een broeder is: "Raka! gij dwaas!" (Matthew 5:22).

Vers 29

29. Mozes 1)nu zei: Zie 2) ik ga van u, en, wanneer ik buiten uw paleis zal gekomen zijn, zal ik tot de HEERE vuriglijk bidden, dat deze vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijkt. Alleen, dat Farao niet meer, gelijk de vorige maal (Exodus 8:15), bedrieglijk handelt, en, wanneer de plaag is weggenomen, ons teleurstelt, door dit volk niet te laten gaan, om de HEERE te offeren. 1) Op deze eis antwoordt Mozes niet. Immers hij weet, dat de plannen van God anders liggen. En terecht laat hij hem in het onzekere, omtrent datgene, hetwelk hij nog niet wilde, dat openbaar zou zijn. Zo is er dan ook geen reden, waarom men hem van kwade trouw kan betichten, daar hij getrouwelijk de hem opgedragen taak vervult. Doch hij verzwijgt, wat hem niet is opgedragen te openbaren, ja, wat God wilde dat voor de tiran verborgen zou zijn. Overigens heft de heilige profeet, brandende van rechtmatige verontwaardiging over de trouweloosheid van de koning, de plaag nog niet terstond op, maar stelt dit uit tot de volgende dag en dreigt hem scherp, indien hij voortgaat met bedriegen, dat dan de straf voor zijn bedrog gereed ligt. Deze zo grote kloekmoedigheid had hij verkregen ten gevolge van de wonderen, waardoor hij, steunende op de onvergelijkelijke macht van God, geen oorzaak heeft om te vrezen. Want het was een teken van zeldzame kracht, dat hij openlijk en in zijn aangezicht de tiran zijn bedrieglijke handelingen durft verwijten, en tegelijk met straffen durfde dreigen, indien hij van zijn boze aanslagen geen afstand deed..

Dit woordje "zie" heeft bijna de betekenis van "wanneer." Hieruit blijkt nog meer, dat Mozes Farao niet vertrouwt. Mozes weet het wel, wat de Heere, omtrent het verharden van Farao's hart, gesproken heeft. Maar omdat hij slechts te gehoorzamen heeft, wat God hem heeft opgedragen, en aan de andere zijde als bemiddelaar tussen God en Farao moet optreden, heeft hij geen recht, al is hij heimelijk bevreesd, ja, al weet hij bijna zeker, dat Farao zich weer zal verharden, het verzoek, om voor hem te bidden, af te slaan..

Vers 29

29. Mozes 1)nu zei: Zie 2) ik ga van u, en, wanneer ik buiten uw paleis zal gekomen zijn, zal ik tot de HEERE vuriglijk bidden, dat deze vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijkt. Alleen, dat Farao niet meer, gelijk de vorige maal (Exodus 8:15), bedrieglijk handelt, en, wanneer de plaag is weggenomen, ons teleurstelt, door dit volk niet te laten gaan, om de HEERE te offeren. 1) Op deze eis antwoordt Mozes niet. Immers hij weet, dat de plannen van God anders liggen. En terecht laat hij hem in het onzekere, omtrent datgene, hetwelk hij nog niet wilde, dat openbaar zou zijn. Zo is er dan ook geen reden, waarom men hem van kwade trouw kan betichten, daar hij getrouwelijk de hem opgedragen taak vervult. Doch hij verzwijgt, wat hem niet is opgedragen te openbaren, ja, wat God wilde dat voor de tiran verborgen zou zijn. Overigens heft de heilige profeet, brandende van rechtmatige verontwaardiging over de trouweloosheid van de koning, de plaag nog niet terstond op, maar stelt dit uit tot de volgende dag en dreigt hem scherp, indien hij voortgaat met bedriegen, dat dan de straf voor zijn bedrog gereed ligt. Deze zo grote kloekmoedigheid had hij verkregen ten gevolge van de wonderen, waardoor hij, steunende op de onvergelijkelijke macht van God, geen oorzaak heeft om te vrezen. Want het was een teken van zeldzame kracht, dat hij openlijk en in zijn aangezicht de tiran zijn bedrieglijke handelingen durft verwijten, en tegelijk met straffen durfde dreigen, indien hij van zijn boze aanslagen geen afstand deed..

Dit woordje "zie" heeft bijna de betekenis van "wanneer." Hieruit blijkt nog meer, dat Mozes Farao niet vertrouwt. Mozes weet het wel, wat de Heere, omtrent het verharden van Farao's hart, gesproken heeft. Maar omdat hij slechts te gehoorzamen heeft, wat God hem heeft opgedragen, en aan de andere zijde als bemiddelaar tussen God en Farao moet optreden, heeft hij geen recht, al is hij heimelijk bevreesd, ja, al weet hij bijna zeker, dat Farao zich weer zal verharden, het verzoek, om voor hem te bidden, af te slaan..

Vers 30

30. Toen ging Mozes uit van Farao, en bad vurig tot de HEERE.

Vers 30

30. Toen ging Mozes uit van Farao, en bad vurig tot de HEERE.

Vers 31

31. En de HEERE deed naar het woord van Mozes, en de vermenging van ongedierte week de volgende dag, van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk: er bleef niet n van de vele soorten van ongedierte over, 1) ook de vorige plaag (Exodus 8:17) had hiermee een einde.

1) In deze verhoring van het gebed van Zijn dienstknecht ten behoeve van een tegenstander, leren wij veel aangaande de Hoorder van de gebeden en de opzending van die gebeden zelf. Daarin blinken wel zeer Gods lankmoedigheid, almacht en trouw uit, ook tegenover en ter wille van een ongelovige wereld. Immers de Heere wist reeds nu, wat ons aan het slot van dit hoofdstuk wordt verhaald en dat wij, bij de reeds opgedane kennis van Farao's karakter, wel enigszins konden vermoeden, namelijk: dat "Farao ook op ditmaal zijn hart zou verzwaren en het volk niet zou laten vertrekken." Evenwel wil de Heere God Mozes bereidwilligheid en Farao nog lankmoedigheid bewijzen, en andermaal de roede wegnemen, om de koning en diens volk wederom te sparen. Zo doet de Heere ook met u, o zondaar! Het zijn Zijn goedertierenheden, dat wij nog niet vernield zijn. Wij hadden het op ons zelf reeds lang verdiend..

"Het gebed van de rechtvaardige vermag veel." Evenwel Mozes bidt alleen voor tijdelijke verlossing. De Meerdere van Mozes bidt voor al de Zijnen om eeuwige verlossing..

Vers 31

31. En de HEERE deed naar het woord van Mozes, en de vermenging van ongedierte week de volgende dag, van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk: er bleef niet n van de vele soorten van ongedierte over, 1) ook de vorige plaag (Exodus 8:17) had hiermee een einde.

1) In deze verhoring van het gebed van Zijn dienstknecht ten behoeve van een tegenstander, leren wij veel aangaande de Hoorder van de gebeden en de opzending van die gebeden zelf. Daarin blinken wel zeer Gods lankmoedigheid, almacht en trouw uit, ook tegenover en ter wille van een ongelovige wereld. Immers de Heere wist reeds nu, wat ons aan het slot van dit hoofdstuk wordt verhaald en dat wij, bij de reeds opgedane kennis van Farao's karakter, wel enigszins konden vermoeden, namelijk: dat "Farao ook op ditmaal zijn hart zou verzwaren en het volk niet zou laten vertrekken." Evenwel wil de Heere God Mozes bereidwilligheid en Farao nog lankmoedigheid bewijzen, en andermaal de roede wegnemen, om de koning en diens volk wederom te sparen. Zo doet de Heere ook met u, o zondaar! Het zijn Zijn goedertierenheden, dat wij nog niet vernield zijn. Wij hadden het op ons zelf reeds lang verdiend..

"Het gebed van de rechtvaardige vermag veel." Evenwel Mozes bidt alleen voor tijdelijke verlossing. De Meerdere van Mozes bidt voor al de Zijnen om eeuwige verlossing..

Vers 32

32. Doch farao, toen hij zag, dat hij verademing gekregen had (Exodus 8:15), verzwaarde zijn hart ook ditmaal, en hij liet het volk niet vertrekken, hoewel hij het toegezegd had.

Vers 32

32. Doch farao, toen hij zag, dat hij verademing gekregen had (Exodus 8:15), verzwaarde zijn hart ook ditmaal, en hij liet het volk niet vertrekken, hoewel hij het toegezegd had.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile