Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Genesis 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 20

Genesis 20:1.

SARA WORDT DOOR ABIMELECH ABRAHAM ONTNOMEN EN MET ERE WEERGEGEVEN.

I. Genesis 20:1-Genesis 20:7. Te Gerar, waarheen Abraham na Sodom's verwoesting zich begeeft, geeft hij Sara, even als vroeger in Egypte (Genesis 12:10), voor zijn zuster uit. Abimelech laat even als toen Farao, haar van zijn huis halen. God komt aanstonds tussenbeide en slaat de koning met een gevaarlijke ziekte, openbaart hem in de droom de ware gesteldheid van de zaak, en dringt hem om aan de profeet, waarvoor hij Abraham verklaart, zijn vrouw terug te geven, deze zou dan voor hem bidden, dat het gevaar waarin hij verkeerde, voorbij mocht gaan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 20

Genesis 20:1.

SARA WORDT DOOR ABIMELECH ABRAHAM ONTNOMEN EN MET ERE WEERGEGEVEN.

I. Genesis 20:1-Genesis 20:7. Te Gerar, waarheen Abraham na Sodom's verwoesting zich begeeft, geeft hij Sara, even als vroeger in Egypte (Genesis 12:10), voor zijn zuster uit. Abimelech laat even als toen Farao, haar van zijn huis halen. God komt aanstonds tussenbeide en slaat de koning met een gevaarlijke ziekte, openbaart hem in de droom de ware gesteldheid van de zaak, en dringt hem om aan de profeet, waarvoor hij Abraham verklaart, zijn vrouw terug te geven, deze zou dan voor hem bidden, dat het gevaar waarin hij verkeerde, voorbij mocht gaan.

Vers 1

1. En Abraham bleef, na de verwoesting van de vier steden, niet lang meer bij Hebron, maar reisde van daar, misschien om de smartelijke indruk, die de Dode zee bij hem opwekte, naar het land van het zuiden, en woonde, sloeg zijn tenten op voor zijn kudden en zijn gezin, tussen Kades en tussen Sur (Genesis 16:7,Genesis 16:14); en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar 1) (vreemdelingschap); hij zette zich neer in de hoofdstad van dat gebied, dat buiten het eigenlijke Kanan lag.

1) De Filistijnen, afstammelingen van Cham (Genesis 10:1) zijn na de Kananieten in Palestina gekomen en hebben deze, in vereniging met de Kafthorieten, verdreven. Naar hen heet het land Palestina..

Vers 1

1. En Abraham bleef, na de verwoesting van de vier steden, niet lang meer bij Hebron, maar reisde van daar, misschien om de smartelijke indruk, die de Dode zee bij hem opwekte, naar het land van het zuiden, en woonde, sloeg zijn tenten op voor zijn kudden en zijn gezin, tussen Kades en tussen Sur (Genesis 16:7,Genesis 16:14); en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar 1) (vreemdelingschap); hij zette zich neer in de hoofdstad van dat gebied, dat buiten het eigenlijke Kanan lag.

1) De Filistijnen, afstammelingen van Cham (Genesis 10:1) zijn na de Kananieten in Palestina gekomen en hebben deze, in vereniging met de Kafthorieten, verdreven. Naar hen heet het land Palestina..

Vers 2

2. Hoewel Abraham reeds eenmaal door God gestraft was geworden in Egypte (Genesis 12:10), omdat hij omtrent Sara gelogen had, verviel hij nochtans weer in dezelfde zonde. Als nu Abraham van Sara, zijn vrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, a) zo zond Abimelech, die deze titel, koningsvader, evenals de andere vorsten van de Filistijnen, droeg (hoofdstuk. 26:1; Psalms 34:1; 1 Samuel 21:11, ), de koning van Gerar, en nam Sara weg 1) wellicht om door verzwagering met de rijke herdersvorst zijn macht en zijn aanzien te vergroten (Genesis 21:22). Sara kan bovendien, ondanks haar vergevorderde leeftijd van bijna negentig jaar, een schoonheid geweest zijn, daar wegens de haar teruggegevene bestemming, om moeder te worden, ook haar vrouwelijke natuur zal verjongd zijn.

a) Genesis 26:7

1) De mens, die zich eens aan een zonde heeft overgegeven, vervalt gemakkelijk weer in hetzelfde kwaad. Ieder zondaar heeft zijn eigenaardige zwakheid, die zich telkens weer openbaart; elk herhaald toegeven is weer groter zonde. Abraham had Hebron niet moeten verlaten; want als men de van God aangewezene plaats met een andere gaat verwisselen, komt men in moeite. Toch wil de Heere Zijn vriend, die zijn eigen weg is gegaan, en aan onwaarheid spreken in ongeloof zich heeft schuldig gemaakt, niet aan zichzelf overlaten. De afkomst van Israël moet onbesmet zijn. Izaak mag niet aangezien worden voor een zoon van Abimelech. Wederom zijn Abrahams angsten zijn straf en moet hij `s konings bestraffing ondervinden; nochtans maakt God goed, wat Zijn dienaar bedorven heeft.. Wat goed is kwaad te maken verstaan wij wel; daar zijn wij meesters in; maar wat kwaad is goed te maken, dat is Gods kunstwerk.

Was Abraham vergeten, welke kastijding Gods hem getroffen had in Egypte? Of heeft hij gehoopt, dat het hem nu beter zal afgaan? Het eerste is moeilijk te geloven, al is het waar, dat de mens zowel de weldaden als de straffen Gods spoedig vergeet. Ook het tweede is te verwerpen. Hier was het niet, zoals in Egypte, een voorbedachte leugen. Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat Abimelech bekoord door de schoonheid van Sara, haar tot vrouw begeerd heeft, niet wetende, dat het Abrahams vrouw was, en dat Abraham, op het ogenblik, dat men hem zijn vrouw afnam, door een ogenblikkelijke vrees is overvallen, en nu weer gezegd heeft, dat zij zijn zuster was. Toen hij naar het Filistijnenland reisde, heeft hij er niet om gedacht, dat een vreemde de 90-jarige Sara tot vrouw zou begeren..

Vers 2

2. Hoewel Abraham reeds eenmaal door God gestraft was geworden in Egypte (Genesis 12:10), omdat hij omtrent Sara gelogen had, verviel hij nochtans weer in dezelfde zonde. Als nu Abraham van Sara, zijn vrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, a) zo zond Abimelech, die deze titel, koningsvader, evenals de andere vorsten van de Filistijnen, droeg (hoofdstuk. 26:1; Psalms 34:1; 1 Samuel 21:11, ), de koning van Gerar, en nam Sara weg 1) wellicht om door verzwagering met de rijke herdersvorst zijn macht en zijn aanzien te vergroten (Genesis 21:22). Sara kan bovendien, ondanks haar vergevorderde leeftijd van bijna negentig jaar, een schoonheid geweest zijn, daar wegens de haar teruggegevene bestemming, om moeder te worden, ook haar vrouwelijke natuur zal verjongd zijn.

a) Genesis 26:7

1) De mens, die zich eens aan een zonde heeft overgegeven, vervalt gemakkelijk weer in hetzelfde kwaad. Ieder zondaar heeft zijn eigenaardige zwakheid, die zich telkens weer openbaart; elk herhaald toegeven is weer groter zonde. Abraham had Hebron niet moeten verlaten; want als men de van God aangewezene plaats met een andere gaat verwisselen, komt men in moeite. Toch wil de Heere Zijn vriend, die zijn eigen weg is gegaan, en aan onwaarheid spreken in ongeloof zich heeft schuldig gemaakt, niet aan zichzelf overlaten. De afkomst van Israël moet onbesmet zijn. Izaak mag niet aangezien worden voor een zoon van Abimelech. Wederom zijn Abrahams angsten zijn straf en moet hij `s konings bestraffing ondervinden; nochtans maakt God goed, wat Zijn dienaar bedorven heeft.. Wat goed is kwaad te maken verstaan wij wel; daar zijn wij meesters in; maar wat kwaad is goed te maken, dat is Gods kunstwerk.

Was Abraham vergeten, welke kastijding Gods hem getroffen had in Egypte? Of heeft hij gehoopt, dat het hem nu beter zal afgaan? Het eerste is moeilijk te geloven, al is het waar, dat de mens zowel de weldaden als de straffen Gods spoedig vergeet. Ook het tweede is te verwerpen. Hier was het niet, zoals in Egypte, een voorbedachte leugen. Wij hebben het ons zo voor te stellen, dat Abimelech bekoord door de schoonheid van Sara, haar tot vrouw begeerd heeft, niet wetende, dat het Abrahams vrouw was, en dat Abraham, op het ogenblik, dat men hem zijn vrouw afnam, door een ogenblikkelijke vrees is overvallen, en nu weer gezegd heeft, dat zij zijn zuster was. Toen hij naar het Filistijnenland reisde, heeft hij er niet om gedacht, dat een vreemde de 90-jarige Sara tot vrouw zou begeren..

Vers 3

3. Maar God sloeg aanstonds de koning en zijn knechten met een zware ziekte, zodat hij haar niet kon naderen (Genesis 20:6), daar hij echter nog niet zo geheel in het heidendom was weggezonken, dat hij voor een goddelijke openbaring onvatbaar was, kwam God tot Abimelech in een droom 1) ' s nachts, om zelf hem te verklaren, wat die plaag te betekenen had, terwijl Farao in hetzelfde geval (Genesis 12:17) eerst zijn waarzeggers raadplegen moest, en Hij zei tot hem: Zie gij zijt dood, de ziekte zal u tot de dood brengen, om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt, want zij is met een man getrouwd. 2)

1) Deze openbaring, door dromen, was onder de Oude Bedeling de laagste vorm van Gods openbaring, waarmee ook heidenen werden verwaardigd..

2)Ongetwijfeld ligt ook hierin, dat God, Abraham in bescherming nemende, Abimelech kastijdt, omdat hij Sara weggenomen heeft, maar ook ligt hierin een vermaning tegen alle echtbreuk en overspel in het algemeen..

Vers 3

3. Maar God sloeg aanstonds de koning en zijn knechten met een zware ziekte, zodat hij haar niet kon naderen (Genesis 20:6), daar hij echter nog niet zo geheel in het heidendom was weggezonken, dat hij voor een goddelijke openbaring onvatbaar was, kwam God tot Abimelech in een droom 1) ' s nachts, om zelf hem te verklaren, wat die plaag te betekenen had, terwijl Farao in hetzelfde geval (Genesis 12:17) eerst zijn waarzeggers raadplegen moest, en Hij zei tot hem: Zie gij zijt dood, de ziekte zal u tot de dood brengen, om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt, want zij is met een man getrouwd. 2)

1) Deze openbaring, door dromen, was onder de Oude Bedeling de laagste vorm van Gods openbaring, waarmee ook heidenen werden verwaardigd..

2)Ongetwijfeld ligt ook hierin, dat God, Abraham in bescherming nemende, Abimelech kastijdt, omdat hij Sara weggenomen heeft, maar ook ligt hierin een vermaning tegen alle echtbreuk en overspel in het algemeen..

Vers 4

4. Doch Abimelech, verhinderd door zijn ziekte, was tot haar niet genaderd; daarom zei hij: Heere! 1) wanneer Gij echtbreuk zo hard straft, zult Gij dan ook een rechtvaardig volk, 2) mensen die zich daaraan nog niet schuldig gemaakt hebben, doden.

1) Adonai, niet Jehova, omdat er wel gesproken wordt door een vereerder van de ware God, maar niet door iemand, die gelijk Abraham, deelgenoot is van het bijzonder verbond van de genade. Het schijnt, dat deze Filistijnen destijds nog niet bepaald afgodendienaars waren. Nochtans kenden zij God niet als Jehova, als de God, die met Zijn knechten het genadeverbond van de belofte, gesloten had..

2) Abimelech gevoelt zich onschuldig. Het recht van een harem te houden, of in polygamie te leven: het recht van de vorsten, om ongehuwden in hun harem te halen, staat bij hem vast. Hij acht alzo zichzelf onschuldig en zijn hand rein, in zoverre Abraham en Sara zelf de aanleiding hebben gegeven, dat hij in de rechten van anderen heeft ingegrepen.. Hoe menigeen, die diep schuldig is, houdt zich voor rechtvaardig, omdat hij n misdaad niet bedreef, en vergeet daarbij zijn andere zonden! Daarom wordt God in Zijn straffen niet gerechtvaardigd, en is het alsof elke ramp onverdiend is!.

Abimelech paart aan godvruchtige ootmoed zedelijke trots.

Vers 4

4. Doch Abimelech, verhinderd door zijn ziekte, was tot haar niet genaderd; daarom zei hij: Heere! 1) wanneer Gij echtbreuk zo hard straft, zult Gij dan ook een rechtvaardig volk, 2) mensen die zich daaraan nog niet schuldig gemaakt hebben, doden.

1) Adonai, niet Jehova, omdat er wel gesproken wordt door een vereerder van de ware God, maar niet door iemand, die gelijk Abraham, deelgenoot is van het bijzonder verbond van de genade. Het schijnt, dat deze Filistijnen destijds nog niet bepaald afgodendienaars waren. Nochtans kenden zij God niet als Jehova, als de God, die met Zijn knechten het genadeverbond van de belofte, gesloten had..

2) Abimelech gevoelt zich onschuldig. Het recht van een harem te houden, of in polygamie te leven: het recht van de vorsten, om ongehuwden in hun harem te halen, staat bij hem vast. Hij acht alzo zichzelf onschuldig en zijn hand rein, in zoverre Abraham en Sara zelf de aanleiding hebben gegeven, dat hij in de rechten van anderen heeft ingegrepen.. Hoe menigeen, die diep schuldig is, houdt zich voor rechtvaardig, omdat hij n misdaad niet bedreef, en vergeet daarbij zijn andere zonden! Daarom wordt God in Zijn straffen niet gerechtvaardigd, en is het alsof elke ramp onverdiend is!.

Abimelech paart aan godvruchtige ootmoed zedelijke trots.

Vers 5

5. Heeft hij zelf, wiens vrouw zij is, gelijk ik thans eerst verneem, mij niet gezegd: Zij is mijn zuster, en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid, eenvoudigheid, van mijn hart en in reinheid van mijn handen, daar ik haar niet genomen zou hebben, zo ik geweten had, dat zij gehuwd was, heb ik dit gedaan, wat Gij nu zo zwaar aan mij wreken wilt.

Vers 5

5. Heeft hij zelf, wiens vrouw zij is, gelijk ik thans eerst verneem, mij niet gezegd: Zij is mijn zuster, en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid, eenvoudigheid, van mijn hart en in reinheid van mijn handen, daar ik haar niet genomen zou hebben, zo ik geweten had, dat zij gehuwd was, heb ik dit gedaan, wat Gij nu zo zwaar aan mij wreken wilt.

Vers 6

6. En God zei tot hem in de droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid van uw hart gedaan hebt, en Ik heb u ook belet 1) van tegen Mij 2) te zondigen; daarom heb Ik u, door de toegezonden ziekte, niet toegelaten, haar aan te roeren.

1) De Heere geeft Abimelech getuigenis, omdat hij, op zichzelf beschouwd, onschuldig is; maar tegelijk zegt Hij hem, dat niet hij, maar de Heere zelf de oorzaak is, dat hij niet tot zonde is vervallen. Dat de hand des Heren hem van het kwade heeft teruggehouden..

2) Hier is wel in het oog te houden, dat men zondigt tegen God, als men dingen doet, die, als zonden van het vlees, de mens gering voorkomen..

Niet alleen om Abrahams wille, maar ook om de wille van Abimelech zelf, heeft God hem weerhouden te zondigen. Dit straalt hierin duidelijk door..

Vers 6

6. En God zei tot hem in de droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid van uw hart gedaan hebt, en Ik heb u ook belet 1) van tegen Mij 2) te zondigen; daarom heb Ik u, door de toegezonden ziekte, niet toegelaten, haar aan te roeren.

1) De Heere geeft Abimelech getuigenis, omdat hij, op zichzelf beschouwd, onschuldig is; maar tegelijk zegt Hij hem, dat niet hij, maar de Heere zelf de oorzaak is, dat hij niet tot zonde is vervallen. Dat de hand des Heren hem van het kwade heeft teruggehouden..

2) Hier is wel in het oog te houden, dat men zondigt tegen God, als men dingen doet, die, als zonden van het vlees, de mens gering voorkomen..

Niet alleen om Abrahams wille, maar ook om de wille van Abimelech zelf, heeft God hem weerhouden te zondigen. Dit straalt hierin duidelijk door..

Vers 7

7. Zo geef dan nu deze man zijn vrouw terug, want hij is een profeet, 1) een drager van Mijn woord en van Mijn belofte; hij staat tot Mij in een bijzondere betrekking (Genesis 15:18; Genesis 17:10), waarom Ik hem niet mag laten aantasten (Psalms 105:15), en hij zal, wanneer gij aan mijn eis voldaan hebt, voor u bidden, opdat gij leeft. Juist omdat hij een profeet is, zal zijn voorspraak bij Mij van kracht zijn; het gebed van deze rechtvaardige zal veel vermogen, gij zult dan behouden worden, maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij en al wat van uw is, 2) uw gehele hof.

1) Wij hebben Abraham reeds leren kennen als een koninklijk krijgsheld in zijn strijd tegen Kedor-Lamer (Genesis 14:1); wij zagen in hem de priester, toen hij voor Sodom bad; hier wordt hij profeet genoemd. Als zijn profetisch werk wordt hier de voorbede genoemd. Zo hangen de werkzaamheden van profeten en priesters ten nauwste samen..

Als een gekende des Heren en als een voorbidder heeft de Schrift hem reeds getoond. Hier leren wij hem kennen als profeet..

2) Heeft God in den beginne gezegd: "Gij zijt dood," om de overtreder vrees aan te jagen en zijn geweten te treffen, hier komt God met zijn bedreigingen, opdat toch zijn woord zal gehoorzaamd worden. Want indien Abimelech niet gehoorzaamt, zal hij ook zijn gezin in het verderf slepen..

II. Genesis 20:8-Genesis 20:18. Abimelech ontbiedt Abraham in een vergadering, die hij de volgende morgen met zijn hovelingen houdt; verwijt hem zijn handelwijze, waardoor hij over hem en zijn rijk een grote zonde zou gebracht hebben; geeft hem Sara met aanzienlijke geschenken terug, en wordt nu op Abrahams voorbede van de plaag, waarmee hij en zijn heer geslagen was, weer vrij.

Vers 7

7. Zo geef dan nu deze man zijn vrouw terug, want hij is een profeet, 1) een drager van Mijn woord en van Mijn belofte; hij staat tot Mij in een bijzondere betrekking (Genesis 15:18; Genesis 17:10), waarom Ik hem niet mag laten aantasten (Psalms 105:15), en hij zal, wanneer gij aan mijn eis voldaan hebt, voor u bidden, opdat gij leeft. Juist omdat hij een profeet is, zal zijn voorspraak bij Mij van kracht zijn; het gebed van deze rechtvaardige zal veel vermogen, gij zult dan behouden worden, maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij en al wat van uw is, 2) uw gehele hof.

1) Wij hebben Abraham reeds leren kennen als een koninklijk krijgsheld in zijn strijd tegen Kedor-Lamer (Genesis 14:1); wij zagen in hem de priester, toen hij voor Sodom bad; hier wordt hij profeet genoemd. Als zijn profetisch werk wordt hier de voorbede genoemd. Zo hangen de werkzaamheden van profeten en priesters ten nauwste samen..

Als een gekende des Heren en als een voorbidder heeft de Schrift hem reeds getoond. Hier leren wij hem kennen als profeet..

2) Heeft God in den beginne gezegd: "Gij zijt dood," om de overtreder vrees aan te jagen en zijn geweten te treffen, hier komt God met zijn bedreigingen, opdat toch zijn woord zal gehoorzaamd worden. Want indien Abimelech niet gehoorzaamt, zal hij ook zijn gezin in het verderf slepen..

II. Genesis 20:8-Genesis 20:18. Abimelech ontbiedt Abraham in een vergadering, die hij de volgende morgen met zijn hovelingen houdt; verwijt hem zijn handelwijze, waardoor hij over hem en zijn rijk een grote zonde zou gebracht hebben; geeft hem Sara met aanzienlijke geschenken terug, en wordt nu op Abrahams voorbede van de plaag, waarmee hij en zijn heer geslagen was, weer vrij.

Vers 8

8. Toen stond Abimelech `s morgens vroeg op, om het goddelijk bevel zo spoedig mogelijk te volbrengen, en riep al zijn knechten, zijn hofbeambten en dienaars tezamen, en sprak al deze woorden, die de Heere met hem in de droom gesproken had, de ontvangen bestraffing en terechtwijzing, voor hun oren. En die mannen vreesden zeer, 1) zij werden door de rede van de koning zo getroffen, dat zij erkenden met de levende God te doen te hebben, en alles te moeten doen, om de misslag te herstellen.

1) Het doet ons Abimelech als een koning van een open karakter kennen, dat hij door de mededeling van die woorden Gods zich voor zijn knechten verootmoedigt. Verootmoedigend is het voor hem, dat hij in onwetendheid een gevaarlijke misslag zou gedaan hebben, en vervolgens, dat hij genoodzaakt is, aan de vreemdeling zijn vrouw terug te geven. Het spreekt ook voor zijn huis en zijn hofhouding, dat zich zijn vreze Gods aan zijn knechten meedeelt..

Vers 8

8. Toen stond Abimelech `s morgens vroeg op, om het goddelijk bevel zo spoedig mogelijk te volbrengen, en riep al zijn knechten, zijn hofbeambten en dienaars tezamen, en sprak al deze woorden, die de Heere met hem in de droom gesproken had, de ontvangen bestraffing en terechtwijzing, voor hun oren. En die mannen vreesden zeer, 1) zij werden door de rede van de koning zo getroffen, dat zij erkenden met de levende God te doen te hebben, en alles te moeten doen, om de misslag te herstellen.

1) Het doet ons Abimelech als een koning van een open karakter kennen, dat hij door de mededeling van die woorden Gods zich voor zijn knechten verootmoedigt. Verootmoedigend is het voor hem, dat hij in onwetendheid een gevaarlijke misslag zou gedaan hebben, en vervolgens, dat hij genoodzaakt is, aan de vreemdeling zijn vrouw terug te geven. Het spreekt ook voor zijn huis en zijn hofhouding, dat zich zijn vreze Gods aan zijn knechten meedeelt..

Vers 9

9. En Abimelech riep vervolgens Abraham en zei tot hem, in tegenwoordigheid van zijn nog vergaderde, hovelingen: Wat hebt gij ons gedaan, dat gij uw echtelijke verbintenis ons verzwegen hebt, en wat heb ik tegen u gezondigd, welkkwaad heb ik u gedaan, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? nadat ik haar heb genomen, en, zo God het niet verhoed had, echtbreuk zou hebben gepleegd. Gij hebt daardoor ons in ziekten gestort en zou een gericht Gods over ons gebracht hebben. Gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden, 1)die niet geoorloofd zijn te doen.

1) Uit deze woorden spreekt zowel een aanklacht tegen Abraham als een belijdenis van schuld tegenover hem.

Hoe beschamend is deze koning van de Filistijnen voor Christenen, die tegenover anderen nooit over begaan onrecht een woord van schuldbelijdenis op hun lippen willen nemen!.

Vers 9

9. En Abimelech riep vervolgens Abraham en zei tot hem, in tegenwoordigheid van zijn nog vergaderde, hovelingen: Wat hebt gij ons gedaan, dat gij uw echtelijke verbintenis ons verzwegen hebt, en wat heb ik tegen u gezondigd, welkkwaad heb ik u gedaan, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? nadat ik haar heb genomen, en, zo God het niet verhoed had, echtbreuk zou hebben gepleegd. Gij hebt daardoor ons in ziekten gestort en zou een gericht Gods over ons gebracht hebben. Gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden, 1)die niet geoorloofd zijn te doen.

1) Uit deze woorden spreekt zowel een aanklacht tegen Abraham als een belijdenis van schuld tegenover hem.

Hoe beschamend is deze koning van de Filistijnen voor Christenen, die tegenover anderen nooit over begaan onrecht een woord van schuldbelijdenis op hun lippen willen nemen!.

Vers 10

10. Voorts zei Abimelech tot Abraham, die in het gevoel van zijn schuld eerst zweeg en zich niet wist te verantwoorden: Wat hebt gij gezien, welk kwaad hebt gij in ons opgemerkt, dat gij deze zaak gedaan hebt? Gij moet er toch een reden voor gehad hebben.

Vers 10

10. Voorts zei Abimelech tot Abraham, die in het gevoel van zijn schuld eerst zweeg en zich niet wist te verantwoorden: Wat hebt gij gezien, welk kwaad hebt gij in ons opgemerkt, dat gij deze zaak gedaan hebt? Gij moet er toch een reden voor gehad hebben.

Vers 11

11. En Abraham zei: Want ik dacht 1) alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, maar er heerst, gelijk elders, ruwe willekeur tegenover de vreemdeling, zodat zij mij om mijner vrouw wil, zullen doden, 2) om in het bezit van haar te komen. Zij zullen mij echter niets doen, maar integendeel mijn gunst zoeken te verwerven, wanneer ik zeg, dat zij mijn zuster is (hoofdstuk. 12:11-13). 1) Of: "indien er eens geen vreze Gods aan deze plaats ware, zo zouden zij mij om mijn vrouw doden.".

2) Zo vindt ieder makkelijk een verontschuldiging voor zijn zonde..

Vers 11

11. En Abraham zei: Want ik dacht 1) alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, maar er heerst, gelijk elders, ruwe willekeur tegenover de vreemdeling, zodat zij mij om mijner vrouw wil, zullen doden, 2) om in het bezit van haar te komen. Zij zullen mij echter niets doen, maar integendeel mijn gunst zoeken te verwerven, wanneer ik zeg, dat zij mijn zuster is (hoofdstuk. 12:11-13). 1) Of: "indien er eens geen vreze Gods aan deze plaats ware, zo zouden zij mij om mijn vrouw doden.".

2) Zo vindt ieder makkelijk een verontschuldiging voor zijn zonde..

Vers 12

12. En ook is dat geen leugen, zij is waarlijk mijn zuster 1) zij is de dochter van mijn vader, maar niet van mijn moeder; en zij is mijn vrouw geworden.

1) Abraham dwaalt; de betrekking van broeder en zuster is zo goed als opgeheven door de echtelijke verbintenis bovendien noemde hij de eerste, om de tweede te ontkennen..

Sommigen zijn van gevoelen, dat Sara de wettige zuster geweest is van Abraham, maar niet van dezelfde moeder, zodat zij uit een tweede vrouw is geboren. Daar echter deze naam bij de Hebreeën een uitgestrekte betekenis heeft, omhels ik gaarne een ander gevoelen, dat zij in de tweede graad zijn zuster is geweest; dat zij wel een gemeenschappelijke vader hebben gehad, maar in dit geval een grootvader, uit wie dan de broeders wettig zijn afgestamd..

Vers 12

12. En ook is dat geen leugen, zij is waarlijk mijn zuster 1) zij is de dochter van mijn vader, maar niet van mijn moeder; en zij is mijn vrouw geworden.

1) Abraham dwaalt; de betrekking van broeder en zuster is zo goed als opgeheven door de echtelijke verbintenis bovendien noemde hij de eerste, om de tweede te ontkennen..

Sommigen zijn van gevoelen, dat Sara de wettige zuster geweest is van Abraham, maar niet van dezelfde moeder, zodat zij uit een tweede vrouw is geboren. Daar echter deze naam bij de Hebreeën een uitgestrekte betekenis heeft, omhels ik gaarne een ander gevoelen, dat zij in de tweede graad zijn zuster is geweest; dat zij wel een gemeenschappelijke vader hebben gehad, maar in dit geval een grootvader, uit wie dan de broeders wettig zijn afgestamd..

Vers 13

13. En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, en mij het zwerven in de vreemde oplegde, waaraan zo vele gevaren, voornamelijk om de schoonheid van mijn vrouw, voor mij verbonden waren, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; bewijs mij deze gunst: aan alle plaatsen, waar wij komen zullen, a) zeg van mij: Hij is mijn broeder! Gij ziet dus, wij hebben met u geen bijzonder doel gehad, noch hier iets bijzonders kwaads gezien; het is een maatregel van voorzichtigheid, die ik hier, evenals overal elders, heb aangewend, daar ik de betere gezindheid van u en uw volk niet kende.

a) Genesis 12:13

Dr. Van Ronkel vertaalt: "als de Goden uit mijns vaders huis mij verleidden." Deze vertaling is ook te verdedigen, zie Isaiah 3:12; Isaiah 9:15, Isaiah 63:17, waar ditzelfde werkwoord gebruikt wordt, met het voorzetsel Nb gelijk als hier, kan het niet anders dan door "dwalen" of "doen dwalen" vertaald worden.

Vers 13

13. En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, en mij het zwerven in de vreemde oplegde, waaraan zo vele gevaren, voornamelijk om de schoonheid van mijn vrouw, voor mij verbonden waren, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; bewijs mij deze gunst: aan alle plaatsen, waar wij komen zullen, a) zeg van mij: Hij is mijn broeder! Gij ziet dus, wij hebben met u geen bijzonder doel gehad, noch hier iets bijzonders kwaads gezien; het is een maatregel van voorzichtigheid, die ik hier, evenals overal elders, heb aangewend, daar ik de betere gezindheid van u en uw volk niet kende.

a) Genesis 12:13

Dr. Van Ronkel vertaalt: "als de Goden uit mijns vaders huis mij verleidden." Deze vertaling is ook te verdedigen, zie Isaiah 3:12; Isaiah 9:15, Isaiah 63:17, waar ditzelfde werkwoord gebruikt wordt, met het voorzetsel Nb gelijk als hier, kan het niet anders dan door "dwalen" of "doen dwalen" vertaald worden.

Vers 14

14. Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf deze aan Abraham, om hem enige schadevergoeding te geven; en hij gaf hem Sara, zijn vrouw, terug.

Vers 14

14. Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf deze aan Abraham, om hem enige schadevergoeding te geven; en hij gaf hem Sara, zijn vrouw, terug.

Vers 15

15. En Abimelech handelde op een andere wijze als Farao, die Abraham uit zijn land liet gaan (Genesis 12:19), en zei: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen, en gij zult veilig zijn onder mijn bescherming.

Vers 15

15. En Abimelech handelde op een andere wijze als Farao, die Abraham uit zijn land liet gaan (Genesis 12:19), en zei: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen, en gij zult veilig zijn onder mijn bescherming.

Vers 16

16. En tot Sara zei hij, toen hij haar aan Abraham teruggaf: Zie, ik heb uw broeder, gelijk gij hem zelf genoemd hebt, en waardoor gij mij tot zonde zou gebracht hebben, behalve de andere geschenken, duizend zilverlingen 1) gegeven, om, hetgeen ik in onwetendheid deed, weer goed te maken; zie, hij zij u een deksel voor de ogen, 2) noem hem voortaan niet meer uw broeder, terwille van allen, die met u zijn, ja bij allen, zonder onderscheid, en wees door deze gebeurtenis geleerd; gewaarschuwd, om niet meer uw verbintenis met Abraham te loochenen.

1) Zie opm. Exodus 30:13.

2) "Hij zij u een deksel voor de ogen." Wat bedoelt Abimelech met deze woorden? Calvijn verklaart aldus: "Gij, indien gij een man zou missen, zou aan vele gevaren blootgesteld zijn; nu, ofschoon God voor u als bewaker van uw reinheid is opgetreden, betaamde het u toch, onder die sluier te schuilen. Waarom derhalve hebt gij u vrijwillig bloot gegeven?" Het was een rechtmatige bestraffing, omdat Sara, verbergende dat zij in de macht van een man zijnde, zichzelf van haar natuurlijke bescherming had beroofd. Anderen zijn van mening, dat Abimelech bedoelde, dat hij Abraham duizend zilverlingen had gegeven, opdat voor de gehele som, of een gedeelte daarvan, hij Sara een sluier zou kopen of een hoofdbedekking, waardoor de gehuwde van de ongehuwde vrouw wordt onderscheiden..

Het komt ons voor, dat Gerars koning, met dat geschenk van 1000 zilverlingen aan Abraham te geven, Sara op haar positie van vrouw van Abraham heeft willen wijzen. Hij gaf het niet aan haar, maar aan haar man. Was zij zijn zuster geweest, dan had ook zij het kunnen ontvangen. En nu wijst hij haar verder op haar roeping, om nooit weer te verbergen, dat zij de wettige vrouw van een man is. Abraham zij, als haar wettige echtgenoot, degene, die, door altijd rond en open voor zijn betrekking tot haar uit te komen, haar verbergt en beschermt voor de onbescheiden blikken en handelingen van anderen..

Vers 16

16. En tot Sara zei hij, toen hij haar aan Abraham teruggaf: Zie, ik heb uw broeder, gelijk gij hem zelf genoemd hebt, en waardoor gij mij tot zonde zou gebracht hebben, behalve de andere geschenken, duizend zilverlingen 1) gegeven, om, hetgeen ik in onwetendheid deed, weer goed te maken; zie, hij zij u een deksel voor de ogen, 2) noem hem voortaan niet meer uw broeder, terwille van allen, die met u zijn, ja bij allen, zonder onderscheid, en wees door deze gebeurtenis geleerd; gewaarschuwd, om niet meer uw verbintenis met Abraham te loochenen.

1) Zie opm. Exodus 30:13.

2) "Hij zij u een deksel voor de ogen." Wat bedoelt Abimelech met deze woorden? Calvijn verklaart aldus: "Gij, indien gij een man zou missen, zou aan vele gevaren blootgesteld zijn; nu, ofschoon God voor u als bewaker van uw reinheid is opgetreden, betaamde het u toch, onder die sluier te schuilen. Waarom derhalve hebt gij u vrijwillig bloot gegeven?" Het was een rechtmatige bestraffing, omdat Sara, verbergende dat zij in de macht van een man zijnde, zichzelf van haar natuurlijke bescherming had beroofd. Anderen zijn van mening, dat Abimelech bedoelde, dat hij Abraham duizend zilverlingen had gegeven, opdat voor de gehele som, of een gedeelte daarvan, hij Sara een sluier zou kopen of een hoofdbedekking, waardoor de gehuwde van de ongehuwde vrouw wordt onderscheiden..

Het komt ons voor, dat Gerars koning, met dat geschenk van 1000 zilverlingen aan Abraham te geven, Sara op haar positie van vrouw van Abraham heeft willen wijzen. Hij gaf het niet aan haar, maar aan haar man. Was zij zijn zuster geweest, dan had ook zij het kunnen ontvangen. En nu wijst hij haar verder op haar roeping, om nooit weer te verbergen, dat zij de wettige vrouw van een man is. Abraham zij, als haar wettige echtgenoot, degene, die, door altijd rond en open voor zijn betrekking tot haar uit te komen, haar verbergt en beschermt voor de onbescheiden blikken en handelingen van anderen..

Vers 17

17. En Abraham, hoewel Abimelech hem niet bepaald om de voorbede gevraagd had, welke God hem had toegezegd (Genesis 20:7), gevoelde toch zelf wat hij doen moest, daar hij de koning in gevaar had gebracht en deze zo edelmoedig gehandeld had. Hij bad tot God: 1) en God genas Abimelech van zijn ziekte (Genesis 20:3), en evenzo zijn vrouw, en zijn dienstmaagden, zijn bijvrouwen, zodat zij baarden.

1) Hieraan zal verootmoediging voor zijn eigen ongeloof en zijn leugen zijn voorafgegaan. Er is toch in de gelovige, bij de bewustheid van eigen overtreding, geen vrijmoedigheid, om als voorspraak voor anderen op te treden, zonder dat hij tevens, en wel in de eerste plaats zijn eigen schuld beleden, en Gods genadige schuldvergiffenis voor zichzelf ootmoedig ingeroepen heeft..

Wat de voorzienige en getrouwe God van Abraham over Abimelech's land en huis als straf van Zijn hand had uitgezonden, dat juist moest het middel wezen om Sara's eer te redden en om voor Abraham later zelfs elke schaduw van twijfeling af te snijden. Zuiver en ongeschonden, ook naar het oordeel van de bondgenoot, moest de volle en loutere vervulling van Gods beloften kunnen blijken. Ook de Heere handhaaft de regel, door ons maar al te zeer veronachtzaamd: "vermijd ook de schijn van het kwaad." Ja ook terwille, niet slechts "ter oorzake" van Sara werden allen in Gerar voor een tijd met onvruchtbaarheid geslagen.. 18. Want de HEERE had, al die tijd, dat Abimelech Sara in zijn harem gehad had, alle baarmoeders van het huis van Abimelech geheel toegesloten. Alle vrouwen, die zich ingezegende omstandigheden bevonden, had de Heere geslagen, zodat haar de kracht ontbrak om voort te brengen Isaiah 37:3) ter oorzake van Sara Abrahams vrouw, omdat de moederschoot in gevaar was ontheiligd te worden door haar, die nu spoedig (Genesis 21:1, Genesis 21:2) de zoon van de belofte ontvangen zou.

Twee zaken zijn hier niet te vergeten. 1e. dat God ervoor zorgde, dat, als straks Izaak geboren werd, elke twijfel aan de wondermacht Gods werd voorkomen, en 2e. dat ook deze weg voor Abraham nog een beproevingsweg was. Eindelijk scheen de belofte vervuld te worden, dat hem uit Sara een zoon, de zoon van de belofte, zou geboren worden, en nu was het, alsof alle hoop de bodem werd ingeslagen, daar Sara in de macht van Abimelech was..

Vers 17

17. En Abraham, hoewel Abimelech hem niet bepaald om de voorbede gevraagd had, welke God hem had toegezegd (Genesis 20:7), gevoelde toch zelf wat hij doen moest, daar hij de koning in gevaar had gebracht en deze zo edelmoedig gehandeld had. Hij bad tot God: 1) en God genas Abimelech van zijn ziekte (Genesis 20:3), en evenzo zijn vrouw, en zijn dienstmaagden, zijn bijvrouwen, zodat zij baarden.

1) Hieraan zal verootmoediging voor zijn eigen ongeloof en zijn leugen zijn voorafgegaan. Er is toch in de gelovige, bij de bewustheid van eigen overtreding, geen vrijmoedigheid, om als voorspraak voor anderen op te treden, zonder dat hij tevens, en wel in de eerste plaats zijn eigen schuld beleden, en Gods genadige schuldvergiffenis voor zichzelf ootmoedig ingeroepen heeft..

Wat de voorzienige en getrouwe God van Abraham over Abimelech's land en huis als straf van Zijn hand had uitgezonden, dat juist moest het middel wezen om Sara's eer te redden en om voor Abraham later zelfs elke schaduw van twijfeling af te snijden. Zuiver en ongeschonden, ook naar het oordeel van de bondgenoot, moest de volle en loutere vervulling van Gods beloften kunnen blijken. Ook de Heere handhaaft de regel, door ons maar al te zeer veronachtzaamd: "vermijd ook de schijn van het kwaad." Ja ook terwille, niet slechts "ter oorzake" van Sara werden allen in Gerar voor een tijd met onvruchtbaarheid geslagen.. 18. Want de HEERE had, al die tijd, dat Abimelech Sara in zijn harem gehad had, alle baarmoeders van het huis van Abimelech geheel toegesloten. Alle vrouwen, die zich ingezegende omstandigheden bevonden, had de Heere geslagen, zodat haar de kracht ontbrak om voort te brengen Isaiah 37:3) ter oorzake van Sara Abrahams vrouw, omdat de moederschoot in gevaar was ontheiligd te worden door haar, die nu spoedig (Genesis 21:1, Genesis 21:2) de zoon van de belofte ontvangen zou.

Twee zaken zijn hier niet te vergeten. 1e. dat God ervoor zorgde, dat, als straks Izaak geboren werd, elke twijfel aan de wondermacht Gods werd voorkomen, en 2e. dat ook deze weg voor Abraham nog een beproevingsweg was. Eindelijk scheen de belofte vervuld te worden, dat hem uit Sara een zoon, de zoon van de belofte, zou geboren worden, en nu was het, alsof alle hoop de bodem werd ingeslagen, daar Sara in de macht van Abimelech was..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile