Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Exodus 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 9

Exodus 9:1.

PESTILENTIE. ZWEREN. HAGEL.

I. Exodus 9:1-Exodus 9:7. farao wordt bedreigd, dat, zo hij de kinderen van Israël langer zal ophouden, als vijfde plaag, een zeer zware pest over het vee komen zal. Deze komt werkelijk op de bepaalde tijd, verschoont echter het vee van de Israëlieten, gelijk de Heere gezegd had. farao overtuigt er zich nauwkeurig van dat Israël gespaard gebleven is, doch laat nog het volk niet vertrekken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 9

Exodus 9:1.

PESTILENTIE. ZWEREN. HAGEL.

I. Exodus 9:1-Exodus 9:7. farao wordt bedreigd, dat, zo hij de kinderen van Israël langer zal ophouden, als vijfde plaag, een zeer zware pest over het vee komen zal. Deze komt werkelijk op de bepaalde tijd, verschoont echter het vee van de Israëlieten, gelijk de Heere gezegd had. farao overtuigt er zich nauwkeurig van dat Israël gespaard gebleven is, doch laat nog het volk niet vertrekken.

Vers 1

1. Daarna, toen het duidelijk gebleken was dat farao er niet meer aan dacht, om aan zijn gegeven woord (Exodus 8:28) te voldoen, zei de HEERE tot Mozes: Ga in tot farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën, die gij gemeend hebt straffeloos te kunnen verachten, ondanks alle plagen, die reeds over u gekomen zijn: Laat Mijn volk vertrekken, om Mij te dienen.

Vers 1

1. Daarna, toen het duidelijk gebleken was dat farao er niet meer aan dacht, om aan zijn gegeven woord (Exodus 8:28) te voldoen, zei de HEERE tot Mozes: Ga in tot farao, en spreek tot hem: Alzo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën, die gij gemeend hebt straffeloos te kunnen verachten, ondanks alle plagen, die reeds over u gekomen zijn: Laat Mijn volk vertrekken, om Mij te dienen.

Vers 2

2. Want zo gij hen wederom weigert 1) te laten vertrekken, en gij hen nog met geweld ophoudt,

1) Door vrees voor straf wil God hem weer tot gehoorzaamheid dwingen, zoals Hij gewoonlijk met de onbuigzamen handelt. Echter staat Hij hem een zekere tijd toe tot berouw, zo hij soms van zijn verkeerde stemming van gemoed, om te weigeren, afstand mocht doen..

Vers 2

2. Want zo gij hen wederom weigert 1) te laten vertrekken, en gij hen nog met geweld ophoudt,

1) Door vrees voor straf wil God hem weer tot gehoorzaamheid dwingen, zoals Hij gewoonlijk met de onbuigzamen handelt. Echter staat Hij hem een zekere tijd toe tot berouw, zo hij soms van zijn verkeerde stemming van gemoed, om te weigeren, afstand mocht doen..

Vers 3

3. Zie de hand1) des HEEREN zal zijn over uw 2) en over uw volks vee, dat in het veld is, dat zich buiten op de weiden bevindt, over de paarden, over de ezels, over de kamelen, over de runderen en over het klein vee, schapen en geiten, door een zeer zware pest, 3) zodat grote aantallen daarvan sterven.

1) Dat is: de grote kracht van God, zonder dat enige werking van de mensen (Arons staf) daartussen zal komen.

farao moest het weten, dat het de hand des Heeren was, die dit alles bewerkte, en niet Mozes. En dit, opdat, daar het hem van de zijde van God niet aan waarschuwingen zou ontbreken, hij straks geen enkele reden van verontschuldiging zou hebben. Te midden van de toorn is de Heere nog lankmoedig! Maar o, indien die lankmoedigheid wordt veracht, zal het oordeel des te vreselijker zijn. Miskende liefde is des te vreselijker in de openbaring van haar toorn..

2) "Uw vee." Hieronder is het vee van zijn onderdanen begrepen. farao regeerde met absolute macht. Daarom noemt God het vee van de Egyptenaren, het vee van Egypte's koning..

De vorige plagen waren slechts tot last geweest, deze zal grote schade aanbrengen..

3) In het Hebreeuws Deber, eigenlijk als een (zeer zware) pest. Letterlijk: als een verdervende. Deze ziekte werd altijd, als onmiddellijk uit de hand des Heeren voortkomende, aangemerkt.. Om de vrees des te groter te doen zijn, kondigt de Heere deze plaag aan, als zeer zwaar..

Vers 3

3. Zie de hand1) des HEEREN zal zijn over uw 2) en over uw volks vee, dat in het veld is, dat zich buiten op de weiden bevindt, over de paarden, over de ezels, over de kamelen, over de runderen en over het klein vee, schapen en geiten, door een zeer zware pest, 3) zodat grote aantallen daarvan sterven.

1) Dat is: de grote kracht van God, zonder dat enige werking van de mensen (Arons staf) daartussen zal komen.

farao moest het weten, dat het de hand des Heeren was, die dit alles bewerkte, en niet Mozes. En dit, opdat, daar het hem van de zijde van God niet aan waarschuwingen zou ontbreken, hij straks geen enkele reden van verontschuldiging zou hebben. Te midden van de toorn is de Heere nog lankmoedig! Maar o, indien die lankmoedigheid wordt veracht, zal het oordeel des te vreselijker zijn. Miskende liefde is des te vreselijker in de openbaring van haar toorn..

2) "Uw vee." Hieronder is het vee van zijn onderdanen begrepen. farao regeerde met absolute macht. Daarom noemt God het vee van de Egyptenaren, het vee van Egypte's koning..

De vorige plagen waren slechts tot last geweest, deze zal grote schade aanbrengen..

3) In het Hebreeuws Deber, eigenlijk als een (zeer zware) pest. Letterlijk: als een verdervende. Deze ziekte werd altijd, als onmiddellijk uit de hand des Heeren voortkomende, aangemerkt.. Om de vrees des te groter te doen zijn, kondigt de Heere deze plaag aan, als zeer zwaar..

Vers 4

4. En de HEERE zal bij deze pest een afzondering 1) maken tussen het vee van de Israëlieten en tussen het vee van de Egyptenaren, dat, terwijl het laatste in menigte wordt weggenomen, er niets, zelfs niet een enkel stuk, sterft van al, wat van de kinderen van Israël is. Zo zult gij weten, dat hier geen gewone algemene plaag is, maar een, die door des Heeren besturing alleen voor de Egyptenaars is, omdat zij Zijn volk verdrukken.

1) Een "afzondering maken." Beter vertaald: een onderscheid maken. De straffende hand van de Heere en de bewakende hand van de Heere worden hier tegenover elkaar gesteld..

Vers 4

4. En de HEERE zal bij deze pest een afzondering 1) maken tussen het vee van de Israëlieten en tussen het vee van de Egyptenaren, dat, terwijl het laatste in menigte wordt weggenomen, er niets, zelfs niet een enkel stuk, sterft van al, wat van de kinderen van Israël is. Zo zult gij weten, dat hier geen gewone algemene plaag is, maar een, die door des Heeren besturing alleen voor de Egyptenaars is, omdat zij Zijn volk verdrukken.

1) Een "afzondering maken." Beter vertaald: een onderscheid maken. De straffende hand van de Heere en de bewakende hand van de Heere worden hier tegenover elkaar gesteld..

Vers 5

5. En de HEERE, toen Hij Mozes deze last voor farao meedeelde: bestemde tevens een zekere tijd, wanneer de plaag zou beginnen, zeggende: Morgen 1) zal de HEERE deze zaak in dit land doen. Zo had farao nog tijd om te beslissen, of hij het bevel van God wilde opvolgen, of door verder weigeren de hand des Heeren over zijn en zijn volks vee moedwillig zou laten komen.

1) En gelijk bij de vorige plaag wordt ook nu de zekere tijdsbepaling erbij gevoegd, om als een ontwijfelbaar kenmerk te zijn van het eigen werk van God, dat reeds van tevoren aldus was aangekondigd. "En de Heere bestemde een zekere tijd, zeggende: morgen zal de Heere deze zaak in dit land doen." Op zichzelf beschouwd is het "morgen" (machar) steeds iets onzekers voor de mens, en niemand van ons weet of hij morgen zal zien, er dan nog zal zijn. Maar als dat morgen eenmaal in Gods raad, in verband tot enige zaak aangaande u en de uwen is opgenomen en aldus een bepaalde en "bestemde tijd" (moed) is geworden, dan zal dit morgen voor u ook gewis komen. De bestemde tijd is steeds het door God vooraf tot enig bepaald doel aangewezen en afgebakend tijdstip, waarop iets geschieden moet..

Vers 5

5. En de HEERE, toen Hij Mozes deze last voor farao meedeelde: bestemde tevens een zekere tijd, wanneer de plaag zou beginnen, zeggende: Morgen 1) zal de HEERE deze zaak in dit land doen. Zo had farao nog tijd om te beslissen, of hij het bevel van God wilde opvolgen, of door verder weigeren de hand des Heeren over zijn en zijn volks vee moedwillig zou laten komen.

1) En gelijk bij de vorige plaag wordt ook nu de zekere tijdsbepaling erbij gevoegd, om als een ontwijfelbaar kenmerk te zijn van het eigen werk van God, dat reeds van tevoren aldus was aangekondigd. "En de Heere bestemde een zekere tijd, zeggende: morgen zal de Heere deze zaak in dit land doen." Op zichzelf beschouwd is het "morgen" (machar) steeds iets onzekers voor de mens, en niemand van ons weet of hij morgen zal zien, er dan nog zal zijn. Maar als dat morgen eenmaal in Gods raad, in verband tot enige zaak aangaande u en de uwen is opgenomen en aldus een bepaalde en "bestemde tijd" (moed) is geworden, dan zal dit morgen voor u ook gewis komen. De bestemde tijd is steeds het door God vooraf tot enig bepaald doel aangewezen en afgebakend tijdstip, waarop iets geschieden moet..

Vers 6

6. En de HEERE deed daarom deze zaak, waarmee Hij de koning bedreigd had, gelijk Hij gezegd, de volgende dag; en al 1) het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de kinderen van Israël stierf, overeenkomstig de goddelijke toezegging (Exodus 9:4), niet n.

1) Nu farao niet hoort, maar weerspannig blijft, zendt God wederom zijn oordelen. Er staat "al het vee." Dit wil niet zeggen, dat er geen enkel stuk vee meer overbleef, maar dat een zeer grote menigte door de pest getroffen werd. "Al" is hier genomen in de zin van, veel, of zeer veel.

Vers 6

6. En de HEERE deed daarom deze zaak, waarmee Hij de koning bedreigd had, gelijk Hij gezegd, de volgende dag; en al 1) het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de kinderen van Israël stierf, overeenkomstig de goddelijke toezegging (Exodus 9:4), niet n.

1) Nu farao niet hoort, maar weerspannig blijft, zendt God wederom zijn oordelen. Er staat "al het vee." Dit wil niet zeggen, dat er geen enkel stuk vee meer overbleef, maar dat een zeer grote menigte door de pest getroffen werd. "Al" is hier genomen in de zin van, veel, of zeer veel.

Vers 7

7. En farao, die weten wilde, of hetgeen omtrent het land Gosen voorzegd was, (dat niets van de kinderen van Israël sterven zou) eveneens geschied was, zond 1) erheen; en ziet, het was zo; van het vee van Israël was niet n gestorven. Doch het hart van farao werd verzwaard; bij deze onloochenbare openbaring van de hand des Heeren versterkte hij zich nochthans in zijn voornemens, om nu eerst die hand te trotseren Isaiah 8:21, Revelation 6:9 ), en hij liet het volk niet vertrekken. 2)

1) Of hij toen voor het eerst zijn verspieders gezonden heeft, laat ik in het midden. Doch het is mogelijk, dat hij, verblind door zijn hardnekkig verzet, dit onderscheid niet eerder heeft opgemerkt, dan toen hij door Mozes daarop is gewezen. Want wij weten, dat de verworpenen hun ogen sluiten voor de zichtbare tekenen van Gods toorn en vanzelf hun dwalingen toedekken. Het is althans aan geen twijfel onderhevig, of farao, terwijl hij zich op velerlei wijze zocht te verstokken, heeft niet gaarne opgemerkt, wat het meest nuttig was, om door hem geweten te worden. Maar omdat hij omtrent het teken van de afzondering tussen de Egyptenaars en de Israëlieten van Mozes een zekere kennis had verkregen, is hij gedwongen gewild of ongewild, door de aanschouwing ervan zelf, te weten, waarvan hij zich graag onkundig had gehouden. Doch dit was een openlijk bewijs van Zijn vaderlijke gunst jegens het uitverkoren volk, dat hun land, dat in Egypte het meest rijk aan vee was, niet door de pest, welke het naburige land in de omtrek had overvallen, werd aangetast. Waardoor de stompheid van de goddeloze koning des te schandelijker en te verwonderlijker was, dat hij door zulk een sprekend voorbeeld niet bewogen is geworden. Want dat hij, terwijl dit door zijn lijfwacht werd gezien en ervaren, zijn hart heeft teruggehouden, om God te gehoorzamen, dit getuigt van een verschrikkelijke zinloosheid..

2) Wederom verstokt farao zijn hart, maar nu is ook de maat van de ongerechtigheid vol. Nu wordt hij aan het oordeel van de verharding overgegeven. Voortaan wordt er niet meer gezegd, dat hij zijn hart verhardde, maar dat God het deed, d.w.z. zijn zonde met het oordeel van de verharding trof..

II. Exodus 9:8-Exodus 9:12. Zonder voorafgegane aankondiging volgt op de vorige plaag aanstonds de zesde. Mozes en Aron moeten as uit de oven van farao nemen en naar de hemel strooien; daarvan komen zwarte blaren aan mensen en aan vee, zodat de tovenaars die eveneens met zweren bedekt waren, zich uit de omgeving van de koning moeten terughouden. Intussen verstokt de Heere farao's hart, dat hij naar Mozes en Aron ook ditmaal niet hoort.

Vers 7

7. En farao, die weten wilde, of hetgeen omtrent het land Gosen voorzegd was, (dat niets van de kinderen van Israël sterven zou) eveneens geschied was, zond 1) erheen; en ziet, het was zo; van het vee van Israël was niet n gestorven. Doch het hart van farao werd verzwaard; bij deze onloochenbare openbaring van de hand des Heeren versterkte hij zich nochthans in zijn voornemens, om nu eerst die hand te trotseren Isaiah 8:21, Revelation 6:9 ), en hij liet het volk niet vertrekken. 2)

1) Of hij toen voor het eerst zijn verspieders gezonden heeft, laat ik in het midden. Doch het is mogelijk, dat hij, verblind door zijn hardnekkig verzet, dit onderscheid niet eerder heeft opgemerkt, dan toen hij door Mozes daarop is gewezen. Want wij weten, dat de verworpenen hun ogen sluiten voor de zichtbare tekenen van Gods toorn en vanzelf hun dwalingen toedekken. Het is althans aan geen twijfel onderhevig, of farao, terwijl hij zich op velerlei wijze zocht te verstokken, heeft niet gaarne opgemerkt, wat het meest nuttig was, om door hem geweten te worden. Maar omdat hij omtrent het teken van de afzondering tussen de Egyptenaars en de Israëlieten van Mozes een zekere kennis had verkregen, is hij gedwongen gewild of ongewild, door de aanschouwing ervan zelf, te weten, waarvan hij zich graag onkundig had gehouden. Doch dit was een openlijk bewijs van Zijn vaderlijke gunst jegens het uitverkoren volk, dat hun land, dat in Egypte het meest rijk aan vee was, niet door de pest, welke het naburige land in de omtrek had overvallen, werd aangetast. Waardoor de stompheid van de goddeloze koning des te schandelijker en te verwonderlijker was, dat hij door zulk een sprekend voorbeeld niet bewogen is geworden. Want dat hij, terwijl dit door zijn lijfwacht werd gezien en ervaren, zijn hart heeft teruggehouden, om God te gehoorzamen, dit getuigt van een verschrikkelijke zinloosheid..

2) Wederom verstokt farao zijn hart, maar nu is ook de maat van de ongerechtigheid vol. Nu wordt hij aan het oordeel van de verharding overgegeven. Voortaan wordt er niet meer gezegd, dat hij zijn hart verhardde, maar dat God het deed, d.w.z. zijn zonde met het oordeel van de verharding trof..

II. Exodus 9:8-Exodus 9:12. Zonder voorafgegane aankondiging volgt op de vorige plaag aanstonds de zesde. Mozes en Aron moeten as uit de oven van farao nemen en naar de hemel strooien; daarvan komen zwarte blaren aan mensen en aan vee, zodat de tovenaars die eveneens met zweren bedekt waren, zich uit de omgeving van de koning moeten terughouden. Intussen verstokt de Heere farao's hart, dat hij naar Mozes en Aron ook ditmaal niet hoort.

Vers 8

8. Toen zei1) de HEERE tot Mozes en tot Aron: Zegt het farao niet meer in woorden aan, wat Ik doen zal, maar neemt gij 2) uw vuisten vol as uit de oven, 3) en Mozes moet die naar de hemel strooien voor de ogen van farao, en Ik zal het tot een plaag voor de verdrukkers laten worden.

1) Hier zegt God de tijd van de straf niet vantevoren aan, maar laat de plagen onmiddellijk achter elkaar volgen. Ook wordt farao niet gewaarschuwd, maar terwijl hij aan zichzelf wordt overgelaten, volgt het oordeel op hetzelfde ogenblik, waarop het besloten werd. Immers, niet alleen omdat het meer dan duidelijk was geworden, dat de waarschuwingen op hem niets hadden uitgewerkt, maar ook vervolgens, opdat op allerlei wijze zijn goddeloosheid aan het licht zou treden..

2) Niet Aron alleen, maar Mozes en Aron beide, opdat farao zou weten, dat het een onmiddellijk bevel van God was..

3) Niet zonder betekenis is het, dat Mozes en Aron as uit de kalkovens moesten nemen. Immers, die ovens dienden, opdat door Egypte's koningen de prachtige piramiden konden worden gebouwd. Dezelfde ovens, die eigenlijk moesten dienen, om de vreugde en roem van farao te vermelden, worden nu oorzaak van groot verderf voor hem en zijn volk. Zo toont God, dat Hij machtig is, om het water, de bodem, en nu ook de ovens te doen dienen tot verderf in plaats van tot zegen. En dat alles wederom, opdat farao zal moeten bukken voor Hem, de hoge God. Ook wilde God waarschijnlijk daarmee aan farao tonen, dat, gelijk Israël, door hem als in de smeltoven van verdrukking werd verteerd, God, de Heere, machtig was tot redding van dit zo verdrukte volk, hun verdrukkers door iets, dat een afzichtelijke en pijnlijke plaag veroorzaakte, te kastijden..

Vers 8

8. Toen zei1) de HEERE tot Mozes en tot Aron: Zegt het farao niet meer in woorden aan, wat Ik doen zal, maar neemt gij 2) uw vuisten vol as uit de oven, 3) en Mozes moet die naar de hemel strooien voor de ogen van farao, en Ik zal het tot een plaag voor de verdrukkers laten worden.

1) Hier zegt God de tijd van de straf niet vantevoren aan, maar laat de plagen onmiddellijk achter elkaar volgen. Ook wordt farao niet gewaarschuwd, maar terwijl hij aan zichzelf wordt overgelaten, volgt het oordeel op hetzelfde ogenblik, waarop het besloten werd. Immers, niet alleen omdat het meer dan duidelijk was geworden, dat de waarschuwingen op hem niets hadden uitgewerkt, maar ook vervolgens, opdat op allerlei wijze zijn goddeloosheid aan het licht zou treden..

2) Niet Aron alleen, maar Mozes en Aron beide, opdat farao zou weten, dat het een onmiddellijk bevel van God was..

3) Niet zonder betekenis is het, dat Mozes en Aron as uit de kalkovens moesten nemen. Immers, die ovens dienden, opdat door Egypte's koningen de prachtige piramiden konden worden gebouwd. Dezelfde ovens, die eigenlijk moesten dienen, om de vreugde en roem van farao te vermelden, worden nu oorzaak van groot verderf voor hem en zijn volk. Zo toont God, dat Hij machtig is, om het water, de bodem, en nu ook de ovens te doen dienen tot verderf in plaats van tot zegen. En dat alles wederom, opdat farao zal moeten bukken voor Hem, de hoge God. Ook wilde God waarschijnlijk daarmee aan farao tonen, dat, gelijk Israël, door hem als in de smeltoven van verdrukking werd verteerd, God, de Heere, machtig was tot redding van dit zo verdrukte volk, hun verdrukkers door iets, dat een afzichtelijke en pijnlijke plaag veroorzaakte, te kastijden..

Vers 9

9. En zij, de as, zal tot klein stof worden over geheel Egypte, zij zal tot dun stof worden in de lucht, en zich over het gehele land verspreiden; en zij zal aan de mensen en aan het vee worden tot zweren, uitbrekende met blaren, 1)in geheel Egypte.

1) Een samenspraak zal ditmaal geen plaats hebben. Mozes en Aron moeten, terwijl zij de koning, bij zijn uitgaan, tegemoet treden, zonder meer, het stof voor zijn ogen in de lucht strooien. Wat de Heere van farao wil, dat weet hij genoegzaam, en dat het uitstrooien van de as een nieuwe plaag betekent, zal hij evenzeer vermoeden; welke plaag het is, behoeft hij thans niet te weten, het is vroeg genoeg wanneer zij komt. Een teken was echter nodig, opdat de koning zou erkennen, dat de plaag niet vanzelf kwam, daar brandende uitslag en bladerachtige zweren niet zeldzaam in Egypte zijn; maar dat zij op buitengewone wijze door God gewerkt was, en eveneens in betrekking stond tot de last, die Mozes en Aron te volbrengen hadden. Maar, waarom wordt juist as uit de oven tot een uiterlijk teken, om zo te zeggen, tot een zaad gemaakt, dat over het gehele land uitgestrooid, de boze en zwarte blaren bij mens en vee teweegbrengt? Egypte was de smelt-, de vuuroven (Deuteronomy 4:21), waarin farao het volk des Heeren met alle macht terughouden wil. Voor zijn gebouwen, die hij wilde oprichten, moesten zij hem verder dienen (Exodus 1:11), zo dat zij niet eens verlof konden krijgen om het bevel van God te volgen, opdat hen niet pestilentie of zwaard zouden overkomen (Exodus 5:3). Daarom moet de as van een smeltoven tot een pestzaad voor farao en voor zijn vuuroven, het voor Israël zo treurige Egypte, worden, opdat het hem en de pijnigers van Gods volk zelf daarin heet zullen worden; het zwaard zal evenmin uitblijven, wanneer de Here midden in de nacht uitgaat en alle eerstgeborenen in Egypte slaat van de eerstgeboren zoon van de farao af, die op zijn zetel zit tot op de eerstgeborene van de gevangene in de kerker (Exodus 12:28)

Vers 9

9. En zij, de as, zal tot klein stof worden over geheel Egypte, zij zal tot dun stof worden in de lucht, en zich over het gehele land verspreiden; en zij zal aan de mensen en aan het vee worden tot zweren, uitbrekende met blaren, 1)in geheel Egypte.

1) Een samenspraak zal ditmaal geen plaats hebben. Mozes en Aron moeten, terwijl zij de koning, bij zijn uitgaan, tegemoet treden, zonder meer, het stof voor zijn ogen in de lucht strooien. Wat de Heere van farao wil, dat weet hij genoegzaam, en dat het uitstrooien van de as een nieuwe plaag betekent, zal hij evenzeer vermoeden; welke plaag het is, behoeft hij thans niet te weten, het is vroeg genoeg wanneer zij komt. Een teken was echter nodig, opdat de koning zou erkennen, dat de plaag niet vanzelf kwam, daar brandende uitslag en bladerachtige zweren niet zeldzaam in Egypte zijn; maar dat zij op buitengewone wijze door God gewerkt was, en eveneens in betrekking stond tot de last, die Mozes en Aron te volbrengen hadden. Maar, waarom wordt juist as uit de oven tot een uiterlijk teken, om zo te zeggen, tot een zaad gemaakt, dat over het gehele land uitgestrooid, de boze en zwarte blaren bij mens en vee teweegbrengt? Egypte was de smelt-, de vuuroven (Deuteronomy 4:21), waarin farao het volk des Heeren met alle macht terughouden wil. Voor zijn gebouwen, die hij wilde oprichten, moesten zij hem verder dienen (Exodus 1:11), zo dat zij niet eens verlof konden krijgen om het bevel van God te volgen, opdat hen niet pestilentie of zwaard zouden overkomen (Exodus 5:3). Daarom moet de as van een smeltoven tot een pestzaad voor farao en voor zijn vuuroven, het voor Israël zo treurige Egypte, worden, opdat het hem en de pijnigers van Gods volk zelf daarin heet zullen worden; het zwaard zal evenmin uitblijven, wanneer de Here midden in de nacht uitgaat en alle eerstgeborenen in Egypte slaat van de eerstgeboren zoon van de farao af, die op zijn zetel zit tot op de eerstgeborene van de gevangene in de kerker (Exodus 12:28)

Vers 10

10. En zij namen as uit de oven, en stonden, met die as in hun vuisten, voor farao's aangezicht, die zij hadden opgewacht op een plaats, waar zij wisten, dat hij voorbijzou gaan; en Mozes strooide die naar de hemel, gelijk ook Aron op zijn voorbeeld deed, zodat zij zich naar alle vier de luchtstreken over het land verbreidde. Toen werden er aanstonds zweren, uitbrekende met blaren, 1) aan de mensen en aan het vee.

1) Over de aard van deze ziekte zijn de uitleggers het niet eens. De Septuaginta vertaalt het door fluatidev, d.i. gezwellen. De Vulgata door vescae turgentes, gezwellen aan de oppervlakte van de huid. Anderen zijn van mening, dat het een soort van pestkool is geweest. Hoe het ook zij, het was een vuile en boosaardige ziekte, welke zelfs het leven kon aantasten. Als de Heere Zijn zegen en Zijn vloek uitspreekt, dan komt onder de straffen ook voor de zweren van Egypte (Deuteronomy 28:27). 11. Alzo dat de tovenaars, Jannes en Jambres, die zich in de omgeving van de koning bevonden hadden en met hun toverkunsten zoveel tot zijn hardnekkige tegenstand hadden bijgedragen (2Timotheus 3:8), bij de volgendeontmoeting (Exodus 9:13) voor Mozes niet staan konden vanwege de zweren. 1) Zij hadden zich moeten verwijderen; want aan de tovenaars waren zweren en aan al de Egyptenaren. 2) Ook later, toen zij van de plaag geheeld waren, hebben zij niet meer de ontmoetingen van Mozes met farao (Exodus 10:1) bijgewoond, daar hundwaasheid nu aan ieder openbaar geworden was (2Timotheus 3:9).

1) Daar toen de tovenaars ook tegenwoordig waren, daarom is het niet twijfelachtig, dat zij met dezelfde zinneloosheid als vroeger zijn aangegrepen, om als het ware gereed te staan, indien hun de macht daartoe werd gegeven, om met hen te strijden. En zeker, al wordt satan tienmaal overwonnen, toch wordt hij steeds meer door onvermoeibare hardnekkigheid aangegrepen; zo ook zijn dienaren, hoe zij ook ervaren, dat zij ongelukkig in de strijd zijn, toch laten zij niet af van hun razernij. Onlangs hadden deze bedriegers beleden, dat hun kunst niets meer vermocht, nu echter verstouten zij zich, om kostte wat kost, het uiterste te beproeven totdat de plaag van de zweren hen met schande overdekt. Waaruit wij leren, opdat niet een gelijke stoutmoedigheid ons zinneloos make, de eer van God ongeschonden te bewaren, door uit eigen beweging te wijken. Doch dat farao niet slechts van hun hulp verstoken, maar ook van hun tegenwoordigheid ontbloot en beroofd, niet veranderd nog vertederd wordt, daaruit blijkt, zowel dat hij niet door de bedriegerijen van derden is verleid, als wel door eigen boosheid en goddeloosheid gevoelloos is gemaakt..

Dus heeft God deze goddeloze verleiders op verscheidene wijze en bij trappen meer en meer te schande gemaakt; 1e. Wanneer hij hun staven liet verslinden door die van Aron. 2e. Wanneer hen belet werd luizen voort te brengen, zodat zij gedwongen waren te bekennen, dat dit Gods vinger was. 3e. In alle andere plagen, deed hij wel hun onmacht blijken, wanneer zij geen van deze zelf konden wegnemen, noch de Israëlieten in Gosen iets dergelijks toebrengen. 4e. Eindelijk werden zij hier voornamelijk te schande gemaakt, wanneer zij vol boze zweren, pijn en smart niet kunnen staan voor Mozes' en Aron's aangezichten, veel minder door hun toverbedrijven bij weerwraak, de dienaren van de God van Israël iets, het minste leed toebrengen..

2) Dat de tovenaars hier in n adem genoemd worden met al de Egyptenaren dient, om daarmee de onmacht van hun toverij te doen uitkomen. De tovenaren, die heilige mannen in de ogen van de Egyptenaren, hadden evenveel te lijden van de plagen van Israëls God, als het volk zelf..

Vers 10

10. En zij namen as uit de oven, en stonden, met die as in hun vuisten, voor farao's aangezicht, die zij hadden opgewacht op een plaats, waar zij wisten, dat hij voorbijzou gaan; en Mozes strooide die naar de hemel, gelijk ook Aron op zijn voorbeeld deed, zodat zij zich naar alle vier de luchtstreken over het land verbreidde. Toen werden er aanstonds zweren, uitbrekende met blaren, 1) aan de mensen en aan het vee.

1) Over de aard van deze ziekte zijn de uitleggers het niet eens. De Septuaginta vertaalt het door fluatidev, d.i. gezwellen. De Vulgata door vescae turgentes, gezwellen aan de oppervlakte van de huid. Anderen zijn van mening, dat het een soort van pestkool is geweest. Hoe het ook zij, het was een vuile en boosaardige ziekte, welke zelfs het leven kon aantasten. Als de Heere Zijn zegen en Zijn vloek uitspreekt, dan komt onder de straffen ook voor de zweren van Egypte (Deuteronomy 28:27). 11. Alzo dat de tovenaars, Jannes en Jambres, die zich in de omgeving van de koning bevonden hadden en met hun toverkunsten zoveel tot zijn hardnekkige tegenstand hadden bijgedragen (2Timotheus 3:8), bij de volgendeontmoeting (Exodus 9:13) voor Mozes niet staan konden vanwege de zweren. 1) Zij hadden zich moeten verwijderen; want aan de tovenaars waren zweren en aan al de Egyptenaren. 2) Ook later, toen zij van de plaag geheeld waren, hebben zij niet meer de ontmoetingen van Mozes met farao (Exodus 10:1) bijgewoond, daar hundwaasheid nu aan ieder openbaar geworden was (2Timotheus 3:9).

1) Daar toen de tovenaars ook tegenwoordig waren, daarom is het niet twijfelachtig, dat zij met dezelfde zinneloosheid als vroeger zijn aangegrepen, om als het ware gereed te staan, indien hun de macht daartoe werd gegeven, om met hen te strijden. En zeker, al wordt satan tienmaal overwonnen, toch wordt hij steeds meer door onvermoeibare hardnekkigheid aangegrepen; zo ook zijn dienaren, hoe zij ook ervaren, dat zij ongelukkig in de strijd zijn, toch laten zij niet af van hun razernij. Onlangs hadden deze bedriegers beleden, dat hun kunst niets meer vermocht, nu echter verstouten zij zich, om kostte wat kost, het uiterste te beproeven totdat de plaag van de zweren hen met schande overdekt. Waaruit wij leren, opdat niet een gelijke stoutmoedigheid ons zinneloos make, de eer van God ongeschonden te bewaren, door uit eigen beweging te wijken. Doch dat farao niet slechts van hun hulp verstoken, maar ook van hun tegenwoordigheid ontbloot en beroofd, niet veranderd nog vertederd wordt, daaruit blijkt, zowel dat hij niet door de bedriegerijen van derden is verleid, als wel door eigen boosheid en goddeloosheid gevoelloos is gemaakt..

Dus heeft God deze goddeloze verleiders op verscheidene wijze en bij trappen meer en meer te schande gemaakt; 1e. Wanneer hij hun staven liet verslinden door die van Aron. 2e. Wanneer hen belet werd luizen voort te brengen, zodat zij gedwongen waren te bekennen, dat dit Gods vinger was. 3e. In alle andere plagen, deed hij wel hun onmacht blijken, wanneer zij geen van deze zelf konden wegnemen, noch de Israëlieten in Gosen iets dergelijks toebrengen. 4e. Eindelijk werden zij hier voornamelijk te schande gemaakt, wanneer zij vol boze zweren, pijn en smart niet kunnen staan voor Mozes' en Aron's aangezichten, veel minder door hun toverbedrijven bij weerwraak, de dienaren van de God van Israël iets, het minste leed toebrengen..

2) Dat de tovenaars hier in n adem genoemd worden met al de Egyptenaren dient, om daarmee de onmacht van hun toverij te doen uitkomen. De tovenaren, die heilige mannen in de ogen van de Egyptenaren, hadden evenveel te lijden van de plagen van Israëls God, als het volk zelf..

Vers 12

12. Nu had de koning wel reden genoeg, om zich voor de God van Israël te buigen, en Zijn dienaren te eren; doch de HEERE verstokte farao's hart, 1) bracht, tot straf voor zijn moedwillige verharding (Exodus 9:7), detoestand van gehele verstokking van hart over hem, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE tot Mozes (Exodus 4:21) gesproken had.

1) Zie, als de felle kracht van het "eigen ik" door God zelf werd gebroken en het evenwel niet gewillig zich onderwerpt, dan is het oordeel van de verharding of verstokking over de farao's harten gekomen. In eigen ontwikkeling gestuit, als onderbonden, drogen de nodige levenssappen op, worden de weke vezels tot hout en kan het hart evenwel tot God niet komen. God laat dan dat hoogmoedig en zelfzuchtig menselijk hart geheel aan zichzelf over, zonder dat Zijn heiligende invloed nog enigszins daarop inwerkt; terwijl Zijn woord wet en wil in al hun kracht blijven gelden en even ernstig worden voorgesteld. In die zin moet dan de uitdrukking "de Heere verhardde het hart van farao" begrepen worden..

III. Exodus 9:13-Exodus 9:35. Daar nu het bericht van de goddelijke verstokking op farao rust, worden de drie volgende plagen reeds van dien aard, dat zij voorbereidingen zijn tot de laatste beslissende slag, en worden zij met bijzondere nadruk de hardnekkige koning aangekondigd. De eerstvolgende plaag, waarover in dit gedeelte gehandeld wordt, is een hagel, zoals er nog nooit in Egypte geweest was. Degenen, die des Heeren woord hadden leren vrezen, wordt vooraf gelegenheid gegeven, om nog ter rechter tijd hun knechten en hun vee van het veld te voeren, en zich voor schade te vrijwaren.

Vers 12

12. Nu had de koning wel reden genoeg, om zich voor de God van Israël te buigen, en Zijn dienaren te eren; doch de HEERE verstokte farao's hart, 1) bracht, tot straf voor zijn moedwillige verharding (Exodus 9:7), detoestand van gehele verstokking van hart over hem, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE tot Mozes (Exodus 4:21) gesproken had.

1) Zie, als de felle kracht van het "eigen ik" door God zelf werd gebroken en het evenwel niet gewillig zich onderwerpt, dan is het oordeel van de verharding of verstokking over de farao's harten gekomen. In eigen ontwikkeling gestuit, als onderbonden, drogen de nodige levenssappen op, worden de weke vezels tot hout en kan het hart evenwel tot God niet komen. God laat dan dat hoogmoedig en zelfzuchtig menselijk hart geheel aan zichzelf over, zonder dat Zijn heiligende invloed nog enigszins daarop inwerkt; terwijl Zijn woord wet en wil in al hun kracht blijven gelden en even ernstig worden voorgesteld. In die zin moet dan de uitdrukking "de Heere verhardde het hart van farao" begrepen worden..

III. Exodus 9:13-Exodus 9:35. Daar nu het bericht van de goddelijke verstokking op farao rust, worden de drie volgende plagen reeds van dien aard, dat zij voorbereidingen zijn tot de laatste beslissende slag, en worden zij met bijzondere nadruk de hardnekkige koning aangekondigd. De eerstvolgende plaag, waarover in dit gedeelte gehandeld wordt, is een hagel, zoals er nog nooit in Egypte geweest was. Degenen, die des Heeren woord hadden leren vrezen, wordt vooraf gelegenheid gegeven, om nog ter rechter tijd hun knechten en hun vee van het veld te voeren, en zich voor schade te vrijwaren.

Vers 13

13. Toen, op een van de volgende dagen, zei de HEERE tot Mozes: 1) Maak u morgen vroeg op, en stel u voor farao's aangezicht, wanneer hij naar het water gaat(Exodus 8:20) en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE de God van de Hebreeën: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.

1) God keert zich nog weer tot bedreigingen, om het gemoed van de goddeloze koning te vertederen, niet omdat er enige hoop op beterschap was, maar opdat zijn onverbeterlijke hardnekkigheid ermee ontdekt zou worden. Want ten voorbeeld heeft hij gestrekt, dat duidelijk zou bekend worden, hoe zij met haast in hun verderf rennen, die aan een verkeerde zin zich overgeven, en door een geest van verkeerdheid worden gedreven. Ongelooflijk zou het zeker zijn, dat ooit enig mens zo in blindelingse zinneloosheid en zo grote hardnekkigheid God heeft weerstaan, tenzij dit beeld ons voor ogen is gesteld geworden. Hoe dikwijls is farao bevolen het volk te laten trekken, en telkens weer werd het teken er bijgevoegd, dat het met het bevel menens was, zodat God niet minder uit de hemel donderde, als vanuit de aarde sprak, door de mond van zijn knecht en heraut? En toch wordt het gemoed van de tiran niet gekneed om te gehoorzamen. En dat, daar satan waanzinnig maakt, wie hij, onder de toelating van God, aan zich verbonden en onderworpen houdt..

Vers 13

13. Toen, op een van de volgende dagen, zei de HEERE tot Mozes: 1) Maak u morgen vroeg op, en stel u voor farao's aangezicht, wanneer hij naar het water gaat(Exodus 8:20) en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE de God van de Hebreeën: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.

1) God keert zich nog weer tot bedreigingen, om het gemoed van de goddeloze koning te vertederen, niet omdat er enige hoop op beterschap was, maar opdat zijn onverbeterlijke hardnekkigheid ermee ontdekt zou worden. Want ten voorbeeld heeft hij gestrekt, dat duidelijk zou bekend worden, hoe zij met haast in hun verderf rennen, die aan een verkeerde zin zich overgeven, en door een geest van verkeerdheid worden gedreven. Ongelooflijk zou het zeker zijn, dat ooit enig mens zo in blindelingse zinneloosheid en zo grote hardnekkigheid God heeft weerstaan, tenzij dit beeld ons voor ogen is gesteld geworden. Hoe dikwijls is farao bevolen het volk te laten trekken, en telkens weer werd het teken er bijgevoegd, dat het met het bevel menens was, zodat God niet minder uit de hemel donderde, als vanuit de aarde sprak, door de mond van zijn knecht en heraut? En toch wordt het gemoed van de tiran niet gekneed om te gehoorzamen. En dat, daar satan waanzinnig maakt, wie hij, onder de toelating van God, aan zich verbonden en onderworpen houdt..

Vers 14

14. Want ditmaal, van nu aan, zal Ik, zo gij verder tegenstreeft, al Mijn plagen, die Ik Mij nog voorgenomen heb, in 1) uw hart zenden en over uw knechten, en over uw volk, opdat gij weet, dat er niemand is zoals Ik, op de gehele aarde, 2) hoe gij er u ook op verheft dat Mijn wil niets op de uwen vermocht heeft, en hoezeer gij meent met uw verzet te kunnen voortgaan.

1) In het Hebreeuws El-libgaa. Niet tot uw hart, maar aan uw hart. Hiermee kondigt de Heere plagen aan, die het hart zullen doorwonden, aan het hart zullen raken en daarom dodelijke wonden zullen toebrengen, gelijk dus ook geschied is..

2) Het is niet twijfelachtig, dat de goddelozen, ofschoon zij aan de ene zijde de almacht van God erkennen, naderhand echter weer zo met krankzinnige drift voortijlen, dat hun boosheid zo met stompheid wordt omwikkeld, dat zij ziende niet zien.. De Heere God wil hier niet zeggen, dat dit ook door farao zou erkend worden, maar dat het hem duidelijk zou worden. Tegen wil en dank zou farao zien en ondervinden de Almacht van Jehova en daartegenover de nietigheid en de onmacht van de afgoden van Egypte. Ook dit zien zou farao's oordeel verzwaren..

Vers 14

14. Want ditmaal, van nu aan, zal Ik, zo gij verder tegenstreeft, al Mijn plagen, die Ik Mij nog voorgenomen heb, in 1) uw hart zenden en over uw knechten, en over uw volk, opdat gij weet, dat er niemand is zoals Ik, op de gehele aarde, 2) hoe gij er u ook op verheft dat Mijn wil niets op de uwen vermocht heeft, en hoezeer gij meent met uw verzet te kunnen voortgaan.

1) In het Hebreeuws El-libgaa. Niet tot uw hart, maar aan uw hart. Hiermee kondigt de Heere plagen aan, die het hart zullen doorwonden, aan het hart zullen raken en daarom dodelijke wonden zullen toebrengen, gelijk dus ook geschied is..

2) Het is niet twijfelachtig, dat de goddelozen, ofschoon zij aan de ene zijde de almacht van God erkennen, naderhand echter weer zo met krankzinnige drift voortijlen, dat hun boosheid zo met stompheid wordt omwikkeld, dat zij ziende niet zien.. De Heere God wil hier niet zeggen, dat dit ook door farao zou erkend worden, maar dat het hem duidelijk zou worden. Tegen wil en dank zou farao zien en ondervinden de Almacht van Jehova en daartegenover de nietigheid en de onmacht van de afgoden van Egypte. Ook dit zien zou farao's oordeel verzwaren..

Vers 16

16. a) Maar Ik heb dit niet willen doen, en laat ook heden nog niet uw verdelging van de aarde plaats hebben; want waarlijk, daarom heb Ik u verwekt, 1)u doen staan, opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde, en gij tot eenbewijs zou zijn, dat Ik de hardnekkigste en boosaardigste tegenstander overwin, en opdat men Mijn naam vertelt op de gehele aarde, 2) ten gevolge van deze bewijzen van Mijn grote kracht, die u tot verderf is.

a) Romans 9:17

1) In het Kytdmeh (Hemadthigaa). De LXX vertaalt exhgeira se, heeft u verwekt. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk God heeft u doen staan, doen overblijven..

Omdat Hij zich gematigd heeft, wijst Hij hem aan als een teken van zijn verdraagzaamheid, daar, indien Hij in een lichte strijd farao gedood had, de roem van de overwinning minder glorierijk zou geweest zijn. Kortom, opdat Hij hem niet vleit of farao, zich verhardende door een vruchteloos vertrouwen, het zou uithouden, zegt God dat Hem geenszins Zijn krachten hebben ontbroken, om hem in n ogenblik te verderven, maar dat Hij om een ander doel, de uiterste straffen heeft uitgesteld waarmee Hij farao als het ware in het algemeen leert, dat hij zich vruchteloos meet met Zijn onvergelijkelijke macht en dat aldus voor alle eeuwen zijn, zo in het oog lopende, geschiedenis, zou vermaard blijven. Ofschoon nu Paulus de Griekse vertaling is gevolgd, staat toch niets in de weg, waardoor men verhinderd zou worden, dat laatste gevoel te omhelzen. Want wij weten, dat de Apostelen niet bij de woorden zich hebben gehouden, maar meer op de zaak hebben gewezen. Want, opdat wij zouden bekennen, dat door de verdraagzaamheid van God farao tot hiertoe is blijven staan, terwijl hij voor allen een duidelijk en kennelijk bewijs was, hoe redeloos en zinneloos zij zijn, die God weerstaan, dit heeft ook betrekking op de eeuwige Voorzienigheid Gods. Want daarom heeft God farao gespaard, opdat hij een tijd lang zou blijven, daar hij, voordat hij geboren was, daartoe was voorbeschikt..

Hier wordt ons een goddelijk geheim ontraadseld en ons een blik gegund in de verborgen diepten van het heilig albestuur van God, dat ons zo dikwijls allerlei vragen van de ongerustheid en twijfelende onzekerheid op de lippen brengt. Ja, hier wordt ons, met het leerstuk van de eeuwige verkiezing, ook de nog veel meer bestreden geheimvolle waarheid van de verwerping van eeuwigheid duidelijk geleerd. Zij treedt in farao's geschiedenis onomwonden op, zij wordt door God zelf uitgesproken, zij moet het geheim van de macht van de goddeloosheid verklaren en boven alles in haar onlosmakelijk verband tot het zedelijk bewustzijn en de heiligheid van Gods wezen en werken blijken. Ook de verwerping heeft de eer van God ten heilig doel en tot gewisse uitkomst..

Farao is slechts koning geworden, opdat hij des te dieper vernederd zou worden; opdat ook hij een middel zou zijn tot bereik van Gods doeleinden, daartoe heeft hij de troon beklommen. Dus wordt dit "daartoe heb ik u verwekt" of u koning gemaakt aangeduid." Met de vertaling: "heb ik u doen blijven staan", wordt Gods eeuwig raadsbesluit, omtrent farao, niet verduisterd of verwaterd.

2) Diende men op de Egyptische aarde, zoals alle andere heidenen deden, de afgoden en vertelden de Egyptenaren, tot roem van hun namen en daden, elkaar vreemde en ongelooflijke dingen, terwijl zij God hun Maker niet kenden, noch erkenden, de grote en geduchte en heerlijke naam Gods moest in geheel Egypte, ja, op de gehele aarde, gekend en verkondigd worden en ook daarom wilde God dat alles op zulk een luisterrijk en heerlijke wijze tegen de hardnekkige, trotse en machtige farao uitvoeren, opdat, zegt de Heere, men mijn naam vertelt op de gehele aarde, opdat mijn macht en heerlijkheid overal uitgebazuind wordt en de volken mij daarin mogen erkennen, immer zich wachten om met mij te willen twisten, of zich tegen mij te verharden..

Vers 16

16. a) Maar Ik heb dit niet willen doen, en laat ook heden nog niet uw verdelging van de aarde plaats hebben; want waarlijk, daarom heb Ik u verwekt, 1)u doen staan, opdat Ik Mijn kracht aan u betoonde, en gij tot eenbewijs zou zijn, dat Ik de hardnekkigste en boosaardigste tegenstander overwin, en opdat men Mijn naam vertelt op de gehele aarde, 2) ten gevolge van deze bewijzen van Mijn grote kracht, die u tot verderf is.

a) Romans 9:17

1) In het Kytdmeh (Hemadthigaa). De LXX vertaalt exhgeira se, heeft u verwekt. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk God heeft u doen staan, doen overblijven..

Omdat Hij zich gematigd heeft, wijst Hij hem aan als een teken van zijn verdraagzaamheid, daar, indien Hij in een lichte strijd farao gedood had, de roem van de overwinning minder glorierijk zou geweest zijn. Kortom, opdat Hij hem niet vleit of farao, zich verhardende door een vruchteloos vertrouwen, het zou uithouden, zegt God dat Hem geenszins Zijn krachten hebben ontbroken, om hem in n ogenblik te verderven, maar dat Hij om een ander doel, de uiterste straffen heeft uitgesteld waarmee Hij farao als het ware in het algemeen leert, dat hij zich vruchteloos meet met Zijn onvergelijkelijke macht en dat aldus voor alle eeuwen zijn, zo in het oog lopende, geschiedenis, zou vermaard blijven. Ofschoon nu Paulus de Griekse vertaling is gevolgd, staat toch niets in de weg, waardoor men verhinderd zou worden, dat laatste gevoel te omhelzen. Want wij weten, dat de Apostelen niet bij de woorden zich hebben gehouden, maar meer op de zaak hebben gewezen. Want, opdat wij zouden bekennen, dat door de verdraagzaamheid van God farao tot hiertoe is blijven staan, terwijl hij voor allen een duidelijk en kennelijk bewijs was, hoe redeloos en zinneloos zij zijn, die God weerstaan, dit heeft ook betrekking op de eeuwige Voorzienigheid Gods. Want daarom heeft God farao gespaard, opdat hij een tijd lang zou blijven, daar hij, voordat hij geboren was, daartoe was voorbeschikt..

Hier wordt ons een goddelijk geheim ontraadseld en ons een blik gegund in de verborgen diepten van het heilig albestuur van God, dat ons zo dikwijls allerlei vragen van de ongerustheid en twijfelende onzekerheid op de lippen brengt. Ja, hier wordt ons, met het leerstuk van de eeuwige verkiezing, ook de nog veel meer bestreden geheimvolle waarheid van de verwerping van eeuwigheid duidelijk geleerd. Zij treedt in farao's geschiedenis onomwonden op, zij wordt door God zelf uitgesproken, zij moet het geheim van de macht van de goddeloosheid verklaren en boven alles in haar onlosmakelijk verband tot het zedelijk bewustzijn en de heiligheid van Gods wezen en werken blijken. Ook de verwerping heeft de eer van God ten heilig doel en tot gewisse uitkomst..

Farao is slechts koning geworden, opdat hij des te dieper vernederd zou worden; opdat ook hij een middel zou zijn tot bereik van Gods doeleinden, daartoe heeft hij de troon beklommen. Dus wordt dit "daartoe heb ik u verwekt" of u koning gemaakt aangeduid." Met de vertaling: "heb ik u doen blijven staan", wordt Gods eeuwig raadsbesluit, omtrent farao, niet verduisterd of verwaterd.

2) Diende men op de Egyptische aarde, zoals alle andere heidenen deden, de afgoden en vertelden de Egyptenaren, tot roem van hun namen en daden, elkaar vreemde en ongelooflijke dingen, terwijl zij God hun Maker niet kenden, noch erkenden, de grote en geduchte en heerlijke naam Gods moest in geheel Egypte, ja, op de gehele aarde, gekend en verkondigd worden en ook daarom wilde God dat alles op zulk een luisterrijk en heerlijke wijze tegen de hardnekkige, trotse en machtige farao uitvoeren, opdat, zegt de Heere, men mijn naam vertelt op de gehele aarde, opdat mijn macht en heerlijkheid overal uitgebazuind wordt en de volken mij daarin mogen erkennen, immer zich wachten om met mij te willen twisten, of zich tegen mij te verharden..

Vers 17

17. Verheft gij u zelf nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt laten vertrekken; wilt gij de strijd nog verder voortzetten, ook nadat uw goden en bondgenoten, detovenaars, verslagen zijn (Exodus 8:19; Exodus 9:11), zo zal een reeks van wonderen tot uw vernietiging aanvangen.

1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk, een dam opwerpen, en vandaar de betekenis van weerstaan, zich ertegen verzetten. De Heere wil het farao meer dan duidelijk maken, dat Hij strijdt voor Zijn volk, en dat alles, wat farao overkomt, enig en alleen is, om dat volk, dat hij niet wil laten vertrekken..

Vers 17

17. Verheft gij u zelf nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt laten vertrekken; wilt gij de strijd nog verder voortzetten, ook nadat uw goden en bondgenoten, detovenaars, verslagen zijn (Exodus 8:19; Exodus 9:11), zo zal een reeks van wonderen tot uw vernietiging aanvangen.

1) Het woord in de grondtekst betekent eigenlijk, een dam opwerpen, en vandaar de betekenis van weerstaan, zich ertegen verzetten. De Heere wil het farao meer dan duidelijk maken, dat Hij strijdt voor Zijn volk, en dat alles, wat farao overkomt, enig en alleen is, om dat volk, dat hij niet wil laten vertrekken..

Vers 18

18. Zie, Ik zal morgen omtrent deze tijd een zeer zware hagel doen regenen, 1) zoals in Egypte niet geweest is van die dag af, dat het gegrond is, sedert Egypte tot een rijk geworden is (Exodus 9:24), tot nu toe.

1) Het woord "regenen" wordt in het Hebreeuws ook voor het vallen van hagelstenen gebruikt..

Vers 18

18. Zie, Ik zal morgen omtrent deze tijd een zeer zware hagel doen regenen, 1) zoals in Egypte niet geweest is van die dag af, dat het gegrond is, sedert Egypte tot een rijk geworden is (Exodus 9:24), tot nu toe.

1) Het woord "regenen" wordt in het Hebreeuws ook voor het vallen van hagelstenen gebruikt..

Vers 19

19. En nu, zend boden heen naar het veld, waar uw vee weidt, vergader uw vee, breng het onder beschuttingen, en alles, wat gij op het veld hebt, 1) alle mens en gedierte, dat op het veld gevonden zal worden, en niet in huis verzameld zal zijn, als deze hagel op hen vallen zal, zo zullen zij sterven, zo groot en zwaar zullen de hagelstenen zijn.

1) Hoewel de Heere farao reeds overgegeven heeft aan de verharding van zijn hart, geeft Hij hem toch nog gelegenheid om het verderf te ontvluchten, wanneer hij nog gelovig wil worden. Dat is die zichzelf tot het uiterste uitputtende liefde, die de dood van de zondaar niet wil, maar dat hij zich bekeert en leeft, gelijk zij zich ook later aan Judas, de verrader, openbaart. Hoewel Jezus weet, dat Judas niet meer van zijn voornemen af te brengen is, dat alle vermaning en waarschuwing integendeel slechts dient, om hem geheel te verstokken, bemoeit zich de Heere nog ten laatste met hem, en grijpt zijn hart aan, als moest het Hem nog gelukken, dit kind van het verderf te redden. Neen, o God, bij U is geen schuld: Gij hebt alles beproefd. De vijand en tegenstander van Uw Majesteit is oorzaak van Uw straffen, omdat hij de Zoon, die Hem alleen kon redden, en tot wie hij gebeden is te komen, verworpen heeft!. Ook hier blijkt het weer, dat God in de toorn de ontferming nog indachtig is. Waar Hij naar zijn rechtvaardigheid alles kan verderven om der zonden wil, daar wil Hij naar Zijn barmhartigheid nog een middel tot ontkoming bereiden..

Vers 19

19. En nu, zend boden heen naar het veld, waar uw vee weidt, vergader uw vee, breng het onder beschuttingen, en alles, wat gij op het veld hebt, 1) alle mens en gedierte, dat op het veld gevonden zal worden, en niet in huis verzameld zal zijn, als deze hagel op hen vallen zal, zo zullen zij sterven, zo groot en zwaar zullen de hagelstenen zijn.

1) Hoewel de Heere farao reeds overgegeven heeft aan de verharding van zijn hart, geeft Hij hem toch nog gelegenheid om het verderf te ontvluchten, wanneer hij nog gelovig wil worden. Dat is die zichzelf tot het uiterste uitputtende liefde, die de dood van de zondaar niet wil, maar dat hij zich bekeert en leeft, gelijk zij zich ook later aan Judas, de verrader, openbaart. Hoewel Jezus weet, dat Judas niet meer van zijn voornemen af te brengen is, dat alle vermaning en waarschuwing integendeel slechts dient, om hem geheel te verstokken, bemoeit zich de Heere nog ten laatste met hem, en grijpt zijn hart aan, als moest het Hem nog gelukken, dit kind van het verderf te redden. Neen, o God, bij U is geen schuld: Gij hebt alles beproefd. De vijand en tegenstander van Uw Majesteit is oorzaak van Uw straffen, omdat hij de Zoon, die Hem alleen kon redden, en tot wie hij gebeden is te komen, verworpen heeft!. Ook hier blijkt het weer, dat God in de toorn de ontferming nog indachtig is. Waar Hij naar zijn rechtvaardigheid alles kan verderven om der zonden wil, daar wil Hij naar Zijn barmhartigheid nog een middel tot ontkoming bereiden..

Vers 20

20. Wie nu onder farao's knechten, onder zijn hovelingen, des HEEREN woord, dat zij uit de mond van Mozes gehoord hadden, vreesde, 1) die deed zijn knechten en zijn vee in de huizen vluchten.

1) Met deze woorden toont Mozes, dat sommigen door de ervaring hadden geleerd, dat zij volstrekt niet moesten verachten, wat Mozes hen gezegd had. Vandaar hun vrezen bij de aankondiging van de straf, daar zij overtuigd waren, dat Mozes een knecht van God en een profeet, ja, een aankondiger van de oordelen van God was. Evenwel tegelijk blijkt, dat zij niet ernstig tot zichzelf zijn gekomen, maar door een tijdelijke en ogenblikkelijke schrik zijn aangezet, om zich te hoeden. Zo dringt een bijzondere vrees de goddelozen dikwijls, f om de straf Gods af te bidden, f om die te ontvluchten..

Hiermee wordt niet gezegd, dat zij een heilige en kinderlijke vrees voor God hadden, maar dat zij een betamelijk ontzag hadden voor Zijn Woord..

Vers 20

20. Wie nu onder farao's knechten, onder zijn hovelingen, des HEEREN woord, dat zij uit de mond van Mozes gehoord hadden, vreesde, 1) die deed zijn knechten en zijn vee in de huizen vluchten.

1) Met deze woorden toont Mozes, dat sommigen door de ervaring hadden geleerd, dat zij volstrekt niet moesten verachten, wat Mozes hen gezegd had. Vandaar hun vrezen bij de aankondiging van de straf, daar zij overtuigd waren, dat Mozes een knecht van God en een profeet, ja, een aankondiger van de oordelen van God was. Evenwel tegelijk blijkt, dat zij niet ernstig tot zichzelf zijn gekomen, maar door een tijdelijke en ogenblikkelijke schrik zijn aangezet, om zich te hoeden. Zo dringt een bijzondere vrees de goddelozen dikwijls, f om de straf Gods af te bidden, f om die te ontvluchten..

Hiermee wordt niet gezegd, dat zij een heilige en kinderlijke vrees voor God hadden, maar dat zij een betamelijk ontzag hadden voor Zijn Woord..

Vers 21

21. Doch die zijn hart, het voorbeeld van de goddeloze koning opvolgend, niet zette tot des HEEREN woord, die liet zijn knechten en zijn vee op het veld. 1)

1) Gelijk vroeger een scheiding was geweest tussen Israël en de Egyptenaren (Exodus 8:22 vv.), zo kwam nu ook een scheiding tussen die Egyptenaren, die, na het zien van zoveel wonderen, voor het woord van Israëls God beefden en degenen, die als farao hun hart verstokten..

Vers 21

21. Doch die zijn hart, het voorbeeld van de goddeloze koning opvolgend, niet zette tot des HEEREN woord, die liet zijn knechten en zijn vee op het veld. 1)

1) Gelijk vroeger een scheiding was geweest tussen Israël en de Egyptenaren (Exodus 8:22 vv.), zo kwam nu ook een scheiding tussen die Egyptenaren, die, na het zien van zoveel wonderen, voor het woord van Israëls God beefden en degenen, die als farao hun hart verstokten..

Vers 22

22. Toen het tijdstip gekomen was, dat God (Exodus 9:18) voor het begin van de nieuwe plaag bepaald had, zei de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, en er zal hagel zijn in geheel Egypte; over de mensen en over het vee, en over al het kruid van het veld in Egypte.

Vers 22

22. Toen het tijdstip gekomen was, dat God (Exodus 9:18) voor het begin van de nieuwe plaag bepaald had, zei de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, en er zal hagel zijn in geheel Egypte; over de mensen en over het vee, en over al het kruid van het veld in Egypte.

Vers 23

23. Toen strekte Mozes zijn staf naar de hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het bliksemvuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet hagel regenen over Egypte.

Vers 23

23. Toen strekte Mozes zijn staf naar de hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het bliksemvuur schoot naar de aarde; en de HEERE liet hagel regenen over Egypte.

Vers 24

24. En er was hagel, en vuur in het midden van de hagels vervangen, (Hebreeuws hagel en vuur, dat in elkaar greep onder de hagel), vuur viel gelijktijdig met de hagel neer; hij was zeer zwaar, iets dergelijks in geheel Egypte nooit geweest, sedert het tot een volk geweest is.

Vers 24

24. En er was hagel, en vuur in het midden van de hagels vervangen, (Hebreeuws hagel en vuur, dat in elkaar greep onder de hagel), vuur viel gelijktijdig met de hagel neer; hij was zeer zwaar, iets dergelijks in geheel Egypte nooit geweest, sedert het tot een volk geweest is.

Vers 25

25. En de hagel sloeg in geheel Egypte, alles, wat op het veld was, van de mensen af tot de beesten toe; ook sloeg de hagel al het kruid van het veld, en verbrak al het geboomte van het veld. De hagel richtte een vreselijke verwoestingaan, zodat er bijna geen groen meer overbleef (Exodus 10:5,Exodus 10:15).

Dat woeden van de elementen en de losgebroken orkanen was wederom niet maar een woest en wild spel van de onstuimige en als uit de band gesprongen natuur. Het was Gods wil en werk. Ook de natuur, in haar woeste uitbarstingen en ontzettendste, onstuimigste ogenblikken, blijft de volgzame en gewillige dienares van de Heere. Dat wil Gods woord u duidelijk doen voelen, gelijk farao en zijn onderdanen mede daardoor moesten leren, dat het is, gelijk Jehova het had gesproken (Exodus 9:14), niemand op aarde is zoals Hij. Immers ook aan het woeden van de opgeruide en opgezweepte natuur was een perk gesteld. "Alleen in het land Gosen waar de kinderen van Israël waren, daar was geen hagel.".

Vers 25

25. En de hagel sloeg in geheel Egypte, alles, wat op het veld was, van de mensen af tot de beesten toe; ook sloeg de hagel al het kruid van het veld, en verbrak al het geboomte van het veld. De hagel richtte een vreselijke verwoestingaan, zodat er bijna geen groen meer overbleef (Exodus 10:5,Exodus 10:15).

Dat woeden van de elementen en de losgebroken orkanen was wederom niet maar een woest en wild spel van de onstuimige en als uit de band gesprongen natuur. Het was Gods wil en werk. Ook de natuur, in haar woeste uitbarstingen en ontzettendste, onstuimigste ogenblikken, blijft de volgzame en gewillige dienares van de Heere. Dat wil Gods woord u duidelijk doen voelen, gelijk farao en zijn onderdanen mede daardoor moesten leren, dat het is, gelijk Jehova het had gesproken (Exodus 9:14), niemand op aarde is zoals Hij. Immers ook aan het woeden van de opgeruide en opgezweepte natuur was een perk gesteld. "Alleen in het land Gosen waar de kinderen van Israël waren, daar was geen hagel.".

Vers 26

26. Alleen in het land Gosen, waar de kinderen van Israël waren, daar was geen hagel. 1)

1) Onweders hebben in Beneden en Midden-Egypte soms plaats, doch alleen in de maanden december tot april. Het wonderbare van deze plaag ligt dus vooreerst in de voorafgegane aankondiging met de juiste vervulling, maar ook vooral in de ontzettende zwaarte van de hagelstenen en de verschoning van het land Gosen. De ontzettende biksems, welke daarbij als brandende fakkels onophoudelijk op aarde schoten, zijn zinnebeelden van de vuurijver van God, die de wederspannigen verteren zal. farao begint nu op te merken, dat God een verterend vuur is, en dat het vreselijk is in Zijn hand te vallen. (Hebrews 10:31; Hebrews 12:29)

Gosen wordt verschoond. Want in Gosen woont Israël. En bij Israël woont de Heere op bijzondere wijze. Waarlijk voor Israël ook wel een tijd, om het bij ervaring te leren kennen, dat het des Heeren volk is omwille van het Verbond en van de beloften, tevens het volk van de aanneming tot kinderen.

Vers 26

26. Alleen in het land Gosen, waar de kinderen van Israël waren, daar was geen hagel. 1)

1) Onweders hebben in Beneden en Midden-Egypte soms plaats, doch alleen in de maanden december tot april. Het wonderbare van deze plaag ligt dus vooreerst in de voorafgegane aankondiging met de juiste vervulling, maar ook vooral in de ontzettende zwaarte van de hagelstenen en de verschoning van het land Gosen. De ontzettende biksems, welke daarbij als brandende fakkels onophoudelijk op aarde schoten, zijn zinnebeelden van de vuurijver van God, die de wederspannigen verteren zal. farao begint nu op te merken, dat God een verterend vuur is, en dat het vreselijk is in Zijn hand te vallen. (Hebrews 10:31; Hebrews 12:29)

Gosen wordt verschoond. Want in Gosen woont Israël. En bij Israël woont de Heere op bijzondere wijze. Waarlijk voor Israël ook wel een tijd, om het bij ervaring te leren kennen, dat het des Heeren volk is omwille van het Verbond en van de beloften, tevens het volk van de aanneming tot kinderen.

Vers 27

27. Toen schikte, zond farao heen, aangegrepen door angst en schrik bij zulk een openbaring van de Goddelijke toorn, en hij riep Mozes en Aron, en zei tot hen: Ik heb mij ditmaal verzondigd; 1) de HEERE, uw God, die ik niet erkend heb voor de ware God, is rechtvaardig; Hij heeft naar recht met ons gehandeld; ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen.

1) Deze belijdenis, indien zij werkelijk uit de diepte van zijn gemoed voortgekomen was, zou een teken van berouw zijn geweest. Maar Mozes erkent terstond, dat de vrees in het hart van de goddeloze niet leidt tot blijvende gehoorzaamheid. En dit is uit het vervolg van de zaak duidelijk geworden. Evenwel moet in gedachte gehouden worden, dat farao niet met voorbedachten rade bedrogen heeft, omdat hij, door schrik aangegrepen, op allerlei manier wel eerst God heeft trachten te verzoenen, maar kort daarop weer tot zijn vroegere manier is vervallen. Want ofschoon de goddelozen met vossenlist onderwerping vertonen als zij zich gewonnen zien, om verlossing van de plagen te verkrijgen, menen zij toch niet God met hun vleiende woorden om de tuin te leiden. Of liever, waar de nood dringt, zijn zij bereid op enige manier te onderhandelen en daarom bieden zij zoenoffers en schadevergoeding aan, maar nauwelijks is de vrees weer verdwenen, of opnieuw leven zij weer op, daar hun door geweld was afgeperst, wat zij beloofd hadden..

Gelijk hij Jehova de eer gaf van de rechtvaardigheid van diens oordelen, zo beschuldigde hij zichzelf en zijn volk van hardnekkigheid en onrechtvaardigheid. Het ware maar te wensen geweest, dat hij, die zijn zonden beleed, op de rechte wijze de verzoening hiervan gezocht had, maar omdat hij van de plagen verlost, in zijn zonden verhardde en zijn oude hardnekkigheid toonde, zo bleek daaruit, dat zijn boetvaardigheid en schuldbekentenis niet oprecht waren..

Dat is dan de belijdenis van een door en door goddeloos, voorzeker onbekeerlijk hart, in het uur van benauwdheid. Het is de angstkreet van de ziel en van de verbijsterende schrik, die voor een tijd tot matiging en bezinning stemt. Hier is eerst de vernedering, van tegenover de smadelijk bejegende Amramszonen nu graag en ongevraagd de minste te willen zijn; daarbij de ongevergde belijdenis van eigen verkeerd inzicht (chata); daarenboven de erkenning van Gods heilig recht bij het niet loochenen van eigen misdadig verzet evenmin als van dat van het volk..

Vers 27

27. Toen schikte, zond farao heen, aangegrepen door angst en schrik bij zulk een openbaring van de Goddelijke toorn, en hij riep Mozes en Aron, en zei tot hen: Ik heb mij ditmaal verzondigd; 1) de HEERE, uw God, die ik niet erkend heb voor de ware God, is rechtvaardig; Hij heeft naar recht met ons gehandeld; ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen.

1) Deze belijdenis, indien zij werkelijk uit de diepte van zijn gemoed voortgekomen was, zou een teken van berouw zijn geweest. Maar Mozes erkent terstond, dat de vrees in het hart van de goddeloze niet leidt tot blijvende gehoorzaamheid. En dit is uit het vervolg van de zaak duidelijk geworden. Evenwel moet in gedachte gehouden worden, dat farao niet met voorbedachten rade bedrogen heeft, omdat hij, door schrik aangegrepen, op allerlei manier wel eerst God heeft trachten te verzoenen, maar kort daarop weer tot zijn vroegere manier is vervallen. Want ofschoon de goddelozen met vossenlist onderwerping vertonen als zij zich gewonnen zien, om verlossing van de plagen te verkrijgen, menen zij toch niet God met hun vleiende woorden om de tuin te leiden. Of liever, waar de nood dringt, zijn zij bereid op enige manier te onderhandelen en daarom bieden zij zoenoffers en schadevergoeding aan, maar nauwelijks is de vrees weer verdwenen, of opnieuw leven zij weer op, daar hun door geweld was afgeperst, wat zij beloofd hadden..

Gelijk hij Jehova de eer gaf van de rechtvaardigheid van diens oordelen, zo beschuldigde hij zichzelf en zijn volk van hardnekkigheid en onrechtvaardigheid. Het ware maar te wensen geweest, dat hij, die zijn zonden beleed, op de rechte wijze de verzoening hiervan gezocht had, maar omdat hij van de plagen verlost, in zijn zonden verhardde en zijn oude hardnekkigheid toonde, zo bleek daaruit, dat zijn boetvaardigheid en schuldbekentenis niet oprecht waren..

Dat is dan de belijdenis van een door en door goddeloos, voorzeker onbekeerlijk hart, in het uur van benauwdheid. Het is de angstkreet van de ziel en van de verbijsterende schrik, die voor een tijd tot matiging en bezinning stemt. Hier is eerst de vernedering, van tegenover de smadelijk bejegende Amramszonen nu graag en ongevraagd de minste te willen zijn; daarbij de ongevergde belijdenis van eigen verkeerd inzicht (chata); daarenboven de erkenning van Gods heilig recht bij het niet loochenen van eigen misdadig verzet evenmin als van dat van het volk..

Vers 28

28. Bidt vuriglijk tot de HEERE, (want het is genoeg). 1) Bidt dat geen donder van God, noch hagel meer zij, 2) hoewel wij het verdiend hadden, dat Zijn toorn ons vernietigde; dan zal ik u laten vertrekken, en gij zult niet langer blijven. 3)

1) In het Hebreeuws Rab, het is genoeg, of, het is voldoende. farao wil hiermee zeggen, dat deze plaag genoeg bij hem heeft uitgewerkt, dat hij nu bereid is het volk te laten vertrekken. Anderen zijn van mening, dat hij hiermee bedoeld heeft, dat de straf meer dan genoeg is geweest..

2) Wederom smeekt farao afwending van de plaag, maar vergeving van zonde vraagt hij niet.

3) Noch de boete, die farao hier doet, noch zijn geloofsbetuiging zijn recht. Wel is geen van beiden gelogen; maar er is boete zonder geloof (Matthew 27:3) en geloof zonder boete (Jacobus 2:19). farao's boete is door de ogenblikkelijke schrik teweeggebracht en zeer oppervlakkig, gelijk hij zegt: "Ik heb mij ditmaal verzondigd" (Exodus 9:27), en hoe weinig zijn geloof te vertrouwen is, zegt hem Mozes (Exodus 9:30) openlijk. De wereld siddert dikwijls voor de dood; is iemand het sterven nabij, dan wil hij dikwijls vroom worden. De een geeft zijn hart aan het ene, de ander aan iets anders, zolang hij leeft; maar vergeet zijn arme ziel. Bij het naderen van de dood, dan zijn er grote klachten, dan wil men zich aan God overgeven; maar ik vrees, dat de goddelijke genade, die hij altijd bespot heeft, bezwaarlijk zijn deel zal worden. (vrgl.Proverbs 1:26).

Vers 28

28. Bidt vuriglijk tot de HEERE, (want het is genoeg). 1) Bidt dat geen donder van God, noch hagel meer zij, 2) hoewel wij het verdiend hadden, dat Zijn toorn ons vernietigde; dan zal ik u laten vertrekken, en gij zult niet langer blijven. 3)

1) In het Hebreeuws Rab, het is genoeg, of, het is voldoende. farao wil hiermee zeggen, dat deze plaag genoeg bij hem heeft uitgewerkt, dat hij nu bereid is het volk te laten vertrekken. Anderen zijn van mening, dat hij hiermee bedoeld heeft, dat de straf meer dan genoeg is geweest..

2) Wederom smeekt farao afwending van de plaag, maar vergeving van zonde vraagt hij niet.

3) Noch de boete, die farao hier doet, noch zijn geloofsbetuiging zijn recht. Wel is geen van beiden gelogen; maar er is boete zonder geloof (Matthew 27:3) en geloof zonder boete (Jacobus 2:19). farao's boete is door de ogenblikkelijke schrik teweeggebracht en zeer oppervlakkig, gelijk hij zegt: "Ik heb mij ditmaal verzondigd" (Exodus 9:27), en hoe weinig zijn geloof te vertrouwen is, zegt hem Mozes (Exodus 9:30) openlijk. De wereld siddert dikwijls voor de dood; is iemand het sterven nabij, dan wil hij dikwijls vroom worden. De een geeft zijn hart aan het ene, de ander aan iets anders, zolang hij leeft; maar vergeet zijn arme ziel. Bij het naderen van de dood, dan zijn er grote klachten, dan wil men zich aan God overgeven; maar ik vrees, dat de goddelijke genade, die hij altijd bespot heeft, bezwaarlijk zijn deel zal worden. (vrgl.Proverbs 1:26).

Vers 29

29. Toen zei Mozes tot hem: Wanneer ik de stad uitgegaan zal zijn, deze plaats zal verlaten hebben, die door uw zonden z ontheiligd is, dat hier niet eens meer een gebed mag uitgesproken worden (Genesis 18:33 Matthew 10:14; Matthew 24:15), zo zal ik mijn handen uitbreiden voor de HEERE; de donder zal ophouden, en de hagel zal niet meer zijn; opdat gij, gelijk eerst door de plaag zelf, nu ook door het ophouden, weet, dat de aarde van de HEERE is, 1) en alzo ook uw land in Zijn macht is, om daaraan te doen naar Zijn welbehagen.

1) Hiermee wil Mozes farao doen gevoelen, of liever, gelast hem om uit het ophouden van de plaag te besluiten, dat de God van Israël ook Heer is van het land Egypte. Onder de "aarde", beter vertaald door "land", moet hier Egypte verstaan worden, omdat de donder en hagel zich alleen tot Egypte hadden bepaald.. 30. Nochthans aangaande u en uw knechten, 1) weet ik, dat gij, ondanks al de tekenen, voor het aangezicht van de HEERE God nog niet vrezen zult. 2) Ik weet het, gij zult u niet bekeren, zodat gij u onder Zijn hand zou verootmoedigen: integendeel, gij zult voortgaan Hem tetrotseren, wanneer er enige verademing gekomen is (Exodus 9:34). Doch het mag genoeg zijn, dat gij God de eer geeft, die Zijn Naam toekomt (Exodus 9:28), en de Heere zich tenminste aan u verheerlijkt heeft, daar Hij zich niet meer in u en door u verheerlijken kan (Exodus 9:16).

1) Zulk een vrijmoedige berisping toont duidelijk, met hoe grote kloekmoedigheid de heilige profeet bezield was, die de woede van de gevaarlijke en wrede tiran voor niets achtend, niet aarzelt, hem met geheel zijn hof van goddeloosheid te beschuldigen. Het is dan ook niet aan twijfel onderhevig, of God heeft hen beteugeld, om hun handen van Mozes af te houden, daar het niet aan hun gematigdheid of zachtzinnigheid kon toegeschreven worden, dat zij, die van elders als meer dan bloeddorstig bekend staan, hem niet honderdmaal gedood hebben, terwijl hij hen zeer hevig aanviel. Overigens, uit deze standvastigheid blijkt ook, hoe hij is voortgevaren, nadat hij zijn eerste veldtocht gemaakt had, omdat hij tevoren, reeds van ver bevreesd voor de worp van de pijl, om bescherming gezocht had, en nu in het heetste van de strijd niet beefde..

Waarom doodt de koning de man niet, die de moed heeft zijn wereldlijke majesteit zo tegen te staan, en de moed heeft hem in het gezicht te zeggen, dat hij een huichelaar is, en evenals zijn priesters en dienaars, van de ware godsvrucht, het beginsel van de wijsheid, ver verwijderd. Er is iets groots in de moed van recht en waarheid, en alle goddelozen en huichelaars moeten voor zijn getuigenis verstommen. Zorg daarom dat gij in het geloof en de waarheid staat, en belijd dan open en vrij, al verenigden zich alle machten van de hel, tegen u; zij sidderen voor u, en kunnen u door hun woeden geen haar krenken.

2)"Voor het aangezicht van de Heere God vrezen" wil zeggen, met een kinderlijke vrees jegens de Heere verkeren; met zulk een vrees, die samengaat en gevolgd wordt met en door een gewillig zich onderwerpen aan zijn wil. En dit, Mozes weet het, wordt bij farao niet gevonden. Wel is hij voor het ogenblik bereid, maar als straks de roede weer is opgeheven, zal hij weer de oude van vroeger zijn..

Vers 29

29. Toen zei Mozes tot hem: Wanneer ik de stad uitgegaan zal zijn, deze plaats zal verlaten hebben, die door uw zonden z ontheiligd is, dat hier niet eens meer een gebed mag uitgesproken worden (Genesis 18:33 Matthew 10:14; Matthew 24:15), zo zal ik mijn handen uitbreiden voor de HEERE; de donder zal ophouden, en de hagel zal niet meer zijn; opdat gij, gelijk eerst door de plaag zelf, nu ook door het ophouden, weet, dat de aarde van de HEERE is, 1) en alzo ook uw land in Zijn macht is, om daaraan te doen naar Zijn welbehagen.

1) Hiermee wil Mozes farao doen gevoelen, of liever, gelast hem om uit het ophouden van de plaag te besluiten, dat de God van Israël ook Heer is van het land Egypte. Onder de "aarde", beter vertaald door "land", moet hier Egypte verstaan worden, omdat de donder en hagel zich alleen tot Egypte hadden bepaald.. 30. Nochthans aangaande u en uw knechten, 1) weet ik, dat gij, ondanks al de tekenen, voor het aangezicht van de HEERE God nog niet vrezen zult. 2) Ik weet het, gij zult u niet bekeren, zodat gij u onder Zijn hand zou verootmoedigen: integendeel, gij zult voortgaan Hem tetrotseren, wanneer er enige verademing gekomen is (Exodus 9:34). Doch het mag genoeg zijn, dat gij God de eer geeft, die Zijn Naam toekomt (Exodus 9:28), en de Heere zich tenminste aan u verheerlijkt heeft, daar Hij zich niet meer in u en door u verheerlijken kan (Exodus 9:16).

1) Zulk een vrijmoedige berisping toont duidelijk, met hoe grote kloekmoedigheid de heilige profeet bezield was, die de woede van de gevaarlijke en wrede tiran voor niets achtend, niet aarzelt, hem met geheel zijn hof van goddeloosheid te beschuldigen. Het is dan ook niet aan twijfel onderhevig, of God heeft hen beteugeld, om hun handen van Mozes af te houden, daar het niet aan hun gematigdheid of zachtzinnigheid kon toegeschreven worden, dat zij, die van elders als meer dan bloeddorstig bekend staan, hem niet honderdmaal gedood hebben, terwijl hij hen zeer hevig aanviel. Overigens, uit deze standvastigheid blijkt ook, hoe hij is voortgevaren, nadat hij zijn eerste veldtocht gemaakt had, omdat hij tevoren, reeds van ver bevreesd voor de worp van de pijl, om bescherming gezocht had, en nu in het heetste van de strijd niet beefde..

Waarom doodt de koning de man niet, die de moed heeft zijn wereldlijke majesteit zo tegen te staan, en de moed heeft hem in het gezicht te zeggen, dat hij een huichelaar is, en evenals zijn priesters en dienaars, van de ware godsvrucht, het beginsel van de wijsheid, ver verwijderd. Er is iets groots in de moed van recht en waarheid, en alle goddelozen en huichelaars moeten voor zijn getuigenis verstommen. Zorg daarom dat gij in het geloof en de waarheid staat, en belijd dan open en vrij, al verenigden zich alle machten van de hel, tegen u; zij sidderen voor u, en kunnen u door hun woeden geen haar krenken.

2)"Voor het aangezicht van de Heere God vrezen" wil zeggen, met een kinderlijke vrees jegens de Heere verkeren; met zulk een vrees, die samengaat en gevolgd wordt met en door een gewillig zich onderwerpen aan zijn wil. En dit, Mozes weet het, wordt bij farao niet gevonden. Wel is hij voor het ogenblik bereid, maar als straks de roede weer is opgeheven, zal hij weer de oude van vroeger zijn..

Vers 31

31. Het vlas nu en de gerst werd geslagen door de genoemde plaag, daar farao het zo ver had laten komen en zich niet eerder gebogen had; want de gerst was reeds in de aar, en het vlas was in de halm.

Vers 31

31. Het vlas nu en de gerst werd geslagen door de genoemde plaag, daar farao het zo ver had laten komen en zich niet eerder gebogen had; want de gerst was reeds in de aar, en het vlas was in de halm.

Vers 32

32. Maar de tarwe en spelt 1) werden niet door de hagel geslagen, zodat de oogst hier van nog niet vernield werd, want zij waren bedekt, 2) zij waren nog niet zo opgegroeid, of zij konden zich nog herstellen en vrucht geven.

1) Vlas en gerst komen in Egypte veel vroeger tot rijpheid dan tarwe en spelt; het laatste Isaiah 28:25 Ezekiel 4:9 ) is een koren, dat overeenkomt met de gerst, en in verschillende soorten verbouwd wordt, en een fijner en witter meel, maar een hard en minder voedzaam brood geeft dan de tarwe. De plaag kwam waarschijnlijk in de maand maart; tot op de uittocht van de kinderen van Israël (Exodus 12:1, 13) verliepen dan nog ongeveer drie weken. In de Lutherse vertaling is in plaats van spelt, rogge vertaald, omdat wij, van spelt horende, ons een minder belangrijke veldvrucht zouden voorstellen; terwijl toch die vrucht bedoeld wordt, waarvan de Egyptenaars, gelijk wij van de rogge, gewoon waren brood te bakken..

2) Hebreeuws "omdat zij zacht waren", d.w.z. nog geen aren hadden..

Vers 32

32. Maar de tarwe en spelt 1) werden niet door de hagel geslagen, zodat de oogst hier van nog niet vernield werd, want zij waren bedekt, 2) zij waren nog niet zo opgegroeid, of zij konden zich nog herstellen en vrucht geven.

1) Vlas en gerst komen in Egypte veel vroeger tot rijpheid dan tarwe en spelt; het laatste Isaiah 28:25 Ezekiel 4:9 ) is een koren, dat overeenkomt met de gerst, en in verschillende soorten verbouwd wordt, en een fijner en witter meel, maar een hard en minder voedzaam brood geeft dan de tarwe. De plaag kwam waarschijnlijk in de maand maart; tot op de uittocht van de kinderen van Israël (Exodus 12:1, 13) verliepen dan nog ongeveer drie weken. In de Lutherse vertaling is in plaats van spelt, rogge vertaald, omdat wij, van spelt horende, ons een minder belangrijke veldvrucht zouden voorstellen; terwijl toch die vrucht bedoeld wordt, waarvan de Egyptenaars, gelijk wij van de rogge, gewoon waren brood te bakken..

2) Hebreeuws "omdat zij zacht waren", d.w.z. nog geen aren hadden..

Vers 33

33. Zo ging Mozes, na de samenspraak (Exodus 9:27-Exodus 9:30) van farao de stad, Zoan of Tamis (zie "Ex 5:1), uit, en breidde met sterke smekingen zijn handen tot de HEERE; en de donder en de hagel hielden op, en de regen werd niet meer uitgegoten op de aarde, 1) in het land Egypte.

1) Op een uitwendige belijdenis van zonde, geeft God reeds verademing. Zo ook later bij Achab. Nadat deze berouw had getoond, wordt de profeet andermaal tot hem gezonden, om hem aan te kondigen, dat de straf niet in zijn dagen zou komen. Hieruit leren wij, dat al is uiterlijk berouw zo het daarbij blijft, niet nut tot de zaligheid, het toch tot tijdelijke zegen kan zijn. Nationale bekering wordt gevolgd door nationale voorspoed en zegen..

Het kan verwondering opwekken, dat op een belijdenis, die ook Mozes terstond doorziet als niet oprecht, en die slechts het gevolg van een voorbijgaande vrees was, toch de voorbede geschiedt en verhoring vindt. Doch het is genoeg, dat farao God de eer gegeven heeft en zich gebogen heeft onder Gods geweldige hand. Zo gaf de Heer regen aan Israël, nadat het offer op Karmel de belijdenis had afgedwongen: "de Heer is God," hoewel het spoedig bleek, dat Israël Bal niet werkelijk verlaten had. Een uitwendige belijdenis van de waarheid, een uiterlijke dienst van God, een nalaten van openbare zonden, is reeds geen onverschillige zaak, hoewel ons ter zaligheid daarvan geen vrucht toekomt. De Heer wil hierop voor deze aard reeds een afzien van straffen doen volgen, opdat de mens ziet, dat Gods welgevallen reeds op het kleinste bewijs van erkenning van Zijn naam rust, en hij daardoor opgewekt zal worden de ware vrees van de Heer te begeren..

Vers 33

33. Zo ging Mozes, na de samenspraak (Exodus 9:27-Exodus 9:30) van farao de stad, Zoan of Tamis (zie "Ex 5:1), uit, en breidde met sterke smekingen zijn handen tot de HEERE; en de donder en de hagel hielden op, en de regen werd niet meer uitgegoten op de aarde, 1) in het land Egypte.

1) Op een uitwendige belijdenis van zonde, geeft God reeds verademing. Zo ook later bij Achab. Nadat deze berouw had getoond, wordt de profeet andermaal tot hem gezonden, om hem aan te kondigen, dat de straf niet in zijn dagen zou komen. Hieruit leren wij, dat al is uiterlijk berouw zo het daarbij blijft, niet nut tot de zaligheid, het toch tot tijdelijke zegen kan zijn. Nationale bekering wordt gevolgd door nationale voorspoed en zegen..

Het kan verwondering opwekken, dat op een belijdenis, die ook Mozes terstond doorziet als niet oprecht, en die slechts het gevolg van een voorbijgaande vrees was, toch de voorbede geschiedt en verhoring vindt. Doch het is genoeg, dat farao God de eer gegeven heeft en zich gebogen heeft onder Gods geweldige hand. Zo gaf de Heer regen aan Israël, nadat het offer op Karmel de belijdenis had afgedwongen: "de Heer is God," hoewel het spoedig bleek, dat Israël Bal niet werkelijk verlaten had. Een uitwendige belijdenis van de waarheid, een uiterlijke dienst van God, een nalaten van openbare zonden, is reeds geen onverschillige zaak, hoewel ons ter zaligheid daarvan geen vrucht toekomt. De Heer wil hierop voor deze aard reeds een afzien van straffen doen volgen, opdat de mens ziet, dat Gods welgevallen reeds op het kleinste bewijs van erkenning van Zijn naam rust, en hij daardoor opgewekt zal worden de ware vrees van de Heer te begeren..

Vers 34

34. Toen echter farao zag, dat de regen en hagel, en de donder ophielden, zo verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten, daar hij de indrukken, door dit laatste wonder ontvangen, evenals de vorige met geweld onderdrukte.

Vers 34

34. Toen echter farao zag, dat de regen en hagel, en de donder ophielden, zo verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten, daar hij de indrukken, door dit laatste wonder ontvangen, evenals de vorige met geweld onderdrukte.

Vers 35

35. a) Alzo werd farao's hart hoe langer hoe meer verstokt, dat hij de kinderen van Israël ook nu nog niet liet vertrekken, hoewel hij het weer beloofd had (Exodus 8:28); b) gelijk als de HEERE gesproken had door Mozes, 1) dat het zijn zou.

a) Exodus 4:21 b) Exodus 7:3

1) Wederom neemt farao's vermetelheid toe, door de verzachting van de straf; gelijk de veiligheid de verworpeling wapens tegen God in de hand geeft. Tenslotte evenwel doet Mozes zijn schuld als zo veel groter kennen, omdat hij er bijvoegt, dat dit door hem tevoren is voorspeld (Exodus 9:30). Wij hebben het reeds enkele malen gezien, dat de goddeloze koning zich verhardde, "gelijk de Heere tot Mozes gesproken had"; hier wordt nog meer gezegd, namelijk dit, dat Mozes zelf hem deze onveranderlijke hardnekkigheid heeft voorspeld.. farao verachtte de goedertierenheid des Heeren, maar vergaderde zich ook daardoor toorn als een schat tegen de dag van Gods rechtvaardig oordeel, hier beneden reeds in aanvang aan hem voltrokken..

Vers 35

35. a) Alzo werd farao's hart hoe langer hoe meer verstokt, dat hij de kinderen van Israël ook nu nog niet liet vertrekken, hoewel hij het weer beloofd had (Exodus 8:28); b) gelijk als de HEERE gesproken had door Mozes, 1) dat het zijn zou.

a) Exodus 4:21 b) Exodus 7:3

1) Wederom neemt farao's vermetelheid toe, door de verzachting van de straf; gelijk de veiligheid de verworpeling wapens tegen God in de hand geeft. Tenslotte evenwel doet Mozes zijn schuld als zo veel groter kennen, omdat hij er bijvoegt, dat dit door hem tevoren is voorspeld (Exodus 9:30). Wij hebben het reeds enkele malen gezien, dat de goddeloze koning zich verhardde, "gelijk de Heere tot Mozes gesproken had"; hier wordt nog meer gezegd, namelijk dit, dat Mozes zelf hem deze onveranderlijke hardnekkigheid heeft voorspeld.. farao verachtte de goedertierenheid des Heeren, maar vergaderde zich ook daardoor toorn als een schat tegen de dag van Gods rechtvaardig oordeel, hier beneden reeds in aanvang aan hem voltrokken..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile