Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 19

Genesis 19:1.

VERDELGING VAN SODOM. LOTS REDDING EN ZONDE.

I. Genesis 19:1-Genesis 19:11. De beide Engelen, welke de Heere met Abraham alleen gelaten hadden, worden in Sodom door Lot gastvrij opgenomen, en geraken in groot gevaar door de bewoners tot slachtoffers van hun afschuwelijke lusten misbruikt te worden. Lot wil tot de uiterste prijs het gevaar van hen afwenden, komt echter zelf in grote moeilijkheid. Toen sloegen de Engelen de mannen voor de deur met blindheid, zodat zij van hun voornemen moesten afzien.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 19

Genesis 19:1.

VERDELGING VAN SODOM. LOTS REDDING EN ZONDE.

I. Genesis 19:1-Genesis 19:11. De beide Engelen, welke de Heere met Abraham alleen gelaten hadden, worden in Sodom door Lot gastvrij opgenomen, en geraken in groot gevaar door de bewoners tot slachtoffers van hun afschuwelijke lusten misbruikt te worden. Lot wil tot de uiterste prijs het gevaar van hen afwenden, komt echter zelf in grote moeilijkheid. Toen sloegen de Engelen de mannen voor de deur met blindheid, zodat zij van hun voornemen moesten afzien.

Vers 1

1. En die twee Engelen, nadat zij van Abraham gescheiden en verder voortgetrokken waren (Genesis 18:22), kwamen te Sodom in de avond; en Lot, die zijn tent eerst in de nabijheid van Sodom had opgeslagen (Genesis 13:12), maar later, uit lust tot gezellig leven, in de stad zelf getrokken was (Genesis 14:12), zat, zoals gewoonlijk, ook deze avond in de poort 1) te Sodom, om daar bij de samengekomenen te zijn; en als Lot hen de poort zag naderen en hen voor reizende vreemdelingen aanzag, stond hij, gastvrij als hij was, van zijn zitplaats op, hun tegemoet, en terwijl niemand van Sodom's inwoners zich om de vreemdelingen bekommerde, boog hij zich met het aangezicht ter aarde. Zag hij nog niet, wie zij waren, toch had hij aanstonds iets edels in hun aangezicht opgemerkt, en besloot hij des te meer om zich hun lot aan te trekken, daar hij wel wist, hoe ligt hun in die ontuchtige stad iets kwaads kon bejegenen.

1) In oude tijden was men gewoon onder de poort, een gewelfde ingang met zitplaatsen, samen te komen, om daar zaken van algemeen belang te behandelen, met name rechtszaken, of koophandel te drijven, of tot gezellig verkeer (Genesis 34:20 Deuteronomy 21:19; Deuteronomy 22:15 Ruth 4:1, 2 Samuel 15:1 Psalms 69:13 ). Dat zitten van Lot in de poort is waarschijnlijk niet tot zijn eer. (Psalms 1:1).

Vers 1

1. En die twee Engelen, nadat zij van Abraham gescheiden en verder voortgetrokken waren (Genesis 18:22), kwamen te Sodom in de avond; en Lot, die zijn tent eerst in de nabijheid van Sodom had opgeslagen (Genesis 13:12), maar later, uit lust tot gezellig leven, in de stad zelf getrokken was (Genesis 14:12), zat, zoals gewoonlijk, ook deze avond in de poort 1) te Sodom, om daar bij de samengekomenen te zijn; en als Lot hen de poort zag naderen en hen voor reizende vreemdelingen aanzag, stond hij, gastvrij als hij was, van zijn zitplaats op, hun tegemoet, en terwijl niemand van Sodom's inwoners zich om de vreemdelingen bekommerde, boog hij zich met het aangezicht ter aarde. Zag hij nog niet, wie zij waren, toch had hij aanstonds iets edels in hun aangezicht opgemerkt, en besloot hij des te meer om zich hun lot aan te trekken, daar hij wel wist, hoe ligt hun in die ontuchtige stad iets kwaads kon bejegenen.

1) In oude tijden was men gewoon onder de poort, een gewelfde ingang met zitplaatsen, samen te komen, om daar zaken van algemeen belang te behandelen, met name rechtszaken, of koophandel te drijven, of tot gezellig verkeer (Genesis 34:20 Deuteronomy 21:19; Deuteronomy 22:15 Ruth 4:1, 2 Samuel 15:1 Psalms 69:13 ). Dat zitten van Lot in de poort is waarschijnlijk niet tot zijn eer. (Psalms 1:1).

Vers 2

2. En hij zei: ziet nu, mijn heren! keert toch, daar gij zeker niet weet, waar gij in deze vreemde stad zult overnachten, in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten, en laat mij u verder verzorgen; en gij zult, zo vroeg, als het u goed dunkt, opstaan en gaan uws weegs. a) En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. b) 1)

a) Genesis 18:2-Genesis 18:5 b) Judges 19:5,

1) Het afslaan van nachtverblijf in een van de woningen in Sodom sprak reeds een vreselijke beschuldiging uit tegen de bewoners van die stad..

Waarom de engelen eerst weigeren het huis van Lot binnen te treden, is duidelijk. Zij kwamen niet met een boodschap van vrede voor de inwoners van Sodom. Sodom's en Gomorra's inwoners hadden z hun weg verdorven, dat de heilige Engelen Gods in hun midden niet konden overnachten.. 3. En a) hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd en bakte ongezuurde koeken; hij bereidde hun een avondmaal, dat eenvoudiger dan het middagmaal (Genesis 16:6-Genesis 16:8) placht te zijn: en zij aten. 1)

a) Hebrews 13:2

1) Dat zij aten en zich dus gedroegen als gewone mensenkinderen kwam, omdat de tijd nog niet was gekomen, dat zij zich als gezanten Gods zouden openbaren..

Vers 2

2. En hij zei: ziet nu, mijn heren! keert toch, daar gij zeker niet weet, waar gij in deze vreemde stad zult overnachten, in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten, en laat mij u verder verzorgen; en gij zult, zo vroeg, als het u goed dunkt, opstaan en gaan uws weegs. a) En zij zeiden: Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. b) 1)

a) Genesis 18:2-Genesis 18:5 b) Judges 19:5,

1) Het afslaan van nachtverblijf in een van de woningen in Sodom sprak reeds een vreselijke beschuldiging uit tegen de bewoners van die stad..

Waarom de engelen eerst weigeren het huis van Lot binnen te treden, is duidelijk. Zij kwamen niet met een boodschap van vrede voor de inwoners van Sodom. Sodom's en Gomorra's inwoners hadden z hun weg verdorven, dat de heilige Engelen Gods in hun midden niet konden overnachten.. 3. En a) hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd en bakte ongezuurde koeken; hij bereidde hun een avondmaal, dat eenvoudiger dan het middagmaal (Genesis 16:6-Genesis 16:8) placht te zijn: en zij aten. 1)

a) Hebrews 13:2

1) Dat zij aten en zich dus gedroegen als gewone mensenkinderen kwam, omdat de tijd nog niet was gekomen, dat zij zich als gezanten Gods zouden openbaren..

Vers 4

4. Eer zij zich, na, het avondmaal, te slapen legden, zo hebben de mannen van die stad, de mannen van Sodom, die waarschijnlijk ook die dag tot eten en drinken verzameld geweest waren, daar zij van de vreemdelingen en hun bijzondere schoonheid gehoord hadden, zich opgemaakt in vleselijke lust, en van de jongsten tot de oudsten toe hebben zij dat huis omsingeld, het gehele volk, van het uiterste einde af, elke ouderdom, elke stand was in die bende vertegenwoordigd.

Vers 4

4. Eer zij zich, na, het avondmaal, te slapen legden, zo hebben de mannen van die stad, de mannen van Sodom, die waarschijnlijk ook die dag tot eten en drinken verzameld geweest waren, daar zij van de vreemdelingen en hun bijzondere schoonheid gehoord hadden, zich opgemaakt in vleselijke lust, en van de jongsten tot de oudsten toe hebben zij dat huis omsingeld, het gehele volk, van het uiterste einde af, elke ouderdom, elke stand was in die bende vertegenwoordigd.

Vers 5

5. En zij riepen Lot toe, en gaven op de onbeschaamdste wijze hun voornemen te kennen Isaiah 3:9), en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen. 1)

1) Ofschoon zij van plan zijn de gastvrienden van Lot te misbruiken, om aan hun geile lusten te voldoen, geven zij iets anders met dat woord voor. Want omdat Lot verkeerd heeft gedaan, daar hij onbekende mensen in de stad heeft toegelaten, waarin hij zelf een vreemdeling is, bevelen zij, dat hij hen voor hun aangezicht zal stellen; alsof zij zeggen wilden: Wij willen weten, wie gij als gastvrienden in onze stad hebt gebracht. Om hun liederlijkheid te bedekken, vragen zij hier van de heiligen man op meesterachtige wijze, wat hij bestaan heeft, om onbekende mensen in zijn huis te ontvangen..

De zonde van de homofilie, als man met man schande bedrijft (Romans 1:27), is het toppunt van de zonde. Om haar worden de Sodomieten verdelgd, terwijl de vernietiging van de overige Kananieten nog uitgesteld wordt..

Het is het toppunt van goddeloosheid, dat men in het tegennatuurlijke genot zoekt, en zelfs bij het aanschouwen van heilige schoonheid tot schandelijke begeerte wordt opgewekt. Die vreselijke zonde, een vloek van het heidendom, is een afbeeldsel van de val van de duivels (Jude 1:1:6, 7), volgens de Mozaïsche wet (Leviticus 18:22; Leviticus 20:23) een gruwel, de dood waardig. Tot de oorzaken voor de ondergang van het Osmanische rijk zal in het bijzonder ook deze zonde behoren, waarmee die van Onan (Genesis 38:8) overeenkomst heeft..

5. En zij riepen Lot toe, en gaven op de onbeschaamdste wijze hun voornemen te kennen Isaiah 3:9), en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen. 1)

1) Ofschoon zij van plan zijn de gastvrienden van Lot te misbruiken, om aan hun geile lusten te voldoen, geven zij iets anders met dat woord voor. Want omdat Lot verkeerd heeft gedaan, daar hij onbekende mensen in de stad heeft toegelaten, waarin hij zelf een vreemdeling is, bevelen zij, dat hij hen voor hun aangezicht zal stellen; alsof zij zeggen wilden: Wij willen weten, wie gij als gastvrienden in onze stad hebt gebracht. Om hun liederlijkheid te bedekken, vragen zij hier van de heiligen man op meesterachtige wijze, wat hij bestaan heeft, om onbekende mensen in zijn huis te ontvangen..

De zonde van de homofilie, als man met man schande bedrijft (Romans 1:27), is het toppunt van de zonde. Om haar worden de Sodomieten verdelgd, terwijl de vernietiging van de overige Kananieten nog uitgesteld wordt..

Het is het toppunt van goddeloosheid, dat men in het tegennatuurlijke genot zoekt, en zelfs bij het aanschouwen van heilige schoonheid tot schandelijke begeerte wordt opgewekt. Die vreselijke zonde, een vloek van het heidendom, is een afbeeldsel van de val van de duivels (Jude 1:1:6, 7), volgens de Mozaïsche wet (Leviticus 18:22; Leviticus 20:23) een gruwel, de dood waardig. Tot de oorzaken voor de ondergang van het Osmanische rijk zal in het bijzonder ook deze zonde behoren, waarmee die van Onan (Genesis 38:8) overeenkomst heeft..

Vers 5

5. En zij riepen Lot toe, en gaven op de onbeschaamdste wijze hun voornemen te kennen Isaiah 3:9), en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen. 1)

1) Ofschoon zij van plan zijn de gastvrienden van Lot te misbruiken, om aan hun geile lusten te voldoen, geven zij iets anders met dat woord voor. Want omdat Lot verkeerd heeft gedaan, daar hij onbekende mensen in de stad heeft toegelaten, waarin hij zelf een vreemdeling is, bevelen zij, dat hij hen voor hun aangezicht zal stellen; alsof zij zeggen wilden: Wij willen weten, wie gij als gastvrienden in onze stad hebt gebracht. Om hun liederlijkheid te bedekken, vragen zij hier van de heiligen man op meesterachtige wijze, wat hij bestaan heeft, om onbekende mensen in zijn huis te ontvangen..

De zonde van de homofilie, als man met man schande bedrijft (Romans 1:27), is het toppunt van de zonde. Om haar worden de Sodomieten verdelgd, terwijl de vernietiging van de overige Kananieten nog uitgesteld wordt..

Het is het toppunt van goddeloosheid, dat men in het tegennatuurlijke genot zoekt, en zelfs bij het aanschouwen van heilige schoonheid tot schandelijke begeerte wordt opgewekt. Die vreselijke zonde, een vloek van het heidendom, is een afbeeldsel van de val van de duivels (Jude 1:1:6, 7), volgens de Mozaïsche wet (Leviticus 18:22; Leviticus 20:23) een gruwel, de dood waardig. Tot de oorzaken voor de ondergang van het Osmanische rijk zal in het bijzonder ook deze zonde behoren, waarmee die van Onan (Genesis 38:8) overeenkomst heeft..

5. En zij riepen Lot toe, en gaven op de onbeschaamdste wijze hun voornemen te kennen Isaiah 3:9), en zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen. 1)

1) Ofschoon zij van plan zijn de gastvrienden van Lot te misbruiken, om aan hun geile lusten te voldoen, geven zij iets anders met dat woord voor. Want omdat Lot verkeerd heeft gedaan, daar hij onbekende mensen in de stad heeft toegelaten, waarin hij zelf een vreemdeling is, bevelen zij, dat hij hen voor hun aangezicht zal stellen; alsof zij zeggen wilden: Wij willen weten, wie gij als gastvrienden in onze stad hebt gebracht. Om hun liederlijkheid te bedekken, vragen zij hier van de heiligen man op meesterachtige wijze, wat hij bestaan heeft, om onbekende mensen in zijn huis te ontvangen..

De zonde van de homofilie, als man met man schande bedrijft (Romans 1:27), is het toppunt van de zonde. Om haar worden de Sodomieten verdelgd, terwijl de vernietiging van de overige Kananieten nog uitgesteld wordt..

Het is het toppunt van goddeloosheid, dat men in het tegennatuurlijke genot zoekt, en zelfs bij het aanschouwen van heilige schoonheid tot schandelijke begeerte wordt opgewekt. Die vreselijke zonde, een vloek van het heidendom, is een afbeeldsel van de val van de duivels (Jude 1:1:6, 7), volgens de Mozaïsche wet (Leviticus 18:22; Leviticus 20:23) een gruwel, de dood waardig. Tot de oorzaken voor de ondergang van het Osmanische rijk zal in het bijzonder ook deze zonde behoren, waarmee die van Onan (Genesis 38:8) overeenkomst heeft..

Vers 6

6. Toen ging Lot, terwijl hij het voor onmogelijk hield het geweld te trotseren, daar hij niet wist, dat de almacht des Heren hier redden zou, uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe, opdat de dreigende menigte de ingang niet zou bemachtigen en in huis dringen.

Wel een bewijs, dat ook voor Lot het recht van de gastvrijheid heilig was. Liever stelt hij zichzelf in gevaar, dan dat hij toelaat, dat zijn gasten kwaad geschiedt.

Vers 6

6. Toen ging Lot, terwijl hij het voor onmogelijk hield het geweld te trotseren, daar hij niet wist, dat de almacht des Heren hier redden zou, uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe, opdat de dreigende menigte de ingang niet zou bemachtigen en in huis dringen.

Wel een bewijs, dat ook voor Lot het recht van de gastvrijheid heilig was. Liever stelt hij zichzelf in gevaar, dan dat hij toelaat, dat zijn gasten kwaad geschiedt.

Vers 7

7. En hij zei met vriendelijke woorden: Mijn broeders! doet toch geen kwaad! 1) bedrijft zulk een misdaad niet; bedenkt dat het vreemdelingen zijn; laat de onschendbaarheid van het heilig recht van de gastvrijheid nog iets bij u gelden! Maar, moet uw vleselijke begeerlijkheid voldoening hebben.

1) Lot weet genoeg van de zonden van Sodom, dat hij terstond inziet, dat hun eis geheel iets anders inhoudt, dan eenvoudig zien, wie die vreemdelingen zijn. Hij bevroedt wel terdege, dat hun lusten zijn opgewekt door het gezicht van de reine Engelen..

Vers 7

7. En hij zei met vriendelijke woorden: Mijn broeders! doet toch geen kwaad! 1) bedrijft zulk een misdaad niet; bedenkt dat het vreemdelingen zijn; laat de onschendbaarheid van het heilig recht van de gastvrijheid nog iets bij u gelden! Maar, moet uw vleselijke begeerlijkheid voldoening hebben.

1) Lot weet genoeg van de zonden van Sodom, dat hij terstond inziet, dat hun eis geheel iets anders inhoudt, dan eenvoudig zien, wie die vreemdelingen zijn. Hij bevroedt wel terdege, dat hun lusten zijn opgewekt door het gezicht van de reine Engelen..

Vers 8

8. Ziet toch, ik heb, gelijk gij weet: twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar, hoe zwaar het ook voor mij, de vader is, nu tot u uitbrengen, en doet haar, zoals het goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets; want daarom, opdat zij voor leed verzekerd zouden zijn, zijn zij onder de beschermende schaduw van mijn dak ingegaan. 1)

1) Hoewel de standvastigheid van Lot bijzondere lof verdient, dat hij zijn leven tot verdediging van zijn gasten stelt, zo is toch zijn deugd met een groot gebrek vermengd; radeloos, gelijk dit in moeilijke toestanden pleegt te zijn, denkt hij een ongeoorloofd middel uit. Hij aarzelt niet zijn dochters aan hun lusten op te offeren, opdat de eer van zijn huis ongeschonden zou blijven.. Het kan zijn, dat er soms een strijd van plichten ontstaat, waarbij de keuze moeilijk valt. Dat had Lot reeds ondervonden, als hij van Abraham ging scheiden. Bij dergelijke botsing van elkaar schijnbaar tegenover gestelde plichten is het het eenvoudigst te volgen, te beiden, te bidden. Indien Lot dit gedaan had, dan zou hij de heiligheid, van "de schaduw van zijn dak, waaronder die mannen waren ingegaan," niet hoger geacht hebben, dan de eer en reinheid van zijn twee dochters, die hij aan de driesten overmoed van de geile menigte wilde overgeven. Om de een te redden mag men de ander niet opofferen, en de deugd van de een niet prijs geven, om de goede naam van een ander of van ons eigen huis op te houden..

Het zedeloos voorbeeld van de inwoners van Sodom, hoewel door Lot tegengestaan, heeft zeker enige invloed op hem uitgeoefend, zodat een zonde als deze door hem kon worden voorgesteld. Onmerkbaar gaat de mens de zonde lichter achten; zo hij gedurig ziet en hoort. Dat hoererij en onreinheid onder u zelfs niet genoemd worde!.

Vers 8

8. Ziet toch, ik heb, gelijk gij weet: twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal haar, hoe zwaar het ook voor mij, de vader is, nu tot u uitbrengen, en doet haar, zoals het goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets; want daarom, opdat zij voor leed verzekerd zouden zijn, zijn zij onder de beschermende schaduw van mijn dak ingegaan. 1)

1) Hoewel de standvastigheid van Lot bijzondere lof verdient, dat hij zijn leven tot verdediging van zijn gasten stelt, zo is toch zijn deugd met een groot gebrek vermengd; radeloos, gelijk dit in moeilijke toestanden pleegt te zijn, denkt hij een ongeoorloofd middel uit. Hij aarzelt niet zijn dochters aan hun lusten op te offeren, opdat de eer van zijn huis ongeschonden zou blijven.. Het kan zijn, dat er soms een strijd van plichten ontstaat, waarbij de keuze moeilijk valt. Dat had Lot reeds ondervonden, als hij van Abraham ging scheiden. Bij dergelijke botsing van elkaar schijnbaar tegenover gestelde plichten is het het eenvoudigst te volgen, te beiden, te bidden. Indien Lot dit gedaan had, dan zou hij de heiligheid, van "de schaduw van zijn dak, waaronder die mannen waren ingegaan," niet hoger geacht hebben, dan de eer en reinheid van zijn twee dochters, die hij aan de driesten overmoed van de geile menigte wilde overgeven. Om de een te redden mag men de ander niet opofferen, en de deugd van de een niet prijs geven, om de goede naam van een ander of van ons eigen huis op te houden..

Het zedeloos voorbeeld van de inwoners van Sodom, hoewel door Lot tegengestaan, heeft zeker enige invloed op hem uitgeoefend, zodat een zonde als deze door hem kon worden voorgesteld. Onmerkbaar gaat de mens de zonde lichter achten; zo hij gedurig ziet en hoort. Dat hoererij en onreinheid onder u zelfs niet genoemd worde!.

Vers 9

9. Toen zeiden zij, door zijn woorden nog wilder en losbandiger geworden, Kom verder aan! Maak u weg van hier, van de deur af, dat wij die binnen kunnen gaan. Voorts zeiden zij: Deze ene is gekomen, om als een vreemdeling hier te wonen, en zou hij alleszins a) rechter zijn? 1) wil hij alleen, de vreemdeling, over ons, die zo velen en ingeborenen zijn, met zijn zedelessen de meester spelen? Dat laten wij niet toe! En nadat zij tot razernij waren opgewonden, schreeuwden zij tot hoon voor zijn vermaning: nu zullen wij u meer kwaad doen dan hun, 2) opdat gij ziet, dat een vreemdeling onder ons niets te zeggen heeft, maar wij doen kunnen, wat ons lust. En zij drongen zeer op de man, op Lot, om hem aan te grijpen; en wie weet, wat zij in hun woede met hem zouden gedaan hebben, wanneer hij aan hen ware overgelaten! en zij traden toe, om de deur open te breken en zich zo meester te maken van Lots gasten.

a) Exodus 2:14 Acts 7:27

1) In het Hebreeuws Jischfot Schafot, letterlijk: zal hij steeds de rechter spelen? Hieruit is af te leiden, dat Lot hen gedurig vermaand heeft, om van hun zonden af te laten. (2 Peter 2:7,2 Peter 2:8).

2) Alsof geslagen en gedood te worden zo veel erger ware, dan het voorwerp van zulk een zonde te zijn..

Vers 9

9. Toen zeiden zij, door zijn woorden nog wilder en losbandiger geworden, Kom verder aan! Maak u weg van hier, van de deur af, dat wij die binnen kunnen gaan. Voorts zeiden zij: Deze ene is gekomen, om als een vreemdeling hier te wonen, en zou hij alleszins a) rechter zijn? 1) wil hij alleen, de vreemdeling, over ons, die zo velen en ingeborenen zijn, met zijn zedelessen de meester spelen? Dat laten wij niet toe! En nadat zij tot razernij waren opgewonden, schreeuwden zij tot hoon voor zijn vermaning: nu zullen wij u meer kwaad doen dan hun, 2) opdat gij ziet, dat een vreemdeling onder ons niets te zeggen heeft, maar wij doen kunnen, wat ons lust. En zij drongen zeer op de man, op Lot, om hem aan te grijpen; en wie weet, wat zij in hun woede met hem zouden gedaan hebben, wanneer hij aan hen ware overgelaten! en zij traden toe, om de deur open te breken en zich zo meester te maken van Lots gasten.

a) Exodus 2:14 Acts 7:27

1) In het Hebreeuws Jischfot Schafot, letterlijk: zal hij steeds de rechter spelen? Hieruit is af te leiden, dat Lot hen gedurig vermaand heeft, om van hun zonden af te laten. (2 Peter 2:7,2 Peter 2:8).

2) Alsof geslagen en gedood te worden zo veel erger ware, dan het voorwerp van zulk een zonde te zijn..

Vers 10

10. Doch die mannen, die Engelen, de deur van binnen openende, staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen 1) in het huis, en sloten de deur toe, eer de dreigende menigte mede kon binnenstormen.

1) Wij zien dat, daar Lot zijn huis gesloten had, om zijn gasten te beschermen, zij hem gelijk met gelijk vergelden; daar de Engelen hem niet alleen door de geopende deur weer naar binnen trekken, maar de goddelozen de toegang verhinderen, terwijl zij, door gebruikmaking van hun goddelijke macht, de deur weer sluiten..

Lot, die alles gewaagd heeft, om hen te redden, wordt nu zelf door hen gered (Luke 9:24). 11. En Zij, die als gezanten des Heren macht hadden ontvangen, sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, met blindheid 1) van de kleinsten tot aan de grootsten, 2) zodat zij, na lang tevergeefs langs de wanden getast te hebben, moe werden om de deur te vinden.

1) Deze wonderbare straf was alzo in het gezicht van de ogen; niet zo, dat zij in het geheel niet konden zien, maar dat zij, beneveld in het verstand, niet konden onderscheiden, hetgeen zij enigszins zagen (2 Kings 6:18) wellicht door de plotseling oprijzende bedwelming van de drank, die zij gedronken hadden. Wee hem, die God met geestelijke blindheid slaat!

Dit is niet zo op te vatten, dat zij, als het ware, van het gebruik van hun ogen werden beroofd, maar z, dat hun gezicht beneveld werd, zodat zij niets konden onderscheiden..

In die strafoefening trad slechts hun geestelijke blindheid naar buiten, en aldus moest deze aantonen, dat zij in hun ongeneeslijke blindheid zouden sterven. Zo was dan die strafoefening, meer nog dan de dreigende komst van de wraakgezanten Gods, meer nog dan de grievende belediging deze aangedaan, het zeker teken van het wis en steeds meer naderend verderf..

2) Ook de jongeren delen in de straf van de ouderen. Hier hebt ge een aanschouwelijk voorbeeld van hetgeen de Heere zegt in het 2de gebod, dat Hij de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht, van hen, die Mij haten..

II. Genesis 19:12-Genesis 19:22. Vroeg in de morgen van de volgende dag worden Lot met zijn vrouw en zijn twee dochters uitgeleid. De bruidegoms van de laatsten hebben de aanmaning om zich te redden bespot. De Heere, Die Zich weer bij hen gevoegd heeft, wijst hen naar het Moabitische gebergte, doch staat op Lots bede, hem het kleine Bela als toevluchtsoord toe.

Vers 10

10. Doch die mannen, die Engelen, de deur van binnen openende, staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen 1) in het huis, en sloten de deur toe, eer de dreigende menigte mede kon binnenstormen.

1) Wij zien dat, daar Lot zijn huis gesloten had, om zijn gasten te beschermen, zij hem gelijk met gelijk vergelden; daar de Engelen hem niet alleen door de geopende deur weer naar binnen trekken, maar de goddelozen de toegang verhinderen, terwijl zij, door gebruikmaking van hun goddelijke macht, de deur weer sluiten..

Lot, die alles gewaagd heeft, om hen te redden, wordt nu zelf door hen gered (Luke 9:24). 11. En Zij, die als gezanten des Heren macht hadden ontvangen, sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, met blindheid 1) van de kleinsten tot aan de grootsten, 2) zodat zij, na lang tevergeefs langs de wanden getast te hebben, moe werden om de deur te vinden.

1) Deze wonderbare straf was alzo in het gezicht van de ogen; niet zo, dat zij in het geheel niet konden zien, maar dat zij, beneveld in het verstand, niet konden onderscheiden, hetgeen zij enigszins zagen (2 Kings 6:18) wellicht door de plotseling oprijzende bedwelming van de drank, die zij gedronken hadden. Wee hem, die God met geestelijke blindheid slaat!

Dit is niet zo op te vatten, dat zij, als het ware, van het gebruik van hun ogen werden beroofd, maar z, dat hun gezicht beneveld werd, zodat zij niets konden onderscheiden..

In die strafoefening trad slechts hun geestelijke blindheid naar buiten, en aldus moest deze aantonen, dat zij in hun ongeneeslijke blindheid zouden sterven. Zo was dan die strafoefening, meer nog dan de dreigende komst van de wraakgezanten Gods, meer nog dan de grievende belediging deze aangedaan, het zeker teken van het wis en steeds meer naderend verderf..

2) Ook de jongeren delen in de straf van de ouderen. Hier hebt ge een aanschouwelijk voorbeeld van hetgeen de Heere zegt in het 2de gebod, dat Hij de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht, van hen, die Mij haten..

II. Genesis 19:12-Genesis 19:22. Vroeg in de morgen van de volgende dag worden Lot met zijn vrouw en zijn twee dochters uitgeleid. De bruidegoms van de laatsten hebben de aanmaning om zich te redden bespot. De Heere, Die Zich weer bij hen gevoegd heeft, wijst hen naar het Moabitische gebergte, doch staat op Lots bede, hem het kleine Bela als toevluchtsoord toe.

Vers 12

12. Toen zeiden die mannen, in welke hij onwetend Engelen geherbergd had (Hebrews 13:2), en die zich nu bekend maakten, tot Lot: Wie hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, uw zonen, of uw dochters, en allen, die gij hebt, die u toebehoren, in deze stad, roep hen spoedig, breng ze uit deze plaats.

Hoewel zijn vrouw, noch zijn dochters of schoonzonen de Heere God vereerden, toch wordt Lot geboden hen te waarschuwen en te vermanen met hem uit te trekken. Aan Lot zou het leven van de zijnen, indien zij zich lieten redden, uit genade geschonken worden. De goddelozen, in de nabijheid van de godvrezenden verkerende, worden dikwijls om laatstgenoemden gezegend.

Vers 12

12. Toen zeiden die mannen, in welke hij onwetend Engelen geherbergd had (Hebrews 13:2), en die zich nu bekend maakten, tot Lot: Wie hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, uw zonen, of uw dochters, en allen, die gij hebt, die u toebehoren, in deze stad, roep hen spoedig, breng ze uit deze plaats.

Hoewel zijn vrouw, noch zijn dochters of schoonzonen de Heere God vereerden, toch wordt Lot geboden hen te waarschuwen en te vermanen met hem uit te trekken. Aan Lot zou het leven van de zijnen, indien zij zich lieten redden, uit genade geschonken worden. De goddelozen, in de nabijheid van de godvrezenden verkerende, worden dikwijls om laatstgenoemden gezegend.

Vers 13

13. Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep 1) het geroep van haar zonden, groot geworden is voor het aangezicht des Heren; en de Heere ons uitgezonden heeft, om haar te verderven. 2)

1) De mensen, waaraan zij zich hebben verzondigd, de schepselen Gods die zij hebben misbruikt, roepen om wraak, eisen straf van God (Genesis 4:10). In dat woord ligt de grote, ernstige gedachte uitgedrukt, dat elke verkrachting van de wereldorde, door God vastgesteld, voldoening eist; dat deze heilige orde door de straf van elk en een ieder moet worden hersteld, die het heeft gewaagd haar te verbreken..

2) Hieruit ziet men, dat de Engelen door God gebruikt worden, zowel om Zijn genade als Zijn toorn te bedienen. Zo ook zond Hij later een Engel, om in het leger van Sanherib, duizenden in n nacht te doden, en zag David de Engel met het uitgetogen zwaard, om de straf van de pestilentie te voltrekken. Dit is echter niet in strijd met hetgeen de Apostel zegt: dat zij uitgezonden worden ten dienste van hen, die de zaligheid zullen beërven. Het eerste sluit het laatste niet uit, en van het laatste zien wij ook hier een duidelijk voorbeeld. Dezelfde Engelen, die Sodom en Gomorra zullen verderven, zijn door God tevens uitgezonden om Lot te redden..

Vers 13

13. Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep 1) het geroep van haar zonden, groot geworden is voor het aangezicht des Heren; en de Heere ons uitgezonden heeft, om haar te verderven. 2)

1) De mensen, waaraan zij zich hebben verzondigd, de schepselen Gods die zij hebben misbruikt, roepen om wraak, eisen straf van God (Genesis 4:10). In dat woord ligt de grote, ernstige gedachte uitgedrukt, dat elke verkrachting van de wereldorde, door God vastgesteld, voldoening eist; dat deze heilige orde door de straf van elk en een ieder moet worden hersteld, die het heeft gewaagd haar te verbreken..

2) Hieruit ziet men, dat de Engelen door God gebruikt worden, zowel om Zijn genade als Zijn toorn te bedienen. Zo ook zond Hij later een Engel, om in het leger van Sanherib, duizenden in n nacht te doden, en zag David de Engel met het uitgetogen zwaard, om de straf van de pestilentie te voltrekken. Dit is echter niet in strijd met hetgeen de Apostel zegt: dat zij uitgezonden worden ten dienste van hen, die de zaligheid zullen beërven. Het eerste sluit het laatste niet uit, en van het laatste zien wij ook hier een duidelijk voorbeeld. Dezelfde Engelen, die Sodom en Gomorra zullen verderven, zijn door God tevens uitgezonden om Lot te redden..

Vers 14

14. Toen ging Lot, 1) terwijl zijn ziel vol ontzetting was, en de angst van het naderend gericht hem vleugels gaf, uit op de straat en naar de huizen, waar zij woonden op wie hij betrekking gevoelde, en sprak tot zijn aanstaande schoonzonen, die zijn dochters nemen zouden, 2) en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de Heere gaat deze stad verderven, gelijk Hij mij door Zijn boden - want dat zijn de mannen, die bij mij geherbergd zijn- heeft laten bekend maken; maar zij waren even ongelovig en waanden zich even veilig als alle inwoners van Sodom; hij was in de ogen van zijn schoonzonen als jokkende, 3) het was hun belachelijk, wat hun schoonvader hun verhaalde; en hij moest onverrichter zake teruggaan en hen aan hun lot overlaten.

1) Lot aarzelt geen ogenblik geloof te weigeren aan de woorden van de boden Gods; en waar hij zelf van harte overtuigd is, dat God de stromen van Zijn gramschap over deze goddeloze steden zal uitzenden, daar haast hij zich, door de drang van de liefde, zijn schoonzonen te waarschuwen, in de hoop, dat ook zij hun leven zullen redden..

2) Ziet, welk een onheil het wonen onder de slechten teweegbrengt. Wie zijn zij, aan wie Lots dochters zullen gegeven worden?.

3) Die de ruwe wereld bestraffen wil, moet een domper of oproermaker heten. Goddelozen worden door goede vermaningen slechts temeer verhard. Hoe nader de gerichten Gods zijn, des te veiliger achten zich de zondaars..

O! het woord op zichzelf, hoe ernstig en dreigend ook, blijkt steeds machteloos tegenover het boos en diep verdorven mensenhart..

Vers 14

14. Toen ging Lot, 1) terwijl zijn ziel vol ontzetting was, en de angst van het naderend gericht hem vleugels gaf, uit op de straat en naar de huizen, waar zij woonden op wie hij betrekking gevoelde, en sprak tot zijn aanstaande schoonzonen, die zijn dochters nemen zouden, 2) en zei: Maakt u op, gaat uit deze plaats, want de Heere gaat deze stad verderven, gelijk Hij mij door Zijn boden - want dat zijn de mannen, die bij mij geherbergd zijn- heeft laten bekend maken; maar zij waren even ongelovig en waanden zich even veilig als alle inwoners van Sodom; hij was in de ogen van zijn schoonzonen als jokkende, 3) het was hun belachelijk, wat hun schoonvader hun verhaalde; en hij moest onverrichter zake teruggaan en hen aan hun lot overlaten.

1) Lot aarzelt geen ogenblik geloof te weigeren aan de woorden van de boden Gods; en waar hij zelf van harte overtuigd is, dat God de stromen van Zijn gramschap over deze goddeloze steden zal uitzenden, daar haast hij zich, door de drang van de liefde, zijn schoonzonen te waarschuwen, in de hoop, dat ook zij hun leven zullen redden..

2) Ziet, welk een onheil het wonen onder de slechten teweegbrengt. Wie zijn zij, aan wie Lots dochters zullen gegeven worden?.

3) Die de ruwe wereld bestraffen wil, moet een domper of oproermaker heten. Goddelozen worden door goede vermaningen slechts temeer verhard. Hoe nader de gerichten Gods zijn, des te veiliger achten zich de zondaars..

O! het woord op zichzelf, hoe ernstig en dreigend ook, blijkt steeds machteloos tegenover het boos en diep verdorven mensenhart..

Vers 15

15. En als de dageraad opging, drongen 1) de Engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw vrouw en uw twee dochters, die voorhanden zijn, die gelukkig nog niet met hun ongelovige bruidegoms gehuwd, maar nog in uw vaderlijke macht zijn, opdat gij in de ongerechtigheid van deze stad niet omkomt. 2)

1) Hoewel het geloof en de vroomheid van Lot geprezen wordt, toch toont hij hier, dat er nog iets menselijks aan hem kleefde, daar de Engelen hem tot haast moeten aandrijven. Het kan zijn uit traagheid, omdat hij er tegen opzag in ballingschap te gaan. Z hadden vele zorgen en vrees zijn beangst gemoed overstelpt. Want hij is in het onzekere, wat de toekomst voor hem als balling zal zijn, waar hij huis en haard moet achterlaten, en naakt en beroofd van alles, naar de een of andere plaats zich moet begeven. Want hij berekent niet, dat hij hetzelfde moet doen als de schipbreukeling, die, om behouden de haven te kunnen bereiken, de koopwaren en al wat hij heeft, in zee werpt. Hij twijfelt niet aan het woord Gods; hij weigert niet, wat bevolen is, om ergens heen te trekken, maar krachteloos door zijn onvastheid en met vele zorgen vervuld, treedt hij langzaam, al hinkende, voort, terwijl hij haastig, en zich door geen oponthoud latende verleiden, had moeten heengaan..

Wellicht ook, dat bij hem de hoop nog schuilde, dat zijn schoonzonen gehoor zouden geven aan zijn roepstem. Wel een bewijs, dat de Heere God moet komen met Zijn voorkomende genade, zal de mens uit het geestelijk Sodom verlost worden; maar ook immer met Zijn genade moet vergezellen en Zijn werk voleindigen. Zo wordt God dan ook altijd verheerlijkt in Zijn eigen werk..

2) De Engel gebruikt dit woord tot een prikkel voor Lot, opdat hij zich toch zou haasten.

Vers 15

15. En als de dageraad opging, drongen 1) de Engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw vrouw en uw twee dochters, die voorhanden zijn, die gelukkig nog niet met hun ongelovige bruidegoms gehuwd, maar nog in uw vaderlijke macht zijn, opdat gij in de ongerechtigheid van deze stad niet omkomt. 2)

1) Hoewel het geloof en de vroomheid van Lot geprezen wordt, toch toont hij hier, dat er nog iets menselijks aan hem kleefde, daar de Engelen hem tot haast moeten aandrijven. Het kan zijn uit traagheid, omdat hij er tegen opzag in ballingschap te gaan. Z hadden vele zorgen en vrees zijn beangst gemoed overstelpt. Want hij is in het onzekere, wat de toekomst voor hem als balling zal zijn, waar hij huis en haard moet achterlaten, en naakt en beroofd van alles, naar de een of andere plaats zich moet begeven. Want hij berekent niet, dat hij hetzelfde moet doen als de schipbreukeling, die, om behouden de haven te kunnen bereiken, de koopwaren en al wat hij heeft, in zee werpt. Hij twijfelt niet aan het woord Gods; hij weigert niet, wat bevolen is, om ergens heen te trekken, maar krachteloos door zijn onvastheid en met vele zorgen vervuld, treedt hij langzaam, al hinkende, voort, terwijl hij haastig, en zich door geen oponthoud latende verleiden, had moeten heengaan..

Wellicht ook, dat bij hem de hoop nog schuilde, dat zijn schoonzonen gehoor zouden geven aan zijn roepstem. Wel een bewijs, dat de Heere God moet komen met Zijn voorkomende genade, zal de mens uit het geestelijk Sodom verlost worden; maar ook immer met Zijn genade moet vergezellen en Zijn werk voleindigen. Zo wordt God dan ook altijd verheerlijkt in Zijn eigen werk..

2) De Engel gebruikt dit woord tot een prikkel voor Lot, opdat hij zich toch zou haasten.

Vers 16

16. Maar hij vertoefde, 1) daar het hem zwaar viel, de hem lief geworden woonplaats en zijn have en zijn goed te verlaten, en als een vluchteling in ballingschap te gaan; zo grepen 2) dan die mannen zijn hand, en de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, om de verschoning des HEEREN over hem, om de genade Gods, die hen niet wilde laten omkomen en zij brachten hem uit en stelden hem buiten de stad. 3)

1) Wel heeft men zich te verwonderen over de traagheid van deze man die, hoewel hij er stellig van overtuigd is, dat de Engelen niet zonder grond dreigen, zich toch door geen woorden laat opwekken, om haast te maken, zodat hij als met geweld buiten de stad moet worden gebracht. Christus zegt: De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak; maar hier wordt een zedelijk gebrek van nog minder gehalte getoond, daar, door zijn traagheid, het vlees de gewilligheid van de geest zo aan banden legt, dat hij, nauwelijks al hinkende, kan voortkruipen. En van dit gebrek weet een ieder bij eigen ervaring mee te spreken. Want, naarmate de gelovigen moeten arbeiden om ertoe te komen, dat men God volgt, naar dezelfde mate moet ook alles vermeden worden, dat Zijn bedreigingen niet als voor dovemans oren worden gehoord. Maar zo ijverig en vlijtig zijn zij, niet, of zij dralen nog altijd meer dan genoeg is, in hetgeen hun roeping is..

2) "Zij grepen hem." De meer harde uitdrukking wordt gebezigd, om te doen gevoelen dat Lot, als het ware, niet geweld moest worden uitgevoerd; dat een schijnbaar harde behandeling nodig was, om deze dienstknecht Gods aan het gevaar te ontrukken. Zo handelt de Heere dikwijls, ook op geestelijk gebied. Waar de ziel niet wil buigen voor en onder de lieflijke redenen van des Heren lippen, daar gebruikt Hij wel eens harde middelen om de zondaar als een brandhout uit het vuur te rukken..

3) Zo is het ook bij de geestelijke redding. Wij zijn aan de wereld z gehecht, dat wij, hoe ook gewaarschuwd, hoe ook aangedrongen, hoe ook het naderend verderf ziende, zouden blijven talmen in die wereld, totdat wij met haar omkwamen, maar het is een krachtige hand, die ons uitleidt.

Vers 16

16. Maar hij vertoefde, 1) daar het hem zwaar viel, de hem lief geworden woonplaats en zijn have en zijn goed te verlaten, en als een vluchteling in ballingschap te gaan; zo grepen 2) dan die mannen zijn hand, en de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, om de verschoning des HEEREN over hem, om de genade Gods, die hen niet wilde laten omkomen en zij brachten hem uit en stelden hem buiten de stad. 3)

1) Wel heeft men zich te verwonderen over de traagheid van deze man die, hoewel hij er stellig van overtuigd is, dat de Engelen niet zonder grond dreigen, zich toch door geen woorden laat opwekken, om haast te maken, zodat hij als met geweld buiten de stad moet worden gebracht. Christus zegt: De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak; maar hier wordt een zedelijk gebrek van nog minder gehalte getoond, daar, door zijn traagheid, het vlees de gewilligheid van de geest zo aan banden legt, dat hij, nauwelijks al hinkende, kan voortkruipen. En van dit gebrek weet een ieder bij eigen ervaring mee te spreken. Want, naarmate de gelovigen moeten arbeiden om ertoe te komen, dat men God volgt, naar dezelfde mate moet ook alles vermeden worden, dat Zijn bedreigingen niet als voor dovemans oren worden gehoord. Maar zo ijverig en vlijtig zijn zij, niet, of zij dralen nog altijd meer dan genoeg is, in hetgeen hun roeping is..

2) "Zij grepen hem." De meer harde uitdrukking wordt gebezigd, om te doen gevoelen dat Lot, als het ware, niet geweld moest worden uitgevoerd; dat een schijnbaar harde behandeling nodig was, om deze dienstknecht Gods aan het gevaar te ontrukken. Zo handelt de Heere dikwijls, ook op geestelijk gebied. Waar de ziel niet wil buigen voor en onder de lieflijke redenen van des Heren lippen, daar gebruikt Hij wel eens harde middelen om de zondaar als een brandhout uit het vuur te rukken..

3) Zo is het ook bij de geestelijke redding. Wij zijn aan de wereld z gehecht, dat wij, hoe ook gewaarschuwd, hoe ook aangedrongen, hoe ook het naderend verderf ziende, zouden blijven talmen in die wereld, totdat wij met haar omkwamen, maar het is een krachtige hand, die ons uitleidt.

Vers 17

17. En het geschiedde, als zij hen uitgebracht had naar buiten, zo zei Hij, 1) die vroeger was achtergebleven, maar zich nu weer bij Zijn Engelen gevoegd had: Behoud u om uws levens wil, 2) bedenk, dat uw redding, uw leven van uw spoed afhangt; Zie niet achter u om; 3) laat thans uw enige zorg zijn, dat gij uw leven behoudt (1 Kings 1:12); vergeet al het andere, wat gij hebt moeten achterlaten, gelijk de zeevaarder in nood alles over boord moet werpen, om slechts het leven te redden; en sta niet, blijf niet staan op deze hele vlakte, opdat het verderf u niet achterhaalt; gij zijt niet veilig, v r gij deze gehele streek, waaraan uw hart zo hing, verlaten hebt; behoud u, redt u, naar het voor u liggende gebergte heen, opdat gij niet omkomt.4)

1) De bode des Heren leidt uit, om tot Christus te brengen, die alleen behouden kan..

2)Hebreeuws: "Red u, om de wil van uw ziel." Dat woord moet de grondtoon van de liefde zijn, die in elke Evangelieprediking wordt vernomen. Er is, dit voorbeeld van de Engelen bewijst het, geen grotere liefde dan, zelfs op het gevaar af van iemand lastig en hinderlijk te worden, hem z te dringen, het is een teken van Gods barmhartigheid jegens ons.

3) Het omzien is een bewijs van gehechtheid, en waar God uit de zonde uitleidt, wil Hij, dat wij voorgoed met haar breken. Het is een bewijs van ongeloof aan de bedreiging Gods, zo wij ons niet haasten, om niet mee om te komen. (Luke 9:62).

4) Niet alleen wordt aan Lot getoond, dat zijn toestand gevaarlijk is, maar ook geopenbaard, dat er een weg van het behoud bestaat. En niet alleen wordt hem getoond, dat er behoudenis mogelijk is, maar hem wordt ook met alle kracht op de consciëntie gebonden, dat hij op die weg niet mag blijven staan, niet mag omzien. Hij moet niet alleen uit Sodom, maar ook uit de zondige omgeving van deze goddeloze stad. De roeping wordt kracht bijgezet door de waarschuwing, opdat er bij hem geen ogenblik vertraging plaatsheeft. 2 Corinthians 5:11)..

Vers 17

17. En het geschiedde, als zij hen uitgebracht had naar buiten, zo zei Hij, 1) die vroeger was achtergebleven, maar zich nu weer bij Zijn Engelen gevoegd had: Behoud u om uws levens wil, 2) bedenk, dat uw redding, uw leven van uw spoed afhangt; Zie niet achter u om; 3) laat thans uw enige zorg zijn, dat gij uw leven behoudt (1 Kings 1:12); vergeet al het andere, wat gij hebt moeten achterlaten, gelijk de zeevaarder in nood alles over boord moet werpen, om slechts het leven te redden; en sta niet, blijf niet staan op deze hele vlakte, opdat het verderf u niet achterhaalt; gij zijt niet veilig, v r gij deze gehele streek, waaraan uw hart zo hing, verlaten hebt; behoud u, redt u, naar het voor u liggende gebergte heen, opdat gij niet omkomt.4)

1) De bode des Heren leidt uit, om tot Christus te brengen, die alleen behouden kan..

2)Hebreeuws: "Red u, om de wil van uw ziel." Dat woord moet de grondtoon van de liefde zijn, die in elke Evangelieprediking wordt vernomen. Er is, dit voorbeeld van de Engelen bewijst het, geen grotere liefde dan, zelfs op het gevaar af van iemand lastig en hinderlijk te worden, hem z te dringen, het is een teken van Gods barmhartigheid jegens ons.

3) Het omzien is een bewijs van gehechtheid, en waar God uit de zonde uitleidt, wil Hij, dat wij voorgoed met haar breken. Het is een bewijs van ongeloof aan de bedreiging Gods, zo wij ons niet haasten, om niet mee om te komen. (Luke 9:62).

4) Niet alleen wordt aan Lot getoond, dat zijn toestand gevaarlijk is, maar ook geopenbaard, dat er een weg van het behoud bestaat. En niet alleen wordt hem getoond, dat er behoudenis mogelijk is, maar hem wordt ook met alle kracht op de consciëntie gebonden, dat hij op die weg niet mag blijven staan, niet mag omzien. Hij moet niet alleen uit Sodom, maar ook uit de zondige omgeving van deze goddeloze stad. De roeping wordt kracht bijgezet door de waarschuwing, opdat er bij hem geen ogenblik vertraging plaatsheeft. 2 Corinthians 5:11)..

Vers 18

18. En Lot, eigen onmacht juist nu het meest vrezende, nu hij geleerd heeft, dat hij alleen door de kracht Gods kan behouden worden, zei tot hen, in het bijzonder tot Die, die wel eerst later zich bij hen gevoegd had, maar als de Heere zelf zich betoond had: Neen toch, Heere! laat mij niet naar het gebergte vluchten.

Vers 18

18. En Lot, eigen onmacht juist nu het meest vrezende, nu hij geleerd heeft, dat hij alleen door de kracht Gods kan behouden worden, zei tot hen, in het bijzonder tot Die, die wel eerst later zich bij hen gevoegd had, maar als de Heere zelf zich betoond had: Neen toch, Heere! laat mij niet naar het gebergte vluchten.

Vers 19

19. Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, ik ben te onmachtig, om daarheen te kunnen ontkomen; behoud nog een gedeelte van deze landstreek, opdat mij niet misschien, als ik van vermoeidheid neergezegen ben, dat kwaad, dat Gij brengen wilt, zou aankleven, en ik, die als een brandhout uit het vuur gerukt ben (Amos 4:11), nog zou sterven.

Was het onwil bij Lot of gevoel van onmacht? Ongetwijfeld het laatste. Hij wil nu wel vluchten, maar de eis Gods komt hem zo groot, z zijn krachten te boven gaande voor, dat hij pleit op de goedertierenheden des Heren, waardoor hij nu uitgeleid is, en waarvan hij smeekt, dat zij zich verder over hem blijven ontfermen. Alle kracht is in hem uitgeblust. Ja, hij gevoelt, dat hij waardig is met Sodom's inwoners om te komen. Hij gevoelt, dat hij ook zeker zal omkomen, zo God, de Heere, hem niet met Zijn genade blijft vergezellen. Hier vooral blijkt het, dat Lot een kind van God was..

Vers 19

19. Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, ik ben te onmachtig, om daarheen te kunnen ontkomen; behoud nog een gedeelte van deze landstreek, opdat mij niet misschien, als ik van vermoeidheid neergezegen ben, dat kwaad, dat Gij brengen wilt, zou aankleven, en ik, die als een brandhout uit het vuur gerukt ben (Amos 4:11), nog zou sterven.

Was het onwil bij Lot of gevoel van onmacht? Ongetwijfeld het laatste. Hij wil nu wel vluchten, maar de eis Gods komt hem zo groot, z zijn krachten te boven gaande voor, dat hij pleit op de goedertierenheden des Heren, waardoor hij nu uitgeleid is, en waarvan hij smeekt, dat zij zich verder over hem blijven ontfermen. Alle kracht is in hem uitgeblust. Ja, hij gevoelt, dat hij waardig is met Sodom's inwoners om te komen. Hij gevoelt, dat hij ook zeker zal omkomen, zo God, de Heere, hem niet met Zijn genade blijft vergezellen. Hier vooral blijkt het, dat Lot een kind van God was..

Vers 20

20. Zie toch, deze stad; daar tegen het oosten, is nabij om derwaarts te vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden worden, 1) spaar die stad, dat zij niet verdorven worde, (is zij niet klein zodat het licht is deze te sparen?) opdat mijn ziel leve.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat het bij Lot geen onwil was. Hij wilde wel vluchten. De weelde van Sodom, de gemakken van een grote stad, trekken hem niet meer aan. Met het kleine Zoar is hij tevreden. Indien hij maar daarheen, als uit verbeurde gunst van God, mag ontkomen!.

Vers 20

20. Zie toch, deze stad; daar tegen het oosten, is nabij om derwaarts te vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden worden, 1) spaar die stad, dat zij niet verdorven worde, (is zij niet klein zodat het licht is deze te sparen?) opdat mijn ziel leve.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat het bij Lot geen onwil was. Hij wilde wel vluchten. De weelde van Sodom, de gemakken van een grote stad, trekken hem niet meer aan. Met het kleine Zoar is hij tevreden. Indien hij maar daarheen, als uit verbeurde gunst van God, mag ontkomen!.

Vers 21

21. En Hij, die weet wat maaksel wij zijn (Psalms 103:14) en zo gaarne doet, wat de godvruchtigen begeren (Psalms 145:19), al spreekt ook uit hen een zwak geloof, zei tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat Ik deze stad niet omkere, waar van gij gesproken hebt, 1) hoewel zij mede tot de ondergang bestemd was.

1) Verhoort God zo genadig de ongepaste wensen van de Zijnen, wat zal er niet geschieden, als onze beden met Zijn geest overeenkomstig zijn!.

God schikt zich hier naar de zwakheid van Zijn dienstknecht. Uit tedere liefde voor de zich onmachtig voelende Lot, staat Hij hem toe, wat hij vraagt, al kunnen wij daaruit nog niet opmaken, dat God ook zijn wensen heeft goedgekeurd. Hij geeft Lot zijn bede en daarmee wordt Zoar om Lots wille gespaard..

Gemakkelijk had Lot zijn tenten kunnen opnemen en uit Sodom verhuizen; maar de schone landstreek trok hem aan, en hij kwelde zijn rechtvaardige ziel en bleef temidden van de goddelozen, toot grote schade voor hemzelf en de zijnen. God laat hem echter de afgod niet behouden, maar verdelgt die. Toch wordt hem, op zijn bede, nog een klein stukje ervan gelaten. Waarom? Opdat hij zelf het moe zou worden en dan vrijwillig ook het laatste verlate en het overblijfsel van zijn afgod met eigen hand zou wegwerpen (Genesis 19:30).

Vers 21

21. En Hij, die weet wat maaksel wij zijn (Psalms 103:14) en zo gaarne doet, wat de godvruchtigen begeren (Psalms 145:19), al spreekt ook uit hen een zwak geloof, zei tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat Ik deze stad niet omkere, waar van gij gesproken hebt, 1) hoewel zij mede tot de ondergang bestemd was.

1) Verhoort God zo genadig de ongepaste wensen van de Zijnen, wat zal er niet geschieden, als onze beden met Zijn geest overeenkomstig zijn!.

God schikt zich hier naar de zwakheid van Zijn dienstknecht. Uit tedere liefde voor de zich onmachtig voelende Lot, staat Hij hem toe, wat hij vraagt, al kunnen wij daaruit nog niet opmaken, dat God ook zijn wensen heeft goedgekeurd. Hij geeft Lot zijn bede en daarmee wordt Zoar om Lots wille gespaard..

Gemakkelijk had Lot zijn tenten kunnen opnemen en uit Sodom verhuizen; maar de schone landstreek trok hem aan, en hij kwelde zijn rechtvaardige ziel en bleef temidden van de goddelozen, toot grote schade voor hemzelf en de zijnen. God laat hem echter de afgod niet behouden, maar verdelgt die. Toch wordt hem, op zijn bede, nog een klein stukje ervan gelaten. Waarom? Opdat hij zelf het moe zou worden en dan vrijwillig ook het laatste verlate en het overblijfsel van zijn afgod met eigen hand zou wegwerpen (Genesis 19:30).

Vers 22

22. Haast slechts, behoud u derwaarts; 1) want Ik heb Mijzelf door Mijn barmhartigheid gebonden, en zal niets kunnen doen aan de overige steden, totdat gij daarheen ingekomen zijt. Daarom, omdat zij klein was en Lot hierop bij zijn bede gewezen had, noemde men de naam van deze stad, die vroeger Bela (Genesis 14:2) heette, Zoar 2) of het kleine (Deuteronomy 34:3).

1) De Engel had niet alleen de roeping die steden te verderven, maar ook Lot uit te voeren. God had beide zaken verenigd. Daarom, omdat de Engel ook hier niet scheiden mag, wat God verenigd heeft, dringt Hij bij Lot erop aan, om nu ook alle haast te maken, de stad en de vlakte te verlaten.. 2) De kruisvaarders vonden het stadje nog onder de naam "Segon;" het was gelegen op het schiereiland, dat in het zuidoostelijk gedeelte van de Dode Zee zich uitstrekt, zeer liefelijk onder palmbomen, in de nabijheid van de Zoutsteenberg met zijn talrijke, spleten en rotskloven. In latere tijd heeft men nog palmbomen daarvan ontdekt..

III. Genesis 19:23-Genesis 19:29. Op hetzelfde ogenblik, dat Lot zijn toevluchtsoord bereikt heeft, laat de Heere zwavel en vuur van de hemel regenen over Sodom en Gomorra. Lots vrouw, die achterom zag, komt mede om. Abraham gaat `s morgens vroeg naar de plaats, waar hij de vorige dag voor de Heere had gestaan en ziet de van het land opstijgende rook.

Vers 22

22. Haast slechts, behoud u derwaarts; 1) want Ik heb Mijzelf door Mijn barmhartigheid gebonden, en zal niets kunnen doen aan de overige steden, totdat gij daarheen ingekomen zijt. Daarom, omdat zij klein was en Lot hierop bij zijn bede gewezen had, noemde men de naam van deze stad, die vroeger Bela (Genesis 14:2) heette, Zoar 2) of het kleine (Deuteronomy 34:3).

1) De Engel had niet alleen de roeping die steden te verderven, maar ook Lot uit te voeren. God had beide zaken verenigd. Daarom, omdat de Engel ook hier niet scheiden mag, wat God verenigd heeft, dringt Hij bij Lot erop aan, om nu ook alle haast te maken, de stad en de vlakte te verlaten.. 2) De kruisvaarders vonden het stadje nog onder de naam "Segon;" het was gelegen op het schiereiland, dat in het zuidoostelijk gedeelte van de Dode Zee zich uitstrekt, zeer liefelijk onder palmbomen, in de nabijheid van de Zoutsteenberg met zijn talrijke, spleten en rotskloven. In latere tijd heeft men nog palmbomen daarvan ontdekt..

III. Genesis 19:23-Genesis 19:29. Op hetzelfde ogenblik, dat Lot zijn toevluchtsoord bereikt heeft, laat de Heere zwavel en vuur van de hemel regenen over Sodom en Gomorra. Lots vrouw, die achterom zag, komt mede om. Abraham gaat `s morgens vroeg naar de plaats, waar hij de vorige dag voor de Heere had gestaan en ziet de van het land opstijgende rook.

Vers 23

23. De Zon ging juist op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam.

Vers 23

23. De Zon ging juist op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam.

Vers 24

24. Toen a) deed de HEERE zwavel en vuur, 1) een brandende zwavelachtige stof, over Sodom en over Gomorra regenen, van de HEERE, 2) uit de hemel.

a) Deuteronomy 29:23 Isaiah 13:19 Jeremiah 20:16; Jeremiah 50:40 Klaagt. 4:6 Ezekiel 16:50 Hosea 11:8 Amos 4:11 Zephaniah 2:9 Luke 17:29; 2 Peter 2:6, Jude 1:1:7

1) Deze brandende zwavel had geen natuurlijke oorzaak; maar kwam onmiddellijk uit de hand des Heren..

2)"Jehova van Jehova uit de hemel." "Gods Zoon deed regenen van God de Vader." In deze uitdrukking ligt duidelijk het onderscheid van personen in de Godheid. (zie Genesis 16:7).

Niet zonder grote bedoeling wordt hier gezegd "van de HEERE." Het is, opdat het voor alle eeuwen een onmiskenbare daadzaak zou zijn, dat de Heere uit de hemel, die goddeloze steden omkeerde. Dat het derhalve niet was ten gevolge van een aardbeving of iets dergelijks, maar ten gevolge van des Heren bijzondere tussenkomst..

Vers 24

24. Toen a) deed de HEERE zwavel en vuur, 1) een brandende zwavelachtige stof, over Sodom en over Gomorra regenen, van de HEERE, 2) uit de hemel.

a) Deuteronomy 29:23 Isaiah 13:19 Jeremiah 20:16; Jeremiah 50:40 Klaagt. 4:6 Ezekiel 16:50 Hosea 11:8 Amos 4:11 Zephaniah 2:9 Luke 17:29; 2 Peter 2:6, Jude 1:1:7

1) Deze brandende zwavel had geen natuurlijke oorzaak; maar kwam onmiddellijk uit de hand des Heren..

2)"Jehova van Jehova uit de hemel." "Gods Zoon deed regenen van God de Vader." In deze uitdrukking ligt duidelijk het onderscheid van personen in de Godheid. (zie Genesis 16:7).

Niet zonder grote bedoeling wordt hier gezegd "van de HEERE." Het is, opdat het voor alle eeuwen een onmiskenbare daadzaak zou zijn, dat de Heere uit de hemel, die goddeloze steden omkeerde. Dat het derhalve niet was ten gevolge van een aardbeving of iets dergelijks, maar ten gevolge van des Heren bijzondere tussenkomst..

Vers 25

25. En Hij, de Heere, keerde, 1) daar de zwavelregen de in die streek aanwezige putten van aardpek of asfalt (Genesis 14:10) in brand stak, deze steden om, en niet slechts deze, maar ook die gehele vlakte, en alle inwoners van deze steden, 2) ook het gewas op het land.

1) Evenals bij de zondvloed het water van de hemel en het water uit de diepte (hoofdstuk. 7:11) samenwerkten, zo waren ook hier twee machten ter verdelging..

2) Na dagen vol zonde en nachten vol gruwel liggen de inwoners van Sodom in rustige slaap. Daar rolde van verre de donder; bliksemen lichtten, en de hemel wordt donkerrood. Zij verschrikten niet. Enige blijven in de bedwelming van de slaap, anderen ontwaken en menen, dat een onweer nadert en voorbij zal gaan; en, die zich verstandig achten, vragen misschien met honende lach, hoe Lot in zijn bespottelijk bijgeloof zich houden zal. Ondertussen slaat de bliksem heviger neer en een verstikkende damp verbreidt zich. Zij zien naar buiten; gehele vuurmassa's vallen neer; het regent zwavel van de hemel, en het is of de gehele lucht in brand staat. Dat is iets nieuws, iets buitengewoons; allen schrikken op; spot en hoon in de gelaatstrekken zijn verdwenen. Overal worden de deuren geopend; de mensen storten uit de huizen, en in de plotselinge schrik zien zij, dat niet alleen de lucht ontvlamd is, maar ook de bodem brandt. De bliksem is geslagen in de van pek en harsaderen doortrokken aarde. De grond gloeit, brandt. De vlammen flikkeren op ontelbare plaatsen omhoog. Enkele huizen, vervolgens lange reien, eindelijk de gehele stad staat in brand. Of zij nu aan Lot denken? Of zij aan de gedreigde ondergang geloven? Of de schoonzonen berouw hebben, dat zij de liefderijke waarschuwing bespot hebben? Algemeen is de ontzetting! Wat zullen zij beginnen? Zij ijlen altijd sneller voort, om zich te redden. Zij vliegen over de straten, maar stromen van brandende zwavel storten hun tegen; hier en daar opent zich de grond en er ontstaan afgronden, die plotseling met onderaards water gevuld worden. Het ene huis van de zonde wordt na het andere aangegrepen; uit de opengebarsten grond verheffen zich de vlammen aan de drempel; de gloeiende lucht steekt het dak in brand; krakend storten paleizen ineen, en de plaatsen, die jarenlang getuigen van onmenselijke gruwelen geweest zijn, verdwijnen voor altijd voor de ogen van de mensen, voor het licht van de dag. Lots huis, de deur, die zij `s avonds niet konden vinden, omdat God hen met blindheid had geslagen, vertoont zich nog eens in de rode gloed, nog eens zullen zij deze zien en dan verdwijnt zij in het vuur. Vreselijk gapen de afgronden en ieder ogenblik vermeerdert hun getal. Gehele gezinnen zijn reeds omgekomen. Dof gejammer, gillend noodgeschrei vervult de lucht. De klachten van de gewonden, van de stervenden worden gehoord temidden van het woeden van de elementen. Wild doodsgeschreeuw doorsnijdt het sissen van de afgronden, het ratelen van de vlammen, het bruisen van de winden, het kraken van de instortende huizen en het dof geraas van de wegzinkende grond. Welke hartverscheurende tonelen verheffen zich voor onze blikken! De moeder houdt de zuigeling in de armen, ijlt voort, om het kind te redden, maar zij weet niet waarheen. Zij staat, en als zij staat, splijt de grond en zij zinkt weg. De oude vader roept naar zijn zonen, naar de jonge krachtige mannen. die hem zullen helpen, en de flikkerende vlam draagt de laatste verwensingen van de reeds stervenden weg. De een ziet de anderen niet meer; maar men hoort de kreten van wanhoop en de godslasteringen met de bekende stemmen wegsterven. Eindelijk is de gehele plaats van de duisternis in een dikke damp gehuld. Langzamerhand verstommen alle menselijke tonen en het wordt stil. Het rookt nog slechts; slechts de wateren van de Jordaan, die zich van de plaats van de brand meester maken, sissen. Sodom verzinkt, Gomorra verzinkt, Zeboïm verzinkt, Adama verzinkt in de diepte, en van de ene stad tot de andere wentelt een grote donkere zee haar trage golven. Nog een paar dagen moet het koken in de poel van de zonde, dan ligt de Dode zee over de vervloekte plaats. (Hebrews 12:29)

Vreselijke gerechtigheid Gods. Waren er dan geen rechtvaardigen in die steden, die de Almachtige had kunnen sparen? Of althans waren er geen onnozele kindertjes, die Zijn barmhartigheid had kunnen redden? Of waren er geen andere steden en vlekken, die gelijke zonden pleegden en gelijke wraaknemingen verdienden? Rechtvaardigen genoeg, om die stad te behouden? Neen. Kleine kindertjes! Ja, doch onschuldig, zo weinig, dat, indien de Oneindige hen had laten bestaan tot de leeftijd van jongelingen en volwassenen, zij zonder twijfel, in evenzo volle mate gezondigd en de gerechtigheid Gods zouden getart hebben, als hun ouders, met wie zij thans de prooi van de verdervende vlammen zijn geworden. Andere steden en landen niet even schuldig? Ongetwijfeld! En vele, hoewel minder ontuchtig, nog schuldiger dan zij. De Heilige Schrift zal het ons zeggen: Voorwaar zeg Ik u, het zal het land van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan deze stad. (Matthew 10:14).

Eindelijk was het uur van de straf gekomen. God heeft wel geduld, omdat Hij eeuwig is: maar als de mate van de ongerechtigheid vol is, stort God de stromen van Zijn gramschap uit over het zondig schepsel. Lot was gered. Hij, die hen zo dikwijls gewaarschuwd had. Nu was er ook geen enkele reden meer, om de goddeloze inwoners te verschonen..

"Verdoemlijk voor God". Zie daar het vreselijk grafschrift, als met vurige letters boven de doodse vlakte van Sodom geschreven. Een grafschrift, daarom zoveel te vreselijker, omdat het gelijke veroordeling in zich sluit, van zoveel andere bloeiende en weelderige steden, met het licht van het Evangelie bestraald, maar wier hoogmoed God ergt, wier wellustigheid God loochent, wier stille gerustheid God bespot; steden die, hoewel jaar na jaar en eeuw na eeuw gespaard, even gewis als haar voorgangsters het oordeel van het vuur tegemoet gaan (Ezekiel 16:49). En de elementen zullen branden en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. (2 Peter 3:10)

Vers 25

25. En Hij, de Heere, keerde, 1) daar de zwavelregen de in die streek aanwezige putten van aardpek of asfalt (Genesis 14:10) in brand stak, deze steden om, en niet slechts deze, maar ook die gehele vlakte, en alle inwoners van deze steden, 2) ook het gewas op het land.

1) Evenals bij de zondvloed het water van de hemel en het water uit de diepte (hoofdstuk. 7:11) samenwerkten, zo waren ook hier twee machten ter verdelging..

2) Na dagen vol zonde en nachten vol gruwel liggen de inwoners van Sodom in rustige slaap. Daar rolde van verre de donder; bliksemen lichtten, en de hemel wordt donkerrood. Zij verschrikten niet. Enige blijven in de bedwelming van de slaap, anderen ontwaken en menen, dat een onweer nadert en voorbij zal gaan; en, die zich verstandig achten, vragen misschien met honende lach, hoe Lot in zijn bespottelijk bijgeloof zich houden zal. Ondertussen slaat de bliksem heviger neer en een verstikkende damp verbreidt zich. Zij zien naar buiten; gehele vuurmassa's vallen neer; het regent zwavel van de hemel, en het is of de gehele lucht in brand staat. Dat is iets nieuws, iets buitengewoons; allen schrikken op; spot en hoon in de gelaatstrekken zijn verdwenen. Overal worden de deuren geopend; de mensen storten uit de huizen, en in de plotselinge schrik zien zij, dat niet alleen de lucht ontvlamd is, maar ook de bodem brandt. De bliksem is geslagen in de van pek en harsaderen doortrokken aarde. De grond gloeit, brandt. De vlammen flikkeren op ontelbare plaatsen omhoog. Enkele huizen, vervolgens lange reien, eindelijk de gehele stad staat in brand. Of zij nu aan Lot denken? Of zij aan de gedreigde ondergang geloven? Of de schoonzonen berouw hebben, dat zij de liefderijke waarschuwing bespot hebben? Algemeen is de ontzetting! Wat zullen zij beginnen? Zij ijlen altijd sneller voort, om zich te redden. Zij vliegen over de straten, maar stromen van brandende zwavel storten hun tegen; hier en daar opent zich de grond en er ontstaan afgronden, die plotseling met onderaards water gevuld worden. Het ene huis van de zonde wordt na het andere aangegrepen; uit de opengebarsten grond verheffen zich de vlammen aan de drempel; de gloeiende lucht steekt het dak in brand; krakend storten paleizen ineen, en de plaatsen, die jarenlang getuigen van onmenselijke gruwelen geweest zijn, verdwijnen voor altijd voor de ogen van de mensen, voor het licht van de dag. Lots huis, de deur, die zij `s avonds niet konden vinden, omdat God hen met blindheid had geslagen, vertoont zich nog eens in de rode gloed, nog eens zullen zij deze zien en dan verdwijnt zij in het vuur. Vreselijk gapen de afgronden en ieder ogenblik vermeerdert hun getal. Gehele gezinnen zijn reeds omgekomen. Dof gejammer, gillend noodgeschrei vervult de lucht. De klachten van de gewonden, van de stervenden worden gehoord temidden van het woeden van de elementen. Wild doodsgeschreeuw doorsnijdt het sissen van de afgronden, het ratelen van de vlammen, het bruisen van de winden, het kraken van de instortende huizen en het dof geraas van de wegzinkende grond. Welke hartverscheurende tonelen verheffen zich voor onze blikken! De moeder houdt de zuigeling in de armen, ijlt voort, om het kind te redden, maar zij weet niet waarheen. Zij staat, en als zij staat, splijt de grond en zij zinkt weg. De oude vader roept naar zijn zonen, naar de jonge krachtige mannen. die hem zullen helpen, en de flikkerende vlam draagt de laatste verwensingen van de reeds stervenden weg. De een ziet de anderen niet meer; maar men hoort de kreten van wanhoop en de godslasteringen met de bekende stemmen wegsterven. Eindelijk is de gehele plaats van de duisternis in een dikke damp gehuld. Langzamerhand verstommen alle menselijke tonen en het wordt stil. Het rookt nog slechts; slechts de wateren van de Jordaan, die zich van de plaats van de brand meester maken, sissen. Sodom verzinkt, Gomorra verzinkt, Zeboïm verzinkt, Adama verzinkt in de diepte, en van de ene stad tot de andere wentelt een grote donkere zee haar trage golven. Nog een paar dagen moet het koken in de poel van de zonde, dan ligt de Dode zee over de vervloekte plaats. (Hebrews 12:29)

Vreselijke gerechtigheid Gods. Waren er dan geen rechtvaardigen in die steden, die de Almachtige had kunnen sparen? Of althans waren er geen onnozele kindertjes, die Zijn barmhartigheid had kunnen redden? Of waren er geen andere steden en vlekken, die gelijke zonden pleegden en gelijke wraaknemingen verdienden? Rechtvaardigen genoeg, om die stad te behouden? Neen. Kleine kindertjes! Ja, doch onschuldig, zo weinig, dat, indien de Oneindige hen had laten bestaan tot de leeftijd van jongelingen en volwassenen, zij zonder twijfel, in evenzo volle mate gezondigd en de gerechtigheid Gods zouden getart hebben, als hun ouders, met wie zij thans de prooi van de verdervende vlammen zijn geworden. Andere steden en landen niet even schuldig? Ongetwijfeld! En vele, hoewel minder ontuchtig, nog schuldiger dan zij. De Heilige Schrift zal het ons zeggen: Voorwaar zeg Ik u, het zal het land van Sodom en Gomorra verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan deze stad. (Matthew 10:14).

Eindelijk was het uur van de straf gekomen. God heeft wel geduld, omdat Hij eeuwig is: maar als de mate van de ongerechtigheid vol is, stort God de stromen van Zijn gramschap uit over het zondig schepsel. Lot was gered. Hij, die hen zo dikwijls gewaarschuwd had. Nu was er ook geen enkele reden meer, om de goddeloze inwoners te verschonen..

"Verdoemlijk voor God". Zie daar het vreselijk grafschrift, als met vurige letters boven de doodse vlakte van Sodom geschreven. Een grafschrift, daarom zoveel te vreselijker, omdat het gelijke veroordeling in zich sluit, van zoveel andere bloeiende en weelderige steden, met het licht van het Evangelie bestraald, maar wier hoogmoed God ergt, wier wellustigheid God loochent, wier stille gerustheid God bespot; steden die, hoewel jaar na jaar en eeuw na eeuw gespaard, even gewis als haar voorgangsters het oordeel van het vuur tegemoet gaan (Ezekiel 16:49). En de elementen zullen branden en vergaan, en de aarde en de werken die daarin zijn, zullen verbranden. (2 Peter 3:10)

Vers 26

26. En zijn vrouw, misschien een te Sodom geborene, zag om van achter hem, 1) van achter Lot, die met zijn dochters voorttrok; zij bleef eerst terug en wilde wellicht teruggaan, om nog iets te halen, of omdat zij aan de zaak geen geloof sloeg (Luke 17:29); en zij werd tot een zoutpilaar. 2) De vreselijke gebeurtenis overviel haar; door de met vuur en zwaveldamp vervulde lucht stikte zij, en werd met een zoutkorst overtrokken.

1) Ten eerste, de begeerte, om om te zien, kwam voort uit ongeloof. Er is nu geen groter belediging voor God, dan dat men geloof weigert aan Zijn woord. Vervolgens maken wij uit de woorden van de Heere Christus op, dat zij door een zondig verlangen werd geprikkeld en niet van harte zich gehaast heeft Sodom te verlaten, wat God bevolen had. Want wij weten, dat Hij ons daarom herinnert, gedachtig te zijn aan de vrouw van Lot, opdat geen verlokking van de wereld, of wat ook, ons verhindere, onze zorgen te richten op de hemelse dingen. Het is derhalve aannemelijk, dat zij, niet tevreden met de gunst Gods, haar verleend, tot verkeerde wensen zich heeft laten verleiden, waarvan dan ook haar traagheid een teken was. Mozes wijst toch duidelijk aan, dat zij haar man achteraan kwam, daar hij zegt: dat zij van achter hem omzag. Want zij zag niet om van voor hem, maar (omdat zij, door langzaam voorwaarts te gaan, minder vorderde, zodat zij achter hem aankwam) "van achter hem". Doch, ofschoon omtrent haar eeuwig heil men niets mag verzekeren, zo is het toch aan te nemen, dat God, door haar een tijdelijke straf op te leggen, haar ziel gespaard heeft, evenals Hij dikwijls de zijnen naar het vlees kastijdt, opdat dezen van het eeuwig verderf zouden worden bevrijd. Maar, daar het niet zeer nuttig is dit te weten, ja, het zonder enig nadeel verborgen kan blijven, laten wij liever op het voorbeeld opmerkzaam zijn, wat God voor alle eeuwen heeft daar gesteld. Indien de zwaarte van de straf ons geen vrees aanjaagt, laten wij ons dan herinneren, dat zij niet minder erg zondigen, die niet van Sodom, maar van het helse vuur zelf bevrijd, op iets anders hun zinnen gevestigd hebben, dan op de voorgestelde prijs van hun goddelijke roeping.. Niet tevergeefs roept de Heere zijn tijdgenoten en ook met ernstig waarschuwende stem toe, "gedenk de vrouw van Lot" (Luke 17:32). Dat woord des Heren bevestigt de trouw van het bijbelverhaal, is bewijs voor de waarheid van het feit zelf en ontneemt het recht van twijfel aangaande deze gebeurtenis aan ieder, die gelooft, dat de Heere met onbedriegelijken mond heeft gesproken en dat Hij, in Wiens mond geen bedrog ooit geweest is, persoonlijk de volkomen zuivere waarheid is. Dat woord des Heren waarschuwt tegen het halve werk, vermaant niet stil te staan op de weg des levens; niet om te zien naar de wereld, als onze weg naar de hemel leidt; het hart niet te hechten aan de dingen van dit leven, waar het te doen moet zijn om het eeuwige leven..

Duidelijk wordt het hier openbaar; dat traagheid in het beijveren van de roeping, waarmee de Heere tot de ziel komt, zeer gevaarlijk is. Lots vrouw is voor alle eeuwen een ontzettend waarschuwend voorbeeld voor hen, die de weg van de middelen verwerpen en van het vastmaken van roeping en verkiezing niets willen weten. Lots vrouw deed het tegenovergestelde van het vastmaken van de roeping, en kwam om, tenminste voor het tijdelijke..

2) Bij de berg Usdum aan de zuidwestzijde van de Dode zee bevindt zich een zoutkegel, die men bij de Joden voor het gedenkteken van de ongelovige vrouw heeft gehouden. Het heeft van voren de vorm van een cilinder, van achteren die van een piramide; het bovenste afgeronde gedeelte is ongeveer 40 voet hoog en rust op een soort van eirond voetstuk van 40-60 voet boven de oppervlakte van de zee..

Vers 26

26. En zijn vrouw, misschien een te Sodom geborene, zag om van achter hem, 1) van achter Lot, die met zijn dochters voorttrok; zij bleef eerst terug en wilde wellicht teruggaan, om nog iets te halen, of omdat zij aan de zaak geen geloof sloeg (Luke 17:29); en zij werd tot een zoutpilaar. 2) De vreselijke gebeurtenis overviel haar; door de met vuur en zwaveldamp vervulde lucht stikte zij, en werd met een zoutkorst overtrokken.

1) Ten eerste, de begeerte, om om te zien, kwam voort uit ongeloof. Er is nu geen groter belediging voor God, dan dat men geloof weigert aan Zijn woord. Vervolgens maken wij uit de woorden van de Heere Christus op, dat zij door een zondig verlangen werd geprikkeld en niet van harte zich gehaast heeft Sodom te verlaten, wat God bevolen had. Want wij weten, dat Hij ons daarom herinnert, gedachtig te zijn aan de vrouw van Lot, opdat geen verlokking van de wereld, of wat ook, ons verhindere, onze zorgen te richten op de hemelse dingen. Het is derhalve aannemelijk, dat zij, niet tevreden met de gunst Gods, haar verleend, tot verkeerde wensen zich heeft laten verleiden, waarvan dan ook haar traagheid een teken was. Mozes wijst toch duidelijk aan, dat zij haar man achteraan kwam, daar hij zegt: dat zij van achter hem omzag. Want zij zag niet om van voor hem, maar (omdat zij, door langzaam voorwaarts te gaan, minder vorderde, zodat zij achter hem aankwam) "van achter hem". Doch, ofschoon omtrent haar eeuwig heil men niets mag verzekeren, zo is het toch aan te nemen, dat God, door haar een tijdelijke straf op te leggen, haar ziel gespaard heeft, evenals Hij dikwijls de zijnen naar het vlees kastijdt, opdat dezen van het eeuwig verderf zouden worden bevrijd. Maar, daar het niet zeer nuttig is dit te weten, ja, het zonder enig nadeel verborgen kan blijven, laten wij liever op het voorbeeld opmerkzaam zijn, wat God voor alle eeuwen heeft daar gesteld. Indien de zwaarte van de straf ons geen vrees aanjaagt, laten wij ons dan herinneren, dat zij niet minder erg zondigen, die niet van Sodom, maar van het helse vuur zelf bevrijd, op iets anders hun zinnen gevestigd hebben, dan op de voorgestelde prijs van hun goddelijke roeping.. Niet tevergeefs roept de Heere zijn tijdgenoten en ook met ernstig waarschuwende stem toe, "gedenk de vrouw van Lot" (Luke 17:32). Dat woord des Heren bevestigt de trouw van het bijbelverhaal, is bewijs voor de waarheid van het feit zelf en ontneemt het recht van twijfel aangaande deze gebeurtenis aan ieder, die gelooft, dat de Heere met onbedriegelijken mond heeft gesproken en dat Hij, in Wiens mond geen bedrog ooit geweest is, persoonlijk de volkomen zuivere waarheid is. Dat woord des Heren waarschuwt tegen het halve werk, vermaant niet stil te staan op de weg des levens; niet om te zien naar de wereld, als onze weg naar de hemel leidt; het hart niet te hechten aan de dingen van dit leven, waar het te doen moet zijn om het eeuwige leven..

Duidelijk wordt het hier openbaar; dat traagheid in het beijveren van de roeping, waarmee de Heere tot de ziel komt, zeer gevaarlijk is. Lots vrouw is voor alle eeuwen een ontzettend waarschuwend voorbeeld voor hen, die de weg van de middelen verwerpen en van het vastmaken van roeping en verkiezing niets willen weten. Lots vrouw deed het tegenovergestelde van het vastmaken van de roeping, en kwam om, tenminste voor het tijdelijke..

2) Bij de berg Usdum aan de zuidwestzijde van de Dode zee bevindt zich een zoutkegel, die men bij de Joden voor het gedenkteken van de ongelovige vrouw heeft gehouden. Het heeft van voren de vorm van een cilinder, van achteren die van een piramide; het bovenste afgeronde gedeelte is ongeveer 40 voet hoog en rust op een soort van eirond voetstuk van 40-60 voet boven de oppervlakte van de zee..

Vers 27

27. En Abraham, die wij (Genesis 18:33) in zijn droefheid verlieten, maakte zich dezelfde morgen, toen God Sodom omkeerde, vroeg op van zijn tent naar de plaats, 1)waar hij de vorige dag voor het aangezicht des HEEREN gestaan had.

1) Volgens de overlevering was die plaats, waar later Caphas-Berucha, dat is "dorp van de zegen" lag; van hier kon men door een bergengte de gehele landstreek overzien..

Vers 27

27. En Abraham, die wij (Genesis 18:33) in zijn droefheid verlieten, maakte zich dezelfde morgen, toen God Sodom omkeerde, vroeg op van zijn tent naar de plaats, 1)waar hij de vorige dag voor het aangezicht des HEEREN gestaan had.

1) Volgens de overlevering was die plaats, waar later Caphas-Berucha, dat is "dorp van de zegen" lag; van hier kon men door een bergengte de gehele landstreek overzien..

Vers 28

28. a) En hij zag naar Sodom en Gomorra toe en naar het gehele land van die vlakte; en hij zag 1) en ziet, er ging een rook 2) van het land op; gelijk de rook van een oven. Zo kon Abraham weten, dat het van de Heere hem geopenbaarde gericht, dat hij zo gaarne afgewend had, werkelijk voltrokken was; toch was zijn voorbede niet vergeefs geweest.

a) Isaiah 13:19 Jeremiah 49:18 Amos 4:11

1) Het vroeg opstaan van Abraham, zijn heenijlen naar de plaats, waar hij voor Jehova gestaan had, en zijn zwijgend heen zien naar het rokend Siddimdal heeft iets verhevens en aangrijpends. Zo staat de treurende priester eenzaam en zwijgend in het morgenlicht, gelijk Jeremia zat op de puinhopen van Jeruzalem. Hij zag thans, dat er geen tien rechtvaardigen in Sodom geweest waren, maar hij wist van Noach's redding uit de zondvloed en gevoelde wel, dat zijn voorbede niet verloren was. Bij de kinderen Gods is het stil weer, wanneer het bij de goddelozen stormt. (Exodus 10:22, Exodus 10:23 Psalms 32:10 ). Geen ongeloof of twijfel aan het woord des Heren deed Abraham zijn oog richten naar Sodom's vlakten, maar ongetwijfeld belangstelling in het lot van zijn neef. Hij weet, dat God even getrouw is in Zijn oordelen als in Zijn beloften, maar hij weet ook, dat God op de smeekbede van Zijn kinderen let..

2) Hebreeën "vurige rook", met vlammen gemengd.

Vers 28

28. a) En hij zag naar Sodom en Gomorra toe en naar het gehele land van die vlakte; en hij zag 1) en ziet, er ging een rook 2) van het land op; gelijk de rook van een oven. Zo kon Abraham weten, dat het van de Heere hem geopenbaarde gericht, dat hij zo gaarne afgewend had, werkelijk voltrokken was; toch was zijn voorbede niet vergeefs geweest.

a) Isaiah 13:19 Jeremiah 49:18 Amos 4:11

1) Het vroeg opstaan van Abraham, zijn heenijlen naar de plaats, waar hij voor Jehova gestaan had, en zijn zwijgend heen zien naar het rokend Siddimdal heeft iets verhevens en aangrijpends. Zo staat de treurende priester eenzaam en zwijgend in het morgenlicht, gelijk Jeremia zat op de puinhopen van Jeruzalem. Hij zag thans, dat er geen tien rechtvaardigen in Sodom geweest waren, maar hij wist van Noach's redding uit de zondvloed en gevoelde wel, dat zijn voorbede niet verloren was. Bij de kinderen Gods is het stil weer, wanneer het bij de goddelozen stormt. (Exodus 10:22, Exodus 10:23 Psalms 32:10 ). Geen ongeloof of twijfel aan het woord des Heren deed Abraham zijn oog richten naar Sodom's vlakten, maar ongetwijfeld belangstelling in het lot van zijn neef. Hij weet, dat God even getrouw is in Zijn oordelen als in Zijn beloften, maar hij weet ook, dat God op de smeekbede van Zijn kinderen let..

2) Hebreeën "vurige rook", met vlammen gemengd.

Vers 29

29. En het geschiedde, toen God de steden van deze vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht,1) die zo dringend voor de rechtvaardigen, die er zich mochten bevinden, gebeden had, en Hij leidde Lot, ondanks zijn talmen en dralen, dat des Heren geduld had kunnen vermoeien, uit het midden van deze omkering, van deze verwoesting, in het omkeren van die steden, in welke Lot gewoond had 2) en in welke hij zeker ware omgekomen, zo de Heere hem niet als brandhout uit het vuur had gerukt.

1) De redding van Lot wordt hier in verband gebracht met de voorbede van Abraham. Lot wordt hier voorgesteld als een gegevene Abrahams: Ter wille van Abraham gedenkt God ten gunste aan Lot. Welk een bemoediging ligt hierin voor al Gods kinderen! De Heere spaart Lot om Abrahams wille; hoeveel temeer zal Hij dan alle uitverkorenen sparen van de geestelijke en eeuwige ondergang, om de wille van Hem, die te allen tijde de grote Voorbidder voor Zijn volk is!.

2) De merkwaardige zee, welke de plaats van het vroegere Siddimdal heeft ingenomen, aan de zuidoostelijke grenzen van Palestina, de Dode zee, in de Bijbel "de Zoutzee" genoemd, is 10 11 Duitse mijl lang, 2 3 mijl breed en heeft een omvang van zes dagreizen. Aan de oost- en westzijde is het omsloten door kalkrotsen, welke gedeeltelijk zeer nabij de oever en vol kloven zijn, waaruit beken voortkomen. Ten zuidwesten verheft zich een zoutberg (Usdum), ongeveer drie uur lang. Ten zuidoosten ligt een uitgestrekte, betrekkelijk vruchtbare vlakte, "het zoutdal." De bodem van de zee, gelijk een Noord-Amerikaan, Lynch, heeft nagevorst, bestaat uit twee verschillende delen, welke door een schiereiland, dat van de oostelijke oever zich diep in de zee uitstrekt, begrensd worden. Het noordelijk gedeelte is aanmerkelijk dieper, dan het zuidelijke; het laatste daarentegen heeft een met zoutachtig zee-slijk bedekte bodem hetwelk door de aanvoer van hete bronnen uit de diepte verhit wordt. Deze verschillende gesteldheid bevestigt opmerkelijk het Bijbels bericht, dat een geweldige omkering in geheel het zuidelijk gedeelte heeft plaats gehad. De vroeger reeds bestaande 1000 1200 voet diepe en zoet water bevattende zee breidde zich daardoor van het Noorden af verder uit, en verkreeg haar tegenwoordige omvang en gesteldheid. Het water is nu wel helder en klaar, maar buitengewoon zoutachtig en van een bittere samentrekkende smaak. Alles, wat er in geworpen wordt, neemt dadelijk een zoutkorst aan, en zelfs zware lichamen drijven makkelijk boven. Geen levend wezen kan daarin blijven, en wanneer vissen uit de Jordaan daarin gedreven worden, sterven zij spoedig. Rondom de zee heerst onvruchtbaarheid en dodelijke stilte; de grond ziet er als verbrand uit, en volstrekt geen groen, zelfs geen grasscheutje, spruit eruit voort.

Zelfs schrijvers uit de heidense oudheid, als Tacitus en Strabo, berichten iets van de bovenvermelde geschiedenis. Tacitus schrijft: "Zo ligt dan nu daar, een meer van ontzaglijke omvang, voor het oog een zee, walgelijk van smaak, door zijn dikke uitdampingen voor de nabij wonende verderfelijk; de wind beweegt het niet (wegens het drabbige van zijn wateren), en vissen of de gewone watervogels gedoogt het niet. Wat daarin geworpen wordt, draagt het op zijn oppervlakte, als ware het een vaste stof; zwemmenden en niet zwemmenden draagt het op dezelfde wijze. Op sommige tijden werpt het aardpek op. De omstreken worden gezegd eenmaal vruchtbaar en met grote steden bebouwd geweest te zijn: bliksemstralen moeten ze in brand gestoken, en het uitgedroogde land sedert zijn vruchtbaarheid verloren hebben; want al, wat er van zelf opschiet, of wat er gezaaid wordt, kruid of bloemen of hoger gewas, het is alles zwart en het verstuift als as."

IV. Genesis 19:30-Genesis 19:38. Lot verhuist uit eigen beweging van Zoar naar het vroeger versmade gebergte. Daar, van de wereld afgezonderd, menen zijn twee dochters, dat alle uitzicht op nakomelingschap haar ontnomen is, en leggen zij zich bij de dronken gemaakte vader. De vrucht van deze bloedschande zijn twee zonen: "Moab" en "Ammi", de stamvaders van de Moabieten en van de Ammonieten.

Vers 29

29. En het geschiedde, toen God de steden van deze vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht,1) die zo dringend voor de rechtvaardigen, die er zich mochten bevinden, gebeden had, en Hij leidde Lot, ondanks zijn talmen en dralen, dat des Heren geduld had kunnen vermoeien, uit het midden van deze omkering, van deze verwoesting, in het omkeren van die steden, in welke Lot gewoond had 2) en in welke hij zeker ware omgekomen, zo de Heere hem niet als brandhout uit het vuur had gerukt.

1) De redding van Lot wordt hier in verband gebracht met de voorbede van Abraham. Lot wordt hier voorgesteld als een gegevene Abrahams: Ter wille van Abraham gedenkt God ten gunste aan Lot. Welk een bemoediging ligt hierin voor al Gods kinderen! De Heere spaart Lot om Abrahams wille; hoeveel temeer zal Hij dan alle uitverkorenen sparen van de geestelijke en eeuwige ondergang, om de wille van Hem, die te allen tijde de grote Voorbidder voor Zijn volk is!.

2) De merkwaardige zee, welke de plaats van het vroegere Siddimdal heeft ingenomen, aan de zuidoostelijke grenzen van Palestina, de Dode zee, in de Bijbel "de Zoutzee" genoemd, is 10 11 Duitse mijl lang, 2 3 mijl breed en heeft een omvang van zes dagreizen. Aan de oost- en westzijde is het omsloten door kalkrotsen, welke gedeeltelijk zeer nabij de oever en vol kloven zijn, waaruit beken voortkomen. Ten zuidwesten verheft zich een zoutberg (Usdum), ongeveer drie uur lang. Ten zuidoosten ligt een uitgestrekte, betrekkelijk vruchtbare vlakte, "het zoutdal." De bodem van de zee, gelijk een Noord-Amerikaan, Lynch, heeft nagevorst, bestaat uit twee verschillende delen, welke door een schiereiland, dat van de oostelijke oever zich diep in de zee uitstrekt, begrensd worden. Het noordelijk gedeelte is aanmerkelijk dieper, dan het zuidelijke; het laatste daarentegen heeft een met zoutachtig zee-slijk bedekte bodem hetwelk door de aanvoer van hete bronnen uit de diepte verhit wordt. Deze verschillende gesteldheid bevestigt opmerkelijk het Bijbels bericht, dat een geweldige omkering in geheel het zuidelijk gedeelte heeft plaats gehad. De vroeger reeds bestaande 1000 1200 voet diepe en zoet water bevattende zee breidde zich daardoor van het Noorden af verder uit, en verkreeg haar tegenwoordige omvang en gesteldheid. Het water is nu wel helder en klaar, maar buitengewoon zoutachtig en van een bittere samentrekkende smaak. Alles, wat er in geworpen wordt, neemt dadelijk een zoutkorst aan, en zelfs zware lichamen drijven makkelijk boven. Geen levend wezen kan daarin blijven, en wanneer vissen uit de Jordaan daarin gedreven worden, sterven zij spoedig. Rondom de zee heerst onvruchtbaarheid en dodelijke stilte; de grond ziet er als verbrand uit, en volstrekt geen groen, zelfs geen grasscheutje, spruit eruit voort.

Zelfs schrijvers uit de heidense oudheid, als Tacitus en Strabo, berichten iets van de bovenvermelde geschiedenis. Tacitus schrijft: "Zo ligt dan nu daar, een meer van ontzaglijke omvang, voor het oog een zee, walgelijk van smaak, door zijn dikke uitdampingen voor de nabij wonende verderfelijk; de wind beweegt het niet (wegens het drabbige van zijn wateren), en vissen of de gewone watervogels gedoogt het niet. Wat daarin geworpen wordt, draagt het op zijn oppervlakte, als ware het een vaste stof; zwemmenden en niet zwemmenden draagt het op dezelfde wijze. Op sommige tijden werpt het aardpek op. De omstreken worden gezegd eenmaal vruchtbaar en met grote steden bebouwd geweest te zijn: bliksemstralen moeten ze in brand gestoken, en het uitgedroogde land sedert zijn vruchtbaarheid verloren hebben; want al, wat er van zelf opschiet, of wat er gezaaid wordt, kruid of bloemen of hoger gewas, het is alles zwart en het verstuift als as."

IV. Genesis 19:30-Genesis 19:38. Lot verhuist uit eigen beweging van Zoar naar het vroeger versmade gebergte. Daar, van de wereld afgezonderd, menen zijn twee dochters, dat alle uitzicht op nakomelingschap haar ontnomen is, en leggen zij zich bij de dronken gemaakte vader. De vrucht van deze bloedschande zijn twee zonen: "Moab" en "Ammi", de stamvaders van de Moabieten en van de Ammonieten.

Vers 30

30. En Lot, bij wie door Sodom's ondergang en het verlies van vrouw en have een gehele verandering had plaats gehad, zodat hij thans liever van die mensen verwijderd leefde, toog op uit Zoar, nadat hij daar kort gewoond had, en woonde op de berg, 1) die de Heere hem eerst tot verblijfplaats had aangewezen (Genesis 19:17), en zijn twee dochters met hem, want hij vreesde binnen Zoar te wonen. Het strafgericht Gods kan ook daar volvoerd worden, daar hij zag, hoe de mensen, nadat de eerste indruk van die ontzettende gebeurtenis was verzwakt, spoedig weer tot de vorige gruwelen terugkeren. En hij woonde in een spelonk, 2)hij en zijn twee dochters, van alle verkeer met de mensen afgesloten.

1) Toen hem geboden was naar de berg te vluchten, wilde hij liever te Zoar blijven en God stond het hem toe, daar hij de zwakheid van dit kind kende. Maar nu hij gezien heeft, welk een oordeel Gods over de zonde gegaan is, verkiest hij liever de eenzaamheid van de berg, dan het leven in Zoar, waarvan de inwoners ongetwijfeld ook goddeloos zijn geweest. God brengt zijn kinderen altijd, waar Hij ze hebben wil.

2) Niets dan het vege leven en dat van zijn beide dochters had Lot kunnen redden, zodat een spelonk zijn laatste verblijf hier op aarde was. Zo ondervond hij al het ijdele, het nietige van deze wereld. Zo leerde hij, dat deze wereld vergaat met al haar begeerlijkheden. Wellicht ook, dat de vrees hem zo heeft aangegrepen, dat hij zich zo diep mogelijk verborg..

Vers 30

30. En Lot, bij wie door Sodom's ondergang en het verlies van vrouw en have een gehele verandering had plaats gehad, zodat hij thans liever van die mensen verwijderd leefde, toog op uit Zoar, nadat hij daar kort gewoond had, en woonde op de berg, 1) die de Heere hem eerst tot verblijfplaats had aangewezen (Genesis 19:17), en zijn twee dochters met hem, want hij vreesde binnen Zoar te wonen. Het strafgericht Gods kan ook daar volvoerd worden, daar hij zag, hoe de mensen, nadat de eerste indruk van die ontzettende gebeurtenis was verzwakt, spoedig weer tot de vorige gruwelen terugkeren. En hij woonde in een spelonk, 2)hij en zijn twee dochters, van alle verkeer met de mensen afgesloten.

1) Toen hem geboden was naar de berg te vluchten, wilde hij liever te Zoar blijven en God stond het hem toe, daar hij de zwakheid van dit kind kende. Maar nu hij gezien heeft, welk een oordeel Gods over de zonde gegaan is, verkiest hij liever de eenzaamheid van de berg, dan het leven in Zoar, waarvan de inwoners ongetwijfeld ook goddeloos zijn geweest. God brengt zijn kinderen altijd, waar Hij ze hebben wil.

2) Niets dan het vege leven en dat van zijn beide dochters had Lot kunnen redden, zodat een spelonk zijn laatste verblijf hier op aarde was. Zo ondervond hij al het ijdele, het nietige van deze wereld. Zo leerde hij, dat deze wereld vergaat met al haar begeerlijkheden. Wellicht ook, dat de vrees hem zo heeft aangegrepen, dat hij zich zo diep mogelijk verborg..

Vers 31

31. Toen zei de eerstgeborene 1) tot de jongste: Onze vader is oud, zodat wij ons moeten haasten, als wij doen willen, wat ik u thans voorstellen wil; onze bruidegoms zijn omgekomen; wij leven hier in afzondering, en er is geen man in dit land; het is voor ons zo goed, alsof er geen ware, om tot ons in te gaan. Zo wij deze eenzaamheid ontvluchten, wie zou de enige en verarmde overblijfselen van een door de vloek Gods getroffen oord tot vrouwen nemen? Daar het toch naar de wijze van de gehele aarde, 2)de bestemming van de vrouw is, om moeder te worden, waarom zouden wij uitgezonderd worden, wij, die bovendien, van alles beroofd zijn? 1) Haar handelwijze was Sodom waardig..

2) Zo groot was de schrik en ontzetting die Lot en de zijnen bij de verwoesting van Sodom, overviel, dat zijn dochters waanden, dat, gelijk in de zondvloed, de gehele wereld was vergaan, nu door vuur gelijk toen door water. Zij konden menen, dat zij de enig overgeblevenen waren en dat alzo de gehele belofte Gods van het zaad van de vrouw en Sem's gezegend nakroost ter aarde zou vallen, zonder de misdadige hulp, die zij, slechts langs de weg van de bloedschande, konden aanbrengen. En zij kwamen daartoe, als zij, nog onder de indruk van Sodom's plotselinge ondergang, de arme vader dronken en van zijn bewusteloosheid misbruik gemaakt hadden.,

Vers 31

31. Toen zei de eerstgeborene 1) tot de jongste: Onze vader is oud, zodat wij ons moeten haasten, als wij doen willen, wat ik u thans voorstellen wil; onze bruidegoms zijn omgekomen; wij leven hier in afzondering, en er is geen man in dit land; het is voor ons zo goed, alsof er geen ware, om tot ons in te gaan. Zo wij deze eenzaamheid ontvluchten, wie zou de enige en verarmde overblijfselen van een door de vloek Gods getroffen oord tot vrouwen nemen? Daar het toch naar de wijze van de gehele aarde, 2)de bestemming van de vrouw is, om moeder te worden, waarom zouden wij uitgezonderd worden, wij, die bovendien, van alles beroofd zijn? 1) Haar handelwijze was Sodom waardig..

2) Zo groot was de schrik en ontzetting die Lot en de zijnen bij de verwoesting van Sodom, overviel, dat zijn dochters waanden, dat, gelijk in de zondvloed, de gehele wereld was vergaan, nu door vuur gelijk toen door water. Zij konden menen, dat zij de enig overgeblevenen waren en dat alzo de gehele belofte Gods van het zaad van de vrouw en Sem's gezegend nakroost ter aarde zou vallen, zonder de misdadige hulp, die zij, slechts langs de weg van de bloedschande, konden aanbrengen. En zij kwamen daartoe, als zij, nog onder de indruk van Sodom's plotselinge ondergang, de arme vader dronken en van zijn bewusteloosheid misbruik gemaakt hadden.,

Vers 32

32. Kom, laat ons onze vader, voordat hij zich ter rust begeeft, wijn te drinken geven, en wij zullen, als hij bedwelmd neerligt, bij hem liggen, opdat wij van onzevader zaad in het leven behouden, en wij niet aan de smaad van de kinderloosheid ons blootstellen, en ook, als onze vader gestorven is, niet geheel alleen op de wereld zijn.

Vers 32

32. Kom, laat ons onze vader, voordat hij zich ter rust begeeft, wijn te drinken geven, en wij zullen, als hij bedwelmd neerligt, bij hem liggen, opdat wij van onzevader zaad in het leven behouden, en wij niet aan de smaad van de kinderloosheid ons blootstellen, en ook, als onze vader gestorven is, niet geheel alleen op de wereld zijn.

Vers 33

33. En zij, daar de jongste in het listige voorstel instemde, gaven die nacht hun vader wijn te drinken: 1) en de eerstgeborene kwam tot hem in zijn slaapplaats, en lag bij haar vader; 2) en hij werd het, in zijndronken toestand, niet gewaar, 3) dat het zijn eigen dochter was, noch in haar neerliggen, noch in haar opstaan; daar zij vroegtijdig zijn leger weer verlaten had; en het was Lot de volgende dag, alsof hij in zijn droom zijn vrouw bij zich had gehad.

1)Dronkenschap leidt tot allerlei zonde; zij is een korte razernij; zij is de moeder van de onkuisheid. Welke waren haar gevolgen voor Noach, welke voor Lot! (Proverbs 23:31).

2) Door dit voorbeeld wil ons de Heilige Geest tot waakzaamheid vermanen; want waar wij dit het minst vermoeden, worden ons door onzichtbare vijanden netten gespannen..

De zonde dringt ook tot de meest eenzame plaatsen door; geen kloostermuren kunnen haar afsluiten. (Prediker. 4:10).

3) Dat Lot het niet gewaar werd, neemt zijn schuld niet weg. Het is niet onwaarschijnlijk, dat dit Lot overkwam wegens zijn onmatigheid. Niet zelden straft de Heere zonde met zonde.

Vers 33

33. En zij, daar de jongste in het listige voorstel instemde, gaven die nacht hun vader wijn te drinken: 1) en de eerstgeborene kwam tot hem in zijn slaapplaats, en lag bij haar vader; 2) en hij werd het, in zijndronken toestand, niet gewaar, 3) dat het zijn eigen dochter was, noch in haar neerliggen, noch in haar opstaan; daar zij vroegtijdig zijn leger weer verlaten had; en het was Lot de volgende dag, alsof hij in zijn droom zijn vrouw bij zich had gehad.

1)Dronkenschap leidt tot allerlei zonde; zij is een korte razernij; zij is de moeder van de onkuisheid. Welke waren haar gevolgen voor Noach, welke voor Lot! (Proverbs 23:31).

2) Door dit voorbeeld wil ons de Heilige Geest tot waakzaamheid vermanen; want waar wij dit het minst vermoeden, worden ons door onzichtbare vijanden netten gespannen..

De zonde dringt ook tot de meest eenzame plaatsen door; geen kloostermuren kunnen haar afsluiten. (Prediker. 4:10).

3) Dat Lot het niet gewaar werd, neemt zijn schuld niet weg. Het is niet onwaarschijnlijk, dat dit Lot overkwam wegens zijn onmatigheid. Niet zelden straft de Heere zonde met zonde.

Vers 34

34. En het geschiedde de volgende dag dat de eerstgeborene zei tot de jongste: zie, onze list is gelukt; ik heb gisterennacht bij mijn vader gelegen, laat ons ook voor deze nacht hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij beiden van onze vader zaad in het leven behouden.

Vers 34

34. En het geschiedde de volgende dag dat de eerstgeborene zei tot de jongste: zie, onze list is gelukt; ik heb gisterennacht bij mijn vader gelegen, laat ons ook voor deze nacht hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij beiden van onze vader zaad in het leven behouden.

Vers 35

35. En zij gaven haar vader ook voor die nacht wijn te drinken, en de jongste, hoewel zij misschien het kloppen van haar geweten gevoelde, maar toch bij haar zuster niet wilde achterstaan, stond op en lag bij hem. 1) En hij werd het wederom niet gewaar, noch in haar neerliggen, noch in haar opstaan. 1) Om de voortplanting van Lot's geslacht schenden zij de heilige wet van de natuur. Zij vluchten niet tot de Schepper van de wereld, dat Hij hun verlatenheid, die hen bedrukt, aanzie; hun harten zijn aan de aarde gehecht; geen zorg voor het hemelse leven beweegt haar..

Maar zou niet het onvaderlijk aanbieden van Lot (Genesis 19:8) de kinderlijke eerbied voor de vader verzwakt en zo de schrede tot zonde gemakkelijker gemaakt hebben?.

Deze plaats leert ons, hoe gevaarlijk het is, in de klauwen van satan te vallen, want die hij eenmaal in zijn macht heeft, wordt hoe langer hoe meer in moeilijkheden gebracht. Er is geen twijfel aan, of Lot was een sober en matig man. Hetzij zijn dochters hem, door verdriet verteerd ertoe hebben aangezet, hetzij, op welke wijze dan ook, hij tot onmatig drinken verviel, waar hij eenmaal de maat te buiten was gegaan, dan gaf hij een volgende dag weer toe, dat hij verleid werd..

Vers 35

35. En zij gaven haar vader ook voor die nacht wijn te drinken, en de jongste, hoewel zij misschien het kloppen van haar geweten gevoelde, maar toch bij haar zuster niet wilde achterstaan, stond op en lag bij hem. 1) En hij werd het wederom niet gewaar, noch in haar neerliggen, noch in haar opstaan. 1) Om de voortplanting van Lot's geslacht schenden zij de heilige wet van de natuur. Zij vluchten niet tot de Schepper van de wereld, dat Hij hun verlatenheid, die hen bedrukt, aanzie; hun harten zijn aan de aarde gehecht; geen zorg voor het hemelse leven beweegt haar..

Maar zou niet het onvaderlijk aanbieden van Lot (Genesis 19:8) de kinderlijke eerbied voor de vader verzwakt en zo de schrede tot zonde gemakkelijker gemaakt hebben?.

Deze plaats leert ons, hoe gevaarlijk het is, in de klauwen van satan te vallen, want die hij eenmaal in zijn macht heeft, wordt hoe langer hoe meer in moeilijkheden gebracht. Er is geen twijfel aan, of Lot was een sober en matig man. Hetzij zijn dochters hem, door verdriet verteerd ertoe hebben aangezet, hetzij, op welke wijze dan ook, hij tot onmatig drinken verviel, waar hij eenmaal de maat te buiten was gegaan, dan gaf hij een volgende dag weer toe, dat hij verleid werd..

Vers 36

36. En de twee dochters van Lot werden bevrucht van hun vader.

Vers 36

36. En de twee dochters van Lot werden bevrucht van hun vader.

Vers 37

37. En de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam Moab 1) (van de vader); deze is de vader van de Moabieten, die tot op deze dag in die gebergten woonachtig zijn.

1) Het is waarschijnlijk, gelijk enigen menen dat, Lot spoedig daarop van verdriet gestorven is, eer nog zijn dochters baarden; daar hij anders niet zou toegestaan hebben, dat de kinderen zulke namen ontvingen, die bestendig aan de bloedschande konden herinneren..

Vers 37

37. En de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam Moab 1) (van de vader); deze is de vader van de Moabieten, die tot op deze dag in die gebergten woonachtig zijn.

1) Het is waarschijnlijk, gelijk enigen menen dat, Lot spoedig daarop van verdriet gestorven is, eer nog zijn dochters baarden; daar hij anders niet zou toegestaan hebben, dat de kinderen zulke namen ontvingen, die bestendig aan de bloedschande konden herinneren..

Vers 38

38. En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi, (het kind van mijn volk, dat niet van een vreemde, maar van mijn eigen volk afstamt); deze is de vader van de kinderen Ammons, 1) die tot op deze dag noordoostelijk van de Moabieten wonen.

1) De kinderen van Moab en Ammon hebben bijna gelijke zonden en lotgevallen..

Toch behoeven zulke kinderen niet wanhopig te worden. God kan ook door een Jefta grote dingen doen (Judges 11:1). Ware boete maakt alles goed.

Ruth was een Moabitische. Verder wordt van Lot niet gesproken; van Abraham gescheiden, heeft hij voor de geschiedenis van de verlossing geen betekenis meer, zodat zijn dood niet eens vermeld wordt..

In de aard en de eredienst van beide van hem afstammende volkeren, komen later bijzonder ontucht en roekeloosheid als karaktertrekken voor. (Numbers 25:2. 2 Kings 3:26,

Er is geen twijfel aan, of Lot was een rechtvaardige. De Schrift stempelt hem als zodanig. Maar het leven van Lot was het leven van de gelovige, wie het aan voortdurende geloofswerkzaamheid ontbreekt. En niet alleen aan geloofswerkzaamheid, maar daarom ook aan een blijde geloofsgehoorzaamheid. Zijn leven is daarom dan ook zo gelijkvloers, zo alledaags. Het kenmerkt zich volstrekt niet zoals dat van Abraham, door hogere bezieling door de Geest. Was Abraham een priester in het binnenste heiligdom, Lot was, als het ware, een dorpelwachter. Maar... de dorpelwachter komt er echter ook door Gods genade..

Lot is een merkwaardig voorbeeld van een onreine mens, die God van zijn jeugd af nabij is geweest, die Hij vele weldaden bewezen, bijzondere proeven van Zijn trouw, bewaring, opmerkzaamheid gegeven en in de gelegenheid gebracht heeft, om geheel een man Gods te worden; die deze stemmen Gods in zijn hart is gewaar geworden, dikwijls ook is opgestaan, maar altijd weer in eigen werk teruggezonken, altijd weer zijn eigen weg gegaan is; die zich uit onreine begeerten gescheiden heeft van hen, die hem met geduld en lankmoedigheid gedragen hebben en zich uit eigen belang met de bozen vergezelschapt heeft, met wie hij wegens een overblijfsel van betere kennis wel niet alles meedoet, maar die toch ook de ene slechtheid door een andere verhinderen wil; die God nog uitrukte om hem te redden, en ook waarlijk redde, maar die zich aan eigen wensen en zwakheden, bijna zou men zeggen, eigenzinnigheid overgaf; die altijd weer als een losse boog was, nooit geheel gehoorzaam aan hetgeen God wilde, nooit tevreden met hetgeen God deed, en wiens laatste daad, die ons beschreven staat, een daad van zonde was..

En toch was Lot een rechtvaardige; daarom is die zoon zo hard gekastijd; om zijn afwijkingen, om zijn aardsgezindheid had hij op aarde zulk een droevig lot, en miste hij de zegen van de bijzondere gemeenschap met God, gelijk die een Abraham genieten mocht. Het 18de hoofdstuk van Abraham en het 19de hoofdstuk van Lot stellen ons hun beide levens tegenover elkaar voor. Wat kiest gij?.

Vers 38

38. En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi, (het kind van mijn volk, dat niet van een vreemde, maar van mijn eigen volk afstamt); deze is de vader van de kinderen Ammons, 1) die tot op deze dag noordoostelijk van de Moabieten wonen.

1) De kinderen van Moab en Ammon hebben bijna gelijke zonden en lotgevallen..

Toch behoeven zulke kinderen niet wanhopig te worden. God kan ook door een Jefta grote dingen doen (Judges 11:1). Ware boete maakt alles goed.

Ruth was een Moabitische. Verder wordt van Lot niet gesproken; van Abraham gescheiden, heeft hij voor de geschiedenis van de verlossing geen betekenis meer, zodat zijn dood niet eens vermeld wordt..

In de aard en de eredienst van beide van hem afstammende volkeren, komen later bijzonder ontucht en roekeloosheid als karaktertrekken voor. (Numbers 25:2. 2 Kings 3:26,

Er is geen twijfel aan, of Lot was een rechtvaardige. De Schrift stempelt hem als zodanig. Maar het leven van Lot was het leven van de gelovige, wie het aan voortdurende geloofswerkzaamheid ontbreekt. En niet alleen aan geloofswerkzaamheid, maar daarom ook aan een blijde geloofsgehoorzaamheid. Zijn leven is daarom dan ook zo gelijkvloers, zo alledaags. Het kenmerkt zich volstrekt niet zoals dat van Abraham, door hogere bezieling door de Geest. Was Abraham een priester in het binnenste heiligdom, Lot was, als het ware, een dorpelwachter. Maar... de dorpelwachter komt er echter ook door Gods genade..

Lot is een merkwaardig voorbeeld van een onreine mens, die God van zijn jeugd af nabij is geweest, die Hij vele weldaden bewezen, bijzondere proeven van Zijn trouw, bewaring, opmerkzaamheid gegeven en in de gelegenheid gebracht heeft, om geheel een man Gods te worden; die deze stemmen Gods in zijn hart is gewaar geworden, dikwijls ook is opgestaan, maar altijd weer in eigen werk teruggezonken, altijd weer zijn eigen weg gegaan is; die zich uit onreine begeerten gescheiden heeft van hen, die hem met geduld en lankmoedigheid gedragen hebben en zich uit eigen belang met de bozen vergezelschapt heeft, met wie hij wegens een overblijfsel van betere kennis wel niet alles meedoet, maar die toch ook de ene slechtheid door een andere verhinderen wil; die God nog uitrukte om hem te redden, en ook waarlijk redde, maar die zich aan eigen wensen en zwakheden, bijna zou men zeggen, eigenzinnigheid overgaf; die altijd weer als een losse boog was, nooit geheel gehoorzaam aan hetgeen God wilde, nooit tevreden met hetgeen God deed, en wiens laatste daad, die ons beschreven staat, een daad van zonde was..

En toch was Lot een rechtvaardige; daarom is die zoon zo hard gekastijd; om zijn afwijkingen, om zijn aardsgezindheid had hij op aarde zulk een droevig lot, en miste hij de zegen van de bijzondere gemeenschap met God, gelijk die een Abraham genieten mocht. Het 18de hoofdstuk van Abraham en het 19de hoofdstuk van Lot stellen ons hun beide levens tegenover elkaar voor. Wat kiest gij?.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile