Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Genesis 26

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 26

Genesis 26:1.

IZAAK'S OMZWERVEN EN VERBLIJF TE GERAR. TWIST OVER WATERPUTTEN. VERBOND MET ABIMELECH.

I Genesis 26:1-Genesis 26:11. Bij een honger in Kanan wil Izaak, evenals vroeger zijn vader Abraham deed, naar Egypte trekken, maar de Heere gebiedt hem in het land te blijven en legt plechtig de aan Abraham gegeven belofte op hem. Hij woont te Gerar, en geeft daar zijn vrouw voor zijn zuster uit. Abimelech bemerkt de onwaarheid daarvan, en neemt hem door een openlijk verbod in bescherming tegen zijn onderdanen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 26

Genesis 26:1.

IZAAK'S OMZWERVEN EN VERBLIJF TE GERAR. TWIST OVER WATERPUTTEN. VERBOND MET ABIMELECH.

I Genesis 26:1-Genesis 26:11. Bij een honger in Kanan wil Izaak, evenals vroeger zijn vader Abraham deed, naar Egypte trekken, maar de Heere gebiedt hem in het land te blijven en legt plechtig de aan Abraham gegeven belofte op hem. Hij woont te Gerar, en geeft daar zijn vrouw voor zijn zuster uit. Abimelech bemerkt de onwaarheid daarvan, en neemt hem door een openlijk verbod in bescherming tegen zijn onderdanen.

Vers 1

1. En er was, enige jaren na Abraham's dood (Genesis 26:18), nog voor het in Genesis 21:29-Genesis 21:34 meegedeelde, waarschijnlijk te Bersba, (Genesis 26:23-Genesis 26:33), voorviel, honger 1) in dat land Kanan, waar Izaak tot hiertoe gewoond had, behalve de eerste honger, zwaarder dan de vorige, die in de dagen van Abraham geweest was (Genesis 12:10); daarom toog Izaak tot Abimelech, 2) de koning van de Filistijnen, naar diens residentiestad, Gerar.

1) De geschiedenis van Izaak begint met dezelfde beproeving als die van Abraham..

Gij moogt wel zeggen, dat het leven van de gelovigen in de grote trekken steeds hetzelfde is; waarom dan ook het leven van de een dikwijls zoveel heeft van het leven van de andere gelovige. En geen wonder. Daar zijn toch twee hoofdbronnen, waaruit de wateren ontspringen, die in de bedding van het menselijk leven in- en voortstromen. De genade van God is een springader van het leven en fontein van alle goeds; de ellende van de mensen en de in diens val mede verzondigde natuur, vormen de andere bron, die niets anders dan bittere wateren opgeeft. Uit beide ontvangt het kind van God te drinken en het is God zelf, "Wiens hand de beker houdt, vol van mengelingen, en Hij schenkt daaruit." (Psalms 75:9). Zo zullen in het leven van de gelovige dag en nacht, morgen en avond, lief en leed, benauwdheid en verruiming zich, aan de zijde van het graf, ook voortdurend afwisselen of, dikwijls, zelfs elkaar vergezellen, hoe vreemd dit ook schijnt. Enkel licht of enkel duisternis is het leven van het kind van God op aarde nooit..

2) Deze koning is volgens sommig gevoelen niet dezelfde, als de in Genesis 20:2 vermelde; er liggen ongeveer 75 of 80 jaar tussen. Abimelech (koningsvader) is een titel even als Pichol (Genesis 26:26). Het is echter wel mogelijk, dat hij dezelfde Abimelech is geweest: die nu, daar hij zoveel ouder is geworden, er niet meer aan denkt, om Rebekka in zijn harem op te nemen..

Vers 1

1. En er was, enige jaren na Abraham's dood (Genesis 26:18), nog voor het in Genesis 21:29-Genesis 21:34 meegedeelde, waarschijnlijk te Bersba, (Genesis 26:23-Genesis 26:33), voorviel, honger 1) in dat land Kanan, waar Izaak tot hiertoe gewoond had, behalve de eerste honger, zwaarder dan de vorige, die in de dagen van Abraham geweest was (Genesis 12:10); daarom toog Izaak tot Abimelech, 2) de koning van de Filistijnen, naar diens residentiestad, Gerar.

1) De geschiedenis van Izaak begint met dezelfde beproeving als die van Abraham..

Gij moogt wel zeggen, dat het leven van de gelovigen in de grote trekken steeds hetzelfde is; waarom dan ook het leven van de een dikwijls zoveel heeft van het leven van de andere gelovige. En geen wonder. Daar zijn toch twee hoofdbronnen, waaruit de wateren ontspringen, die in de bedding van het menselijk leven in- en voortstromen. De genade van God is een springader van het leven en fontein van alle goeds; de ellende van de mensen en de in diens val mede verzondigde natuur, vormen de andere bron, die niets anders dan bittere wateren opgeeft. Uit beide ontvangt het kind van God te drinken en het is God zelf, "Wiens hand de beker houdt, vol van mengelingen, en Hij schenkt daaruit." (Psalms 75:9). Zo zullen in het leven van de gelovige dag en nacht, morgen en avond, lief en leed, benauwdheid en verruiming zich, aan de zijde van het graf, ook voortdurend afwisselen of, dikwijls, zelfs elkaar vergezellen, hoe vreemd dit ook schijnt. Enkel licht of enkel duisternis is het leven van het kind van God op aarde nooit..

2) Deze koning is volgens sommig gevoelen niet dezelfde, als de in Genesis 20:2 vermelde; er liggen ongeveer 75 of 80 jaar tussen. Abimelech (koningsvader) is een titel even als Pichol (Genesis 26:26). Het is echter wel mogelijk, dat hij dezelfde Abimelech is geweest: die nu, daar hij zoveel ouder is geworden, er niet meer aan denkt, om Rebekka in zijn harem op te nemen..

Vers 2

2. En de HEERE verscheen hem, toen hij zich voorgenomen had, evenals zijn vader, naar Egypte te trekken, en Hij zei: Trek niet af naar Egypte; 1) dat heidense land mag niet altijd het toevluchtsoord voor Mijn uitverkorengeslacht zijn; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; Ik kan u ook zonder Egypte's korenschuren in dit land met de uwen bewaren. (Genesis 26:12).

1) Het aftrekken naar Egypte in tijd van hongersnood was gevaarlijk, omdat het de aartsvaders had kunnen verleiden, om zich in de weilanden van Egypte te vestigen en het land van de belofte te vergeten. Voor de zwakkere Izaak was dit gevaar groter dan voor Abraham (Genesis 12:1). Slechts ten gevolge van kennelijke, in het oog lopende bestieringen Gods moest het verblijf in Egypte aan het uitverkoren volk geoorloofd zijn..

Vers 2

2. En de HEERE verscheen hem, toen hij zich voorgenomen had, evenals zijn vader, naar Egypte te trekken, en Hij zei: Trek niet af naar Egypte; 1) dat heidense land mag niet altijd het toevluchtsoord voor Mijn uitverkorengeslacht zijn; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; Ik kan u ook zonder Egypte's korenschuren in dit land met de uwen bewaren. (Genesis 26:12).

1) Het aftrekken naar Egypte in tijd van hongersnood was gevaarlijk, omdat het de aartsvaders had kunnen verleiden, om zich in de weilanden van Egypte te vestigen en het land van de belofte te vergeten. Voor de zwakkere Izaak was dit gevaar groter dan voor Abraham (Genesis 12:1). Slechts ten gevolge van kennelijke, in het oog lopende bestieringen Gods moest het verblijf in Egypte aan het uitverkoren volk geoorloofd zijn..

Vers 3

3. Woon als vreemdeling, 1) trek rond in dat land, en Ik a) zal ook daar met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen, Kanan in al zijn verschillende delen geven, en zal de eed bevestigen, die Ik Abraham, uw vader gezworen heb.

a) Genesis 13:15; Genesis 15:18

1) Ook Izaak moet leren te leven door het geloof in of op de belofte. Ook hij mag de pinnen niet al te diep in de aarde inslaan. Maar opdat ook zijn geloof zou geschraagd worden, bevestigt de Heere hem de belofte aan Abraham gedaan..

Vers 3

3. Woon als vreemdeling, 1) trek rond in dat land, en Ik a) zal ook daar met u zijn, en zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen, Kanan in al zijn verschillende delen geven, en zal de eed bevestigen, die Ik Abraham, uw vader gezworen heb.

a) Genesis 13:15; Genesis 15:18

1) Ook Izaak moet leren te leven door het geloof in of op de belofte. Ook hij mag de pinnen niet al te diep in de aarde inslaan. Maar opdat ook zijn geloof zou geschraagd worden, bevestigt de Heere hem de belofte aan Abraham gedaan..

Vers 4

4. En a) Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren aan de hemel, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en b) in uw zaad zullen gezegend worden alle volken op aarde.

a)Genesis 13:15,Genesis 13:16 b) Genesis 12:3; Genesis 18:8; Genesis 22:18.

Vers 4

4. En a) Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren aan de hemel, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en b) in uw zaad zullen gezegend worden alle volken op aarde.

a)Genesis 13:15,Genesis 13:16 b) Genesis 12:3; Genesis 18:8; Genesis 22:18.

Vers 5

5. Daarom leg Ik alle beloften, die Ik uw vader uit genade gaf, op u, dat Abraham 1) Mijn stem gehoorzaam geweest is, toen Ik hem beval, zijn enige zoon te nemen en aan Mij te offeren (Genesis 22:18), en bovendien in zijn gehele leven heeft onderhouden, Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 2) Weet dus, langs welke weg die belofte verder zal voortgaan op uw eigen kinderen.

1) Abraham wordt zelfs na zijn dood nog door God geëerd en de zoon als voorbeeld van geloofstrouw voorgehouden.

De gehoorzaamheid van Abraham is niet de verdienende oorzaak van de zegen aan Izaak geschonken, maar de Heere bevestigt hier zijn belofte aan de zoon van degene, die zijn geboden heeft onderhouden. Om Zichzelfs wil, om het verbond, dat Hij met Abraham had opgericht, en wat door de vader van de gelovigen was gehouden. Al is dus de gehoorzaamheid niet de verdienende oorzaak, toch staat deze zegen met haar in het nauwste verband..

2) De Heere verzekert hier, wat Hij later in zijn heilige Wet zegt, voornamelijk in het 2de gebod. De wet was nog niet gegeven als afgerond geheel, maar de inhoud van de wet was bekend, ook van Adam tot Mozes..

Vers 5

5. Daarom leg Ik alle beloften, die Ik uw vader uit genade gaf, op u, dat Abraham 1) Mijn stem gehoorzaam geweest is, toen Ik hem beval, zijn enige zoon te nemen en aan Mij te offeren (Genesis 22:18), en bovendien in zijn gehele leven heeft onderhouden, Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 2) Weet dus, langs welke weg die belofte verder zal voortgaan op uw eigen kinderen.

1) Abraham wordt zelfs na zijn dood nog door God geëerd en de zoon als voorbeeld van geloofstrouw voorgehouden.

De gehoorzaamheid van Abraham is niet de verdienende oorzaak van de zegen aan Izaak geschonken, maar de Heere bevestigt hier zijn belofte aan de zoon van degene, die zijn geboden heeft onderhouden. Om Zichzelfs wil, om het verbond, dat Hij met Abraham had opgericht, en wat door de vader van de gelovigen was gehouden. Al is dus de gehoorzaamheid niet de verdienende oorzaak, toch staat deze zegen met haar in het nauwste verband..

2) De Heere verzekert hier, wat Hij later in zijn heilige Wet zegt, voornamelijk in het 2de gebod. De wet was nog niet gegeven als afgerond geheel, maar de inhoud van de wet was bekend, ook van Adam tot Mozes..

Vers 6

6. Alzo, naar dit goddelijk gebod (Genesis 26:2,Genesis 26:3) en een hem daarbij gegeven bijzondere aanwijzing, woonde Izaak, de Heere gehoorzamende, te Gerar en trok niet naar Egypte.

Izaak was een kinderlijke ziel. Mogen met recht Abraham een koninklijk gelovige en Jakob een worstelende gelovige worden genoemd, Izaak is ongetwijfeld een stille gelovige; het beeld van de stille in den lande. 7. En als de mannen van die plaats hem vroegen van zijn vrouw, omtrent Rebekka: Wie is zij? Is zij uw vrouw? Zei hij, daar hij, van de handelwijze van zijn vader wetende (hoofdstuk. 12:11-13; 20:2,11-13) diezelfde maatregel van voorzichtigheid wilde aanwenden: Zij is mijn zuster, 1) hoewel hij daartoe niet, gelijk Abraham, een schijn van recht had; want hij vreesde te zeggen: zij is mijn vrouw; opdat mij misschien, zei hij, de mannen van deze plaats niet doden om Rebekka; want zij was, evenals Sara, nog in haar ouderdom, schoon van aangezicht.2)

1) Hierin is hij vooreerst te beschuldigen, omdat hij, om het leven te behouden, tot huichelarij, welke met bedriegerij gelijk staat, zijn toevlucht nam; vervolgens omdat hij zijn vrouw, door haar de band van het huwelijk los te maken, aan vreemden prijs gaf. Maar voornamelijk staat hij hierin schuldig, dat hij, niet lettende op het huiselijk voorbeeld, deze zonde in het openbaar, uit eigen beweging, bedreef. Daaruit blijkt, hoezeer onze natuur tot het ongeloof geneigd is en hoe gemakkelijk wij in dubbelzinnige zaken in het nemen van onze maatregelen bedrogen uitkomen. Daar wij dus door zoveel gevaren van alle kanten omringd worden, hebben wij de Heere te vragen, dat Hij ons door zijn Geest zal leiden, opdat onze zielen niet door vrees en beving van het goede pad afwijken en schipbreuk lijden..

Izaak's voorgeven was zonder slimheid, daar hij reeds twee zonen had, en dus de waarheid spoedig moest openbaar worden. Hier blijkt zijn ongeschiktheid voor de uitwendige toestanden van het leven, zowel als zijn grote afhankelijkheid van het voorbeeld van de vader; bovendien zien wij in het weinige dat van hem verhaald wordt, een herhaling van Abrahams geschiedenis. Hij is de meest lijdelijke onder de drie aartsvaders; zijn leven gaat in stilheid voorbij. De aartsvaderlijke geschiedenis is alzo in het begin en in het einde rijk aan inhoud, het midden in veel minder rijk aan mededelingen van oefeningen en openbaringen van het geloof..

Ouders mogen wel toezien, dat zij rein voor God wandelen; hun zonden worden makkelijk door hun kinderen nagevolgd..

2) Waar schoonheid is, is mogelijk stof te danken; maar zeker, daar is tot bidden stof..

Vers 6

6. Alzo, naar dit goddelijk gebod (Genesis 26:2,Genesis 26:3) en een hem daarbij gegeven bijzondere aanwijzing, woonde Izaak, de Heere gehoorzamende, te Gerar en trok niet naar Egypte.

Izaak was een kinderlijke ziel. Mogen met recht Abraham een koninklijk gelovige en Jakob een worstelende gelovige worden genoemd, Izaak is ongetwijfeld een stille gelovige; het beeld van de stille in den lande. 7. En als de mannen van die plaats hem vroegen van zijn vrouw, omtrent Rebekka: Wie is zij? Is zij uw vrouw? Zei hij, daar hij, van de handelwijze van zijn vader wetende (hoofdstuk. 12:11-13; 20:2,11-13) diezelfde maatregel van voorzichtigheid wilde aanwenden: Zij is mijn zuster, 1) hoewel hij daartoe niet, gelijk Abraham, een schijn van recht had; want hij vreesde te zeggen: zij is mijn vrouw; opdat mij misschien, zei hij, de mannen van deze plaats niet doden om Rebekka; want zij was, evenals Sara, nog in haar ouderdom, schoon van aangezicht.2)

1) Hierin is hij vooreerst te beschuldigen, omdat hij, om het leven te behouden, tot huichelarij, welke met bedriegerij gelijk staat, zijn toevlucht nam; vervolgens omdat hij zijn vrouw, door haar de band van het huwelijk los te maken, aan vreemden prijs gaf. Maar voornamelijk staat hij hierin schuldig, dat hij, niet lettende op het huiselijk voorbeeld, deze zonde in het openbaar, uit eigen beweging, bedreef. Daaruit blijkt, hoezeer onze natuur tot het ongeloof geneigd is en hoe gemakkelijk wij in dubbelzinnige zaken in het nemen van onze maatregelen bedrogen uitkomen. Daar wij dus door zoveel gevaren van alle kanten omringd worden, hebben wij de Heere te vragen, dat Hij ons door zijn Geest zal leiden, opdat onze zielen niet door vrees en beving van het goede pad afwijken en schipbreuk lijden..

Izaak's voorgeven was zonder slimheid, daar hij reeds twee zonen had, en dus de waarheid spoedig moest openbaar worden. Hier blijkt zijn ongeschiktheid voor de uitwendige toestanden van het leven, zowel als zijn grote afhankelijkheid van het voorbeeld van de vader; bovendien zien wij in het weinige dat van hem verhaald wordt, een herhaling van Abrahams geschiedenis. Hij is de meest lijdelijke onder de drie aartsvaders; zijn leven gaat in stilheid voorbij. De aartsvaderlijke geschiedenis is alzo in het begin en in het einde rijk aan inhoud, het midden in veel minder rijk aan mededelingen van oefeningen en openbaringen van het geloof..

Ouders mogen wel toezien, dat zij rein voor God wandelen; hun zonden worden makkelijk door hun kinderen nagevolgd..

2) Waar schoonheid is, is mogelijk stof te danken; maar zeker, daar is tot bidden stof..

Vers 8

8. En het geschiedde, als hij een lange tijd daar geweest was, gedurende welke tijd de Heere hem wegens zijn zwakheid had bewaard voor de gevolgen, welke vroeger Abraham ondervonden had (Genesis 12:14,Genesis 12:15; Genesis 20:2), 1) dat Abimelech de koning van de Filistijnen, uit het venster 2) van zijn koninklijk paleis naar het tegenoverstaande huis van Izaak uitkeek, en hij zag, 3) dat, ziet, Izaak was jokkende, schertsende, liefkozende, met Rebekka zijn vrouw.

1) De Heere, die een ieder van de Zijnen kent, handelt in alles, ook in het straffen, naar wijsheid met hen. Het zachte woord tot Johannes: "Gij weet niet van hoedanige geest gij zijt," zou de hardere Petrus niet genezen hebben; het: "Ga weg achter mij, satan!" tot Petrus, zou de zachte Johannes hebben verpletterd. Het ene kind, ouders! moet immers zachter, het andere harder behandeld worden, zo doet ook de hemelse Opvoeder met Zijn kinderen.. 2) De vensters van de oude tijd waren openingen, door traliewerk afgesloten..

3)Ondertussen mag men uit het oordeel van Abimelech opmaken, hoe heilig en rein Izaak daar verkeerd heeft, dat hij geen aanleiding gaf tot verkeerde vermoedens; maar vervolgens, hoe de reinheid van zeden, toen veel groter was dan in onze eeuw. Want waarom veroordeelt hij deze daad niet in Izaak? Want ogenschijnlijk schuilt er toch een misdaad onder, daar hij, door op listige wijze haar zijn zuster noemende, daarmee stilzwijgend had erkend, dat zij niet zijn vrouw was. Ik nu twijfel er volstrekt niet aan, of zijn godsvrucht en eerbaar leven was voldoende, om zijn goede naam te beschermen..

Deze handeling van Izaak heeft ongetwijfeld bestaan in een dartel spelen met zijn huisvrouw of in een liefkozing..

Het woud heeft oren, en het veld heeft ogen; men doe daarom niets in de hoop, dat niemand het zien of horen zal..

Vers 8

8. En het geschiedde, als hij een lange tijd daar geweest was, gedurende welke tijd de Heere hem wegens zijn zwakheid had bewaard voor de gevolgen, welke vroeger Abraham ondervonden had (Genesis 12:14,Genesis 12:15; Genesis 20:2), 1) dat Abimelech de koning van de Filistijnen, uit het venster 2) van zijn koninklijk paleis naar het tegenoverstaande huis van Izaak uitkeek, en hij zag, 3) dat, ziet, Izaak was jokkende, schertsende, liefkozende, met Rebekka zijn vrouw.

1) De Heere, die een ieder van de Zijnen kent, handelt in alles, ook in het straffen, naar wijsheid met hen. Het zachte woord tot Johannes: "Gij weet niet van hoedanige geest gij zijt," zou de hardere Petrus niet genezen hebben; het: "Ga weg achter mij, satan!" tot Petrus, zou de zachte Johannes hebben verpletterd. Het ene kind, ouders! moet immers zachter, het andere harder behandeld worden, zo doet ook de hemelse Opvoeder met Zijn kinderen.. 2) De vensters van de oude tijd waren openingen, door traliewerk afgesloten..

3)Ondertussen mag men uit het oordeel van Abimelech opmaken, hoe heilig en rein Izaak daar verkeerd heeft, dat hij geen aanleiding gaf tot verkeerde vermoedens; maar vervolgens, hoe de reinheid van zeden, toen veel groter was dan in onze eeuw. Want waarom veroordeelt hij deze daad niet in Izaak? Want ogenschijnlijk schuilt er toch een misdaad onder, daar hij, door op listige wijze haar zijn zuster noemende, daarmee stilzwijgend had erkend, dat zij niet zijn vrouw was. Ik nu twijfel er volstrekt niet aan, of zijn godsvrucht en eerbaar leven was voldoende, om zijn goede naam te beschermen..

Deze handeling van Izaak heeft ongetwijfeld bestaan in een dartel spelen met zijn huisvrouw of in een liefkozing..

Het woud heeft oren, en het veld heeft ogen; men doe daarom niets in de hoop, dat niemand het zien of horen zal..

Vers 9

9. Toen riep Abimelech Izaak, liet hem bij zich ontbieden, en zei: Voorwaar, zie, ik heb het duidelijk bemerkt, zij is uw vrouw! hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijn zuster! En Izaak, zijn zwakheid aanstonds bekennende, 1) zei tot hem: Want ik zei: Dat ik niet misschien om harentwil sterve; misschien zouden zij mij gedood hebben, om mijn vrouw voor zich te nemen.

1) Ongeloof openbaart zich ook bij gelovigen, dikwijls sterk. Deze leugen is in Izaak zoveel te minder te vergeven als de belofte Gods: "Ik zal met u zijn" in Genesis 26:3 kort te voren hem gegeven was..

Met meer geloof zou ik vele werken volbrengen, die ik nu onafgedaan laat en vele moeilijkheden overwinnen, waardoor ik nu nog overwonnen word. Met sterker geloof zou ik vreugdevol arbeiden onder Uw oog en niet meer tranen storten over blaam van anderen; mijn leven hield op een aaneenschakeling van onuitgevoerde plannen te wezen, en telde niet meer die vele verstoorde voornemens: er zou geen chaos meer, maar volkomen orde heersen. Dan zou ik Uw wil gehoorzamen, terwijl ik nu niets dan struikeling, smart en zonde bij mij vind. Paulus sprak door ondervinding: "Ik vermag alle dingen door Hem, die mij kracht geeft," en ik zou kunnen zeggen: "Ik vermocht niets, want Gij gaaft mij geen kracht, omdat ik niet heb geloofd." Als de duivel Legio, sleep ik mijn ketenen temidden van de graven, in plaats dat ik zweefde door de hemelen gelijk de engel, dragende het evangelie. Heer! heb medelijden.

Ik geloof en geloof niet; ik heb geloof van hart, zonder het in daden te uiten. In mijn gebeden ben ik een gelovige, in de wereld als een ongelovige. Hoe goed versta ik de taal van een zekere vader tot zijn Zoon: "Ik geloof, Heer! kom mijn ongelovigheid te hulp." Wat mij geruststelt is, dat de belijdenis van ongeloof als geloofsuiting door Uw Zoon wordt aangenomen..

Hoe pijnlijk is het te zien, dat de gelovige aan de wereld zo dikwijls rechtmatige reden van billijk verwijt geeft. En nooit is de wereld braver en vromer, dan wanneer zij tegen de zonden van de gelovigen kan getuigen; nooit is zij gemoedelijker, dan wanneer zij iemand van het volk des Heren op zonde betrapt en nu op de vreselijke gevolgen van die zonde opmerkzaam kan maken. Dan wordt die wereld door de zonde van de gelovigen in eigen oog veel reiner en beter, en heeft een pleitgrond temeer tegen de leerstellingen en ernst van die vrome mensen, die toch ook hun zonden hebben en in het verborgene ook hun uitspanningen. Laat ons toezien, dat wij niet in het verborgene iets doen, waarmee ons openbaar leven in strijd is; laat ons toezien, dat wij de wereld geen gelegenheid geven voor boetepredikaties, die over onze zonde en afdwalingen kunnen handelen. Dikwijls zullen onze geheime zonden de oorzaak worden van onze openbare beschaming..

Vers 9

9. Toen riep Abimelech Izaak, liet hem bij zich ontbieden, en zei: Voorwaar, zie, ik heb het duidelijk bemerkt, zij is uw vrouw! hoe hebt gij dan gezegd: Zij is mijn zuster! En Izaak, zijn zwakheid aanstonds bekennende, 1) zei tot hem: Want ik zei: Dat ik niet misschien om harentwil sterve; misschien zouden zij mij gedood hebben, om mijn vrouw voor zich te nemen.

1) Ongeloof openbaart zich ook bij gelovigen, dikwijls sterk. Deze leugen is in Izaak zoveel te minder te vergeven als de belofte Gods: "Ik zal met u zijn" in Genesis 26:3 kort te voren hem gegeven was..

Met meer geloof zou ik vele werken volbrengen, die ik nu onafgedaan laat en vele moeilijkheden overwinnen, waardoor ik nu nog overwonnen word. Met sterker geloof zou ik vreugdevol arbeiden onder Uw oog en niet meer tranen storten over blaam van anderen; mijn leven hield op een aaneenschakeling van onuitgevoerde plannen te wezen, en telde niet meer die vele verstoorde voornemens: er zou geen chaos meer, maar volkomen orde heersen. Dan zou ik Uw wil gehoorzamen, terwijl ik nu niets dan struikeling, smart en zonde bij mij vind. Paulus sprak door ondervinding: "Ik vermag alle dingen door Hem, die mij kracht geeft," en ik zou kunnen zeggen: "Ik vermocht niets, want Gij gaaft mij geen kracht, omdat ik niet heb geloofd." Als de duivel Legio, sleep ik mijn ketenen temidden van de graven, in plaats dat ik zweefde door de hemelen gelijk de engel, dragende het evangelie. Heer! heb medelijden.

Ik geloof en geloof niet; ik heb geloof van hart, zonder het in daden te uiten. In mijn gebeden ben ik een gelovige, in de wereld als een ongelovige. Hoe goed versta ik de taal van een zekere vader tot zijn Zoon: "Ik geloof, Heer! kom mijn ongelovigheid te hulp." Wat mij geruststelt is, dat de belijdenis van ongeloof als geloofsuiting door Uw Zoon wordt aangenomen..

Hoe pijnlijk is het te zien, dat de gelovige aan de wereld zo dikwijls rechtmatige reden van billijk verwijt geeft. En nooit is de wereld braver en vromer, dan wanneer zij tegen de zonden van de gelovigen kan getuigen; nooit is zij gemoedelijker, dan wanneer zij iemand van het volk des Heren op zonde betrapt en nu op de vreselijke gevolgen van die zonde opmerkzaam kan maken. Dan wordt die wereld door de zonde van de gelovigen in eigen oog veel reiner en beter, en heeft een pleitgrond temeer tegen de leerstellingen en ernst van die vrome mensen, die toch ook hun zonden hebben en in het verborgene ook hun uitspanningen. Laat ons toezien, dat wij niet in het verborgene iets doen, waarmee ons openbaar leven in strijd is; laat ons toezien, dat wij de wereld geen gelegenheid geven voor boetepredikaties, die over onze zonde en afdwalingen kunnen handelen. Dikwijls zullen onze geheime zonden de oorzaak worden van onze openbare beschaming..

Vers 10

10. En Abimelech zei: Wat is dit, dat gij ons gedaan hebt? Het is niet recht, dat gij ons zo bedrogen hebt; want lichtelijk had, daar wij uw vrouw voor uw zuster hielden, n van dit volk 1) bij uw huisvrouw gelegd, zonder te vermoeden, dat hij zich aan een gehuwde vrouw vergreep, zodat gij een grote schuld, de zonde van echtbreuk met de goddelijke straffen daarover, over ons zou gebracht hebben. 2)

1) Uit dit woord, " n van dit volk", kan afgeleid worden, dat het dezelfde Abimelech is als van Abrahams dagen. Hij zelf denkt er niet meer aan, maar iemand van zijn volk zou zich aan die zonde hebben kunnen schuldig gemaakt..

2) De echt schijnt bij de Filistijnen voor z heilig, en haar verbreking voor een z grote zonde gehouden te zijn, dat een geheel land daarom kon gestraft worden. Uit dit woord van Abimelech blijkt duidelijk, wat de Apostel van het geloof schrijft. (Romans 2:14,Romans 2:15).

Vers 10

10. En Abimelech zei: Wat is dit, dat gij ons gedaan hebt? Het is niet recht, dat gij ons zo bedrogen hebt; want lichtelijk had, daar wij uw vrouw voor uw zuster hielden, n van dit volk 1) bij uw huisvrouw gelegd, zonder te vermoeden, dat hij zich aan een gehuwde vrouw vergreep, zodat gij een grote schuld, de zonde van echtbreuk met de goddelijke straffen daarover, over ons zou gebracht hebben. 2)

1) Uit dit woord, " n van dit volk", kan afgeleid worden, dat het dezelfde Abimelech is als van Abrahams dagen. Hij zelf denkt er niet meer aan, maar iemand van zijn volk zou zich aan die zonde hebben kunnen schuldig gemaakt..

2) De echt schijnt bij de Filistijnen voor z heilig, en haar verbreking voor een z grote zonde gehouden te zijn, dat een geheel land daarom kon gestraft worden. Uit dit woord van Abimelech blijkt duidelijk, wat de Apostel van het geloof schrijft. (Romans 2:14,Romans 2:15).

Vers 11

11. En Abimelech, nadat hij Izaak zo over zijn verkeerdheid had berispt, gebood door een openbaar bevelschrift, het gehele volk; zeggende, op aanmaning van de Heilige Geest (Psalm. 105:13-15), die de herinnering aan de goddelijke openbaring, welke zijn voorganger gehad had (Genesis 20:3-Genesis 20:7), in hem deed ontwaken: Zo wie deze man of zijn vrouw aanroert, in hun eer, aan hun lichaam of leven, of aan have en goed krenkt, zal voorzeker gedood worden. 1)

1) Bij die betoning van goddelijke liefde in deze bewaring zal Izaak zich diep hebben verootmoedigd en zijn zonde beweend. God helpt de Zijnen uit, ook als zij door hun eigen dwaasheid zich in gevaren hebben gebracht..

II. Genesis 26:12-Genesis 26:22. Izaak wordt in Gerar door de Heere, die Zijn belofte aan hem vervult, rijk gezegend, maar door de Filistijnen, die hem benijden, verdrukt en van plaats tot plaats verdrongen, totdat hij te Rehoboth rust vindt.

Vers 11

11. En Abimelech, nadat hij Izaak zo over zijn verkeerdheid had berispt, gebood door een openbaar bevelschrift, het gehele volk; zeggende, op aanmaning van de Heilige Geest (Psalm. 105:13-15), die de herinnering aan de goddelijke openbaring, welke zijn voorganger gehad had (Genesis 20:3-Genesis 20:7), in hem deed ontwaken: Zo wie deze man of zijn vrouw aanroert, in hun eer, aan hun lichaam of leven, of aan have en goed krenkt, zal voorzeker gedood worden. 1)

1) Bij die betoning van goddelijke liefde in deze bewaring zal Izaak zich diep hebben verootmoedigd en zijn zonde beweend. God helpt de Zijnen uit, ook als zij door hun eigen dwaasheid zich in gevaren hebben gebracht..

II. Genesis 26:12-Genesis 26:22. Izaak wordt in Gerar door de Heere, die Zijn belofte aan hem vervult, rijk gezegend, maar door de Filistijnen, die hem benijden, verdrukt en van plaats tot plaats verdrongen, totdat hij te Rehoboth rust vindt.

Vers 12

12. En Izaak, terwijl of Abimelech uit gunst, of de Filistijnen in pacht, hem een stuk grond afstonden, zaaide 1) in hetzelfde land, uit behoefte aan koren in die tijd van honger voor zich en zijn gezin, en hij vond in dat jaar honderd maten, honderdvoudige vruchten, gelijk in het Oosten wel nu en dan meer voorkomt (Luke 8:8); maar hier noch aan de oorspronkelijke vruchtbaarheid, noch aan de overvloed van dat jaar kon toegeschreven worden, doch een geheel andere oorzaak had; want de HEERE zegende hem naar zijn toezegging (Genesis 2:3), terwijl de overige velden in Gerar slechts de gewone en in die onvruchtbare tijd karige opbrengst gaven.

1) Abraham was slechts herder, toch plantte hij ook bomen. Izaak begint, behalve de veeteelt, ook de akkerbouw en Jakob schijnt hierin te zijn voortgegaan (Genesis 37:7). "De grond bij Gerar en Gaza is zeer vruchtbaar, en in Nutta-Abu-Sumar, een streek, noordwestelijk van Elusa gelegen, hebben de Arabieren korenmagazijnen. Nog heden komt in die landen, bijv. in Haran, een zo grote oogst voor.".

Hoewel Izaak als vreemdeling in dat land moest verkeren, toch was het zijn roeping te zorgen voor de behoeften van zijn gezin. Zijn leven was een leven van geloof, maar het geloofsleven ontslaat niet, om de middelen waar te nemen, noch op stoffelijk, noch op geestelijk gebied. Afhankelijkheid is een vrucht van genade. Izaak zaaide in afhankelijkheid en de Heere zegende hem..

Vers 12

12. En Izaak, terwijl of Abimelech uit gunst, of de Filistijnen in pacht, hem een stuk grond afstonden, zaaide 1) in hetzelfde land, uit behoefte aan koren in die tijd van honger voor zich en zijn gezin, en hij vond in dat jaar honderd maten, honderdvoudige vruchten, gelijk in het Oosten wel nu en dan meer voorkomt (Luke 8:8); maar hier noch aan de oorspronkelijke vruchtbaarheid, noch aan de overvloed van dat jaar kon toegeschreven worden, doch een geheel andere oorzaak had; want de HEERE zegende hem naar zijn toezegging (Genesis 2:3), terwijl de overige velden in Gerar slechts de gewone en in die onvruchtbare tijd karige opbrengst gaven.

1) Abraham was slechts herder, toch plantte hij ook bomen. Izaak begint, behalve de veeteelt, ook de akkerbouw en Jakob schijnt hierin te zijn voortgegaan (Genesis 37:7). "De grond bij Gerar en Gaza is zeer vruchtbaar, en in Nutta-Abu-Sumar, een streek, noordwestelijk van Elusa gelegen, hebben de Arabieren korenmagazijnen. Nog heden komt in die landen, bijv. in Haran, een zo grote oogst voor.".

Hoewel Izaak als vreemdeling in dat land moest verkeren, toch was het zijn roeping te zorgen voor de behoeften van zijn gezin. Zijn leven was een leven van geloof, maar het geloofsleven ontslaat niet, om de middelen waar te nemen, noch op stoffelijk, noch op geestelijk gebied. Afhankelijkheid is een vrucht van genade. Izaak zaaide in afhankelijkheid en de Heere zegende hem..

Vers 13

13. En die man werd groot, welgesteld door verdere zegen ook bij zijn veeteelt, ja hij werd doorgaans groter, altijd vermogender, totdat hij zeer groot, buitengewoon rijk, geworden was. (Genesis 24:35).

Izaak was deelgenoot van de belofte, niet alleen op geestelijk, maar ook op stoffelijk gebied..

Vers 13

13. En die man werd groot, welgesteld door verdere zegen ook bij zijn veeteelt, ja hij werd doorgaans groter, altijd vermogender, totdat hij zeer groot, buitengewoon rijk, geworden was. (Genesis 24:35).

Izaak was deelgenoot van de belofte, niet alleen op geestelijk, maar ook op stoffelijk gebied..

Vers 14

14. En hij had bezitting van schapen, en bezitting van runderen, en groot gezin van dienstknechten en dienstmaagden (Job 1:3, Proverbs 10:22; Psalms 127:2) zodat hem de Filistijnen benijden. 1)

1) Geluk wekt altijd nijd op. Dat bevreemde niemand; de wereld heeft nooit anders gedaan..

De afgunst van de vijanden kan toch de zegen des Heren, die Hij Zijn godvrezenden heeft toegedacht niet doen ophouden. (Genesis 26:32).

"Nijd is het paard, waar de duivel gaarne op rijdt." "hij vreet aan de ziel, even als de roest." Proverbs 15:30. 1 Peter 2:1.

Wij leren hier, dat de zegeningen van God, die betrekking hebben op het genot van het tegenwoordige en aardse leven, nooit onvermengd en onvoorwaardelijk zijn, maar altijd met moeilijkheden gepaard gaan, opdat de rust en de genoegens niet zorgeloos maken. Waaruit wij allen kunnen leren niet al te begerig te zijn naar grote schatten..

Nijd is juist het tegendeel van het wezen van God, dat liefde is. Hij maakt aan de satan gelijk, die onze stamouders het evenbeeld van God misgunde. Een nijdig mens maakt zich aan een hond gelijk. Hij zinkt steeds dieper, verstompt zich in al betere gevoelens, wordt ongeschikt om het goede te bevorderen, ja komt er eindelijk toe, om anderen te hinderen, verdacht te maken en schade te berokkenen. Niemand is van de nijd geheel vrij. 15. En zij begonnen allerlei vijandelijkheden hem aan te doen: in het bijzonder al de putten, die de knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, om daaruit zijn vee te drenken, die stopten de Filistijnen, en vulden deze met aarde. 1) Zo deden zij hem niet alleen grote schade, daar waterputten voor een herder van groot belang zijn, maar zij beschimpten ook de nagedachtenis van zijn vader, met wie zij toch vroeger een verbond gemaakt hadden. (Genesis 21:22).

1) Wat winst hadden de Filistijnen daarvan? Zeker, de mens is van nature geneigd zijn naaste te haten.

Vers 14

14. En hij had bezitting van schapen, en bezitting van runderen, en groot gezin van dienstknechten en dienstmaagden (Job 1:3, Proverbs 10:22; Psalms 127:2) zodat hem de Filistijnen benijden. 1)

1) Geluk wekt altijd nijd op. Dat bevreemde niemand; de wereld heeft nooit anders gedaan..

De afgunst van de vijanden kan toch de zegen des Heren, die Hij Zijn godvrezenden heeft toegedacht niet doen ophouden. (Genesis 26:32).

"Nijd is het paard, waar de duivel gaarne op rijdt." "hij vreet aan de ziel, even als de roest." Proverbs 15:30. 1 Peter 2:1.

Wij leren hier, dat de zegeningen van God, die betrekking hebben op het genot van het tegenwoordige en aardse leven, nooit onvermengd en onvoorwaardelijk zijn, maar altijd met moeilijkheden gepaard gaan, opdat de rust en de genoegens niet zorgeloos maken. Waaruit wij allen kunnen leren niet al te begerig te zijn naar grote schatten..

Nijd is juist het tegendeel van het wezen van God, dat liefde is. Hij maakt aan de satan gelijk, die onze stamouders het evenbeeld van God misgunde. Een nijdig mens maakt zich aan een hond gelijk. Hij zinkt steeds dieper, verstompt zich in al betere gevoelens, wordt ongeschikt om het goede te bevorderen, ja komt er eindelijk toe, om anderen te hinderen, verdacht te maken en schade te berokkenen. Niemand is van de nijd geheel vrij. 15. En zij begonnen allerlei vijandelijkheden hem aan te doen: in het bijzonder al de putten, die de knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, om daaruit zijn vee te drenken, die stopten de Filistijnen, en vulden deze met aarde. 1) Zo deden zij hem niet alleen grote schade, daar waterputten voor een herder van groot belang zijn, maar zij beschimpten ook de nagedachtenis van zijn vader, met wie zij toch vroeger een verbond gemaakt hadden. (Genesis 21:22).

1) Wat winst hadden de Filistijnen daarvan? Zeker, de mens is van nature geneigd zijn naaste te haten.

Vers 16

16. Zo geheel werd het vroeger uitgevaardigd verbod (Genesis 26:11) vergeten, dat dit plagen straffeloos geschiedde. Ook zei Abimelech tot Izaak: Trek van ons, want gij zijt veel machtiger geworden dan wij, 1) uw vee en uw knechten zijn z menigvuldig, dat gij het land uitzuigt en ons alzo het voedsel onttrekt.

1) Wellicht is Abimelech tot deze daad aangezet door het volk, hetwelk jaloers was geworden op de rijkdom van Izaak. Izaak had hierdoor te leren, dat hij als vreemdeling in dit land verkeerde, dat dit land dat van de ruste niet was.

Vers 16

16. Zo geheel werd het vroeger uitgevaardigd verbod (Genesis 26:11) vergeten, dat dit plagen straffeloos geschiedde. Ook zei Abimelech tot Izaak: Trek van ons, want gij zijt veel machtiger geworden dan wij, 1) uw vee en uw knechten zijn z menigvuldig, dat gij het land uitzuigt en ons alzo het voedsel onttrekt.

1) Wellicht is Abimelech tot deze daad aangezet door het volk, hetwelk jaloers was geworden op de rijkdom van Izaak. Izaak had hierdoor te leren, dat hij als vreemdeling in dit land verkeerde, dat dit land dat van de ruste niet was.

Vers 17

17. Toen toog Izaak, die wel wist, dat niet de plaats, maar zijn Heere hem rijk maakte, en deze zegen hem overal volgen zou, van daar, uit de stad Gerar en haar nabijheid, en hij legerde zich in het meer zuidelijk aan de beek Besor of Wady-Scheriah (1 Samuel 30:9,1 Samuel 30:10) gelegen dal van Gerar, 1) en woonde aldaar.

1) In dit dal, Gurf el-Gerar, richtte Constantijn een klooster op.

Vers 17

17. Toen toog Izaak, die wel wist, dat niet de plaats, maar zijn Heere hem rijk maakte, en deze zegen hem overal volgen zou, van daar, uit de stad Gerar en haar nabijheid, en hij legerde zich in het meer zuidelijk aan de beek Besor of Wady-Scheriah (1 Samuel 30:9,1 Samuel 30:10) gelegen dal van Gerar, 1) en woonde aldaar.

1) In dit dal, Gurf el-Gerar, richtte Constantijn een klooster op.

Vers 18

18. Als nu Izaak wedergekeerd was, groef hij, 1) overal de voetstappen van zijn vader volgende en zijn aandenken vernieuwende, die waterputten op, die zij, de knechten, ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde dezelfde namen naar de namen, waarmee zijn vader 2) die genoemd had.

1) Beter vertaald: "En Izaak groef weer op".

2) Dat noemen met de namen waarmee zijn vader ze genoemd had, deed Izaak, om daarmee te betuigen, dat zij behoorden tot het vaderlijk erfdeel, dat hij derhalve er een wettig recht op had..

Vers 18

18. Als nu Izaak wedergekeerd was, groef hij, 1) overal de voetstappen van zijn vader volgende en zijn aandenken vernieuwende, die waterputten op, die zij, de knechten, ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde dezelfde namen naar de namen, waarmee zijn vader 2) die genoemd had.

1) Beter vertaald: "En Izaak groef weer op".

2) Dat noemen met de namen waarmee zijn vader ze genoemd had, deed Izaak, om daarmee te betuigen, dat zij behoorden tot het vaderlijk erfdeel, dat hij derhalve er een wettig recht op had..

Vers 19

19. De knechten van Izaak dan groeven nog verder in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water, van uit de aarde voortspringend bronwater. Zulk een bron had veel groter waarde dan de waterputten of regenbakken, daar zulk een altijd fris water gaf en bij gebrek aan regen niet uitdroogde.

Vers 19

19. De knechten van Izaak dan groeven nog verder in dat dal, en zij vonden aldaar een put van levend water, van uit de aarde voortspringend bronwater. Zulk een bron had veel groter waarde dan de waterputten of regenbakken, daar zulk een altijd fris water gaf en bij gebrek aan regen niet uitdroogde.

Vers 20

20. En de herders van Gerar, die met hun kudden tot in dit dal kwamen, en, hoe zeldzamer zodanige bronnen waren, des te meer erop belust waren, twistten met Isaak's herders, zeggende: Dit water hoort ons toe; want gij hebt het op onze grond gevonden; en zij namen de bron met geweld in bezit. Daarom noemde hij de naam van die put Esek (twist), omdat zij met hem getwist hadden.

Vers 20

20. En de herders van Gerar, die met hun kudden tot in dit dal kwamen, en, hoe zeldzamer zodanige bronnen waren, des te meer erop belust waren, twistten met Isaak's herders, zeggende: Dit water hoort ons toe; want gij hebt het op onze grond gevonden; en zij namen de bron met geweld in bezit. Daarom noemde hij de naam van die put Esek (twist), omdat zij met hem getwist hadden.

Vers 21

21. Toen groeven zij, daar Izaak, wars van twisten, toegaf, een andere put, en daar twisten zij ook over, daar zij hem geheel uit hun nabijheid wilden verdringen. Daarom noemde hij deze Sitna (tegenstand), daar hij overal grote tegenstand bij hen vond.

Vers 21

21. Toen groeven zij, daar Izaak, wars van twisten, toegaf, een andere put, en daar twisten zij ook over, daar zij hem geheel uit hun nabijheid wilden verdringen. Daarom noemde hij deze Sitna (tegenstand), daar hij overal grote tegenstand bij hen vond.

Vers 22

22. En hij brak op van daar, 1) weer voor hen wijkende, en trok nu meer noordwaarts en hij groef een andere put, en zij twisten over die niet; daarom noemde hij deze Rehoboth (ruimte) en zei: Want nu heeft ons de HEERE voor degenen, die ons verdrongen, ruimte gemaakt, 2) en wij zijn, ondanks hun nijd, gewassen in dit land. 3)

1) Is dit gedurig wijken van Izaak toe te schrijven aan zijn godsvrucht, zijn liefde 1 Corinthians 13:4-1 Corinthians 13:7), of aan zijn zwakheid? Wij nemen het eerste aan, zonder het tweede te ontkennen. Welk van onze daden is rein? Ook ons beste handelen is bezoedeld. "Hoe moeilijk is het mij te kennen, mijn voornemens, mijn beweegredenen met juistheid te beoordelen. Ik meen Uw tegenwoordigheid te gevoelen en denk er slechts aan, dat ik tegenwoordig ben. Ik meen te bidden, en ik doe niets dan spreken. Ik wil door U in U handelen en bemerk, dat ook in deze handelwijze een geheime bedoeling van eigenliefde ligt. Zie, Heer! hier ben ik, gelijk ik ben, en zo ik mijzelf mocht leren kennen, het was alleen door uw Heilige Geest..

Het onderscheid tussen Abraham en Izaak is voornamelijk hierin gelegen, dat men Abraham meestal tevens goed en groot ziet handelen, terwijl Izaak daarentegen doorgaans slechts goed, vroom, oprecht, deugdzaam, maar zonder verhevenheid van geest handelt. Aanmerkelijk onderscheidt hij zich van Abraham, bij gelegenheid dat de putten, welke zijn vader bij plechtige geloften en eden tot zijn eigendom verkregen had, uit afgunst en nijd gedempt werden. Abraham durfde Abimelech vrijmoedig in het aangezicht zeggen, dat zijn volk onbillijk handelde. (Genesis 21:25). Geheel anders gaat Izaak te werk. Niettegenstaande het verbond dat zijn vader met de genoemde koning gesloten en dat ook op Abrahams nakomelingen betrekking had, verdraagt en zwicht hij. Zodra men hem dwingt, wijkt hij. En als de Filistijnen de klaarblijkelijke zegen, die op hem rust, eindelijk zien; als zij weer een verbond met hem willen sluiten-doet hij hun slechts een "weinig beduidend, zacht verwijt," Genesis 26:27.

2) Dat hij, na zware vervolging, zo rustig God dankt en Zijn goedheid looft, toont ons, hoe hij midden in de strijd een stil en onderworpen gemoed heeft behouden..

3) Beter "opdat wij kunnen wassen in dit land."

III. Genesis 26:23-Genesis 26:33. Van Rehoboth vertrekt Izaak naar Bersba, waar hem de Heere voor de tweede maal in zijn leven verschijnt, en hij zich neerzet, met het doel daar langer te vertoeven. Abimelech zoekt hem daar op en begeert een verbond met hem te sluiten. 23. Daarna toog hij, misschien, omdat ook daar nieuwe vijandelijkheden van de zijde van de Filistijnen te wachten waren, van daar naar het zuiden op, naar Bersba, waar ook eens zijn vader gewoond had. (Genesis 22:19).

Vers 22

22. En hij brak op van daar, 1) weer voor hen wijkende, en trok nu meer noordwaarts en hij groef een andere put, en zij twisten over die niet; daarom noemde hij deze Rehoboth (ruimte) en zei: Want nu heeft ons de HEERE voor degenen, die ons verdrongen, ruimte gemaakt, 2) en wij zijn, ondanks hun nijd, gewassen in dit land. 3)

1) Is dit gedurig wijken van Izaak toe te schrijven aan zijn godsvrucht, zijn liefde 1 Corinthians 13:4-1 Corinthians 13:7), of aan zijn zwakheid? Wij nemen het eerste aan, zonder het tweede te ontkennen. Welk van onze daden is rein? Ook ons beste handelen is bezoedeld. "Hoe moeilijk is het mij te kennen, mijn voornemens, mijn beweegredenen met juistheid te beoordelen. Ik meen Uw tegenwoordigheid te gevoelen en denk er slechts aan, dat ik tegenwoordig ben. Ik meen te bidden, en ik doe niets dan spreken. Ik wil door U in U handelen en bemerk, dat ook in deze handelwijze een geheime bedoeling van eigenliefde ligt. Zie, Heer! hier ben ik, gelijk ik ben, en zo ik mijzelf mocht leren kennen, het was alleen door uw Heilige Geest..

Het onderscheid tussen Abraham en Izaak is voornamelijk hierin gelegen, dat men Abraham meestal tevens goed en groot ziet handelen, terwijl Izaak daarentegen doorgaans slechts goed, vroom, oprecht, deugdzaam, maar zonder verhevenheid van geest handelt. Aanmerkelijk onderscheidt hij zich van Abraham, bij gelegenheid dat de putten, welke zijn vader bij plechtige geloften en eden tot zijn eigendom verkregen had, uit afgunst en nijd gedempt werden. Abraham durfde Abimelech vrijmoedig in het aangezicht zeggen, dat zijn volk onbillijk handelde. (Genesis 21:25). Geheel anders gaat Izaak te werk. Niettegenstaande het verbond dat zijn vader met de genoemde koning gesloten en dat ook op Abrahams nakomelingen betrekking had, verdraagt en zwicht hij. Zodra men hem dwingt, wijkt hij. En als de Filistijnen de klaarblijkelijke zegen, die op hem rust, eindelijk zien; als zij weer een verbond met hem willen sluiten-doet hij hun slechts een "weinig beduidend, zacht verwijt," Genesis 26:27.

2) Dat hij, na zware vervolging, zo rustig God dankt en Zijn goedheid looft, toont ons, hoe hij midden in de strijd een stil en onderworpen gemoed heeft behouden..

3) Beter "opdat wij kunnen wassen in dit land."

III. Genesis 26:23-Genesis 26:33. Van Rehoboth vertrekt Izaak naar Bersba, waar hem de Heere voor de tweede maal in zijn leven verschijnt, en hij zich neerzet, met het doel daar langer te vertoeven. Abimelech zoekt hem daar op en begeert een verbond met hem te sluiten. 23. Daarna toog hij, misschien, omdat ook daar nieuwe vijandelijkheden van de zijde van de Filistijnen te wachten waren, van daar naar het zuiden op, naar Bersba, waar ook eens zijn vader gewoond had. (Genesis 22:19).

Vers 24

24. En de HEERE verscheen hem 1) in een droom, in dezelfde nacht, toen hij daar aangekomen was, om zijn ziel, die door zo veelvuldig leed was neergebogen, weer op te richten, en zei: Ik ben de God van Abraham, uw Vader, 2) de God, die met uw vader in verbond heb gestaan en hem zo grote genade heb laten ondervinden. Vrees niet, 3) hoe vijandig de mensen ook mogen zijn, want Ik ben nietminder met u, dan Ik met uw vader geweest ben; en Ik zal u eveneens zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, om Abrahams mijns knechts wil, 4)om de aan hem gegeven beloften te vervullen en zijn geloofsgehoorzaamheid aan zijn nakomelingen te vergelden.

1) Te Bersba, de plaats, reeds bij Abrahams leven merkwaardig geworden, vernieuwde de Heere de verzekering van Zijn genade, gelijk Hij het later deed aan Jakob (Genesis 46:1). Daardoor, dat Hij enkele plaatsen op buitengewone wijze heiligde, schikte de Heere zich geheel naar het kinderlijk geloof van de aartsvaders..

Dit gezicht was een voorbereiding, opdat hij des te meer naar God zou luisteren en het voor hem meer zeker zou zijn, dat God met hem was; want het woord alleen had minder kracht. God verschijnt derhalve, opdat hij het geloof en het vertrouwen op zijn woord nader zou bevestigen. In hoofdzaak zijn de gezichten als het ware symbolen geweest van de goddelijke tegenwoordigheid, opdat de heilige vaderen niet zouden twijfelen, dat het God was, die die woorden tot hen sprak..

2) Met deze woorden wil God bij Izaak vertrouwen wekken. "Ik ben dezelfde," wil de Heere zeggen, "die aan Abraham, uw vader verscheen, en hem de heerlijkste beloften gegeven heb.".

3) Vrees niet; die bemoediging had Abraham nodig, toen hij, na de overwinning op de Oosterse koningen, voor hun wraak beefde; Izaak behoefde die reeds wegens zijn vreesachtige aard, toen de Filistijnen hem van plaats tot plaats verdreven..

Het "vrees niet" in het leven van de patriarchen, gaat de gehele Schrift door, totdat het in volle kracht is gekomen in de Engelenboodschap bij de geboorte van Christus, en op de paasmorgen..

4) Abraham ontving de belofte van de Messias in de naam van alle gelovigen; wanneer nu Izaak en ieder gelovige om Abrahams wil gezegend wordt, zo wordt hij eindelijk gezegend, omwille van de belofte, die aan Abraham gegeven zijn en alzo om Christus' wil..

Vers 24

24. En de HEERE verscheen hem 1) in een droom, in dezelfde nacht, toen hij daar aangekomen was, om zijn ziel, die door zo veelvuldig leed was neergebogen, weer op te richten, en zei: Ik ben de God van Abraham, uw Vader, 2) de God, die met uw vader in verbond heb gestaan en hem zo grote genade heb laten ondervinden. Vrees niet, 3) hoe vijandig de mensen ook mogen zijn, want Ik ben nietminder met u, dan Ik met uw vader geweest ben; en Ik zal u eveneens zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, om Abrahams mijns knechts wil, 4)om de aan hem gegeven beloften te vervullen en zijn geloofsgehoorzaamheid aan zijn nakomelingen te vergelden.

1) Te Bersba, de plaats, reeds bij Abrahams leven merkwaardig geworden, vernieuwde de Heere de verzekering van Zijn genade, gelijk Hij het later deed aan Jakob (Genesis 46:1). Daardoor, dat Hij enkele plaatsen op buitengewone wijze heiligde, schikte de Heere zich geheel naar het kinderlijk geloof van de aartsvaders..

Dit gezicht was een voorbereiding, opdat hij des te meer naar God zou luisteren en het voor hem meer zeker zou zijn, dat God met hem was; want het woord alleen had minder kracht. God verschijnt derhalve, opdat hij het geloof en het vertrouwen op zijn woord nader zou bevestigen. In hoofdzaak zijn de gezichten als het ware symbolen geweest van de goddelijke tegenwoordigheid, opdat de heilige vaderen niet zouden twijfelen, dat het God was, die die woorden tot hen sprak..

2) Met deze woorden wil God bij Izaak vertrouwen wekken. "Ik ben dezelfde," wil de Heere zeggen, "die aan Abraham, uw vader verscheen, en hem de heerlijkste beloften gegeven heb.".

3) Vrees niet; die bemoediging had Abraham nodig, toen hij, na de overwinning op de Oosterse koningen, voor hun wraak beefde; Izaak behoefde die reeds wegens zijn vreesachtige aard, toen de Filistijnen hem van plaats tot plaats verdreven..

Het "vrees niet" in het leven van de patriarchen, gaat de gehele Schrift door, totdat het in volle kracht is gekomen in de Engelenboodschap bij de geboorte van Christus, en op de paasmorgen..

4) Abraham ontving de belofte van de Messias in de naam van alle gelovigen; wanneer nu Izaak en ieder gelovige om Abrahams wil gezegend wordt, zo wordt hij eindelijk gezegend, omwille van de belofte, die aan Abraham gegeven zijn en alzo om Christus' wil..

Vers 25

25. Toen bouwde hij daar een altaar, vervuld van de indruk: gewis de Heere is aan deze plaats (Genesis 28:16), en riep de naam des HEEREN aan 1) (zie Genesis 12:7,Genesis 12:8; Genesis 13:18) en hij sloeg aldaar zijn tent op; 2) zowel huiselijk als godsdienstig schikte hij alles tot een langer verblijf, daar de Heere zijn vrees had weggenomen (Genesis 26:24), en Isaak's knechten groeven daar een put, 3) begonnen op zijn bevel naar bronwater te graven, dat zij ook vonden. (Genesis 26:32). 1)Openbaringen van God ontvangt hij niet zo dikwijls, als zijn vader. Doch wanneer het hem gebeuren mag, met deze verwaardigd te worden, dan zijn ze hem evenzo eerwaardig en heilig, als ze voor Abraham waren; dan bouwt hij dankaltaren, en de uitbreiding van de kennis van de ware God gaat hem evenzeer ter harte als zijn vader; hij predikt de naam des Heren..

Ook hier wordt weer de openbare verering Gods bedoeld, opdat de omliggende volken zouden weten, dat hij de enige en waarachtige God diende en vereerde..

2) Hij bouwt voor de Heere vroeger een altaar, dan voor zichzelf een tent..

3) Uit deze mededeling blijkt, dat Izaak met allerlei tegenwerkingen van zijn vijanden te kampen heeft gehad. Te Bersba was toch een put. Deze was aan Abraham teruggegeven (21:30) ) door Abimelech. En nu is Izaak genoodzaakt een nieuwe te graven, hetzij die put door Abimelech's knechten of teruggenomen of verkocht was. Wel leerde ook Izaak hierdoor, dat het leven van Gods kinderen niet altijd als een zacht kabbelende beek voortvliet..

Vers 25

25. Toen bouwde hij daar een altaar, vervuld van de indruk: gewis de Heere is aan deze plaats (Genesis 28:16), en riep de naam des HEEREN aan 1) (zie Genesis 12:7,Genesis 12:8; Genesis 13:18) en hij sloeg aldaar zijn tent op; 2) zowel huiselijk als godsdienstig schikte hij alles tot een langer verblijf, daar de Heere zijn vrees had weggenomen (Genesis 26:24), en Isaak's knechten groeven daar een put, 3) begonnen op zijn bevel naar bronwater te graven, dat zij ook vonden. (Genesis 26:32). 1)Openbaringen van God ontvangt hij niet zo dikwijls, als zijn vader. Doch wanneer het hem gebeuren mag, met deze verwaardigd te worden, dan zijn ze hem evenzo eerwaardig en heilig, als ze voor Abraham waren; dan bouwt hij dankaltaren, en de uitbreiding van de kennis van de ware God gaat hem evenzeer ter harte als zijn vader; hij predikt de naam des Heren..

Ook hier wordt weer de openbare verering Gods bedoeld, opdat de omliggende volken zouden weten, dat hij de enige en waarachtige God diende en vereerde..

2) Hij bouwt voor de Heere vroeger een altaar, dan voor zichzelf een tent..

3) Uit deze mededeling blijkt, dat Izaak met allerlei tegenwerkingen van zijn vijanden te kampen heeft gehad. Te Bersba was toch een put. Deze was aan Abraham teruggegeven (21:30) ) door Abimelech. En nu is Izaak genoodzaakt een nieuwe te graven, hetzij die put door Abimelech's knechten of teruggenomen of verkocht was. Wel leerde ook Izaak hierdoor, dat het leven van Gods kinderen niet altijd als een zacht kabbelende beek voortvliet..

Vers 26

26. En Abimelech, die vroeger Izaak uit zijn hoofdstad had verdreven (Genesis 26:16), maar thans tot andere gedachten gekomen was, trok tot hem van Gerar, 1)om met hem een verbond te sluiten, met Ahuzzat (bezitting) zijn vriend, en Pichol zijn krijgsoverste.

1) Ziet, hoe de Heere werkt! Nu God gezegend heeft, komen de vijanden, die hem vroeger verdrongen, zijn vriendschap zoeken. "Als iemands wegen de Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen." (Proverbs 16:7)

Vers 26

26. En Abimelech, die vroeger Izaak uit zijn hoofdstad had verdreven (Genesis 26:16), maar thans tot andere gedachten gekomen was, trok tot hem van Gerar, 1)om met hem een verbond te sluiten, met Ahuzzat (bezitting) zijn vriend, en Pichol zijn krijgsoverste.

1) Ziet, hoe de Heere werkt! Nu God gezegend heeft, komen de vijanden, die hem vroeger verdrongen, zijn vriendschap zoeken. "Als iemands wegen de Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen." (Proverbs 16:7)

Vers 27

27. En Izaak zei tot hen, op geheel andere wijze dan zijn vader Abraham (hoofdstuk. 21:25,26): Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden; 1) het kan dus met de mij aangebodene vriendschap niet recht gemeend zijn.

Dit was geen teken van lichtgeraaktheid, maar bewijs van helder doorzicht. Izaak gevoelt zeer goed, dat er bij Abimelech nevenbedoelingen zijn, dat de vriendschap, die hij zoekt, en het verbond, dat hij wil sluiten, een staatkundige reden heeft..

Abimelech tegenover Izaak is een helder voorbeeld van de wereld tegenover de gelovige. Abimelech wil indruk maken door vertoon van grootheid, om alzo op het hart van Izaak te werken..

Vers 27

27. En Izaak zei tot hen, op geheel andere wijze dan zijn vader Abraham (hoofdstuk. 21:25,26): Waarom zijt gij tot mij gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden; 1) het kan dus met de mij aangebodene vriendschap niet recht gemeend zijn.

Dit was geen teken van lichtgeraaktheid, maar bewijs van helder doorzicht. Izaak gevoelt zeer goed, dat er bij Abimelech nevenbedoelingen zijn, dat de vriendschap, die hij zoekt, en het verbond, dat hij wil sluiten, een staatkundige reden heeft..

Abimelech tegenover Izaak is een helder voorbeeld van de wereld tegenover de gelovige. Abimelech wil indruk maken door vertoon van grootheid, om alzo op het hart van Izaak te werken..

Vers 28

28. En zij zeiden: Wij hebben merkelijk gezien, dat de HEERE met u is, in een zeer bijzondere betrekking tot u staat, en u op al uw wegen zegent; daarom hebben wij gezegd, hebben wij onderling besproken, om u voor te stellen: Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen ons en tussen u; en laat ons een verbond met u maken.

Nu Izaak toont, dat hij Abimelech's bedoelingen doorziet, moet deze er wel rond en open voor uit komen, wat zijn bedoeling is. Ook hierdoor hoopt hij het hart van Izaak te winnen. De wereld kan zich in allerlei bochten wringen om de gelovige te verschalken.. 29. Zo gij, als uw macht zo toeneemt, bij ons kwaad doet, gelijk als wij u niet aangeroerd hebben, herinner u slechts het verbod, dat ik omtrent u en uw huis gegeven heb (Genesis 26:11), en gelijk als wij bij u alleen goed gedaan hebben, 1) herinner u slechts de honderdvoudige oogst, die gij eens op onze akkers geoogst hebt (Genesis 26:12), en, hoewel wij u bevolen hebben van ons te gaan, omdat gij ons te machtig waart geworden, toch hebben wij u in vrede laten trekken en geenszins met geweld uitgedreven (Genesis 26:27). Gij zijt nu de gezegende des HEEREN; 2) zo zweer ons dan, dat gij ons geen schade zult doen.

1) Ik houd het ervoor, dat deze Abimelech listiger was, dan zijn vader, want hij houdt zich, alsof hij er niets van wist, dat zijn knechten de putten genomen hebben..

Z zou men tot een Abraham niet hebben durven spreken na zoveel onrecht. Licht merkt men in iemand zijn karakter op. Abimelech kent ook Izaak, en steeds zal men zulk een spreken van de wereld tot mannen van zoveel zwakheid, als deze, kunnen opmerken. Toch is Izaak, doordat God met hem is, ondanks zijn zwijgen en verdragen, een schrik voor de Filistijnen. Met Izaak (men lacht) spot de wereld; voor zijn God vreest men. Men drijft hem op een grote afstand, maar wil dan uit eigen belang, dat er vrede zij..

2) Zo handelt de wereld; nu eens is zij overmoedig, dan vleiend. Wie met haar vrede wil houden, moet veel kunnen verdragen..

In de mond van Abimelech betekenen deze woorden niet anders, dan dat hij gelooft, dat Izaak in de rechten van zijn vader Abraham is getreden..

Vers 28

28. En zij zeiden: Wij hebben merkelijk gezien, dat de HEERE met u is, in een zeer bijzondere betrekking tot u staat, en u op al uw wegen zegent; daarom hebben wij gezegd, hebben wij onderling besproken, om u voor te stellen: Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen ons en tussen u; en laat ons een verbond met u maken.

Nu Izaak toont, dat hij Abimelech's bedoelingen doorziet, moet deze er wel rond en open voor uit komen, wat zijn bedoeling is. Ook hierdoor hoopt hij het hart van Izaak te winnen. De wereld kan zich in allerlei bochten wringen om de gelovige te verschalken.. 29. Zo gij, als uw macht zo toeneemt, bij ons kwaad doet, gelijk als wij u niet aangeroerd hebben, herinner u slechts het verbod, dat ik omtrent u en uw huis gegeven heb (Genesis 26:11), en gelijk als wij bij u alleen goed gedaan hebben, 1) herinner u slechts de honderdvoudige oogst, die gij eens op onze akkers geoogst hebt (Genesis 26:12), en, hoewel wij u bevolen hebben van ons te gaan, omdat gij ons te machtig waart geworden, toch hebben wij u in vrede laten trekken en geenszins met geweld uitgedreven (Genesis 26:27). Gij zijt nu de gezegende des HEEREN; 2) zo zweer ons dan, dat gij ons geen schade zult doen.

1) Ik houd het ervoor, dat deze Abimelech listiger was, dan zijn vader, want hij houdt zich, alsof hij er niets van wist, dat zijn knechten de putten genomen hebben..

Z zou men tot een Abraham niet hebben durven spreken na zoveel onrecht. Licht merkt men in iemand zijn karakter op. Abimelech kent ook Izaak, en steeds zal men zulk een spreken van de wereld tot mannen van zoveel zwakheid, als deze, kunnen opmerken. Toch is Izaak, doordat God met hem is, ondanks zijn zwijgen en verdragen, een schrik voor de Filistijnen. Met Izaak (men lacht) spot de wereld; voor zijn God vreest men. Men drijft hem op een grote afstand, maar wil dan uit eigen belang, dat er vrede zij..

2) Zo handelt de wereld; nu eens is zij overmoedig, dan vleiend. Wie met haar vrede wil houden, moet veel kunnen verdragen..

In de mond van Abimelech betekenen deze woorden niet anders, dan dat hij gelooft, dat Izaak in de rechten van zijn vader Abraham is getreden..

Vers 30

30. Toen maakte hij, zonder zich lang op een weerlegging te bedenken, in de zin van Romans 12:17-Romans 12:21 waarbij tevens zijn natuurlijk karakter in aanmerking moet genomen worden, hun een maaltijd, en zij aten en dronken.

Vers 30

30. Toen maakte hij, zonder zich lang op een weerlegging te bedenken, in de zin van Romans 12:17-Romans 12:21 waarbij tevens zijn natuurlijk karakter in aanmerking moet genomen worden, hun een maaltijd, en zij aten en dronken.

Vers 31

31. En zij stonden, nadat hij hen `s nachts had geherbergd, `s morgens vroeg op, om het voorgenomen verbond te sluiten, en zij zwoeren de een de ander; daarna liet Izaak hen gaan, die wel in waarheid getoond had, wat het was iemand goed te doen, en zij togen van hem, op andere wijze, dan hij van hen gegaan was, daar zij hem met geweld wegdrongen, in vrede.

Vers 31

31. En zij stonden, nadat hij hen `s nachts had geherbergd, `s morgens vroeg op, om het voorgenomen verbond te sluiten, en zij zwoeren de een de ander; daarna liet Izaak hen gaan, die wel in waarheid getoond had, wat het was iemand goed te doen, en zij togen van hem, op andere wijze, dan hij van hen gegaan was, daar zij hem met geweld wegdrongen, in vrede.

Vers 32

32. En het geschiedde op dezelfde dag, waarop hij een voorbeeld van verzoenende en vergevende liefde gegeven had, dat Isaak's knechten kwamen, en boodschapten hem van de zaak van de put, die zij gegraven hadden (Genesis 26:25) en zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden.1)

1) Abraham woont gaarne in bossen (Mor, Mam) en plant gaarne bomen; Izaak houdt zich het liefst bij putten op, zijn lievelingsbezigheid is putten graven..

Vers 32

32. En het geschiedde op dezelfde dag, waarop hij een voorbeeld van verzoenende en vergevende liefde gegeven had, dat Isaak's knechten kwamen, en boodschapten hem van de zaak van de put, die zij gegraven hadden (Genesis 26:25) en zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden.1)

1) Abraham woont gaarne in bossen (Mor, Mam) en plant gaarne bomen; Izaak houdt zich het liefst bij putten op, zijn lievelingsbezigheid is putten graven..

Vers 33

33. 1) En hij noemde deze, ook hier weer zijn vader navolgende, die eveneens een put alzo genoemd had, Sba (put van zeven of van de eed), omdat op diezelfde dag dat men water vond, een verbond was bezworen, daarom is de naam van die stad, die in de nabijheid ligt, Bersba tot op deze dag. 2) 1) Izaak had ook zijn lijden, door de honger, te Gerar, door de nijd van de Filistijnen, door de verbanning uit hun land, door de twisten over de putten; maar hij wordt ook van God langzamerhand uitgeholpen; hij komt van Gerar naar het dal van Gerar, van het dal van Gerar naar Rehoboth, van Rehoboth naar Bersba. Er is geen ongeluk op aarde, waarin de vromen niet soms geraken. Het beste is, dat God hun steun en troost is (1 Kings 17:1; Psalms 91:1.

2) Isaak's geschiedenis is eerst geheel samengeweven met die van Abraham, later met die van zijn zonen. Dit hoofdstuk is het enige, waarin hijzelf als de hoofdpersoon optreedt. De Heere roept hem tot geen grote daden, noch tot veelbetekenende ondervindingen, Als grondtrek in zijn karakter zien wij het lijdelijke, het verdragende; hij wederstaat het kwade niet, bestrijdt het niet; maar overwint door geduld en toegevendheid. Zien wij dikwijls in hem zwakheid, gebrek aan moed en aan vastheid, wie zal hem veroordelen? Of is er iets goeds, iets goddelijks bij enige mens, dat niet door onze natuur besmet wordt? "Hij is een vroom, godvrezend man, vol van hartelijk vertrouwen op, en geloof aan de Voorzienigheid, verdraagzaam en toegeeflijk omtrent beledigingen; gevoelig over de buitensporigheden van zijn zoon (Genesis 26:35) terwijl het hem nochtans aan genoeg moed ontbreekt, om zich met kracht en nadruk tegen deze te verzetten; aan een rustig leven gewend; wat voedsel en gemak betreft, weker dan het voorgeslacht; overigens zonder hevige hartstochten, en reeds vroeg zwak en onbekwaam tot de bezigheden van het leven.".

Deze put is niet dezelfde als die door Abraham was teruggekregen, maar er dichtbij gelegen. Beide bronnen bestaan nog. De herhaling "daarom is de naam van die stad Bersba tot op deze dag", heft de mededeling in Genesis 21:1 niet op, maar bevestigt deze veeleer..

IV. Genesis 26:34, Genesis 26:35. Ezau huwt in zijn veertigste levensjaar met twee vrouwen uit het Kananitische geslacht en verbittert daardoor zijn ouders in hun ouderdom.

Vers 33

33. 1) En hij noemde deze, ook hier weer zijn vader navolgende, die eveneens een put alzo genoemd had, Sba (put van zeven of van de eed), omdat op diezelfde dag dat men water vond, een verbond was bezworen, daarom is de naam van die stad, die in de nabijheid ligt, Bersba tot op deze dag. 2) 1) Izaak had ook zijn lijden, door de honger, te Gerar, door de nijd van de Filistijnen, door de verbanning uit hun land, door de twisten over de putten; maar hij wordt ook van God langzamerhand uitgeholpen; hij komt van Gerar naar het dal van Gerar, van het dal van Gerar naar Rehoboth, van Rehoboth naar Bersba. Er is geen ongeluk op aarde, waarin de vromen niet soms geraken. Het beste is, dat God hun steun en troost is (1 Kings 17:1; Psalms 91:1.

2) Isaak's geschiedenis is eerst geheel samengeweven met die van Abraham, later met die van zijn zonen. Dit hoofdstuk is het enige, waarin hijzelf als de hoofdpersoon optreedt. De Heere roept hem tot geen grote daden, noch tot veelbetekenende ondervindingen, Als grondtrek in zijn karakter zien wij het lijdelijke, het verdragende; hij wederstaat het kwade niet, bestrijdt het niet; maar overwint door geduld en toegevendheid. Zien wij dikwijls in hem zwakheid, gebrek aan moed en aan vastheid, wie zal hem veroordelen? Of is er iets goeds, iets goddelijks bij enige mens, dat niet door onze natuur besmet wordt? "Hij is een vroom, godvrezend man, vol van hartelijk vertrouwen op, en geloof aan de Voorzienigheid, verdraagzaam en toegeeflijk omtrent beledigingen; gevoelig over de buitensporigheden van zijn zoon (Genesis 26:35) terwijl het hem nochtans aan genoeg moed ontbreekt, om zich met kracht en nadruk tegen deze te verzetten; aan een rustig leven gewend; wat voedsel en gemak betreft, weker dan het voorgeslacht; overigens zonder hevige hartstochten, en reeds vroeg zwak en onbekwaam tot de bezigheden van het leven.".

Deze put is niet dezelfde als die door Abraham was teruggekregen, maar er dichtbij gelegen. Beide bronnen bestaan nog. De herhaling "daarom is de naam van die stad Bersba tot op deze dag", heft de mededeling in Genesis 21:1 niet op, maar bevestigt deze veeleer..

IV. Genesis 26:34, Genesis 26:35. Ezau huwt in zijn veertigste levensjaar met twee vrouwen uit het Kananitische geslacht en verbittert daardoor zijn ouders in hun ouderdom.

Vers 34

34. Toen nu Ezau veertig jaar 1) oud was (Genesis 25:20; Joshua 14:7; Acts 7:23 ), nam hij, buiten weten en tegen de wil van zijn ouders, tot een vrouw Judith (zij die God looft), de dochter van Beëri (mijn bron), de Hethiet, en Basmath 2) (liefelijke), de dochter van Elon (eik), de Hethiet; dus twee vrouwen opeens uit de Kananieten.

1) Ook Izaak was veertig jaar oud toen hij Rebekka huwde. Wellicht dat Ezau dit deed uit navolging. Hij volgde zijn vader echter niet na in het zoeken van een godvrezende vrouw. Bovendien is hij de eerste na Lamech, die de polygamie invoert. Hij vertoont dan ook in vele gevallen de Lamech's gestalte..

2) Behalve deze vrouwen, neemt hij (Genesis 28:9) nog een derde, Mahlath. Deze namen luiden (Genesis 36:2) meestal anders. Over nkomen: het drietal, de naam Basmath, en de een als dochter van Elon, de andere als dochter van Ismaël. Of Ezau moet aan twee van zijn vrouwen andere namen hebben gegeven, f hij heeft een vijftal gehad, misschien reeds twee voor zijn veertigste jaar. Ezau legde hier zijn vleselijke gezindheid aan de dag, die aan de geest van de familie (Genesis 11:29; Genesis 24:2,Genesis 24:3) en de roeping van het uitverkoren geslacht geheel vreemd was, evenals vroeger in de keus van zijn beroep (Genesis 25:27) en bij de geschiedenis van het linzengerecht (Genesis 25:29-Genesis 25:34). Daardoor is zijn uitsluiting van het erven van de belofte (Genesis 27:1), die 37 jaren later, onder Gods toelating, volgde, gerechtvaardigd..

Vers 34

34. Toen nu Ezau veertig jaar 1) oud was (Genesis 25:20; Joshua 14:7; Acts 7:23 ), nam hij, buiten weten en tegen de wil van zijn ouders, tot een vrouw Judith (zij die God looft), de dochter van Beëri (mijn bron), de Hethiet, en Basmath 2) (liefelijke), de dochter van Elon (eik), de Hethiet; dus twee vrouwen opeens uit de Kananieten.

1) Ook Izaak was veertig jaar oud toen hij Rebekka huwde. Wellicht dat Ezau dit deed uit navolging. Hij volgde zijn vader echter niet na in het zoeken van een godvrezende vrouw. Bovendien is hij de eerste na Lamech, die de polygamie invoert. Hij vertoont dan ook in vele gevallen de Lamech's gestalte..

2) Behalve deze vrouwen, neemt hij (Genesis 28:9) nog een derde, Mahlath. Deze namen luiden (Genesis 36:2) meestal anders. Over nkomen: het drietal, de naam Basmath, en de een als dochter van Elon, de andere als dochter van Ismaël. Of Ezau moet aan twee van zijn vrouwen andere namen hebben gegeven, f hij heeft een vijftal gehad, misschien reeds twee voor zijn veertigste jaar. Ezau legde hier zijn vleselijke gezindheid aan de dag, die aan de geest van de familie (Genesis 11:29; Genesis 24:2,Genesis 24:3) en de roeping van het uitverkoren geslacht geheel vreemd was, evenals vroeger in de keus van zijn beroep (Genesis 25:27) en bij de geschiedenis van het linzengerecht (Genesis 25:29-Genesis 25:34). Daardoor is zijn uitsluiting van het erven van de belofte (Genesis 27:1), die 37 jaren later, onder Gods toelating, volgde, gerechtvaardigd..

Vers 35

35. En a) deze waren voor Izaak en Rebekka, reeds om haar afkomst, maar nog meer om haar afgodendienst en losbandigheid, een bitterheid van de geest. 1)

a) Genesis 27:46

1) Geen groter leed, dan ouders ondervinden, als hun kinderen verkeerde wegen bewandelen. Nu Izaak oud is en hoopt, dat de beproevingen een einde zullen nemen, komt enkel jammer en hartenleed..

Vers 35

35. En a) deze waren voor Izaak en Rebekka, reeds om haar afkomst, maar nog meer om haar afgodendienst en losbandigheid, een bitterheid van de geest. 1)

a) Genesis 27:46

1) Geen groter leed, dan ouders ondervinden, als hun kinderen verkeerde wegen bewandelen. Nu Izaak oud is en hoopt, dat de beproevingen een einde zullen nemen, komt enkel jammer en hartenleed..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-26.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile