Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 50

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 50

Hier is

I. De toebereiding voor Jakob's begrafenis Genesis 50:1.

II. De begrafenis zelf, Genesis 50:7.

III. Het vestigen van een goede verstandhouding tussen Jozef en zijn broers na de dood van Jakob, Genesis 50:15.

IV. De ouderdom en de dood van Jozef, Genesis 50:22. Zo eindigt dan het boek van Genesis, dat begon met de oorsprong van licht en leven, in niets dan dood en duisternis, zo droevig een verandering is teweeggebracht door de zonde.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 50

Hier is

I. De toebereiding voor Jakob's begrafenis Genesis 50:1.

II. De begrafenis zelf, Genesis 50:7.

III. Het vestigen van een goede verstandhouding tussen Jozef en zijn broers na de dood van Jakob, Genesis 50:15.

IV. De ouderdom en de dood van Jozef, Genesis 50:22. Zo eindigt dan het boek van Genesis, dat begon met de oorsprong van licht en leven, in niets dan dood en duisternis, zo droevig een verandering is teweeggebracht door de zonde.

Verzen 1-6

Genesis 50:1-6

Jozef bewijst hier de laatste eer aan zijn overleden vader.

1. Met tranen en kussen en al de tedere uitdrukkingen van kinderlijke genegenheid neemt hij afscheid van het door de ziel verlaten lichaam, Genesis 50:1. Hoewel Jakob oud en afgeleefd was, en naar de loop van de natuur moet sterven, hoewel hij betrekkelijk arm was en zijn zoon Jozef ten laste was, koesterde deze toch zo'n genegenheid voor zijn liefhebbende vader, en voelde hij zozeer het verlies van zijn wijze, Godvruchtige, biddende vader, dat hij niet zonder een tranenvloed van hem kon scheiden. Zoals het een eer is om betreurd te sterven, zo is het de plicht van de overlevenden, om de dood te betreuren van hen die in hun leven tot zegen geweest zijn, al is het ook, dat zij een tijdlang hun nuttige werkzaamheid voor anderen overleefd hebben. De ontvloden, verloste ziel is buiten het bereik van onze tranen en kussen, maar voor ons is het gepast er onze eerbied en onze liefde mee te betonen voor het arme lichaam, voor wat wij een heerlijke en blijde opstanding verwachten. Aldus heeft Jozef zijn geloof getoond in God, en zijn liefde voor zijn vader door zijn bleke, koude lippen te kussen en een liefdevol afscheid van hem te nemen. Waarschijnlijk hebben de overige zonen van Jakob hetzelfde gedaan, ongetwijfeld zeer bewogen zijnde door wat hij met stervende lippen tot hen gesproken heeft.

2. Hij gaf bevel, dat het lichaam gebalsemd zou worden, Genesis 50:2, niet alleen omdat hij in Egypte was gestorven en dit de manier was van de Egyptenaren, maar omdat hij naar Kanan vervoerd moest worden, wat een werk was van tijd, en daarom was het nodig dat het lichaam zoveel mogelijk voor bederf behoed zou worden. Zie hoe nietig en armzalig ons lichaam is als de ziel het heeft verlaten, als er niet heel veel kunst, moeite en zorg aan besteed wordt, zal het in weinig tijd tot bederf zijn overgegaan en stinkend worden. Als het lichaam maar vier dagen dood is geweest, dan ruikt het al.

3. Hij heeft een plechtige rouw over hem gevierd, Genesis 50:3. Veertig dagen waren nodig voor het balsemen van het lichaam. De Egyptenaren waren z bedreven in de kunst van balsemen, dat zij zelfs de gelaatstrekken onveranderd wisten te bewaren. Al die tijd, en nog dertig dagen er bij, dus alles zeventig dagen, zonderden zij zich af en zaten eenzaam neer. Als zij uitgingen, verschenen zij in zwaar rouwgewaad, overeenkomstig de betamelijke gewoonte van dat land. Zelfs vele van de Egyptenaren hebben uit eerbied voor Jozef, wiens goede diensten aan koning en land bewezen hun nu nog vers in het geheugen lagen de rouw over zijn vader aangenomen, zoals ook bij ons, als het hof in rouw is, de voornaamsten van het volk ook de rouw aannemen. Het Egyptische hof heeft gedurende ongeveer tien weken de rouw over Jakob aangenomen. Wat zij nu deden uit staatsie of beschaafdheid, behoren wij te doen in oprechtheid, te wenen met de wenenden, te treuren met hen, die treuren, als of het ons zelf betreft.

4. a. Hij vroeg en verkreeg verlof van Farao om naar Kanan te gaan om er de begrafenis van zijn vader bij te wonen, Genesis 50:4. Het was een noodzakelijke betuiging van eerbied voor Farao, dat hij niet zonder zijn verlof wilde gaan, want wij kunnen begrijpen dat, hoewel zijn werk met het koren nu al lang afgedaan was, hij toch eerste staatsminister gebleven is, en dus niet zolang van zijn bezigheden zonder verlof kon wegblijven.

b. Hij nam de beleefdheid in acht door sommigen van de koninklijke familie of beambten van het hof te verzoeken dit verlof voor hem te verkrijgen, of omdat het niet behoorlijk was om in de dagen van zijn rouw voor de koning te verschijnen, of omdat hij niet te veel op zijn eigen invloed wilde vertrouwen. Bescheidenheid is een mooi sieraad voor hen die in hoogheid zijn.

c. Hij voerde de verplichting aan, waaronder zijn vader hem gelegd had, door hem te doen zweren dat hij hem in Kanan zou begraven, Genesis 50:5. Het was niet uit hoogmoed of uit grilligheid, maar uit eerbied voor een noodzakelijke plicht, dat hij het verlangde. Alle volken achten dat een eed gehouden moet worden en de wil van de overledene moet nagekomen worden.

d. Hij beloofde te zullen terugkomen: "dan zal ik wederkomen." Als wij van het begraven van de lichamen van onze bloedverwanten terugkomen in ons huls, dan zeggen wij: "Wij hebben hen achtergelaten, maar indien hun ziel naar het huis van onze hemelsen Vader is gegaan, dan kunnen wij met meer reden zeggen: Zij hebben ons achtergelaten.

e. Hij ontving verlof, Genesis 50:6. "Trek op en begraaf uw vader." Farao is bereid zijn zaken zolang te laten stilstaan, maar de dienst van Christus is nodiger, en daarom wilde Hij niet toestaan dat een, die werk voor Hem te doen had, eerst zijn vader ging begraven, nee laat de doden hun doden begraven, Matthew 8:22.

Verzen 1-6

Genesis 50:1-6

Jozef bewijst hier de laatste eer aan zijn overleden vader.

1. Met tranen en kussen en al de tedere uitdrukkingen van kinderlijke genegenheid neemt hij afscheid van het door de ziel verlaten lichaam, Genesis 50:1. Hoewel Jakob oud en afgeleefd was, en naar de loop van de natuur moet sterven, hoewel hij betrekkelijk arm was en zijn zoon Jozef ten laste was, koesterde deze toch zo'n genegenheid voor zijn liefhebbende vader, en voelde hij zozeer het verlies van zijn wijze, Godvruchtige, biddende vader, dat hij niet zonder een tranenvloed van hem kon scheiden. Zoals het een eer is om betreurd te sterven, zo is het de plicht van de overlevenden, om de dood te betreuren van hen die in hun leven tot zegen geweest zijn, al is het ook, dat zij een tijdlang hun nuttige werkzaamheid voor anderen overleefd hebben. De ontvloden, verloste ziel is buiten het bereik van onze tranen en kussen, maar voor ons is het gepast er onze eerbied en onze liefde mee te betonen voor het arme lichaam, voor wat wij een heerlijke en blijde opstanding verwachten. Aldus heeft Jozef zijn geloof getoond in God, en zijn liefde voor zijn vader door zijn bleke, koude lippen te kussen en een liefdevol afscheid van hem te nemen. Waarschijnlijk hebben de overige zonen van Jakob hetzelfde gedaan, ongetwijfeld zeer bewogen zijnde door wat hij met stervende lippen tot hen gesproken heeft.

2. Hij gaf bevel, dat het lichaam gebalsemd zou worden, Genesis 50:2, niet alleen omdat hij in Egypte was gestorven en dit de manier was van de Egyptenaren, maar omdat hij naar Kanan vervoerd moest worden, wat een werk was van tijd, en daarom was het nodig dat het lichaam zoveel mogelijk voor bederf behoed zou worden. Zie hoe nietig en armzalig ons lichaam is als de ziel het heeft verlaten, als er niet heel veel kunst, moeite en zorg aan besteed wordt, zal het in weinig tijd tot bederf zijn overgegaan en stinkend worden. Als het lichaam maar vier dagen dood is geweest, dan ruikt het al.

3. Hij heeft een plechtige rouw over hem gevierd, Genesis 50:3. Veertig dagen waren nodig voor het balsemen van het lichaam. De Egyptenaren waren z bedreven in de kunst van balsemen, dat zij zelfs de gelaatstrekken onveranderd wisten te bewaren. Al die tijd, en nog dertig dagen er bij, dus alles zeventig dagen, zonderden zij zich af en zaten eenzaam neer. Als zij uitgingen, verschenen zij in zwaar rouwgewaad, overeenkomstig de betamelijke gewoonte van dat land. Zelfs vele van de Egyptenaren hebben uit eerbied voor Jozef, wiens goede diensten aan koning en land bewezen hun nu nog vers in het geheugen lagen de rouw over zijn vader aangenomen, zoals ook bij ons, als het hof in rouw is, de voornaamsten van het volk ook de rouw aannemen. Het Egyptische hof heeft gedurende ongeveer tien weken de rouw over Jakob aangenomen. Wat zij nu deden uit staatsie of beschaafdheid, behoren wij te doen in oprechtheid, te wenen met de wenenden, te treuren met hen, die treuren, als of het ons zelf betreft.

4. a. Hij vroeg en verkreeg verlof van Farao om naar Kanan te gaan om er de begrafenis van zijn vader bij te wonen, Genesis 50:4. Het was een noodzakelijke betuiging van eerbied voor Farao, dat hij niet zonder zijn verlof wilde gaan, want wij kunnen begrijpen dat, hoewel zijn werk met het koren nu al lang afgedaan was, hij toch eerste staatsminister gebleven is, en dus niet zolang van zijn bezigheden zonder verlof kon wegblijven.

b. Hij nam de beleefdheid in acht door sommigen van de koninklijke familie of beambten van het hof te verzoeken dit verlof voor hem te verkrijgen, of omdat het niet behoorlijk was om in de dagen van zijn rouw voor de koning te verschijnen, of omdat hij niet te veel op zijn eigen invloed wilde vertrouwen. Bescheidenheid is een mooi sieraad voor hen die in hoogheid zijn.

c. Hij voerde de verplichting aan, waaronder zijn vader hem gelegd had, door hem te doen zweren dat hij hem in Kanan zou begraven, Genesis 50:5. Het was niet uit hoogmoed of uit grilligheid, maar uit eerbied voor een noodzakelijke plicht, dat hij het verlangde. Alle volken achten dat een eed gehouden moet worden en de wil van de overledene moet nagekomen worden.

d. Hij beloofde te zullen terugkomen: "dan zal ik wederkomen." Als wij van het begraven van de lichamen van onze bloedverwanten terugkomen in ons huls, dan zeggen wij: "Wij hebben hen achtergelaten, maar indien hun ziel naar het huis van onze hemelsen Vader is gegaan, dan kunnen wij met meer reden zeggen: Zij hebben ons achtergelaten.

e. Hij ontving verlof, Genesis 50:6. "Trek op en begraaf uw vader." Farao is bereid zijn zaken zolang te laten stilstaan, maar de dienst van Christus is nodiger, en daarom wilde Hij niet toestaan dat een, die werk voor Hem te doen had, eerst zijn vader ging begraven, nee laat de doden hun doden begraven, Matthew 8:22.

Verzen 7-14

Genesis 50:7-14

Wij hebben hier een bericht van Jakob's begrafenis. Van de begrafenis van de koningen van Juda wordt gewoonlijk niets anders gezegd dan: hij werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids, maar de begrafenis van de aartsvader Jakob wordt uitvoeriger en vollediger beschreven.

1. Om te tonen hoeveel beter God voor hem was dan hij had verwacht. Meer dan eens had hij gezegd van droefheid te zullen sterven, en beroofd van zijn kinderen ten grave te zullen dalen, maar zie, hij sterft in ere en wordt door al zijn kinderen naar het graf gebracht.

2. Omdat zijn orders omtrent zijn begrafenis gegeven en gevolgd werden in het geloof, en in de verwachting van beide het hemelse en het aardse Kanan.

Nu was het:

1. Een statige, deftige begrafenis. Hij werd naar het graf begeleid, niet alleen door zijn eigen familie, maar door de hovelingen en al de rijksgroten, die ten teken van hun dankbaarheid aan Jozef, om zijnentwil die eer bewezen aan zijn vader. Hoewel de Egyptenaren een afkeer hadden van de Hebreeën en hen met minachting hadden aangezien, Genesis 43:32, begonnen zij toch, nu zij beter met hen bekend werden, achting voor hen te krijgen. De vrome, bejaarde Jakob had zich z wl onder hen gedragen, dat hij de algemene achting verwierf. De belijders van de Godsdienst moeten er naar streven om door wijsheid en liefde de vooroordelen weg te nemen, die velen tegen hen koesteren omdat zij hen niet kennen. Er gingen ook veel wagens en ruiters mee, niet alleen om hen een eind uitgeleide te doen, maar om hen tot aan het einde te vergezellen. Betamelijke plechtigheden bij begrafenissen, overeenkomstig de staat van de overledene bij zijn leven, zijn zeer aanbevelenswaardig, en daarvan mogen wij niet zeggen: waartoe dit verlies? Zie Acts 8:2, Luke 7:12.

2. Het was een droevige begrafenis, Genesis 50:10, Genesis 50:11. De toeschouwers merkten op dat het een zware rouw was. De dood van Godvruchtigen is voor iedere plaats een groot verlies en behoort diep betreurd te worden. Stefanus sterft als martelaar, maar Godvruchtige mannen maken grote rouw over hem. Dit plechtige rouwbedrijf over Jakob gaf een naam aan de plaats: Abel-Mizraim, De rouw van de Egyptenaren, wat strekte tot een getuigenis tegen het volgende geslacht van de Egyptenaren, die de nakomelingen verdrukten van die Jakob, aan wie hun voorouders zoveel eerbied en eer bewezen hebben.

Verzen 7-14

Genesis 50:7-14

Wij hebben hier een bericht van Jakob's begrafenis. Van de begrafenis van de koningen van Juda wordt gewoonlijk niets anders gezegd dan: hij werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids, maar de begrafenis van de aartsvader Jakob wordt uitvoeriger en vollediger beschreven.

1. Om te tonen hoeveel beter God voor hem was dan hij had verwacht. Meer dan eens had hij gezegd van droefheid te zullen sterven, en beroofd van zijn kinderen ten grave te zullen dalen, maar zie, hij sterft in ere en wordt door al zijn kinderen naar het graf gebracht.

2. Omdat zijn orders omtrent zijn begrafenis gegeven en gevolgd werden in het geloof, en in de verwachting van beide het hemelse en het aardse Kanan.

Nu was het:

1. Een statige, deftige begrafenis. Hij werd naar het graf begeleid, niet alleen door zijn eigen familie, maar door de hovelingen en al de rijksgroten, die ten teken van hun dankbaarheid aan Jozef, om zijnentwil die eer bewezen aan zijn vader. Hoewel de Egyptenaren een afkeer hadden van de Hebreeën en hen met minachting hadden aangezien, Genesis 43:32, begonnen zij toch, nu zij beter met hen bekend werden, achting voor hen te krijgen. De vrome, bejaarde Jakob had zich z wl onder hen gedragen, dat hij de algemene achting verwierf. De belijders van de Godsdienst moeten er naar streven om door wijsheid en liefde de vooroordelen weg te nemen, die velen tegen hen koesteren omdat zij hen niet kennen. Er gingen ook veel wagens en ruiters mee, niet alleen om hen een eind uitgeleide te doen, maar om hen tot aan het einde te vergezellen. Betamelijke plechtigheden bij begrafenissen, overeenkomstig de staat van de overledene bij zijn leven, zijn zeer aanbevelenswaardig, en daarvan mogen wij niet zeggen: waartoe dit verlies? Zie Acts 8:2, Luke 7:12.

2. Het was een droevige begrafenis, Genesis 50:10, Genesis 50:11. De toeschouwers merkten op dat het een zware rouw was. De dood van Godvruchtigen is voor iedere plaats een groot verlies en behoort diep betreurd te worden. Stefanus sterft als martelaar, maar Godvruchtige mannen maken grote rouw over hem. Dit plechtige rouwbedrijf over Jakob gaf een naam aan de plaats: Abel-Mizraim, De rouw van de Egyptenaren, wat strekte tot een getuigenis tegen het volgende geslacht van de Egyptenaren, die de nakomelingen verdrukten van die Jakob, aan wie hun voorouders zoveel eerbied en eer bewezen hebben.

Verzen 15-21

Genesis 50:15-21

1. Wij hebben hier het vestigen van een goede verstandhouding tussen Jozef en zijn broers, nu hun vader was gestorven. Jozef was aan het hof in de residentie, zijn broers waren in Gosen, ver weg op het land, maar in goede vriendelijke overeenkomst met hen te blijven leven zou hem tot eer en hun tot voordeel wezen. Als God de ouders door de dood heeft weggenomen, dan moet al het mogelijke worden gedaan, niet alleen om twist te voorkomen onder de kinderen, (welke twist dikwijls ontstaat over het verdelen van de nalatenschap) maar ook om gemeenschap en liefde onder elkaar te bevorderen, opdat de eenheid instand blijft zelfs als het middelpunt van de eenheid is weggenomen.

I. Jozefs broeders vragen hem nederig om zijn gunst.

1. Zij begonnen vrees te koesteren voor Jozef, niet dat hij hun hiertoe reden gegeven had, maar de bewustheid van schuld en van hun eigen onmacht om in zo'n geval te vergeven en te vergeten, maakte dat zij de oprechtheid en de standvastigheid van Jozefs gunst wantrouwden, Genesis 50:15. Misschien zal Jozef ons haten. Zolang hun vader leefde, achtten zij zich veilig onder zijn schaduw, maar nu hij dood was, vreesden zij het ergste van Jozef. Een schuldig geweten stelt de mensen bloot aan voortdurende angsten, zelfs als er geen reden is tot vrees, en maakt dat zij iedereen wantrouwen, zoals Kaïn, Genesis 4:14. Zij, die zonder vrees willen zijn, moeten zich zonder schuld houden. Indien ons hart ons niet veroordeelt, dan hebben wij vrijmoedigheid tot God en mensen.

2. Zij verootmoedigden zich voor hem, beleden hun schuld en vroegen hem om vergeving. Zij deden het bij volmacht, Genesis 50:17 en zij deden het in persoon, Genesis 50:18. Nu de zon en de maan waren ondergegaan, hebben de elf sterren zich voor Jozef gebogen, voor een verdere vervulling van zijn droom. Zij spreken van hun vroegere overtreding met vernieuwd leedwezen. "Vergeef toch de overtreding." Zij werpen zich aan Jozefs voeten en doen een beroep op zijn barmhartigheid. "Wij zijn u tot knechten." Aldus moeten wij de zonden betreuren, die wij voorlang bedreven hebben, ook die zelfs, van welke wij hopen dat zij ons door genade vergeven zijn, en als wij God om vergeving bidden, dan moeten wij beloven Zijn dienstknechten te zullen wezen.

3. Zij pleitten op hun betrekking tot Jakob en tot Jakob's God.

a. Tot Jakob, aanvoerende dat hij hun gezegd had, dat zij zich moesten verootmoedigen, meer omdat hij betwijfelde of zij die plicht van de verootmoediging wel zouden volbrengen, dan omdat hij er aan twijfelde dat Jozef zijn plicht zou doen van hun vergeving te schenken hij kan ook redelijkerwijs niet verwachten dat Jozef hun verder vriendelijkheid zou betonen, tenzij zij er zich op die wijze voor bevoegd maakten, Genesis 50:16. "Uw vader heeft bevolen". Zo kunnen wij, als wij in geloof en met berouw over onze zonden ons verootmoedigen voor Christus, er op pleiten dat het het gebod is van Zijn Vader en onze Vader, dat wij dit doen.

b. Tot Jakob's God. Zij pleiten: Genesis 50:17 :Wij zijn de "dienaren van de God uws vaders", niet slechts kinderen van dezelfde Jakob, maar aanbidders van dezelfde Jehova. Wij moeten wl bereid zijn allen te vergeven, die ons beledigd hebben of ons kwaad hebben aangedaan, maar zeer bijzonder moeten wij ons er voor wachten om wrok te koesteren tegen de dienaren van de God van onze vader, deze moeten wij met bijzondere tederheid behandelen, want wij en zij hebben dezelfde Meester. II. Met grote ontferming bevestigt Jozef zijn verzoening met hen Genesis 50:17. "En Jozef weende, als zij tot hem spraken.", het waren tranen van smart wegens hun verdenking van hem, en tranen van tederheid wegens hun verootmoediging. In zijn antwoord:

1. Zegt hij hun tot God op te zien in hun berouw, Genesis 50:19. "Ben ik in de plaats van God?" In zijn grote ootmoed dacht hij dat zij hem te veel eerbied betoonden, alsof hun geluk in zijn gunst was gelegen, en zo kwam wat hij hun zei op hetzelfde neer wat Petrus zei tot Cornelius: "Sta op, ik ben ook zelf een mens. Hebt vrede met God, weest verzoend met Hem, en dan zult gij bevinden dat het gemakkelijk genoeg is met mij verzoend te zijn." Als wij vergeving vragen aan hen, die wij beledigd hebben, dan moeten wij er ons voor wachten om hen in de plaats van God te stellen, door meer hun toorn te vrezen en meer hun gunst te vragen, dan wij de toorn van God vrezen en Zijn gunst zoeken. "Ben ik in de plaats van God, wie de wraak toekomt? Nee ik zal u overlaten aan Zijn ontferming." Zij, die zich wreken, treden in de plaats van God, Romans 12:19.

2. Hij verzacht hun misdaad uit aanmerking van het grote goed, dat God er op zo wonderbare wijze uit heeft doen voortkomen wat hen wel niet minder leedwezen moet doen gevoelen om hun zonde, maar hem zoveel bereidwilliger moet doen zijn om haar te vergeven, Genesis 50:20. "Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht", doch God heeft dat ten goede gedacht, opdat Hij deed, gelijk het te deze dage is, om een groot volk in het leven te behouden.", om de dromen te verijdelen-ten einde de dromen te vervullen, en Jozef tot een grotere zegen te stellen voor zijn familie dan hij anders geweest kon zijn. Als God gebruik maakt van der mensen doen om Zijn raadsbesluiten tot stand te brengen, dan zal Hij gewoonlijk een ding bedoelen, en zij een ander ding, zelfs het geheel tegenovergestelde, maar Gods raad zal bestaan. Zie Isaiah 10:7. God brengt dikwijls uit het kwade het goede voort, en dient de plannen van Zijn voorzienigheid zelfs door de zonden van de mensen, niet dat Hij de werker is van de zonde, verre zij het van ons dit te denken, maar Zijn oneindige wijsheid bestuurt in de samenloop van de gebeurtenissen, dat wat de strekking had Hem te onteren toch eindigt in Zijn lof, zoals de terdoodbrenging van Christus, Acts 2:23. Dat maakt de zonde niet minder zondig en de zondaars niet minder strafbaar, maar het strekt groots tot eer en heerlijkheid van Gods wijsheid.

3. Hij verzekert hen van zijn voortdurende vriendelijkheid en welwillendheid voor hen: "Vreest niet, ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden." Genesis 50:21. Zie van hoe uitnemende gezindheid Jozef was, en leer van hem kwaad met goed te vergelden. Hij zei hun niet dat zij nu wel acht hadden te geven op zichzelf, want dat hij slechts goed en vriendelijk voor hen zou zijn indien zij zich goed gedroegen, neen, hij wilde hen niet aldus in angst en onzekerheid laten, en de schijn niet aannemen alsof hij hen wantrouwde, hoewel zij hem gewantrouwd hadden, hij troostte hen en, om alle vrees uit hun hart te verbannen, sprak hij naar hun hart. Een verbroken en verslagen hart moet vertroost en bemoedigd worden. Hun, die wij liefhebben, en aan wie wij vergeving hebben geschonken, moeten wij niet slechts weldoen, wij moeten ook vriendelijk met hen zijn, en naar hun hart spreken.

Verzen 15-21

Genesis 50:15-21

1. Wij hebben hier het vestigen van een goede verstandhouding tussen Jozef en zijn broers, nu hun vader was gestorven. Jozef was aan het hof in de residentie, zijn broers waren in Gosen, ver weg op het land, maar in goede vriendelijke overeenkomst met hen te blijven leven zou hem tot eer en hun tot voordeel wezen. Als God de ouders door de dood heeft weggenomen, dan moet al het mogelijke worden gedaan, niet alleen om twist te voorkomen onder de kinderen, (welke twist dikwijls ontstaat over het verdelen van de nalatenschap) maar ook om gemeenschap en liefde onder elkaar te bevorderen, opdat de eenheid instand blijft zelfs als het middelpunt van de eenheid is weggenomen.

I. Jozefs broeders vragen hem nederig om zijn gunst.

1. Zij begonnen vrees te koesteren voor Jozef, niet dat hij hun hiertoe reden gegeven had, maar de bewustheid van schuld en van hun eigen onmacht om in zo'n geval te vergeven en te vergeten, maakte dat zij de oprechtheid en de standvastigheid van Jozefs gunst wantrouwden, Genesis 50:15. Misschien zal Jozef ons haten. Zolang hun vader leefde, achtten zij zich veilig onder zijn schaduw, maar nu hij dood was, vreesden zij het ergste van Jozef. Een schuldig geweten stelt de mensen bloot aan voortdurende angsten, zelfs als er geen reden is tot vrees, en maakt dat zij iedereen wantrouwen, zoals Kaïn, Genesis 4:14. Zij, die zonder vrees willen zijn, moeten zich zonder schuld houden. Indien ons hart ons niet veroordeelt, dan hebben wij vrijmoedigheid tot God en mensen.

2. Zij verootmoedigden zich voor hem, beleden hun schuld en vroegen hem om vergeving. Zij deden het bij volmacht, Genesis 50:17 en zij deden het in persoon, Genesis 50:18. Nu de zon en de maan waren ondergegaan, hebben de elf sterren zich voor Jozef gebogen, voor een verdere vervulling van zijn droom. Zij spreken van hun vroegere overtreding met vernieuwd leedwezen. "Vergeef toch de overtreding." Zij werpen zich aan Jozefs voeten en doen een beroep op zijn barmhartigheid. "Wij zijn u tot knechten." Aldus moeten wij de zonden betreuren, die wij voorlang bedreven hebben, ook die zelfs, van welke wij hopen dat zij ons door genade vergeven zijn, en als wij God om vergeving bidden, dan moeten wij beloven Zijn dienstknechten te zullen wezen.

3. Zij pleitten op hun betrekking tot Jakob en tot Jakob's God.

a. Tot Jakob, aanvoerende dat hij hun gezegd had, dat zij zich moesten verootmoedigen, meer omdat hij betwijfelde of zij die plicht van de verootmoediging wel zouden volbrengen, dan omdat hij er aan twijfelde dat Jozef zijn plicht zou doen van hun vergeving te schenken hij kan ook redelijkerwijs niet verwachten dat Jozef hun verder vriendelijkheid zou betonen, tenzij zij er zich op die wijze voor bevoegd maakten, Genesis 50:16. "Uw vader heeft bevolen". Zo kunnen wij, als wij in geloof en met berouw over onze zonden ons verootmoedigen voor Christus, er op pleiten dat het het gebod is van Zijn Vader en onze Vader, dat wij dit doen.

b. Tot Jakob's God. Zij pleiten: Genesis 50:17 :Wij zijn de "dienaren van de God uws vaders", niet slechts kinderen van dezelfde Jakob, maar aanbidders van dezelfde Jehova. Wij moeten wl bereid zijn allen te vergeven, die ons beledigd hebben of ons kwaad hebben aangedaan, maar zeer bijzonder moeten wij ons er voor wachten om wrok te koesteren tegen de dienaren van de God van onze vader, deze moeten wij met bijzondere tederheid behandelen, want wij en zij hebben dezelfde Meester. II. Met grote ontferming bevestigt Jozef zijn verzoening met hen Genesis 50:17. "En Jozef weende, als zij tot hem spraken.", het waren tranen van smart wegens hun verdenking van hem, en tranen van tederheid wegens hun verootmoediging. In zijn antwoord:

1. Zegt hij hun tot God op te zien in hun berouw, Genesis 50:19. "Ben ik in de plaats van God?" In zijn grote ootmoed dacht hij dat zij hem te veel eerbied betoonden, alsof hun geluk in zijn gunst was gelegen, en zo kwam wat hij hun zei op hetzelfde neer wat Petrus zei tot Cornelius: "Sta op, ik ben ook zelf een mens. Hebt vrede met God, weest verzoend met Hem, en dan zult gij bevinden dat het gemakkelijk genoeg is met mij verzoend te zijn." Als wij vergeving vragen aan hen, die wij beledigd hebben, dan moeten wij er ons voor wachten om hen in de plaats van God te stellen, door meer hun toorn te vrezen en meer hun gunst te vragen, dan wij de toorn van God vrezen en Zijn gunst zoeken. "Ben ik in de plaats van God, wie de wraak toekomt? Nee ik zal u overlaten aan Zijn ontferming." Zij, die zich wreken, treden in de plaats van God, Romans 12:19.

2. Hij verzacht hun misdaad uit aanmerking van het grote goed, dat God er op zo wonderbare wijze uit heeft doen voortkomen wat hen wel niet minder leedwezen moet doen gevoelen om hun zonde, maar hem zoveel bereidwilliger moet doen zijn om haar te vergeven, Genesis 50:20. "Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht", doch God heeft dat ten goede gedacht, opdat Hij deed, gelijk het te deze dage is, om een groot volk in het leven te behouden.", om de dromen te verijdelen-ten einde de dromen te vervullen, en Jozef tot een grotere zegen te stellen voor zijn familie dan hij anders geweest kon zijn. Als God gebruik maakt van der mensen doen om Zijn raadsbesluiten tot stand te brengen, dan zal Hij gewoonlijk een ding bedoelen, en zij een ander ding, zelfs het geheel tegenovergestelde, maar Gods raad zal bestaan. Zie Isaiah 10:7. God brengt dikwijls uit het kwade het goede voort, en dient de plannen van Zijn voorzienigheid zelfs door de zonden van de mensen, niet dat Hij de werker is van de zonde, verre zij het van ons dit te denken, maar Zijn oneindige wijsheid bestuurt in de samenloop van de gebeurtenissen, dat wat de strekking had Hem te onteren toch eindigt in Zijn lof, zoals de terdoodbrenging van Christus, Acts 2:23. Dat maakt de zonde niet minder zondig en de zondaars niet minder strafbaar, maar het strekt groots tot eer en heerlijkheid van Gods wijsheid.

3. Hij verzekert hen van zijn voortdurende vriendelijkheid en welwillendheid voor hen: "Vreest niet, ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden." Genesis 50:21. Zie van hoe uitnemende gezindheid Jozef was, en leer van hem kwaad met goed te vergelden. Hij zei hun niet dat zij nu wel acht hadden te geven op zichzelf, want dat hij slechts goed en vriendelijk voor hen zou zijn indien zij zich goed gedroegen, neen, hij wilde hen niet aldus in angst en onzekerheid laten, en de schijn niet aannemen alsof hij hen wantrouwde, hoewel zij hem gewantrouwd hadden, hij troostte hen en, om alle vrees uit hun hart te verbannen, sprak hij naar hun hart. Een verbroken en verslagen hart moet vertroost en bemoedigd worden. Hun, die wij liefhebben, en aan wie wij vergeving hebben geschonken, moeten wij niet slechts weldoen, wij moeten ook vriendelijk met hen zijn, en naar hun hart spreken.

Verzen 22-26

Genesis 50:22-26

Hier is:

1. De verlenging van Jozefs leven in Egypte hij leefde totdat hij honderd en tien jaar oud was, Genesis 50:22. Zijn vader geëerd hebbende, zijn zijn dagen verlengd in het land, dat God hem voor het ogenblik had gegeven en het was een groot voorrecht, een zegen voor zijn bloedverwanten, dat Hij hem hun nog zo lang tot steun en troost liet blijven.

2. Het opbouwen van Jozefs geslacht, hij leefde om nog zijn achterkleinkinderen te zien bij zijn beide zonen, Genesis 50:23, en waarschijnlijk zag hij zijn twee zonen plechtig erkend als hoofden van twee aparte stammen, de gelijken dus van zijn broers. Het is aan bejaarde ouders fijn en tot grote vertroosting te zien, dat hun nageslacht bloeit, zeker als zij daarbij ook vrede zien over Israël, Psalms 128:6.

3. De laatste wilsbeschikking van Jozef, meegedeeld aan zijn broers, toen hij de dood zag naderen. Van hen, die in de eigenlijke zin zijn broeders waren, zijn sommigen misschien nog voor hem gestorven, daar de meesten van hen ouder waren dan hij, maar aan hen, die nog leefden, en aan de zonen van hen, die gestorven waren en die de plaats innamen van hun vaderen, heeft hij dit gezegd.

A. Hij vertroostte hen met de verzekering, dat zij op zekere tijd naar Kanan zouden terugkeren, Genesis 50:24. "Ik sterf, maar God zal u gewisselijk bezoeken". In diezelfde zin heeft Jakob tot hem gesproken, Genesis 48:21. Aldus moeten wij anderen vertroosten met dezelfde vertroosting, waarmee wij zelf van God vertroost zijn geworden, en hen aanmoedigen om te steunen op de beloften, die ook ons tot steun zijn geweest. Onder God is Jozef de beschermer en weldoener van zijn broers geweest, en wat zal er van hen worden, nu hij gaat sterven? Wel, laat dit hun troost wezen: "God zal u gewisselijk bezoeken". Gods genadige bezoekingen zullen dienen om ons het verlies te vergoeden zelfs van onze beste vrienden. Zij sterven, maar wij kunnen leven en getroost leven, als God met ons is, en ons Zijn gunst doet genieten. Hij zegt hun hier zeker van te wezen: "Hij zal u doen optrekken, uit dit land", en daarom:

a. Moeten zij de hoop niet koesteren van er zich blijvend te vestigen, het niet beschouwen als hun rust tot in eeuwigheid, zij moeten hun hart zetten op het land van de belofte, en dat hun vaderland, hun woning, noemen.

b. Zij moeten niet vrezen dat zij er zullen verminderen of te gronde gaan. Waarschijnlijk voorzag hij de mishandeling, die hun na zijn dood aangedaan zou worden, en daarom richt hij dit woord van bemoediging tot hen: "God zal u ten laatste in triomf opvoeren uit dit land." Hierin heeft hij het oog op de belofte, Genesis 15:13, Genesis 15:14, en in de Naam van God verzekert hij hun van de vervulling ervan.

B. Als een belijdenis van zijn eigen geloof, en tot verzekering van hun geloof, gebiedt hij hun hem onbegraven te laten totdat de dag, de heerlijke dag zal komen wanneer zij in het land van de belofte gevestigd zullen zijn, Genesis 50:25. Hij doet hen onder ede beloven, dat zij hem in Kanan zullen begraven. In Egypte heeft men aanzienlijke personen op zeer eervolle wijze begraven, met zeer veel pracht en staatsie, maar Jozef geeft de voorkeur aan een betekenisvolle begrafenis in Kanan, en die nog bijna twee honderd jaar uitgesteld moest worden, boven een prachtige begrafenis in Egypte. Aldus heeft Jozef door het geloof in de leer van de opstanding en de belofte van Kanan bevel gegeven van zijn gebeente, Hebrews 11:22. Hij sterft in Egypte, maar stelt zijn gebeente ten onderpand, dat God zeker Israël zal bezoeken en zal opvoeren naar Kanan.

4. De dood van Jozef en de bewaring van zijn lichaam om in Kanan te worden begraven Genesis 50:26. "zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte." maar begroef hem niet voordat zijn kinderen hun erfdeel in Kanan hadden ontvangen, Joshua 24:32. Indien de ziel bij het sterven slechts weerkeert tot haar rust bij God, dan doet het er weinig toe of het door haar verlaten lichaam niet spoedig, of wel in het geheel niet, tot zijn rust komt in het graf. Er behoort echter zorg te worden gedragen voor de dode lichamen van de heiligen in het geloof aan hun opstanding, want er is een verbond met het stof, dat gedacht zal worden, en er is een gebod gegeven betreffende hun gebeente.

Verzen 22-26

Genesis 50:22-26

Hier is:

1. De verlenging van Jozefs leven in Egypte hij leefde totdat hij honderd en tien jaar oud was, Genesis 50:22. Zijn vader geëerd hebbende, zijn zijn dagen verlengd in het land, dat God hem voor het ogenblik had gegeven en het was een groot voorrecht, een zegen voor zijn bloedverwanten, dat Hij hem hun nog zo lang tot steun en troost liet blijven.

2. Het opbouwen van Jozefs geslacht, hij leefde om nog zijn achterkleinkinderen te zien bij zijn beide zonen, Genesis 50:23, en waarschijnlijk zag hij zijn twee zonen plechtig erkend als hoofden van twee aparte stammen, de gelijken dus van zijn broers. Het is aan bejaarde ouders fijn en tot grote vertroosting te zien, dat hun nageslacht bloeit, zeker als zij daarbij ook vrede zien over Israël, Psalms 128:6.

3. De laatste wilsbeschikking van Jozef, meegedeeld aan zijn broers, toen hij de dood zag naderen. Van hen, die in de eigenlijke zin zijn broeders waren, zijn sommigen misschien nog voor hem gestorven, daar de meesten van hen ouder waren dan hij, maar aan hen, die nog leefden, en aan de zonen van hen, die gestorven waren en die de plaats innamen van hun vaderen, heeft hij dit gezegd.

A. Hij vertroostte hen met de verzekering, dat zij op zekere tijd naar Kanan zouden terugkeren, Genesis 50:24. "Ik sterf, maar God zal u gewisselijk bezoeken". In diezelfde zin heeft Jakob tot hem gesproken, Genesis 48:21. Aldus moeten wij anderen vertroosten met dezelfde vertroosting, waarmee wij zelf van God vertroost zijn geworden, en hen aanmoedigen om te steunen op de beloften, die ook ons tot steun zijn geweest. Onder God is Jozef de beschermer en weldoener van zijn broers geweest, en wat zal er van hen worden, nu hij gaat sterven? Wel, laat dit hun troost wezen: "God zal u gewisselijk bezoeken". Gods genadige bezoekingen zullen dienen om ons het verlies te vergoeden zelfs van onze beste vrienden. Zij sterven, maar wij kunnen leven en getroost leven, als God met ons is, en ons Zijn gunst doet genieten. Hij zegt hun hier zeker van te wezen: "Hij zal u doen optrekken, uit dit land", en daarom:

a. Moeten zij de hoop niet koesteren van er zich blijvend te vestigen, het niet beschouwen als hun rust tot in eeuwigheid, zij moeten hun hart zetten op het land van de belofte, en dat hun vaderland, hun woning, noemen.

b. Zij moeten niet vrezen dat zij er zullen verminderen of te gronde gaan. Waarschijnlijk voorzag hij de mishandeling, die hun na zijn dood aangedaan zou worden, en daarom richt hij dit woord van bemoediging tot hen: "God zal u ten laatste in triomf opvoeren uit dit land." Hierin heeft hij het oog op de belofte, Genesis 15:13, Genesis 15:14, en in de Naam van God verzekert hij hun van de vervulling ervan.

B. Als een belijdenis van zijn eigen geloof, en tot verzekering van hun geloof, gebiedt hij hun hem onbegraven te laten totdat de dag, de heerlijke dag zal komen wanneer zij in het land van de belofte gevestigd zullen zijn, Genesis 50:25. Hij doet hen onder ede beloven, dat zij hem in Kanan zullen begraven. In Egypte heeft men aanzienlijke personen op zeer eervolle wijze begraven, met zeer veel pracht en staatsie, maar Jozef geeft de voorkeur aan een betekenisvolle begrafenis in Kanan, en die nog bijna twee honderd jaar uitgesteld moest worden, boven een prachtige begrafenis in Egypte. Aldus heeft Jozef door het geloof in de leer van de opstanding en de belofte van Kanan bevel gegeven van zijn gebeente, Hebrews 11:22. Hij sterft in Egypte, maar stelt zijn gebeente ten onderpand, dat God zeker Israël zal bezoeken en zal opvoeren naar Kanan.

4. De dood van Jozef en de bewaring van zijn lichaam om in Kanan te worden begraven Genesis 50:26. "zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte." maar begroef hem niet voordat zijn kinderen hun erfdeel in Kanan hadden ontvangen, Joshua 24:32. Indien de ziel bij het sterven slechts weerkeert tot haar rust bij God, dan doet het er weinig toe of het door haar verlaten lichaam niet spoedig, of wel in het geheel niet, tot zijn rust komt in het graf. Er behoort echter zorg te worden gedragen voor de dode lichamen van de heiligen in het geloof aan hun opstanding, want er is een verbond met het stof, dat gedacht zal worden, en er is een gebod gegeven betreffende hun gebeente.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 50". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-50.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile