Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 50

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 50

Genesis 50:1.

JAKOB WORDT BEGRAVEN, JOZEF STERFT

I. Genesis 50:1-Genesis 50:14. Jozef, nadat hij aan zijn smart over het sterven van zijn vader de vrije loop gelaten heeft, zorgt voor het balsemen van het lijk, volgens de gebruiken van Egypte. Ook de Egyptenaren bedrijven rouw over Jakob. Nadat die rouwtijd geëindigd is, vraagt Jozef verlof aan Farao, om zijn vader in Kanan te begraven. Die begrafenis heeft plaats; de koninklijke hof- en de Egyptische staatsbeambten nemen daaraan deel; de zware rouw trekt de opmerkzaamheid van de Kananieten

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 50

Genesis 50:1.

JAKOB WORDT BEGRAVEN, JOZEF STERFT

I. Genesis 50:1-Genesis 50:14. Jozef, nadat hij aan zijn smart over het sterven van zijn vader de vrije loop gelaten heeft, zorgt voor het balsemen van het lijk, volgens de gebruiken van Egypte. Ook de Egyptenaren bedrijven rouw over Jakob. Nadat die rouwtijd geëindigd is, vraagt Jozef verlof aan Farao, om zijn vader in Kanan te begraven. Die begrafenis heeft plaats; de koninklijke hof- en de Egyptische staatsbeambten nemen daaraan deel; de zware rouw trekt de opmerkzaamheid van de Kananieten

Vers 1

1. Toen viel Jozef, 1) door droefheid overweldigd, op van zijn vaders aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. (Genesis 46:4).

1) Van al de zonen van Jakob had Jozef het meest verloren, omdat hij van kindsaf de vader het liefste geweest was, daarna 22 jaar hem gemist had en eindelijk, tot beloning van gelovig verbeiden, hem weer verkregen had. Terwijl hij, zolang Israël nog leefde "in zijn moeilijke toestand in Egypte, onder diens priesterlijke bescherming zich mocht voelen moet het hem thans, nu zich Jakobs ogen sloten te moe geweest zijn, alsof hij weer in vorige eenzaamheid teruggezet was, om met God alleen zich daardoor te worstelen.

Vers 1

1. Toen viel Jozef, 1) door droefheid overweldigd, op van zijn vaders aangezicht, en hij weende over hem, en kuste hem. (Genesis 46:4).

1) Van al de zonen van Jakob had Jozef het meest verloren, omdat hij van kindsaf de vader het liefste geweest was, daarna 22 jaar hem gemist had en eindelijk, tot beloning van gelovig verbeiden, hem weer verkregen had. Terwijl hij, zolang Israël nog leefde "in zijn moeilijke toestand in Egypte, onder diens priesterlijke bescherming zich mocht voelen moet het hem thans, nu zich Jakobs ogen sloten te moe geweest zijn, alsof hij weer in vorige eenzaamheid teruggezet was, om met God alleen zich daardoor te worstelen.

Vers 2

2. En Jozef, om het lijk op de prachtigste wijze te verzorgen, en het, voor de verre weg naar de erfbegraafplaats te Hebron, behoorlijk te bewaren, gebood zijn knechten, de medicijn meesters, 1) diegenen onder zijn beambten, dit in de dienst van de artsen voorzagen, dat zij zijn vader balsemen zouden, 2) volgens de in Egypte gebruikelijke wijze; en de medicijnmeesters balsemden Israël, a) en wel zonder twijfel op de meest eervolle en kostbaarste van de drie daarbij gebruikelijke wijzen.

1) In Egypte had men voor iedere soort van ziekten een bijzondere geneesheer, zodat er bijzondere medicijnmeesters waren voor de ogen, het hoofd, de tanden, de maag enz. Later was er ook een bepaalde klasse van mensen, die voor het inbalsemen van lijken zorgden, en therapeuten heetten; hier verrichtten nog de gewone geneesmeesters dit werk.

2) De Egyptenaren geloofden, dat de ziel van de gestorvenen zolang om het lichaam zweefde, als dat nog behouden was; vervolgens moest zij door de lichamen van verschillende dieren, gedurende eeuwen of duizenden jaren, heen, om ten laatste weer met een menselijk lichaam bekleed te worden. Daarom zorgde men reeds in vroege tijden, dat de lijken van lieve afgestorvenen niet verteerden, maar zolang mogelijk bewaard bleven. Dit geschiedde door het inbalsemen. Nog heden zijn er in de Egyptische catacomben of bewaarplaatsen van doden, ontelbare gebalsemde lijken, die naar de gom, waarmee zij bestreken zijn, en die in het Perzisch mum genoemd wordt, mummies heten..

3) Er waren drie soorten van inbalsemen. De eerste en kostbaarste geschiedde aldus. Men trok door middel van een krom ijzer de hersenen uit het hoofd door de neus uit, en vulde de ledige plaats met specerijen; dan werd aan de linkerzijde van de buik met een scherpe steen een opening gemaakt; om de ingewanden uit te halen; het inwendige werd met dadelwijn uitgespoeld, met mirre, cassia enz. gevuld, en dan de buik weer dicht genaaid. Vervolgens legde men het lichaam in nitrium of salpeter, en liet het zo enige weken, nooit langer dan 70 dagen, staan; hierna werd het gewassen, in byssus gewikkeld, met gom bestreken, en zo de bloedverwanten teruggegeven. Deze brachten het in een nauwe kist, die met hieroglyphen beschilderd was, en van sycomorenhout was vervaardigd, en plaatsten het zo in de begraafplaatsen (Herod. 2:86; Diod. Sic. 1, 91)

De ingewanden deed men in een kist en wierp die in de Nijl, daar de buik voor de zetel van de zonden, bijzonder van eet- en drinkzonden, werd gehouden.

Vers 2

2. En Jozef, om het lijk op de prachtigste wijze te verzorgen, en het, voor de verre weg naar de erfbegraafplaats te Hebron, behoorlijk te bewaren, gebood zijn knechten, de medicijn meesters, 1) diegenen onder zijn beambten, dit in de dienst van de artsen voorzagen, dat zij zijn vader balsemen zouden, 2) volgens de in Egypte gebruikelijke wijze; en de medicijnmeesters balsemden Israël, a) en wel zonder twijfel op de meest eervolle en kostbaarste van de drie daarbij gebruikelijke wijzen.

1) In Egypte had men voor iedere soort van ziekten een bijzondere geneesheer, zodat er bijzondere medicijnmeesters waren voor de ogen, het hoofd, de tanden, de maag enz. Later was er ook een bepaalde klasse van mensen, die voor het inbalsemen van lijken zorgden, en therapeuten heetten; hier verrichtten nog de gewone geneesmeesters dit werk.

2) De Egyptenaren geloofden, dat de ziel van de gestorvenen zolang om het lichaam zweefde, als dat nog behouden was; vervolgens moest zij door de lichamen van verschillende dieren, gedurende eeuwen of duizenden jaren, heen, om ten laatste weer met een menselijk lichaam bekleed te worden. Daarom zorgde men reeds in vroege tijden, dat de lijken van lieve afgestorvenen niet verteerden, maar zolang mogelijk bewaard bleven. Dit geschiedde door het inbalsemen. Nog heden zijn er in de Egyptische catacomben of bewaarplaatsen van doden, ontelbare gebalsemde lijken, die naar de gom, waarmee zij bestreken zijn, en die in het Perzisch mum genoemd wordt, mummies heten..

3) Er waren drie soorten van inbalsemen. De eerste en kostbaarste geschiedde aldus. Men trok door middel van een krom ijzer de hersenen uit het hoofd door de neus uit, en vulde de ledige plaats met specerijen; dan werd aan de linkerzijde van de buik met een scherpe steen een opening gemaakt; om de ingewanden uit te halen; het inwendige werd met dadelwijn uitgespoeld, met mirre, cassia enz. gevuld, en dan de buik weer dicht genaaid. Vervolgens legde men het lichaam in nitrium of salpeter, en liet het zo enige weken, nooit langer dan 70 dagen, staan; hierna werd het gewassen, in byssus gewikkeld, met gom bestreken, en zo de bloedverwanten teruggegeven. Deze brachten het in een nauwe kist, die met hieroglyphen beschilderd was, en van sycomorenhout was vervaardigd, en plaatsten het zo in de begraafplaatsen (Herod. 2:86; Diod. Sic. 1, 91)

De ingewanden deed men in een kist en wierp die in de Nijl, daar de buik voor de zetel van de zonden, bijzonder van eet- en drinkzonden, werd gehouden.

Vers 3

3. En veertig dagen werden aan hem vervuld; want alzo werden vervuld de dagen van hen, die gebalsemd werden; en de Egyptenaars beweenden 1) hem zeventig dagen, van de dag van zijn dood af gerekend, dus nog 30 dagen na de balseming.

1) Wanneer in Egypte een koning stierf, droegen alle Egyptenaren rouw; zij scheurden hun klederen, sloten de tempels, brachten geen offeranden, noch hielden feesten. Dit duurde 72 dagen. Bijna gelijke eer bewees men hier aan Jakob, zeker op Farao's bevel, die bij het gesprek met hem (Genesis 47:7) wel een diepe indruk van de verheven persoonlijkheid van de grijze patriarch zal verkregen hebben, en die sedert de hervormingen van de staatsinrichting door Jozef (Genesis 46:13) ), voelde veel dank aan hem verschuldigd te zijn..

Vers 3

3. En veertig dagen werden aan hem vervuld; want alzo werden vervuld de dagen van hen, die gebalsemd werden; en de Egyptenaars beweenden 1) hem zeventig dagen, van de dag van zijn dood af gerekend, dus nog 30 dagen na de balseming.

1) Wanneer in Egypte een koning stierf, droegen alle Egyptenaren rouw; zij scheurden hun klederen, sloten de tempels, brachten geen offeranden, noch hielden feesten. Dit duurde 72 dagen. Bijna gelijke eer bewees men hier aan Jakob, zeker op Farao's bevel, die bij het gesprek met hem (Genesis 47:7) wel een diepe indruk van de verheven persoonlijkheid van de grijze patriarch zal verkregen hebben, en die sedert de hervormingen van de staatsinrichting door Jozef (Genesis 46:13) ), voelde veel dank aan hem verschuldigd te zijn..

Vers 4

4. Toen nu de dagen van zijn bewenen over waren, zo sprak Jozef, die gedurende de rouwtijd het haar van hoofd en baard had laten groeien, en alzo niet persoonlijk voor de koning kon verschijnen (Genesis 41:14), tothet huis van Farao, tot diens hofbeambten, zeggende: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, spreekt toch voor de oren van Farao, in mijn plaats, zeggende:

Vers 4

4. Toen nu de dagen van zijn bewenen over waren, zo sprak Jozef, die gedurende de rouwtijd het haar van hoofd en baard had laten groeien, en alzo niet persoonlijk voor de koning kon verschijnen (Genesis 41:14), tothet huis van Farao, tot diens hofbeambten, zeggende: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, spreekt toch voor de oren van Farao, in mijn plaats, zeggende:

Vers 5

5. Mijn vader heeft, toen hij gevoelde, dat zijn einde naderde (Genesis 47:29), mij doen zweren, zeggende: Zie ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanan gegraven heb, 1) daar zult gij mij begraven! Nu dan laat mij toch naar Kanan optrekken, dat ik mijn vader, overeenkomstig de aan hem gedane eed, begrave; dan zal ik terugkomen, en mijn ambt verder waarnemen; sta mij toe het lijk uit te voeren, en geef mij een korte tijd, om mijn kinderlijke plicht te volbrengen.

1) Waar Jozef hier meedeelt, dat Jakob hem gezegd heeft: "Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanan gegraven heb," daar heeft Jakob niet iets gezegd, wat met de waarheid in strijd is. Want toch het Hebreeuwse woord duidt aan graven, in de zin van inrichten. Abraham heeft het graf of de grafspelonk gekocht, en Jakob heeft wellicht er iets aan veranderd, of deze nog beter als begraafplaats ingericht. Laten wij ook niet vergeten, dat Jakob hier spreekt als wettige erfgenaam en opvolger van Abraham. Gelijk wij dikwijls zeggen iets gedaan te hebben, wat toch eigenlijk onze vaderen hebben gedaan, en wij dit doen, omdat wij staan op de schouders van onze vaderen, alzo had ook Jakob het recht, om alzo te spreken, ook al had hij niets aan de spelonk laten veranderen.. 6. En Farao zei, liet hem door zijn hofbeambten antwoorden: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft doen zweren. 1)

1) Het valt in het oog, hoezeer de kracht van de eed in aanzien was bij de heidenen en ongelovigen. Want, ofschoon Farao niet gezworen had, acht hij het toch onrecht te zijn, dat een belofte, onder zijn regering door een ander gegeven, geschonden wordt. Doch tegenwoordig is de vrees voor God zo in de wereld verdwenen, dat de meesten het haast voor een onschuldige scherts houden, elkaar onder aanroeping van de naam van God te bedriegen..

Vers 5

5. Mijn vader heeft, toen hij gevoelde, dat zijn einde naderde (Genesis 47:29), mij doen zweren, zeggende: Zie ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanan gegraven heb, 1) daar zult gij mij begraven! Nu dan laat mij toch naar Kanan optrekken, dat ik mijn vader, overeenkomstig de aan hem gedane eed, begrave; dan zal ik terugkomen, en mijn ambt verder waarnemen; sta mij toe het lijk uit te voeren, en geef mij een korte tijd, om mijn kinderlijke plicht te volbrengen.

1) Waar Jozef hier meedeelt, dat Jakob hem gezegd heeft: "Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanan gegraven heb," daar heeft Jakob niet iets gezegd, wat met de waarheid in strijd is. Want toch het Hebreeuwse woord duidt aan graven, in de zin van inrichten. Abraham heeft het graf of de grafspelonk gekocht, en Jakob heeft wellicht er iets aan veranderd, of deze nog beter als begraafplaats ingericht. Laten wij ook niet vergeten, dat Jakob hier spreekt als wettige erfgenaam en opvolger van Abraham. Gelijk wij dikwijls zeggen iets gedaan te hebben, wat toch eigenlijk onze vaderen hebben gedaan, en wij dit doen, omdat wij staan op de schouders van onze vaderen, alzo had ook Jakob het recht, om alzo te spreken, ook al had hij niets aan de spelonk laten veranderen.. 6. En Farao zei, liet hem door zijn hofbeambten antwoorden: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft doen zweren. 1)

1) Het valt in het oog, hoezeer de kracht van de eed in aanzien was bij de heidenen en ongelovigen. Want, ofschoon Farao niet gezworen had, acht hij het toch onrecht te zijn, dat een belofte, onder zijn regering door een ander gegeven, geschonden wordt. Doch tegenwoordig is de vrees voor God zo in de wereld verdwenen, dat de meesten het haast voor een onschuldige scherts houden, elkaar onder aanroeping van de naam van God te bedriegen..

Vers 7

7. En Jozef trok op, om zijn vader te begraven; en met hem trokken op al Farao's knechten, volgens bevel van de koning, namelijk: de oudsten van zijn huis, en al de oudsten van het land Egypte, de voornaamste, zowel van het hof als van de staatsbeambten.

Vers 7

7. En Jozef trok op, om zijn vader te begraven; en met hem trokken op al Farao's knechten, volgens bevel van de koning, namelijk: de oudsten van zijn huis, en al de oudsten van het land Egypte, de voornaamste, zowel van het hof als van de staatsbeambten.

Vers 8

8. Daartoe het gehele huis, de gehele hofstoet van Jozef, en zijn broeders, en het huis van zijn vader; alleen hun kleine kinderen, en hun schapen, en hun runderen lieten zij in het land Gosen, daar het hun voornemen niet was, om met hun gezin te vertrekken, maar zij na enige tijd weer naar Egypte wilden terugkeren.

Vers 8

8. Daartoe het gehele huis, de gehele hofstoet van Jozef, en zijn broeders, en het huis van zijn vader; alleen hun kleine kinderen, en hun schapen, en hun runderen lieten zij in het land Gosen, daar het hun voornemen niet was, om met hun gezin te vertrekken, maar zij na enige tijd weer naar Egypte wilden terugkeren.

Vers 9

9. En met hem trokken op, tot een bedekking voor de tocht door de woestijn, zowel wagens als ruiters; en het was tezamen een zeer zwaar leger.

Als een vreemdeling had Jakob Kanan verlaten, als een koning wordt hij in datzelfde land begraven, omringd door de aanzienlijken van het toen machtigste volk van de aarde. De wagens en ruiters dienden, om hen te beschermen tegen de aanvallen van wilde horden..

Vers 9

9. En met hem trokken op, tot een bedekking voor de tocht door de woestijn, zowel wagens als ruiters; en het was tezamen een zeer zwaar leger.

Als een vreemdeling had Jakob Kanan verlaten, als een koning wordt hij in datzelfde land begraven, omringd door de aanzienlijken van het toen machtigste volk van de aarde. De wagens en ruiters dienden, om hen te beschermen tegen de aanvallen van wilde horden..

Vers 10

10. Niet langs de kortste weg, die over Gaza door het gebied van de Filistijnen leidde, maar langs een omweg zochten zij nu Kanan. Eerst trokken zij door de woestijn, vervolgens om de Dode zee en gingen langs de oostzijde van die zee in noordelijke richting verder. Toen zij nu aan de dorsvloer van Atad, het plein van de doornbos, (een dorsvloer die op het veld was aangelegd, en, wegens de vele daar groeiende doornen, Atad genoemd werd) kwamen, dat aan de overzijde, aan de oostelijke oever, van de Jordaan is, niet ver van het noordelijke einde van de Dode zee, zo hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage; en hij, Jozef met zijn gehele huis, maakte zijn vader een rouw van zeven dagen.

De Egyptenaren bleven hier op de grenzen van Kanan achter, terwijl Jozef met zijn broeders straks de tocht vervolgen en het lijk van hun vader bijzetten in de grafspelonk.

Vers 10

10. Niet langs de kortste weg, die over Gaza door het gebied van de Filistijnen leidde, maar langs een omweg zochten zij nu Kanan. Eerst trokken zij door de woestijn, vervolgens om de Dode zee en gingen langs de oostzijde van die zee in noordelijke richting verder. Toen zij nu aan de dorsvloer van Atad, het plein van de doornbos, (een dorsvloer die op het veld was aangelegd, en, wegens de vele daar groeiende doornen, Atad genoemd werd) kwamen, dat aan de overzijde, aan de oostelijke oever, van de Jordaan is, niet ver van het noordelijke einde van de Dode zee, zo hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage; en hij, Jozef met zijn gehele huis, maakte zijn vader een rouw van zeven dagen.

De Egyptenaren bleven hier op de grenzen van Kanan achter, terwijl Jozef met zijn broeders straks de tocht vervolgen en het lijk van hun vader bijzetten in de grafspelonk.

Vers 11

11. Als de inwoners van het land, de Kananieten, die rouw zagen op het plein van de doornbos, zo zeiden zij tot elkaar: Dit is een zware rouw van de Egyptenaren over een dode; daarom noemde men (nog ten tijde, toen Mozes schreef, dus 2 of 300 daarna), haar naam Abel-Mizraïm, (klacht van de Egyptenaren), die, gelijk reeds opgemerkt is, aan het veer van de Jordaan is. 1)

1) Men heeft dus Jakob's lijk langs dezelfde weg in Kanan gevoerd, langs welke later de kinderen van Israël in het land binnendrongen. Men koos die omweg, omdat men moeilijkheden met de Filistijnen wilde vermijden, als ook, om door een uitbreiding aan de optocht grotere luister te verlenen. God vervulde ook hierdoor Zijn beloften aan Jakob (Genesis 46:4)

Vers 11

11. Als de inwoners van het land, de Kananieten, die rouw zagen op het plein van de doornbos, zo zeiden zij tot elkaar: Dit is een zware rouw van de Egyptenaren over een dode; daarom noemde men (nog ten tijde, toen Mozes schreef, dus 2 of 300 daarna), haar naam Abel-Mizraïm, (klacht van de Egyptenaren), die, gelijk reeds opgemerkt is, aan het veer van de Jordaan is. 1)

1) Men heeft dus Jakob's lijk langs dezelfde weg in Kanan gevoerd, langs welke later de kinderen van Israël in het land binnendrongen. Men koos die omweg, omdat men moeilijkheden met de Filistijnen wilde vermijden, als ook, om door een uitbreiding aan de optocht grotere luister te verlenen. God vervulde ook hierdoor Zijn beloften aan Jakob (Genesis 46:4)

Vers 12

12. En zijn zonen deden hem, terwijl de Egyptenaren aan de andere oever achtergebleven waren, gelijk als hij hun geboden had. (Genesis 49:29).

Vers 12

12. En zijn zonen deden hem, terwijl de Egyptenaren aan de andere oever achtergebleven waren, gelijk als hij hun geboden had. (Genesis 49:29).

Vers 13

13. Want a) zijn zonen voerden hem in het land Kanan, en begroeven hem in de spelonk van de akker van b) Machpla, welke Abraham met de akker gekocht had tot een erfbegraafplaats van Efron, de Hethiet, tegenover Mamre.

a)Acts 7:15, Acts 7:16 b) Genesis 23:16

Vers 13

13. Want a) zijn zonen voerden hem in het land Kanan, en begroeven hem in de spelonk van de akker van b) Machpla, welke Abraham met de akker gekocht had tot een erfbegraafplaats van Efron, de Hethiet, tegenover Mamre.

a)Acts 7:15, Acts 7:16 b) Genesis 23:16

Vers 14

14. Daarna keerde Jozef terug in Egypte, hij en zijn broeders, 1) en allen, die met hem opgetrokken waren, om zijn vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. De aan de andere oever gebleven Egyptenaren sloten zich nu weer bij de leden van de familie aan, en leidden hen langs de vorige weg weer naar Egypte.

1) Zij keerden terug naar Egypte, niet alleen, omdat zij door de ogenblikkelijke omstandigheden daartoe gedwongen werden, maar omdat zij het juk, hetwelk door de hand van God op hun halzen was gelegd, niet mochten afschudden. Hoewel de Heere niet allen door een vrijwillige gehoorzaamheid aan zich verbonden hield, toch houdt Hij hun gemoederen door verborgen koorden zo vast, dat zij zich niet tot iets anders laten vervoeren..

II. Genesis 50:15-Genesis 50:26. Na het terugkeren in Egypte, ontstaat er bezorgdheid bij Jozefs broeders, dat hij hen, nu zijn vader gestorven was, wegens hun vroegere misdaad zal straffen; hij stelt hen gerust; leeft nog vele jaren; ziet zijn geslacht zich uitbreiden; en bepaalt bij zijn dood, dat zijn lijk een roede naar Kanan zal genomen worden, wanneer de Heere zijn volk zal uitleiden.

Vers 14

14. Daarna keerde Jozef terug in Egypte, hij en zijn broeders, 1) en allen, die met hem opgetrokken waren, om zijn vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. De aan de andere oever gebleven Egyptenaren sloten zich nu weer bij de leden van de familie aan, en leidden hen langs de vorige weg weer naar Egypte.

1) Zij keerden terug naar Egypte, niet alleen, omdat zij door de ogenblikkelijke omstandigheden daartoe gedwongen werden, maar omdat zij het juk, hetwelk door de hand van God op hun halzen was gelegd, niet mochten afschudden. Hoewel de Heere niet allen door een vrijwillige gehoorzaamheid aan zich verbonden hield, toch houdt Hij hun gemoederen door verborgen koorden zo vast, dat zij zich niet tot iets anders laten vervoeren..

II. Genesis 50:15-Genesis 50:26. Na het terugkeren in Egypte, ontstaat er bezorgdheid bij Jozefs broeders, dat hij hen, nu zijn vader gestorven was, wegens hun vroegere misdaad zal straffen; hij stelt hen gerust; leeft nog vele jaren; ziet zijn geslacht zich uitbreiden; en bepaalt bij zijn dood, dat zijn lijk een roede naar Kanan zal genomen worden, wanneer de Heere zijn volk zal uitleiden.

Vers 15

15. Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij tot elkaar: Misschien1) zal ons Jozef haten; en hij zal ons, nu onze vader niet meer als onze beschermer tussen ons en hem staat; gewis vergelden al het kwaad; dat wij hem aangedaan hebben. 2)

1) In het Hebreeuws Toe. Indien. De vertaling van: "Indien Jozef ons haten zal en vergelden al het kwaad, dat wij hem hebben aangedaan" is beter. Weggelaten is dan: "Wat zal ons dan geschieden"? Iets wat meer voorkomt. Jozefs broeders handelen niet alleen onredelijk, maar ook onbillijk. Hun argwaan is ongegrond. Zij vrezen de bloedwraak, in het Oosten op wrede wijze dikwijls uitgeoefend, en waardoor soms gehele geslachten werden uitgeroeid. Zo schrijven zij aan Jozef een Ezau's gedachte toe. (Genesis 27:41)

2) Hier ziet gij welk een verschrikkelijk ongeluk de zonde en een kwaad geweten is; dat is een wond, die bijna niet te helen is. Wanneer de zonde voor de deur slaapt (Genesis 4:7), dan acht men haar niet, en zij wordt altijd met nog gruwelijker zonden opgehoopt; men valt van de ene zonde in de andere. Maar wanneer zij opgewekt en levend gemaakt worden, dan worden velen zo ver gedreven, dat zij geheel wanhopig worden, of in het water springen of zich ophangen, en zo sterven. Ja! zulk een dure artsenij en hulp behoort ertoe, opdat de wonde geheeld en de zonde weggenomen worde, namelijk de Godheid, die mens geworden is, en het bloed van de Zoon van God zelf..

Vers 15

15. Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij tot elkaar: Misschien1) zal ons Jozef haten; en hij zal ons, nu onze vader niet meer als onze beschermer tussen ons en hem staat; gewis vergelden al het kwaad; dat wij hem aangedaan hebben. 2)

1) In het Hebreeuws Toe. Indien. De vertaling van: "Indien Jozef ons haten zal en vergelden al het kwaad, dat wij hem hebben aangedaan" is beter. Weggelaten is dan: "Wat zal ons dan geschieden"? Iets wat meer voorkomt. Jozefs broeders handelen niet alleen onredelijk, maar ook onbillijk. Hun argwaan is ongegrond. Zij vrezen de bloedwraak, in het Oosten op wrede wijze dikwijls uitgeoefend, en waardoor soms gehele geslachten werden uitgeroeid. Zo schrijven zij aan Jozef een Ezau's gedachte toe. (Genesis 27:41)

2) Hier ziet gij welk een verschrikkelijk ongeluk de zonde en een kwaad geweten is; dat is een wond, die bijna niet te helen is. Wanneer de zonde voor de deur slaapt (Genesis 4:7), dan acht men haar niet, en zij wordt altijd met nog gruwelijker zonden opgehoopt; men valt van de ene zonde in de andere. Maar wanneer zij opgewekt en levend gemaakt worden, dan worden velen zo ver gedreven, dat zij geheel wanhopig worden, of in het water springen of zich ophangen, en zo sterven. Ja! zulk een dure artsenij en hulp behoort ertoe, opdat de wonde geheeld en de zonde weggenomen worde, namelijk de Godheid, die mens geworden is, en het bloed van de Zoon van God zelf..

Vers 16

16. Daarom ontboden zij 1) aan Jozef lieten zij tot hem spreken, wellicht door Benjamin, zeggende: Uw vader, die van zijn zijde ons alles vergeven heeft, heeft bevolen voor zijn dood, dat wij ook bij u vergeving zouden zoeken, zeggende:

1) Daar zij zichzelf schamen, vaardigen zij iemand af, die invloed bij Jozef had, om zijn hart geheel en al tot hen om te buigen..

Vers 16

16. Daarom ontboden zij 1) aan Jozef lieten zij tot hem spreken, wellicht door Benjamin, zeggende: Uw vader, die van zijn zijde ons alles vergeven heeft, heeft bevolen voor zijn dood, dat wij ook bij u vergeving zouden zoeken, zeggende:

1) Daar zij zichzelf schamen, vaardigen zij iemand af, die invloed bij Jozef had, om zijn hart geheel en al tot hen om te buigen..

Vers 17

17. Zo zult gij tot Jozef na mijn dood zeggen: Ei, vergeef 1) toch de overtreding van uw broeders; en hun zonde, want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu, laat zulk een voorspraak bij u gelden, en vergeef toch de overtredingen van de dienaren van de God van uw vader! 2) Gelijk wij n vader met u hadden, om wiens wil gij ons verschoond hebt, zo hebben wij thans, in dit vreemde land, n God met u, die wij dienen, de God van onze vader; vergeef ons dan om de wil van onze God. En Jozef weende, 3)als zij, door middel van hun afgevaardigde, alzo tot hem spraken. Hij weende van smart over hun wantrouwen, van aandoening over hun verootmoediging, en van medelijden met hun vrees.

1) Zij ontkennen niet, dat zij grotelijks hebben gezondigd; en zo weinig stellen zij door schuld verkleinend voor, dat zij, door de veelheid van de woorden, zichzelf veeleer nog bezwaren. Zij eisen dus niet dat hij hun vergiffenis schenkt, als was hun misdaad gering; maar om het vreselijke van de misdaad; komen zij eerst met het gezag van hun vader, vervolgens met de heilige naam van God. Deze belijdenis zou grote lof verdiend hebben, indien zij uit een zuivere bron was voortgekomen, en zonder omhaal van woorden en verdichtsels, om hun broeder te behagen, was uitgesproken..

2) "Van de God van uw vader." Zij noemen zich dienaars van de God van Jozefs vader, daar de God van Jakob zich ook op bijzondere wijze aan Jozef had geopenbaard, door hem en zijn zonen weer op te nemen in de schoot van het zaad van het Verbond. Zij wisten, dat Jozef Jakob's God als zijn God vereerde en lief had..

Jozefs broeders vreesden de bloedwraak, die in het oosten zo wreed is, en niet zelden gehele geslachten en stammen uitroeit. Nu pleitten zij om vergeving, vooreerst door schuldbelijdenis; zij waren verbroken van hart; en ten tweede, omdat zij dienaren waren van de God van de vaderen. Zij waren dus bekeerd en medegelovigen van Jozef..

3) Men is doorgaans van mening, dat het een man niet wel staat, dat hij weent. De schrift keurt alle menselijke aandoening goed, en wil dat zij haar vrije loop hebben. Abraham beweende zijn dode. Ook David weende meermalen. Zelfs de Heere, staande aan het graf van Lazarus, weende, ofschoon Hij aanstonds de gestorvene zou opwekken. Jozef was een rechte wener. Toen hij verkocht werd, zal hij ook wel geweend hebben uit de benauwdheid van zijn ziel, toen hij zijn broeders om genade bad, maar zij niet hoorden. Wat zal hij niet geweend hebben in Egypte, hij, een zeventienjarige jongeman, weggevoerd als een koopwaar, verwijderd van het ouderlijk huis, in een ver vreemd land in dienstbaarheid, ja in slavernij! Toen hij zijn broeders terugzag, weende hij wederom, en toen hij zich aan zijn broeders te kennen gaf, weende hij niet minder en wel zo overluid, dat de Egyptenaren het hoorden. Geen Bijbelheilige wordt zo dikwijls wenende voorgesteld als Jozef. Zulk een gevoelig hart had hij bij al zijn hoogheid!.

Jozef weende en hij schaamde zich voor zijn tranen niet, ook niet aan het hof, waar het wenen zo licht verleerd wordt. O, men zorg toch dat het hart niet hard worde, maar teder blijve in al de omstandigheden van het leven! Teder, niet week..

Dit is nu de vierde maal, dat er in Gods woord van Jozefs wenen gewag wordt gemaakt: eerst, als hij de broeders elkaar onderling hoorde beschuldigen (Genesis 42:24); later, toen hij zich aan hen bekend maakte (Genesis 45:2); toen hij met hen aan het sterfbed van zijn vader stond (Genesis 50:1); en nu, nu zij in diens naam hem om vergeving lieten vragen (Genesis 50:17). Jozef was een man, zo week van gemoed, dat de tranen spoedig bij hem opkwamen; maar ook zo groot van hart, dat hij zich voor die tranen niet schaamde. Ja, Jozef was een man, zo teder maar ook zo edel van ziel, dat hij, waar het nodig was, bovenal tranen tot tekenen en tolken van zijn liefde en genegenheid had en dan ook maakte. Een enkele stille traan zegt menigmaal meer dan duizend woorden van beklag of dank. Zo was het ook als "Jezus weende." O, het doet soms zo goed, als men in droefheid of ter verzoening onze hand heeft gegrepen en dan maar geen woord spreekt, maar in stilte met ons schreit..

Vers 17

17. Zo zult gij tot Jozef na mijn dood zeggen: Ei, vergeef 1) toch de overtreding van uw broeders; en hun zonde, want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu, laat zulk een voorspraak bij u gelden, en vergeef toch de overtredingen van de dienaren van de God van uw vader! 2) Gelijk wij n vader met u hadden, om wiens wil gij ons verschoond hebt, zo hebben wij thans, in dit vreemde land, n God met u, die wij dienen, de God van onze vader; vergeef ons dan om de wil van onze God. En Jozef weende, 3)als zij, door middel van hun afgevaardigde, alzo tot hem spraken. Hij weende van smart over hun wantrouwen, van aandoening over hun verootmoediging, en van medelijden met hun vrees.

1) Zij ontkennen niet, dat zij grotelijks hebben gezondigd; en zo weinig stellen zij door schuld verkleinend voor, dat zij, door de veelheid van de woorden, zichzelf veeleer nog bezwaren. Zij eisen dus niet dat hij hun vergiffenis schenkt, als was hun misdaad gering; maar om het vreselijke van de misdaad; komen zij eerst met het gezag van hun vader, vervolgens met de heilige naam van God. Deze belijdenis zou grote lof verdiend hebben, indien zij uit een zuivere bron was voortgekomen, en zonder omhaal van woorden en verdichtsels, om hun broeder te behagen, was uitgesproken..

2) "Van de God van uw vader." Zij noemen zich dienaars van de God van Jozefs vader, daar de God van Jakob zich ook op bijzondere wijze aan Jozef had geopenbaard, door hem en zijn zonen weer op te nemen in de schoot van het zaad van het Verbond. Zij wisten, dat Jozef Jakob's God als zijn God vereerde en lief had..

Jozefs broeders vreesden de bloedwraak, die in het oosten zo wreed is, en niet zelden gehele geslachten en stammen uitroeit. Nu pleitten zij om vergeving, vooreerst door schuldbelijdenis; zij waren verbroken van hart; en ten tweede, omdat zij dienaren waren van de God van de vaderen. Zij waren dus bekeerd en medegelovigen van Jozef..

3) Men is doorgaans van mening, dat het een man niet wel staat, dat hij weent. De schrift keurt alle menselijke aandoening goed, en wil dat zij haar vrije loop hebben. Abraham beweende zijn dode. Ook David weende meermalen. Zelfs de Heere, staande aan het graf van Lazarus, weende, ofschoon Hij aanstonds de gestorvene zou opwekken. Jozef was een rechte wener. Toen hij verkocht werd, zal hij ook wel geweend hebben uit de benauwdheid van zijn ziel, toen hij zijn broeders om genade bad, maar zij niet hoorden. Wat zal hij niet geweend hebben in Egypte, hij, een zeventienjarige jongeman, weggevoerd als een koopwaar, verwijderd van het ouderlijk huis, in een ver vreemd land in dienstbaarheid, ja in slavernij! Toen hij zijn broeders terugzag, weende hij wederom, en toen hij zich aan zijn broeders te kennen gaf, weende hij niet minder en wel zo overluid, dat de Egyptenaren het hoorden. Geen Bijbelheilige wordt zo dikwijls wenende voorgesteld als Jozef. Zulk een gevoelig hart had hij bij al zijn hoogheid!.

Jozef weende en hij schaamde zich voor zijn tranen niet, ook niet aan het hof, waar het wenen zo licht verleerd wordt. O, men zorg toch dat het hart niet hard worde, maar teder blijve in al de omstandigheden van het leven! Teder, niet week..

Dit is nu de vierde maal, dat er in Gods woord van Jozefs wenen gewag wordt gemaakt: eerst, als hij de broeders elkaar onderling hoorde beschuldigen (Genesis 42:24); later, toen hij zich aan hen bekend maakte (Genesis 45:2); toen hij met hen aan het sterfbed van zijn vader stond (Genesis 50:1); en nu, nu zij in diens naam hem om vergeving lieten vragen (Genesis 50:17). Jozef was een man, zo week van gemoed, dat de tranen spoedig bij hem opkwamen; maar ook zo groot van hart, dat hij zich voor die tranen niet schaamde. Ja, Jozef was een man, zo teder maar ook zo edel van ziel, dat hij, waar het nodig was, bovenal tranen tot tekenen en tolken van zijn liefde en genegenheid had en dan ook maakte. Een enkele stille traan zegt menigmaal meer dan duizend woorden van beklag of dank. Zo was het ook als "Jezus weende." O, het doet soms zo goed, als men in droefheid of ter verzoening onze hand heeft gegrepen en dan maar geen woord spreekt, maar in stilte met ons schreit..

Vers 18

18. Daarna kwamen ook zijn broeders zelf, als zij gehoord hadden, hoe bewogen hun broeder geworden was, en vielen voor hem neer, en zeiden: Zie wij zijn u tot knechten! 1) wij hebben het verdiend, dat gij ons, die u eens verkochten, tot slaven maakt; maar laat genade gaan voor recht.

1) Het wilde, ontaarde hart van de zonen van Jakob is thans geheel verbroken en verschijnt in de schone gedaante van boete en van geloof..

Nu zij horen, dat Jozef weent en daarom in een zachtmoedige stemming verkeert, gaan zij zelf tot hem, opdat alle mogelijke gedachte aan wraakneming bij hem verdwijnen moge. Hoe weinig kennen zij Jozef nog!.

Vers 18

18. Daarna kwamen ook zijn broeders zelf, als zij gehoord hadden, hoe bewogen hun broeder geworden was, en vielen voor hem neer, en zeiden: Zie wij zijn u tot knechten! 1) wij hebben het verdiend, dat gij ons, die u eens verkochten, tot slaven maakt; maar laat genade gaan voor recht.

1) Het wilde, ontaarde hart van de zonen van Jakob is thans geheel verbroken en verschijnt in de schone gedaante van boete en van geloof..

Nu zij horen, dat Jozef weent en daarom in een zachtmoedige stemming verkeert, gaan zij zelf tot hem, opdat alle mogelijke gedachte aan wraakneming bij hem verdwijnen moge. Hoe weinig kennen zij Jozef nog!.

Vers 19

19. En Jozef zei tot hen: Vrees niet, want ben ik in de plaats van God? 1) God alleen komt het toe te oordelen.

1) Sommigen menen, dat hij met deze woorden de eerbewijzing, van hen ontvangen, heeft afgewezen, alsof hij wilde zeggen, dat deze aan hem bij vergissing werd gegeven, daar aan niemand dan aan God zij zulks verschuldigd waren. Maar dit heeft geen zin, omdat hij dikwijls toegelaten heeft, dat men hem, op deze wijze, eer toebracht en hij wist, dat zijn broeders er ver vandaan waren, om de eer, die God toekomt, op een sterfelijk mens over te brengen. Niet meer verwerft een andere uitlegging mijn goedkeuring, dat hij nl. ontkend had straf te mogen opleggen, omdat hij God niet was. Want daarom had hij zich zeker niet onthouden, om de belediging niet met gelijk te vergelden, omdat hij hoopte, dat God zijn wreker zou zijn. Een derde gevoelen brengt men bij, dat Jozef daarmee antwoordt, dat deze gehele zaak volgens Gods plan en niet volgens zijn plan heeft plaats gehad; hetwelk ik, ofschoon ik het met geheel verwerp, daar het de waarheid nabij komt, niet echter voor het ware omhelst. Het Partikel Thagath betekent nu een voor, in de plaats van, en dan weer, onder. Daarom, indien het vraagteken niet in de weg stond, zou gemakkelijk vertaald kunnen worden: "Daar ik onder God sta", en dan zou de zin aldus zijn: "Vreest niet, daar ik onder God sta," zodat Jozef hen vermaant, dat, daar hij aan het gezag van God onderworpen is, niet heeft voor te gaan, maar te volgen. Maar omdat de h ervoor gevoegd is, het teken, hetwelk een vraag aanduidt, kan het niet anders uitgelegd worden, dan dat het niet hem zou voegen om als een sterfelijk mens er toe bij te dragen, om de plannen van God te verhinderen..

Vers 19

19. En Jozef zei tot hen: Vrees niet, want ben ik in de plaats van God? 1) God alleen komt het toe te oordelen.

1) Sommigen menen, dat hij met deze woorden de eerbewijzing, van hen ontvangen, heeft afgewezen, alsof hij wilde zeggen, dat deze aan hem bij vergissing werd gegeven, daar aan niemand dan aan God zij zulks verschuldigd waren. Maar dit heeft geen zin, omdat hij dikwijls toegelaten heeft, dat men hem, op deze wijze, eer toebracht en hij wist, dat zijn broeders er ver vandaan waren, om de eer, die God toekomt, op een sterfelijk mens over te brengen. Niet meer verwerft een andere uitlegging mijn goedkeuring, dat hij nl. ontkend had straf te mogen opleggen, omdat hij God niet was. Want daarom had hij zich zeker niet onthouden, om de belediging niet met gelijk te vergelden, omdat hij hoopte, dat God zijn wreker zou zijn. Een derde gevoelen brengt men bij, dat Jozef daarmee antwoordt, dat deze gehele zaak volgens Gods plan en niet volgens zijn plan heeft plaats gehad; hetwelk ik, ofschoon ik het met geheel verwerp, daar het de waarheid nabij komt, niet echter voor het ware omhelst. Het Partikel Thagath betekent nu een voor, in de plaats van, en dan weer, onder. Daarom, indien het vraagteken niet in de weg stond, zou gemakkelijk vertaald kunnen worden: "Daar ik onder God sta", en dan zou de zin aldus zijn: "Vreest niet, daar ik onder God sta," zodat Jozef hen vermaant, dat, daar hij aan het gezag van God onderworpen is, niet heeft voor te gaan, maar te volgen. Maar omdat de h ervoor gevoegd is, het teken, hetwelk een vraag aanduidt, kan het niet anders uitgelegd worden, dan dat het niet hem zou voegen om als een sterfelijk mens er toe bij te dragen, om de plannen van God te verhinderen..

Vers 20

20. Gij wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht. 1) Wat gij deed tot mijn vernedering en smart, heeft God mij ten zegen doen worden, en dit om de wil van anderen; opdat Hij deed, gelijk het op deze dag is, en u als zijn werktuigen bezigde, om gedurende deze honger een groot volk in het leven te houden. (Genesis 45:5-Genesis 45:8).

1) Dat was zeker in de dagen van nood voor Jozef, de toevlucht van zijn ziel geweest en bij kennelijke blijken van Gods zorgende leiding: zijn blijdschap en sterkte. Dat vervult bij terugzicht op de afgelegde weg hem het hart met gedachten van bewondering en aanbidding van Gods grootheid en barmhartigheid en het stemt zijn ziel des te meer met zachtmoedige gezindheid jegens zijn kwaaddoeners. Niet zonder reden dit laatste. Behalve de veranderde gezindheden onder die broeders, bleek hem uit de gangen van de Allerhoogste, hoe lankmoedig, hoe goedertieren hun God was geweest, hoe ook uit die bestellingen van God hem het goede was toegekomen. Nee, dit had hij hun niet te danken. De doorn had geen vijgen gedragen en de distel geen wijndruiven maar de Hoge en Verhevene had over het kwade gewaakt en genadig het goede gewrocht.

God regeert. Ik sta opgetogen, wanneer ik de wondere schakel van de gebeurtenissen, waardoor God zo meermaals Zijn doel bewerkte, Zijn belofte vervulde, aandachtig gadesla. Zijn er zo vele duistere wegen, waarin de proeven van de wijsheid in sombere schaduw zich verschuilen, zo baant de wijze Wereldbeheerser de weg om, bij gelegenheid van voorafgaande donkerheid, de ontdekkingen van de hoogste wijsheid, wanneer zij komen, aangenamer, overtuigender, verrassender te maken. Niemand ziet het uurwerk van binnen; wij zien slechts enige aanwijzingen, die op de buitenkant geschieden. Nooit had Jozefs hart, bij het voeren van dat woord tot zijn broeders: "Gij wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht,' doch God heeft dat ten goede gedacht"; nooit had Jozefs hart zo gebloed; nimmer waren hem zoveel tranen afgebiggeld; nimmer had hij die verrukkingen gevoeld, dat knielen, dat smelten voor God, dat wenend terugzien op Dothan, kuil, slavenstand, gevangenis....., indien Gods weg, met hem gehouden, minder vreemd, minder duister, en in vertoning minder strijdig geweest ware..

Ook hier blijkt het, dat Jozef een goed inzicht had in de waarheid, dat Gods Raad bestaan zal, dat de dus genoemde daden uit vrije wil die Raad niet kunnen keren, dat de mens moet meewerken, maar dat ook de mens voor al het zondige en schuldige, hetwelk hij verricht, verantwoordelijk blijft.. 21. Nu dan, vreest niet, 1) alsof ik mij nog zou wreken, nadat God alles welgemaakt heeft. Integendeel: Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen en sprak naar hun hart. 2)

1) Ook bij ons is het geen verkeerdheid, wanneer ons nog altijd de zonde smart, ook nadat God Zijn Zoon in ons geopenbaard heeft, en de Heiland, als het Lam Gods, dat onze zonden draagt, als onze Middelaar en Voorspraak ons bekend geworden is; wanneer niet alleen ons dagelijks verzuimen en onze ontrouw, maar ook de herinnering aan vroegere banden ons voor hem neder buigt en in tijden van nood en droefheid, nadat wij de vrede en het kindschap van God reeds lang gesmaakt hebben, wij nog opnieuw over de staat van onze genade en de redding van onze zielen bevreesd worden. Het is ons toch niet zonder reden aanbevolen dagelijks te bidden: "Vergeef ons onze schulden"; het eenmaal verkregen geloofsvertrouwen, de eens ontvangen verzekering van de vergeving van onze zonden, zou makkelijk tot slaperigheid en zorgeloosheid worden, zo niet een voortdurend smartgevoel over onze zonden ons in gemeenschap met de Heiland hield. En, gelijk de broeders van Jozef juist daardoor, dat het hun bang werd, en zij opnieuw hun hoofdzonde openlijk aan hem bekenden, hem des te nader kwamen, zo zal ook de van tijd tot tijd ontwakende vrees over de zwaarste zonde van ons voorbijgegane leven ons Hem meer nabij brengen, die al onze zonden op Zich genomen heeft, en die nu de macht ontvangen heeft, om allen zalig te maken, die door Hem tot God gaan..

2) Ons vergiffenis schenken aan de naaste hangt onmiddellijk samen met ons vergiffenis ontvangen van God, omdat niemand gevoel kan hebben, dat God hem vergeven heeft, dan als hij zelf vergeeft. Zeker, het is zeer moeilijk te vergeven, en misschien is het minder moeilijk op de brandstapel, dan in het dagelijks leven. Doch ook hier is Christus ons hoogste voorbeeld. Stefanus vergaf in het gezicht van de geopende hemel, Christus in het gezicht van de gesloten hemel; Stefanus aan het einde van zijn folteringen, Christus aan het begin ervan. Jozef vergaf zijn broeders, toen zij er hem om vroegen, Jezus, voordat iemand Hem vroeg, ja, toen zij nog bezig waren; Hem te folteren en te doden. Zo lijken alle heiligen op Christus, maar niemand is met Christus te vergelijken..

In de zin van: Hij bracht hen tot kalmte en rust door zijn hartelijke toespraak..

Vers 20

20. Gij wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht. 1) Wat gij deed tot mijn vernedering en smart, heeft God mij ten zegen doen worden, en dit om de wil van anderen; opdat Hij deed, gelijk het op deze dag is, en u als zijn werktuigen bezigde, om gedurende deze honger een groot volk in het leven te houden. (Genesis 45:5-Genesis 45:8).

1) Dat was zeker in de dagen van nood voor Jozef, de toevlucht van zijn ziel geweest en bij kennelijke blijken van Gods zorgende leiding: zijn blijdschap en sterkte. Dat vervult bij terugzicht op de afgelegde weg hem het hart met gedachten van bewondering en aanbidding van Gods grootheid en barmhartigheid en het stemt zijn ziel des te meer met zachtmoedige gezindheid jegens zijn kwaaddoeners. Niet zonder reden dit laatste. Behalve de veranderde gezindheden onder die broeders, bleek hem uit de gangen van de Allerhoogste, hoe lankmoedig, hoe goedertieren hun God was geweest, hoe ook uit die bestellingen van God hem het goede was toegekomen. Nee, dit had hij hun niet te danken. De doorn had geen vijgen gedragen en de distel geen wijndruiven maar de Hoge en Verhevene had over het kwade gewaakt en genadig het goede gewrocht.

God regeert. Ik sta opgetogen, wanneer ik de wondere schakel van de gebeurtenissen, waardoor God zo meermaals Zijn doel bewerkte, Zijn belofte vervulde, aandachtig gadesla. Zijn er zo vele duistere wegen, waarin de proeven van de wijsheid in sombere schaduw zich verschuilen, zo baant de wijze Wereldbeheerser de weg om, bij gelegenheid van voorafgaande donkerheid, de ontdekkingen van de hoogste wijsheid, wanneer zij komen, aangenamer, overtuigender, verrassender te maken. Niemand ziet het uurwerk van binnen; wij zien slechts enige aanwijzingen, die op de buitenkant geschieden. Nooit had Jozefs hart, bij het voeren van dat woord tot zijn broeders: "Gij wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht,' doch God heeft dat ten goede gedacht"; nooit had Jozefs hart zo gebloed; nimmer waren hem zoveel tranen afgebiggeld; nimmer had hij die verrukkingen gevoeld, dat knielen, dat smelten voor God, dat wenend terugzien op Dothan, kuil, slavenstand, gevangenis....., indien Gods weg, met hem gehouden, minder vreemd, minder duister, en in vertoning minder strijdig geweest ware..

Ook hier blijkt het, dat Jozef een goed inzicht had in de waarheid, dat Gods Raad bestaan zal, dat de dus genoemde daden uit vrije wil die Raad niet kunnen keren, dat de mens moet meewerken, maar dat ook de mens voor al het zondige en schuldige, hetwelk hij verricht, verantwoordelijk blijft.. 21. Nu dan, vreest niet, 1) alsof ik mij nog zou wreken, nadat God alles welgemaakt heeft. Integendeel: Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen en sprak naar hun hart. 2)

1) Ook bij ons is het geen verkeerdheid, wanneer ons nog altijd de zonde smart, ook nadat God Zijn Zoon in ons geopenbaard heeft, en de Heiland, als het Lam Gods, dat onze zonden draagt, als onze Middelaar en Voorspraak ons bekend geworden is; wanneer niet alleen ons dagelijks verzuimen en onze ontrouw, maar ook de herinnering aan vroegere banden ons voor hem neder buigt en in tijden van nood en droefheid, nadat wij de vrede en het kindschap van God reeds lang gesmaakt hebben, wij nog opnieuw over de staat van onze genade en de redding van onze zielen bevreesd worden. Het is ons toch niet zonder reden aanbevolen dagelijks te bidden: "Vergeef ons onze schulden"; het eenmaal verkregen geloofsvertrouwen, de eens ontvangen verzekering van de vergeving van onze zonden, zou makkelijk tot slaperigheid en zorgeloosheid worden, zo niet een voortdurend smartgevoel over onze zonden ons in gemeenschap met de Heiland hield. En, gelijk de broeders van Jozef juist daardoor, dat het hun bang werd, en zij opnieuw hun hoofdzonde openlijk aan hem bekenden, hem des te nader kwamen, zo zal ook de van tijd tot tijd ontwakende vrees over de zwaarste zonde van ons voorbijgegane leven ons Hem meer nabij brengen, die al onze zonden op Zich genomen heeft, en die nu de macht ontvangen heeft, om allen zalig te maken, die door Hem tot God gaan..

2) Ons vergiffenis schenken aan de naaste hangt onmiddellijk samen met ons vergiffenis ontvangen van God, omdat niemand gevoel kan hebben, dat God hem vergeven heeft, dan als hij zelf vergeeft. Zeker, het is zeer moeilijk te vergeven, en misschien is het minder moeilijk op de brandstapel, dan in het dagelijks leven. Doch ook hier is Christus ons hoogste voorbeeld. Stefanus vergaf in het gezicht van de geopende hemel, Christus in het gezicht van de gesloten hemel; Stefanus aan het einde van zijn folteringen, Christus aan het begin ervan. Jozef vergaf zijn broeders, toen zij er hem om vroegen, Jezus, voordat iemand Hem vroeg, ja, toen zij nog bezig waren; Hem te folteren en te doden. Zo lijken alle heiligen op Christus, maar niemand is met Christus te vergelijken..

In de zin van: Hij bracht hen tot kalmte en rust door zijn hartelijke toespraak..

Vers 22

22. Jozef dan woonde, na de terugkomst van zijn vader begrafenis (Genesis 50:14), in Egypte, hij en het huis van zijn vader, nog 54 jaar lang; en Jozef leefde, evenals later Jozua Joshua 24:29) honderd en tien jaar; van 2259 tot 2369 na de wereldschepping.

Vers 22

22. Jozef dan woonde, na de terugkomst van zijn vader begrafenis (Genesis 50:14), in Egypte, hij en het huis van zijn vader, nog 54 jaar lang; en Jozef leefde, evenals later Jozua Joshua 24:29) honderd en tien jaar; van 2259 tot 2369 na de wereldschepping.

Vers 23

23. En Jozef zag van Efraïm, kinderen van het derde gelid, achterkleinkinderen van deze gezegende zoon (Genesis 49:19), daarom achter-achterkleinkinderen van hemzelf; ook werden de zonen a) van Machir (verkocht, de zoon Manasse, op Jozefs knieën geboren, 1) zodat de oud- en overgrootvader hen nog op zijn schoot kon nemen en liefkozen.

a) Numbers 32:39 Numbers 32:1) Om het voorrecht van een zegen recht te waarderen, moet men er ook recht van genieten; en dat deed Jozef door zijn klein- en achterkleinkinderen op zijn knieën te doen rijden, om zo, met hen kind geworden, met hen te spelen en te dartelen. Zo vatten de meesten, evenals in Genesis 30:3, hier de uitdrukking "op iemands knieën geboren worden" op. Het kon ook zijn dat daardoor moet aangeduid worden, dat Jozef het kroost opvoedde en verzorgde, welke taak anders van de moeder is toevertrouwd, maar die misschien door Jozef is behartigd, opdat hij er zich van verzekeren mocht, dat al de zijn in de voorvaderlijke godsdienst werden opgeleid..

Vers 23

23. En Jozef zag van Efraïm, kinderen van het derde gelid, achterkleinkinderen van deze gezegende zoon (Genesis 49:19), daarom achter-achterkleinkinderen van hemzelf; ook werden de zonen a) van Machir (verkocht, de zoon Manasse, op Jozefs knieën geboren, 1) zodat de oud- en overgrootvader hen nog op zijn schoot kon nemen en liefkozen.

a) Numbers 32:39 Numbers 32:1) Om het voorrecht van een zegen recht te waarderen, moet men er ook recht van genieten; en dat deed Jozef door zijn klein- en achterkleinkinderen op zijn knieën te doen rijden, om zo, met hen kind geworden, met hen te spelen en te dartelen. Zo vatten de meesten, evenals in Genesis 30:3, hier de uitdrukking "op iemands knieën geboren worden" op. Het kon ook zijn dat daardoor moet aangeduid worden, dat Jozef het kroost opvoedde en verzorgde, welke taak anders van de moeder is toevertrouwd, maar die misschien door Jozef is behartigd, opdat hij er zich van verzekeren mocht, dat al de zijn in de voorvaderlijke godsdienst werden opgeleid..

Vers 24

24. En Jozef, toen hij voelde, dat zijn einde naderde, zei tot zijn broeders: 1) Ik sterf; maar God zal u gewis bezoeken na uw lijden, dat gij lijden zult in dit land, gelijk Hij gesproken heeft, en hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land hetwelk Hij Abraham, Izaak en Jakob gezworen heeft.2)

a)Hebrews 11:22

1) Of Jozef als de eerste of als de laatste van de broeders is gestorven, of een gedeelte hem overleefd heeft, is onzeker. Hier omvat Mozes onder de naam van broeders niet alleen eigen broeders, maar ook andere bloedverwanten. Ik houd het ervoor, dat eigenlijk eerstgeborenen uit ieder gezin op zijn bevel zijn geroepen, van wie het gehele volk, omtrent deze zaak, zekerheid heeft ontvangen. Ofschoon men nu kan aannemen, dat ook de andere Patriarchen hetzelfde hebben bevolen, daar alle beenderen gelijk naar het land Kanan zijn overgebracht, wordt van Jozef alleen, om twee oorzaken, opzettelijk melding gemaakt. Want, omdat wegens zijn hoge autoriteit aller ogen op hem gericht waren, moest hij zelf hen voorgaan en zorgvuldig erop passen, dat de glans van zijn waardigheid voor niemand een hindernis was. Ten tweede was het van zeer groot gewicht, dat het bij het gehele volk bekend was, dat hij, die in het rijk van Egypte de tweede was, na zo grote eer ontvangen te hebben, tevreden was met zijn plaats, om slechts erfgenaam te zijn van bloot een belofte..

2) Tegenover het vergankelijke van de aarde stelt Jozef hier zo duidelijk mogelijk de onkreukbare trouw van God. Jozef was een tijd lang in de hand van God beschermer en redder van het uitverkoren geslacht geweest, maar ook als hij wegviel, zou God toch tonen, dat Hij de waarmaker is van Zijn woord en belofte..

Vers 24

24. En Jozef, toen hij voelde, dat zijn einde naderde, zei tot zijn broeders: 1) Ik sterf; maar God zal u gewis bezoeken na uw lijden, dat gij lijden zult in dit land, gelijk Hij gesproken heeft, en hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land hetwelk Hij Abraham, Izaak en Jakob gezworen heeft.2)

a)Hebrews 11:22

1) Of Jozef als de eerste of als de laatste van de broeders is gestorven, of een gedeelte hem overleefd heeft, is onzeker. Hier omvat Mozes onder de naam van broeders niet alleen eigen broeders, maar ook andere bloedverwanten. Ik houd het ervoor, dat eigenlijk eerstgeborenen uit ieder gezin op zijn bevel zijn geroepen, van wie het gehele volk, omtrent deze zaak, zekerheid heeft ontvangen. Ofschoon men nu kan aannemen, dat ook de andere Patriarchen hetzelfde hebben bevolen, daar alle beenderen gelijk naar het land Kanan zijn overgebracht, wordt van Jozef alleen, om twee oorzaken, opzettelijk melding gemaakt. Want, omdat wegens zijn hoge autoriteit aller ogen op hem gericht waren, moest hij zelf hen voorgaan en zorgvuldig erop passen, dat de glans van zijn waardigheid voor niemand een hindernis was. Ten tweede was het van zeer groot gewicht, dat het bij het gehele volk bekend was, dat hij, die in het rijk van Egypte de tweede was, na zo grote eer ontvangen te hebben, tevreden was met zijn plaats, om slechts erfgenaam te zijn van bloot een belofte..

2) Tegenover het vergankelijke van de aarde stelt Jozef hier zo duidelijk mogelijk de onkreukbare trouw van God. Jozef was een tijd lang in de hand van God beschermer en redder van het uitverkoren geslacht geweest, maar ook als hij wegviel, zou God toch tonen, dat Hij de waarmaker is van Zijn woord en belofte..

Vers 25

25. En Jozef, die in het geloof zo zeker wist, dat Israël slechts voor een tijd in Egypte woonde, en naar Kanan terugkeren zou, deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewis bezoeken, 1) zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren, opdat ook ik deel aan het land van de belofte hebbe!

1)"Bezoeken" in de zin van "gedenken."

Vers 25

25. En Jozef, die in het geloof zo zeker wist, dat Israël slechts voor een tijd in Egypte woonde, en naar Kanan terugkeren zou, deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewis bezoeken, 1) zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren, opdat ook ik deel aan het land van de belofte hebbe!

1)"Bezoeken" in de zin van "gedenken."

Vers 26

26. En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud zijnde. En zij balsemden hem (zie Genesis 50:3) en men legde hem in een kist, een kist van Sycomorenhout. Dit was van bijzonder gewicht, daar een stenen Sarcofaag bij later vervoer ongeschikt zou geweest zijn. Deze werd niet, als bij Jakob, aanstonds weggevoerd; zij behielden die nog in Egypte, totdat zij die, 144 jaar later, meenamen (Exodus 13:9), en op het veld bij Sichem bestelden. 1) Joshua 24:22). 1) Men spreekt van ziekte en dood: ook ik ga sterven, wellicht dan, als ik er het minst op reken. Dit bedroeft mij. De gedachte grijpt mij aan. Waarom vrees ik de dood? Heeft de genade mijn zonden niet allen weggenomen, en is de hemel niet mijn zeker erfdeel? Toch blijf ik vrezen, en verdraag de doodsgedachte enkel uit de verte; zodra ik de dood nabij waan, schud ik de gedachte af. Ik wend mijn gezin, mijn zaken voor; het schijnt mij toe, als zou ik gemakkelijker heengaan, indien mijn zaken geregeld werden, maar heb ik inderdaad geen andere zorg, dan mijn huis te bereiden, voordat ik sterf? Is de vrees met veeleer ongeloof, gehechtheid aan het aardse. wereldse, zondige leven? Zou ik waarlijk wensen heen te gaan, indien mijn goed groter, mijn gezin verzorgd was, indien mijn zaken in orde waren? Integendeel, juist dan zou ik het heengaan betreuren, omdat het leven mij zoeter was geworden; ik zou de vijftien jaar levensverlenging van Hizkia vragen, en de reden en, waarmee ik de vraag zou aandringen, ontbraken mij gewis niet; ik vrees in de eerste plaats het lijden, maar het meest de dood. Ik vrees Uw toorn niet; ik ben zeker van vergeving, en met de zekerheid van mijn zaligheid vrees ik toch te sterven. Ik geloof aan de hemel en vrees de toekomst. Hoe tegenstrijdig, ik kan mij dit niet verklaren, maar Heere! Gij kunt het raadsel oplossen door het geloof te versterken. Geef mij geloof, onvoorwaardelijk vertrouwen op U, die mij het leven en de adem gegeven hebt. Gij kunt het doen. Gij deed het; ik heb bij ogenblikken dat volkomen vertrouwen gekend; ik was bij ogenblikken los van de aarde; mij dunkt, in die tijd zou ik blij tot Christus hebben kunnen gaan. Och, hergeef mij die gelukkige zieletoestand, en mocht ik met kalme blijdschap in de heiligmaking mijn overgang van de aarde naar de hemel verwachten.

De dood is, ja, een ontzettende zaak, die sloop van mijn hut, die scheuring van de nauwe band, die koning van de verschrikking! Sterven! Vreemde, nooit door mij beproefde gebeurtenis! Maar, o mijn ziel! Is hij niet een Ahimaz, een boodschapper van goede tijding, een engel van Petrus, die de boeien slaakt, een Noach's duivel, die met de palmtak van de overwinning aan komt vliegen, en de verordende weg, die uw Verlosser, uw liefhebbende Verlosser, inslaat, met onbegrensde wijsheid inslaat, om u van de zonde te verlossen? Zijn bestelling maakt de dood tot een hemelpoort, tot een doorgang in het eeuwige leven. Hij houdt die weg om redenen, tot bereiking van einden, en tot toediening van onderwijzingen, die in de eeuw van de ontwikkeling duidelijk zijn zullen; dus zal ik ook in dit opzicht tot die bestelling, die de gelovigen sterven doet, en mij een zal doen sterven, eenmaal uitroepen, en ik doe het nu bij voorraad: "God heeft alles welgedaan!"

Zo eindigt het geheel met doodkisten; rouwklachten en begrafenissen, en met de blik in de toekomst. De tijd van de belofte was voorbij; er volgt nu een zwijgen van 104 jaar, waarin de tijd, evenals de stroom van de Nijl, zonder geschiedenis voortvloeit, totdat uit het riet van die stroom een biezen kistje met een wenend knaapje wordt opgeheven. Daarmee begint de tijd van de wet.

De gewichtigste tijdpunten in het leven van de Patriarchen zijn:

na de schepping. voor Christus Abrahams uittocht uit Haran.... 2083 1917

Ismaëls geboorte.........2094 1906

Instelling van de besnijdenis...2107 1893

Isaak's geboorte.......... 2108 1892

Sara's dood............2145 1855

Isaak's huwelijk.......... 2148 1852

Geboorte van Ezau en Jakob.... 2168 1832

Abrahams dood......... 2183 1817

Jakob's vlucht naar Mesopotamië 2245 1755

Ismaëls dood......... 2231 1769

Jozefs geboorte.......... 2259 1741

Jakob's terugkeer na 20 jaar.... 2265 1735

Jozef wordt verkocht....... 2276 1724

Izaak sterft............2288 1712

Jozefs verhoging.........2289 1711

Verhuizing naar Egypte......2298 1702

Jakob sterft......... 2315 1685

Jozef sterft......... 2369 1631

SLOTWOORD

Dat werkelijk Mozes, zoals het opschrift aangeeft, de schrijver van het boek is, lijdt geen twijfel. Hij, in wie het rijp geworden einde van een periode van de geschiedenis met het scheppend begin van de andere vermengd is, hij in wie een lang verleden zijn toppunt bereikt heeft en een ver reikende toekomst zijn wortel heeft; hij was ook alleen in staat, het boek der beginselen te schrijven; alleen hij, met wie de verdere openbaring, die God door hem, de grootste van alle profeten van het Oude Testament gegeven heeft, in een zo nauwe, organische samenhang staat. Het boek verraadt ook duidelijk, dat het zijn werk is, daar het door grootse volvoering van een zorgvuldig berekend plan, door geestvolle en toch eenvoudige voorstelling, door beheersing van de stof, door nauwkeurige bekendheid zelfs met toestanden uit vreemde landen zich onderscheidt. Daarin erkennen wij zo geheel de in alle wijsheid van de Egyptenaren onderwezen man, de kinderlijke naïeve herder van Midian, de machtige leidsman van een volk van honderdduizenden, de door Gods Geest verlichte Middelaar van het Oude Verbond. Maar, wanneer en op welke wijze heeft hij het boek geschreven? -Waarschijnlijk vatte Mozes van de tijd af, toen Israël tot straf voor zijn hardnekkigheid tot een veertig jaren omzwerven in de woestijn veroordeeld was (Numeri. 14:20, ), nadat hij reeds verschillende gewichtige gebeurtenissen en enige wetten op Goddelijk bevel had moeten optekenen (Exodus 17:14 Exodus 24:4, Exodus 34:27 Numbers 33:2), gedrongen door de Heilige Geest, het voornemen op, om een volledig wetboek en een volledige geschiedenis van zijn volk te schrijven (de Thora). De veertig jaren gaven hem de nodige tijd. Hij maakte gebruik van de, bij de vroegtijdige bekendheid van de schrijfkunst, die Israël in Egypte verkregen had, en wellicht vroeger al bezeten had, reeds voorhandene oorkonden; hij vond daarin, zowel zorgvuldig aangelegde geslachtsregisters, als ook een voortgaande samenstelling van de door het geslacht van de vromen bewaarde en door de vaderen verder aangevulde (zie Genesis 5:32 Aanm. zie Exodus 5:32) heilige overlevering. Zich ten nutte makende, wat hem verder door mondelinge overlevering bekend was, en onder voortdurende leiding en bewaring van de, in bijzondere mate, op hem rustende Geest van God, vervaardigde hij zijn eerste boek, dat hij als een soort van inleiding vooraan plaatste; toen hij, aan het einde van zijn loopbaan, ook de overige boeken geëindigd, en, nog kort voor zijn dood, de laatste hand daaraan gelegd had..

Het is zeer juist, wanneer de geleerden over twee bronnen spreken, die duidelijk in het eerste boek van Mozes te onderscheiden zijn, en de ene het grondschrift, de andere het aanvullings-geschrift noemen; maar niemand anders, dan Mozes zelf, is de aanvuller, hij, aan wie de naam "Jehova" zo uitdrukkelijk geopenbaard was (Exodus 3:13, ), en die daarom bij bearbeiding van het grondschrift deze naam overal kon gebruiken, waar hij die naar zijn bijzondere betekenis (Genesis 2:6 Aanm. zie Genesis 2:6) voor juister erkende dan de oorspronkelijk gebruikte naam: Elohiem (God) (Exodus 6:3. "Het grondschrift vertoond zich als het eenvoudig, liefelijk gewas, dat uit de dood van de geslachten v r Abraham, en uit het leven van de zich vandaar af vormende heilige familie als vanzelf opkwam, natuurlijk en door de feiten zelf ontwikkeld, daarom nog zonder bepaald doel en in meer algemene voorstelling; de aanvulling daarentegen, die zich van deze algemene voorstelling meester heeft gemaakt, en haar een nieuw leven heeft gegeven, ziet van een bepaald standpunt, van een hoogte van kennis en geloof, waarop de vaderen nog niet stonden, in de feiten van het verleden terug, en ziet daar, in het licht van de Geest, die van boven is, veel, wat tevoren geweest was. Het grondschrift, terwijl het met het ontstaan het vergaan aaneenknoopt, is vooral genealogisch, de aanvulling daarentegen veel meer bepaald religieus-ethisch: het eerste is het lichaam, deze brengt in dit lichaam, naar haar alles beheersende en, op de resultaten lettende, ethische gezichtspunten, geest en leven.

Als wij het eerste bijbelboek met een oplettend oog beschouwen, blijkt het, dat het, ofschoon door Mozes in zijn geheel tezamen gebracht, echter uit onderscheidene afzonderlijke stukken is samengesteld, die reeds vroeger op zichzelf bestonden, en tot Mozes van de vaderen zijn gekomen, zoals dit door de beroemde Vitringa (Observat. Sacrae) zeer duidelijk is aangewezen. Men heeft van deze opmerking, in onze laatste tijd, een schromelijk misbruik gemaakt, om de ware, Goddelijke oorsprong van die oude verhalen twijfelachtig te maken, en alles tot bloot menselijke en mythologische verhalen te vernederen; daarvoor is niet de minste reden, nooit was dat het oogmerk van genoemde geleerde. Alles hangt hier in n onverbrekelijke schakel tezamen, waarvan niet het minste deel kan worden gemist, zonder het geheel van alle waarde en kracht te beroven, maar ook de waarheid van het geheel bevestigt onweersprekelijk dit van elk bijzonder gedeelte.

Tegenover de afbrekende kritiek kan op goede en voldoende gronden, zowel de echtheid als de geloofwaardigheid van dit eerste boek van Mozes, gestaafd worden. Wie niet met vluchtige blik, maar nauwkeurig, dit boek leest en herleest, zal tot de slotsom moeten komen, dat het van n hand is, door n persoon geschreven, die wel bronnen heeft gebruikt, die wel alles van tevoren naarstig heeft onderzocht, maar daardoor ook juist de man was, om onder en door de leiding van de Heilige Geest, Die in de waarheid leidt, wat hij wist, wat hem geopenbaard was, op schrift te brengen. Bij nauwkeurig onderzoek blijkt het, dat Mozes niet alleen de schrijver kan zijn, maar ook geweest moet zijn; door inspiratie van de Heilige Geest, en door zijn kennis van kunsten en wetenschappen, straks geheiligd door een veertigjarig vertoeven in de woestijn, juist de man kon zijn, om de oudste geschiedenis van de mensheid, tot op zijn tijd, te boek te stellen. Alles verraadt de man, die volleerd in de gave van de geschiedschrijvers, dit boek naar een bepaald plan en volgens een tevoren opgemaakt bestek, heeft geschreven. Men heeft interpolaties, bijvoegingen van latere overschrijvers, aangenomen, ook van gelovige zijde, maar wanneer men bedenkt, dat Mozes niet alleen geleerde was, maar ook Profeet, ja, als het ware de grootste van alle Profeten, dan behoeft men niet te stellen, dat, o.a. de vermeldingen van koningen van Edom, "eer een koning regeerde over de kinderen van Israël" (Genesis 36:31 een interpolatie, een bijvoeging van een latere overschrijver is. Het verschilt zo veel, of men tegenover dit boek gaat zitten om het te ontleden, als een product van menselijke kennis en geleerdheid, dan wanneer men het aanmerkt als een Boek, geschreven door een man van God, die door de Heilige Geest werd gedreven, en daarom niet alleen voor feiten was gevrijwaard, maar ook, waar het de toekomst gold, een profetische blik in die toekomst had. De afbrekende kritiek heeft voor dit laatste geen gezicht, evenmin, zoals wij later zullen zien, als voor het feit, dat, waar er verschil schijnt te bestaan tussen wetten, die op dezelfde zaak betrekking hebben, Mozes gerekend heeft met de eigenaardige behoeften en toestanden. Wij voor ons zijn door de behandeling van dit eerste boek van Mozes in het geloof bevestigd, dat het in zijn geheel, zoals het daar ligt, van Mozaïsche redactie is, en tevens een boek, waarin, door Gods genade, ons de oudste geschiedenis wordt meegedeeld van het menselijk geslacht en van het oude Bondsvolk Israël..

Al de hedendaagse ontdekkingen en vorderingen in kunsten en wetenschappen hebben slechts gediend, om de waarheid van de door Mozes verhaalde gebeurtenissen te bevestigen. -Zonder deze geschiedenis zouden wij in het duister verkeren, niets wetende van de wording van de wereld, de oorsprong van de zonde, de eerste geschiedenis van het mensdom. Nu kan een kind op de eerste bladzijden van Genesis meer daarvan weten, dan de geleerdste wijsgeren zonder dit boek daarvan in vierduizend jaren geweten hebben. Gij hebt v r u de oudste en meest echte geschiedenis van de wereld: een geschiedenis die de eerste geschreven openbaring van God aan de mensen bevat; de openbaring van Zijn bestaan, van Zijn macht, wijsheid en goedheid, die voor u en voor al wat mens heet, van zo groot belang is. Hoeveel zijt gij Hem dan verschuldigd voor die ontdekking, die Hij alleen u geven kon, en daarvoor, dat Hij u liet merken, wat gij aan Zijn wijsheid en barmhartigheid verschuldigd zijt. God heeft u gemaakt, zowel als het hele heelal; Hij bestuurt uw lot, zoals dat van allen, met Goddelijke wijsheid en liefde: wie God veracht, wordt verdelgd; wie God bemint, wordt gezegend en opgenomen in Zijn heerlijkheid. Ziet daar de grote lessen van dit eerste bijbelboek!.

Vers 26

26. En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud zijnde. En zij balsemden hem (zie Genesis 50:3) en men legde hem in een kist, een kist van Sycomorenhout. Dit was van bijzonder gewicht, daar een stenen Sarcofaag bij later vervoer ongeschikt zou geweest zijn. Deze werd niet, als bij Jakob, aanstonds weggevoerd; zij behielden die nog in Egypte, totdat zij die, 144 jaar later, meenamen (Exodus 13:9), en op het veld bij Sichem bestelden. 1) Joshua 24:22). 1) Men spreekt van ziekte en dood: ook ik ga sterven, wellicht dan, als ik er het minst op reken. Dit bedroeft mij. De gedachte grijpt mij aan. Waarom vrees ik de dood? Heeft de genade mijn zonden niet allen weggenomen, en is de hemel niet mijn zeker erfdeel? Toch blijf ik vrezen, en verdraag de doodsgedachte enkel uit de verte; zodra ik de dood nabij waan, schud ik de gedachte af. Ik wend mijn gezin, mijn zaken voor; het schijnt mij toe, als zou ik gemakkelijker heengaan, indien mijn zaken geregeld werden, maar heb ik inderdaad geen andere zorg, dan mijn huis te bereiden, voordat ik sterf? Is de vrees met veeleer ongeloof, gehechtheid aan het aardse. wereldse, zondige leven? Zou ik waarlijk wensen heen te gaan, indien mijn goed groter, mijn gezin verzorgd was, indien mijn zaken in orde waren? Integendeel, juist dan zou ik het heengaan betreuren, omdat het leven mij zoeter was geworden; ik zou de vijftien jaar levensverlenging van Hizkia vragen, en de reden en, waarmee ik de vraag zou aandringen, ontbraken mij gewis niet; ik vrees in de eerste plaats het lijden, maar het meest de dood. Ik vrees Uw toorn niet; ik ben zeker van vergeving, en met de zekerheid van mijn zaligheid vrees ik toch te sterven. Ik geloof aan de hemel en vrees de toekomst. Hoe tegenstrijdig, ik kan mij dit niet verklaren, maar Heere! Gij kunt het raadsel oplossen door het geloof te versterken. Geef mij geloof, onvoorwaardelijk vertrouwen op U, die mij het leven en de adem gegeven hebt. Gij kunt het doen. Gij deed het; ik heb bij ogenblikken dat volkomen vertrouwen gekend; ik was bij ogenblikken los van de aarde; mij dunkt, in die tijd zou ik blij tot Christus hebben kunnen gaan. Och, hergeef mij die gelukkige zieletoestand, en mocht ik met kalme blijdschap in de heiligmaking mijn overgang van de aarde naar de hemel verwachten.

De dood is, ja, een ontzettende zaak, die sloop van mijn hut, die scheuring van de nauwe band, die koning van de verschrikking! Sterven! Vreemde, nooit door mij beproefde gebeurtenis! Maar, o mijn ziel! Is hij niet een Ahimaz, een boodschapper van goede tijding, een engel van Petrus, die de boeien slaakt, een Noach's duivel, die met de palmtak van de overwinning aan komt vliegen, en de verordende weg, die uw Verlosser, uw liefhebbende Verlosser, inslaat, met onbegrensde wijsheid inslaat, om u van de zonde te verlossen? Zijn bestelling maakt de dood tot een hemelpoort, tot een doorgang in het eeuwige leven. Hij houdt die weg om redenen, tot bereiking van einden, en tot toediening van onderwijzingen, die in de eeuw van de ontwikkeling duidelijk zijn zullen; dus zal ik ook in dit opzicht tot die bestelling, die de gelovigen sterven doet, en mij een zal doen sterven, eenmaal uitroepen, en ik doe het nu bij voorraad: "God heeft alles welgedaan!"

Zo eindigt het geheel met doodkisten; rouwklachten en begrafenissen, en met de blik in de toekomst. De tijd van de belofte was voorbij; er volgt nu een zwijgen van 104 jaar, waarin de tijd, evenals de stroom van de Nijl, zonder geschiedenis voortvloeit, totdat uit het riet van die stroom een biezen kistje met een wenend knaapje wordt opgeheven. Daarmee begint de tijd van de wet.

De gewichtigste tijdpunten in het leven van de Patriarchen zijn:

na de schepping. voor Christus Abrahams uittocht uit Haran.... 2083 1917

Ismaëls geboorte.........2094 1906

Instelling van de besnijdenis...2107 1893

Isaak's geboorte.......... 2108 1892

Sara's dood............2145 1855

Isaak's huwelijk.......... 2148 1852

Geboorte van Ezau en Jakob.... 2168 1832

Abrahams dood......... 2183 1817

Jakob's vlucht naar Mesopotamië 2245 1755

Ismaëls dood......... 2231 1769

Jozefs geboorte.......... 2259 1741

Jakob's terugkeer na 20 jaar.... 2265 1735

Jozef wordt verkocht....... 2276 1724

Izaak sterft............2288 1712

Jozefs verhoging.........2289 1711

Verhuizing naar Egypte......2298 1702

Jakob sterft......... 2315 1685

Jozef sterft......... 2369 1631

SLOTWOORD

Dat werkelijk Mozes, zoals het opschrift aangeeft, de schrijver van het boek is, lijdt geen twijfel. Hij, in wie het rijp geworden einde van een periode van de geschiedenis met het scheppend begin van de andere vermengd is, hij in wie een lang verleden zijn toppunt bereikt heeft en een ver reikende toekomst zijn wortel heeft; hij was ook alleen in staat, het boek der beginselen te schrijven; alleen hij, met wie de verdere openbaring, die God door hem, de grootste van alle profeten van het Oude Testament gegeven heeft, in een zo nauwe, organische samenhang staat. Het boek verraadt ook duidelijk, dat het zijn werk is, daar het door grootse volvoering van een zorgvuldig berekend plan, door geestvolle en toch eenvoudige voorstelling, door beheersing van de stof, door nauwkeurige bekendheid zelfs met toestanden uit vreemde landen zich onderscheidt. Daarin erkennen wij zo geheel de in alle wijsheid van de Egyptenaren onderwezen man, de kinderlijke naïeve herder van Midian, de machtige leidsman van een volk van honderdduizenden, de door Gods Geest verlichte Middelaar van het Oude Verbond. Maar, wanneer en op welke wijze heeft hij het boek geschreven? -Waarschijnlijk vatte Mozes van de tijd af, toen Israël tot straf voor zijn hardnekkigheid tot een veertig jaren omzwerven in de woestijn veroordeeld was (Numeri. 14:20, ), nadat hij reeds verschillende gewichtige gebeurtenissen en enige wetten op Goddelijk bevel had moeten optekenen (Exodus 17:14 Exodus 24:4, Exodus 34:27 Numbers 33:2), gedrongen door de Heilige Geest, het voornemen op, om een volledig wetboek en een volledige geschiedenis van zijn volk te schrijven (de Thora). De veertig jaren gaven hem de nodige tijd. Hij maakte gebruik van de, bij de vroegtijdige bekendheid van de schrijfkunst, die Israël in Egypte verkregen had, en wellicht vroeger al bezeten had, reeds voorhandene oorkonden; hij vond daarin, zowel zorgvuldig aangelegde geslachtsregisters, als ook een voortgaande samenstelling van de door het geslacht van de vromen bewaarde en door de vaderen verder aangevulde (zie Genesis 5:32 Aanm. zie Exodus 5:32) heilige overlevering. Zich ten nutte makende, wat hem verder door mondelinge overlevering bekend was, en onder voortdurende leiding en bewaring van de, in bijzondere mate, op hem rustende Geest van God, vervaardigde hij zijn eerste boek, dat hij als een soort van inleiding vooraan plaatste; toen hij, aan het einde van zijn loopbaan, ook de overige boeken geëindigd, en, nog kort voor zijn dood, de laatste hand daaraan gelegd had..

Het is zeer juist, wanneer de geleerden over twee bronnen spreken, die duidelijk in het eerste boek van Mozes te onderscheiden zijn, en de ene het grondschrift, de andere het aanvullings-geschrift noemen; maar niemand anders, dan Mozes zelf, is de aanvuller, hij, aan wie de naam "Jehova" zo uitdrukkelijk geopenbaard was (Exodus 3:13, ), en die daarom bij bearbeiding van het grondschrift deze naam overal kon gebruiken, waar hij die naar zijn bijzondere betekenis (Genesis 2:6 Aanm. zie Genesis 2:6) voor juister erkende dan de oorspronkelijk gebruikte naam: Elohiem (God) (Exodus 6:3. "Het grondschrift vertoond zich als het eenvoudig, liefelijk gewas, dat uit de dood van de geslachten v r Abraham, en uit het leven van de zich vandaar af vormende heilige familie als vanzelf opkwam, natuurlijk en door de feiten zelf ontwikkeld, daarom nog zonder bepaald doel en in meer algemene voorstelling; de aanvulling daarentegen, die zich van deze algemene voorstelling meester heeft gemaakt, en haar een nieuw leven heeft gegeven, ziet van een bepaald standpunt, van een hoogte van kennis en geloof, waarop de vaderen nog niet stonden, in de feiten van het verleden terug, en ziet daar, in het licht van de Geest, die van boven is, veel, wat tevoren geweest was. Het grondschrift, terwijl het met het ontstaan het vergaan aaneenknoopt, is vooral genealogisch, de aanvulling daarentegen veel meer bepaald religieus-ethisch: het eerste is het lichaam, deze brengt in dit lichaam, naar haar alles beheersende en, op de resultaten lettende, ethische gezichtspunten, geest en leven.

Als wij het eerste bijbelboek met een oplettend oog beschouwen, blijkt het, dat het, ofschoon door Mozes in zijn geheel tezamen gebracht, echter uit onderscheidene afzonderlijke stukken is samengesteld, die reeds vroeger op zichzelf bestonden, en tot Mozes van de vaderen zijn gekomen, zoals dit door de beroemde Vitringa (Observat. Sacrae) zeer duidelijk is aangewezen. Men heeft van deze opmerking, in onze laatste tijd, een schromelijk misbruik gemaakt, om de ware, Goddelijke oorsprong van die oude verhalen twijfelachtig te maken, en alles tot bloot menselijke en mythologische verhalen te vernederen; daarvoor is niet de minste reden, nooit was dat het oogmerk van genoemde geleerde. Alles hangt hier in n onverbrekelijke schakel tezamen, waarvan niet het minste deel kan worden gemist, zonder het geheel van alle waarde en kracht te beroven, maar ook de waarheid van het geheel bevestigt onweersprekelijk dit van elk bijzonder gedeelte.

Tegenover de afbrekende kritiek kan op goede en voldoende gronden, zowel de echtheid als de geloofwaardigheid van dit eerste boek van Mozes, gestaafd worden. Wie niet met vluchtige blik, maar nauwkeurig, dit boek leest en herleest, zal tot de slotsom moeten komen, dat het van n hand is, door n persoon geschreven, die wel bronnen heeft gebruikt, die wel alles van tevoren naarstig heeft onderzocht, maar daardoor ook juist de man was, om onder en door de leiding van de Heilige Geest, Die in de waarheid leidt, wat hij wist, wat hem geopenbaard was, op schrift te brengen. Bij nauwkeurig onderzoek blijkt het, dat Mozes niet alleen de schrijver kan zijn, maar ook geweest moet zijn; door inspiratie van de Heilige Geest, en door zijn kennis van kunsten en wetenschappen, straks geheiligd door een veertigjarig vertoeven in de woestijn, juist de man kon zijn, om de oudste geschiedenis van de mensheid, tot op zijn tijd, te boek te stellen. Alles verraadt de man, die volleerd in de gave van de geschiedschrijvers, dit boek naar een bepaald plan en volgens een tevoren opgemaakt bestek, heeft geschreven. Men heeft interpolaties, bijvoegingen van latere overschrijvers, aangenomen, ook van gelovige zijde, maar wanneer men bedenkt, dat Mozes niet alleen geleerde was, maar ook Profeet, ja, als het ware de grootste van alle Profeten, dan behoeft men niet te stellen, dat, o.a. de vermeldingen van koningen van Edom, "eer een koning regeerde over de kinderen van Israël" (Genesis 36:31 een interpolatie, een bijvoeging van een latere overschrijver is. Het verschilt zo veel, of men tegenover dit boek gaat zitten om het te ontleden, als een product van menselijke kennis en geleerdheid, dan wanneer men het aanmerkt als een Boek, geschreven door een man van God, die door de Heilige Geest werd gedreven, en daarom niet alleen voor feiten was gevrijwaard, maar ook, waar het de toekomst gold, een profetische blik in die toekomst had. De afbrekende kritiek heeft voor dit laatste geen gezicht, evenmin, zoals wij later zullen zien, als voor het feit, dat, waar er verschil schijnt te bestaan tussen wetten, die op dezelfde zaak betrekking hebben, Mozes gerekend heeft met de eigenaardige behoeften en toestanden. Wij voor ons zijn door de behandeling van dit eerste boek van Mozes in het geloof bevestigd, dat het in zijn geheel, zoals het daar ligt, van Mozaïsche redactie is, en tevens een boek, waarin, door Gods genade, ons de oudste geschiedenis wordt meegedeeld van het menselijk geslacht en van het oude Bondsvolk Israël..

Al de hedendaagse ontdekkingen en vorderingen in kunsten en wetenschappen hebben slechts gediend, om de waarheid van de door Mozes verhaalde gebeurtenissen te bevestigen. -Zonder deze geschiedenis zouden wij in het duister verkeren, niets wetende van de wording van de wereld, de oorsprong van de zonde, de eerste geschiedenis van het mensdom. Nu kan een kind op de eerste bladzijden van Genesis meer daarvan weten, dan de geleerdste wijsgeren zonder dit boek daarvan in vierduizend jaren geweten hebben. Gij hebt v r u de oudste en meest echte geschiedenis van de wereld: een geschiedenis die de eerste geschreven openbaring van God aan de mensen bevat; de openbaring van Zijn bestaan, van Zijn macht, wijsheid en goedheid, die voor u en voor al wat mens heet, van zo groot belang is. Hoeveel zijt gij Hem dan verschuldigd voor die ontdekking, die Hij alleen u geven kon, en daarvoor, dat Hij u liet merken, wat gij aan Zijn wijsheid en barmhartigheid verschuldigd zijt. God heeft u gemaakt, zowel als het hele heelal; Hij bestuurt uw lot, zoals dat van allen, met Goddelijke wijsheid en liefde: wie God veracht, wordt verdelgd; wie God bemint, wordt gezegend en opgenomen in Zijn heerlijkheid. Ziet daar de grote lessen van dit eerste bijbelboek!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 50". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-50.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile