Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 52

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 52

Isaiah 52:1.

VAN DE VERLOSSING DER KERK EN DE LIEFLIJKHEID VAN HET EVANGELIE.

IV. Isaiah 52:1-Isaiah 52:12. Terwijl deze vierde rede in de nauwste samenhang met de vorige staat, neemt zij haar uitgangspunt van het einde aller dingen, waar nu het gehele raadsbesluit van God omtrent Israël en Jeruzalem tot volvoering komt, Zij, ziet echter van daar spoedig terug in den tijd der verlossing door Jezus Christus, en nog verder terug in den tijd der verlossing uit de Babylonische ballingschap. In bijzonderheden te scheiden, wat tot het begin of het midden of het einde van de gehele grote tijdruimte van den terugtocht uit Babel tot den intocht in het nieuwe Jeruzalem behoort, ware onmogelijk, want het profetische zien richt zich naar andere wetten dan het logische denken. Wij moeten ook niet bij het beschouwen van zulke verhevene profetieën willen verbrokkelen en afbreken, maar ons laten verheffen op dezelfde hoogte, waarop de Profeten stonden, en de ogen voor dezelfden wijden gezichtskring opendoen, dien zij omvatten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 52

Isaiah 52:1.

VAN DE VERLOSSING DER KERK EN DE LIEFLIJKHEID VAN HET EVANGELIE.

IV. Isaiah 52:1-Isaiah 52:12. Terwijl deze vierde rede in de nauwste samenhang met de vorige staat, neemt zij haar uitgangspunt van het einde aller dingen, waar nu het gehele raadsbesluit van God omtrent Israël en Jeruzalem tot volvoering komt, Zij, ziet echter van daar spoedig terug in den tijd der verlossing door Jezus Christus, en nog verder terug in den tijd der verlossing uit de Babylonische ballingschap. In bijzonderheden te scheiden, wat tot het begin of het midden of het einde van de gehele grote tijdruimte van den terugtocht uit Babel tot den intocht in het nieuwe Jeruzalem behoort, ware onmogelijk, want het profetische zien richt zich naar andere wetten dan het logische denken. Wij moeten ook niet bij het beschouwen van zulke verhevene profetieën willen verbrokkelen en afbreken, maar ons laten verheffen op dezelfde hoogte, waarop de Profeten stonden, en de ogen voor dezelfden wijden gezichtskring opendoen, dien zij omvatten.

Vers 1

1. Waak op, waak op uit uwen slaap (Isaiah 51:17), trek uwe sterkte aan, die zo langen tijd verbroken en geheel verdwenen scheen te zijn, maar, door den Heere in u gelegd, niet voor altijd kan vernietigd worden, die eens weer in de gehele volheid moet te voorschijn treden, o Zion! trek uwe sierlijke klederen aan, de prachtgewaden met de kostbare sieraden, o Jeruzalem, gij heilige stad; zulk een tooisel toch past bij uw priesterlijk koninklijk karakter! Nu hebt gij waarlijk uwe bestemming bereikt, en zult in waarheid zijn, wat gij zijt volgens uwen naam, namelijk de heilige stad; want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine, van welke de eerste nog ongewijd, de ander weer ontwijd is, meer komen 1) om door zijne onreinheid uwe heiligheid te bezoedelen.

1) Jeruzalem lag daar als bedwelmd door Gods toorn ter neer, hare kinderen waren in zwijm gevallen, van wege de ellende, die over haar gekomen was. Maar nu komt het woord des Heren tot haar, om te ontwaken, om sterkte aan te trekken, om hare sierlijke, hare prachtgewaden, dat is hare priesterlijke klederen aan te trekken, opdat zij zich weer als een heilige stad openbare. De tijd is voorbij dat Jeruzalem vertreden zou worden door de heidenen, dat op Zion de onbesnedene zou vertoeven, geen onreine zou meer in haar komen.

Vers 1

1. Waak op, waak op uit uwen slaap (Isaiah 51:17), trek uwe sterkte aan, die zo langen tijd verbroken en geheel verdwenen scheen te zijn, maar, door den Heere in u gelegd, niet voor altijd kan vernietigd worden, die eens weer in de gehele volheid moet te voorschijn treden, o Zion! trek uwe sierlijke klederen aan, de prachtgewaden met de kostbare sieraden, o Jeruzalem, gij heilige stad; zulk een tooisel toch past bij uw priesterlijk koninklijk karakter! Nu hebt gij waarlijk uwe bestemming bereikt, en zult in waarheid zijn, wat gij zijt volgens uwen naam, namelijk de heilige stad; want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine, van welke de eerste nog ongewijd, de ander weer ontwijd is, meer komen 1) om door zijne onreinheid uwe heiligheid te bezoedelen.

1) Jeruzalem lag daar als bedwelmd door Gods toorn ter neer, hare kinderen waren in zwijm gevallen, van wege de ellende, die over haar gekomen was. Maar nu komt het woord des Heren tot haar, om te ontwaken, om sterkte aan te trekken, om hare sierlijke, hare prachtgewaden, dat is hare priesterlijke klederen aan te trekken, opdat zij zich weer als een heilige stad openbare. De tijd is voorbij dat Jeruzalem vertreden zou worden door de heidenen, dat op Zion de onbesnedene zou vertoeven, geen onreine zou meer in haar komen.

Vers 2

2. Schud u uit het stof, waarin gij tot hiertoe gelegen hebt en schudt alle sporen zelfs van u af, maak u op van den aardbodem, waarop gij in den staat uwer vernedering moest zitten, zit neer op den koninklijken troon, die u toekomt; o Jeruzalem! maak u los van de banden van uwen hals, gij gevangene dochter van Zion, die nu voor altijd vrij zult zijn!

Vers 2

2. Schud u uit het stof, waarin gij tot hiertoe gelegen hebt en schudt alle sporen zelfs van u af, maak u op van den aardbodem, waarop gij in den staat uwer vernedering moest zitten, zit neer op den koninklijken troon, die u toekomt; o Jeruzalem! maak u los van de banden van uwen hals, gij gevangene dochter van Zion, die nu voor altijd vrij zult zijn!

Vers 3

3. Want, zo zegt de HEERE; Gijlieden zijt door Mij, toen Ik u in de macht uwer vijanden overgaf, om niet verkocht, zonder dat Ik enigen koopprijs van hen nam, en daardoor Mijn recht op u zou hebben opgegeven; gij zult ook zonder geld gelost worden; 1) daar Ik u terug kan eisen, wanneer het Mij lust, is tot uwe verlossing slechts een enkel woord van Mijnen mond nodig (Isaiah 45:13). 1) Hier toont de Heere, hoe billijk Hij haar aan hare overheersers wederom zou mogen ontnemen. Zij hadden op haar geen recht, zij was aan hare vijanden om niet verkocht, die hadden haar zo maar geëigend, zonder voor haar iets te geven, zij hadden op haar derhalve geen recht van eigendom. De Heere mocht ze uit dien hoofde, ook zonder geld, zonder hare vijanden daarvoor iets te geven, weer lossen, en maar wegnemen en ontboeien.

Vers 3

3. Want, zo zegt de HEERE; Gijlieden zijt door Mij, toen Ik u in de macht uwer vijanden overgaf, om niet verkocht, zonder dat Ik enigen koopprijs van hen nam, en daardoor Mijn recht op u zou hebben opgegeven; gij zult ook zonder geld gelost worden; 1) daar Ik u terug kan eisen, wanneer het Mij lust, is tot uwe verlossing slechts een enkel woord van Mijnen mond nodig (Isaiah 45:13). 1) Hier toont de Heere, hoe billijk Hij haar aan hare overheersers wederom zou mogen ontnemen. Zij hadden op haar geen recht, zij was aan hare vijanden om niet verkocht, die hadden haar zo maar geëigend, zonder voor haar iets te geven, zij hadden op haar derhalve geen recht van eigendom. De Heere mocht ze uit dien hoofde, ook zonder geld, zonder hare vijanden daarvoor iets te geven, weer lossen, en maar wegnemen en ontboeien.

Vers 4

4. Want zo zegt de Heere HEERE, dit om niet verkocht uit Israël's geschiedenis bewijzende: In vorige tijden trok Mijn volk, toen het nog slechts uit 70 zielen bestond (Genesis 46:27), af in Egypte, om als vreemdeling aldaar te verkeren, door Egyptes koning daartoe uitgenodigd (Genesis 45:16); de latere slavernij was een plegen van geweld door den nieuwen koning, die van Jozef niets wist, en naar den Heere niet vraagde (Exodus 1:8, Exodus 5:1); en Assur, door wie later het volk der tien stammen in de Assyrische ballingschap is gevoerd (2 Kings 17:5) heeft het om niet, zonder daartoe enig recht te hebben onderdrukt.

Vers 4

4. Want zo zegt de Heere HEERE, dit om niet verkocht uit Israël's geschiedenis bewijzende: In vorige tijden trok Mijn volk, toen het nog slechts uit 70 zielen bestond (Genesis 46:27), af in Egypte, om als vreemdeling aldaar te verkeren, door Egyptes koning daartoe uitgenodigd (Genesis 45:16); de latere slavernij was een plegen van geweld door den nieuwen koning, die van Jozef niets wist, en naar den Heere niet vraagde (Exodus 1:8, Exodus 5:1); en Assur, door wie later het volk der tien stammen in de Assyrische ballingschap is gevoerd (2 Kings 17:5) heeft het om niet, zonder daartoe enig recht te hebben onderdrukt.

Vers 5

5. En nu, wat heb Ik, die bij Mijn volk tegenwoordig ben, ook wanneer Ik het in ene vreemde macht overgeef (Genesis 46:4), hier in de Babylonische ballingschap te doen? spreekt de HEERE. Wat zal Ik doen, daar de tirannieke willekeur en de overmoed der verdrukkers alle maat te boven gaat, dewijl Mijn volk om niet, zonder dat zij enig menselijk recht daartoe hadden, weggenomen is van den vaderlandsen grond, en degenen, die over hen heersen, de Chaldeeuwse verdrukkers (Isaiah 16:6), het doen huilen 1) daar zij het als tirannen, naardat hun invalt, op ruwe wijze aanvallen (Psalms 137:3), spreekt de HEERE, en Mijn naam geduriglijk den gansen dag door hen a) gelasterd wordt, daar zij dien ten voorwerp hunner godslasterlijke spotredenen maken:

a) Ezekiel 36:20, Ezekiel 36:23. Romans 2:24.

1) Beter: en degenen, die over hen heersen, huilen, n. l. van woede en tegelijk van blijdschap, dat zij het volk kunnen verdrukken. De Heere wijst in Isaiah 52:4, Isaiah 52:5 op de verdrukking van het volk Gods in vroeger en later tijd. Eerst door Egypte, toen door Assur en nu in Babel, en altijd is dit verdrukken een om niet wegnemen, en zo schrikkelijk is die verdrukking, dat de heersenden schreeuwen van woede, maar ook daardoor den Naam des Heren lasteren. Daarom zal de Heere nederdalen en Zijn volk uitredden en verlossen.

Vers 5

5. En nu, wat heb Ik, die bij Mijn volk tegenwoordig ben, ook wanneer Ik het in ene vreemde macht overgeef (Genesis 46:4), hier in de Babylonische ballingschap te doen? spreekt de HEERE. Wat zal Ik doen, daar de tirannieke willekeur en de overmoed der verdrukkers alle maat te boven gaat, dewijl Mijn volk om niet, zonder dat zij enig menselijk recht daartoe hadden, weggenomen is van den vaderlandsen grond, en degenen, die over hen heersen, de Chaldeeuwse verdrukkers (Isaiah 16:6), het doen huilen 1) daar zij het als tirannen, naardat hun invalt, op ruwe wijze aanvallen (Psalms 137:3), spreekt de HEERE, en Mijn naam geduriglijk den gansen dag door hen a) gelasterd wordt, daar zij dien ten voorwerp hunner godslasterlijke spotredenen maken:

a) Ezekiel 36:20, Ezekiel 36:23. Romans 2:24.

1) Beter: en degenen, die over hen heersen, huilen, n. l. van woede en tegelijk van blijdschap, dat zij het volk kunnen verdrukken. De Heere wijst in Isaiah 52:4, Isaiah 52:5 op de verdrukking van het volk Gods in vroeger en later tijd. Eerst door Egypte, toen door Assur en nu in Babel, en altijd is dit verdrukken een om niet wegnemen, en zo schrikkelijk is die verdrukking, dat de heersenden schreeuwen van woede, maar ook daardoor den Naam des Heren lasteren. Daarom zal de Heere nederdalen en Zijn volk uitredden en verlossen.

Vers 6

6. Daarom, opdat aan dat lasteren een einde kome, zal Mijn volk, daarom zal het Mijnen naam in dien dag kennen als heilig en verheven (Psalms 111:9). Als de ure uwer verlossing komt, zult gij het ondervinden, dat Ik het zelf ben, Ik, de Getrouwe, die spreekt: Zie, hier ben Ik. 1)

1) Zij zullen weten, dat Gods Voorzienigheid de wereld en wat daarin gedaan wordt regeert en bestuurt; dat Hij het is, die door het Woord Zijner Almacht voor Zijn volk van verlossing spreekt, dat Hij het alleen is, die het eerst sprak, en het was er, die gebood en het stond er. Zij zullen weten, dat Gods Woord, met hetwelk Israël boven alle volken der aarde alleen begunstigd was, nimmer veilen, maar ter rechter tijd Zijne vervulling erlangen zal.

Vers 6

6. Daarom, opdat aan dat lasteren een einde kome, zal Mijn volk, daarom zal het Mijnen naam in dien dag kennen als heilig en verheven (Psalms 111:9). Als de ure uwer verlossing komt, zult gij het ondervinden, dat Ik het zelf ben, Ik, de Getrouwe, die spreekt: Zie, hier ben Ik. 1)

1) Zij zullen weten, dat Gods Voorzienigheid de wereld en wat daarin gedaan wordt regeert en bestuurt; dat Hij het is, die door het Woord Zijner Almacht voor Zijn volk van verlossing spreekt, dat Hij het alleen is, die het eerst sprak, en het was er, die gebood en het stond er. Zij zullen weten, dat Gods Woord, met hetwelk Israël boven alle volken der aarde alleen begunstigd was, nimmer veilen, maar ter rechter tijd Zijne vervulling erlangen zal.

Vers 7

7. a) Hoe lieflijk, zo roep ik, de Profeet, mij plaatsende in `t midden van den kring der wachters op Jeruzalems wachttoren, en delende in hun vreugde bij het zien van de in `t noorden der stad gelegene hoogten, die na lang turen eindelijk zichtbaar werden, hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten, die zich haasten, alsof zij gevleugeld waren, desgenen, die-en dat blijkt uit dien blijden tred-het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die in ieder opzicht een rechte bode des vredes is, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen, desgenen, die tot Zion zegt, wanneer hij met zijne tijding voor de muren der stad is gekomen: Uw God is Koning; Hij heeft, nadat lang Zijn Koninkrijk in de macht der heidenen scheen overgegaan te zijn (Isaiah 63:19), door verlossing van Zijn volk uit deze macht en gehele vernietiging der vijanden, Zijne heerschappij op nieuwe wijze, zo heerlijk en alles omvattend als nooit te voren, aanvaard (Isaiah 24:23).

a) Nahum 1:15.

Het "de Heere is Koning" (Psalms 93:1; Psalms 96:10; Psalms 97:1. 99:1) vond het begin van Zijne bevestiging in den val van Babel en in de redding van Israël; naar zijn vollen inhoud is het echter Messiaans. In Christus is de Heere waarlijk Heerser geworden en zal in de toekomst nog heerlijker worden (Revelation 1:17; Revelation 19:6). Het "de Heere is Koning" roepen Zijne dienaren nog altijd bij de woeste aanvallen der wereld tegen de kerk, waartegen de vijand niets vermag, dan dat ene nieuwe heerlijke openbaring van Zijne heerschappij wordt veroorzaakt. Het is het heilige veldgeschrei der kerk in `t aangezicht der wereld, waarbij men wel denken mag aan de woorden van Calvijn: "met den mond belijden allen, wat de Profeet hier leert, maar hoevelen plaatsen wel dit schild, gelijk betamelijk is, tegenover de vijandelijke macht der wereld, zodat zij niets vrezen, al is het ook nog zo vreselijk! .

Het Evangelie der snellopende boden is het Evangelie van het nabijgekomen Godsrijk. De Apostolische toepassing van deze Jesajaanse plaats in Romans 10:15 is daardoor gerechtvaardigd, dat de Profeet met het einde der ballingschap de laatste volkomen verlossing mede ziet.

Vers 7

7. a) Hoe lieflijk, zo roep ik, de Profeet, mij plaatsende in `t midden van den kring der wachters op Jeruzalems wachttoren, en delende in hun vreugde bij het zien van de in `t noorden der stad gelegene hoogten, die na lang turen eindelijk zichtbaar werden, hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten, die zich haasten, alsof zij gevleugeld waren, desgenen, die-en dat blijkt uit dien blijden tred-het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die in ieder opzicht een rechte bode des vredes is, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen, desgenen, die tot Zion zegt, wanneer hij met zijne tijding voor de muren der stad is gekomen: Uw God is Koning; Hij heeft, nadat lang Zijn Koninkrijk in de macht der heidenen scheen overgegaan te zijn (Isaiah 63:19), door verlossing van Zijn volk uit deze macht en gehele vernietiging der vijanden, Zijne heerschappij op nieuwe wijze, zo heerlijk en alles omvattend als nooit te voren, aanvaard (Isaiah 24:23).

a) Nahum 1:15.

Het "de Heere is Koning" (Psalms 93:1; Psalms 96:10; Psalms 97:1. 99:1) vond het begin van Zijne bevestiging in den val van Babel en in de redding van Israël; naar zijn vollen inhoud is het echter Messiaans. In Christus is de Heere waarlijk Heerser geworden en zal in de toekomst nog heerlijker worden (Revelation 1:17; Revelation 19:6). Het "de Heere is Koning" roepen Zijne dienaren nog altijd bij de woeste aanvallen der wereld tegen de kerk, waartegen de vijand niets vermag, dan dat ene nieuwe heerlijke openbaring van Zijne heerschappij wordt veroorzaakt. Het is het heilige veldgeschrei der kerk in `t aangezicht der wereld, waarbij men wel denken mag aan de woorden van Calvijn: "met den mond belijden allen, wat de Profeet hier leert, maar hoevelen plaatsen wel dit schild, gelijk betamelijk is, tegenover de vijandelijke macht der wereld, zodat zij niets vrezen, al is het ook nog zo vreselijk! .

Het Evangelie der snellopende boden is het Evangelie van het nabijgekomen Godsrijk. De Apostolische toepassing van deze Jesajaanse plaats in Romans 10:15 is daardoor gerechtvaardigd, dat de Profeet met het einde der ballingschap de laatste volkomen verlossing mede ziet.

Vers 8

8. Er is ene stem uwer wachters, o Jeruzalem, die van den hogen wachttoren de aankomst van de boden der vreugde verwachten, en u in uwe ellende daarmee troosten, dat er zulk een dag van goede boodschap zou komen; zij verheffen bij het zien van den bode, de stem, om de aankomst van den lang verlangde te vermelden, zij juichen te zamen over de boodschap, die zij hoorden, daar dadelijk na de aankomst ook de vervulling van hun tijding geschiedt; want zij zullen oog aan of, in oog zien, zo nabij, als de ene mens den anderen is, wanneer hij in diens oog ziet (Numbers 14:14), zodat ene vergissing niet mogelijk is, als de HEERE Zion weder brengen zal, het herstelt, en Hij aan de spits van Zijn volk intrekt.

Bij den "bode" in `t vorige vers, voor zo ver die op de eerste toekomst van Christus ten tijde van het Nieuwe Testament ziet, heeft men te denken aan de Evangelisten en Apostelen. Onder de "wachters" heeft men de profeten des Ouden Testament te verstaan, die van de toekomstige genade hebben geprofeteerd, en die onderzochten, op welken en hoedanigen tijd de Geest van Christus wees, die in hen was (1 Peter 1:10). Zij hebben het begin der vervulling van hun profetie of het aanvangen van den Nieuw-Testamentische tijd enigermate beleefd in Johannes den Doper, in wie de profetie v r Christus haar hoogste toppunt bereikte, dat zakelijk den gehelen inhoud samenvatte (Matthew 11:7.). Deze had tot onderwerp van zijne prediking de boodschap: "het koninkrijk Gods is nabij gekomen (Matthew 3:2) en geeft in John 3:29, de vervulling zijner blijde verwachting zo ondubbelzinnig te kennen. In zo verre echter onze afdeling op den laatsten tijd of de tweede toekomst van Christus betrekking heeft, wordt de dienst der boden en der wachters tot n.

Vers 8

8. Er is ene stem uwer wachters, o Jeruzalem, die van den hogen wachttoren de aankomst van de boden der vreugde verwachten, en u in uwe ellende daarmee troosten, dat er zulk een dag van goede boodschap zou komen; zij verheffen bij het zien van den bode, de stem, om de aankomst van den lang verlangde te vermelden, zij juichen te zamen over de boodschap, die zij hoorden, daar dadelijk na de aankomst ook de vervulling van hun tijding geschiedt; want zij zullen oog aan of, in oog zien, zo nabij, als de ene mens den anderen is, wanneer hij in diens oog ziet (Numbers 14:14), zodat ene vergissing niet mogelijk is, als de HEERE Zion weder brengen zal, het herstelt, en Hij aan de spits van Zijn volk intrekt.

Bij den "bode" in `t vorige vers, voor zo ver die op de eerste toekomst van Christus ten tijde van het Nieuwe Testament ziet, heeft men te denken aan de Evangelisten en Apostelen. Onder de "wachters" heeft men de profeten des Ouden Testament te verstaan, die van de toekomstige genade hebben geprofeteerd, en die onderzochten, op welken en hoedanigen tijd de Geest van Christus wees, die in hen was (1 Peter 1:10). Zij hebben het begin der vervulling van hun profetie of het aanvangen van den Nieuw-Testamentische tijd enigermate beleefd in Johannes den Doper, in wie de profetie v r Christus haar hoogste toppunt bereikte, dat zakelijk den gehelen inhoud samenvatte (Matthew 11:7.). Deze had tot onderwerp van zijne prediking de boodschap: "het koninkrijk Gods is nabij gekomen (Matthew 3:2) en geeft in John 3:29, de vervulling zijner blijde verwachting zo ondubbelzinnig te kennen. In zo verre echter onze afdeling op den laatsten tijd of de tweede toekomst van Christus betrekking heeft, wordt de dienst der boden en der wachters tot n.

Vers 9

9. Laat nu Jeruzalems wachters luide roepen en met elkaar roemen. Maakt een geschal juicht te zamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem! gij puinhopen, waarin de stad ligt. Juicht, dewijl de tijd uwer verheffing is gekomen; want de HEERE heeft Zijn volk getroost door de vervulling der gegevene beloften, Hij heeft Jeruzalem verlost, opdat het weer heerlijk zou opstaan.

Vers 9

9. Laat nu Jeruzalems wachters luide roepen en met elkaar roemen. Maakt een geschal juicht te zamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem! gij puinhopen, waarin de stad ligt. Juicht, dewijl de tijd uwer verheffing is gekomen; want de HEERE heeft Zijn volk getroost door de vervulling der gegevene beloften, Hij heeft Jeruzalem verlost, opdat het weer heerlijk zou opstaan.

Vers 10

10. De HEERE heeft, nadat het zo langen tijd scheen, alsof Hij alles liet gaan, gelijk het wilde, en alsof Hij Zijnen raad niet kon volvoeren, Zijnen heiligen arm ontbloot voor de ogen aller Heidenen, a) en al de einden der aarde zullen nu zien het heil onzes Gods, 1) hoe Hij ons, Zijn volk, niet in nood en ellende laat blijven.

a) Psalms 98:2. Luke 3:6.

1) Tweeledig is ook deze voorspelling. Allereerst geldt zij de verlossing van Gods oude Bondsvolk uit de slavernij van Babel. Maar ook geldt zij het geestelijk Israël. Gods arm wordt hier de heilige arm genoemd, want Hij is uitgestoken in heiligheid en gerechtigheid ter handhaving van Zijne heiligheid, of volvoering van Zijne beloften en toezeggingen.

Daarom zonden, niet alleen wat de tijdelijke, maar ook wat de geestelijke verlossing betreft, de heiden-volken zich verheugen en zien het heil Gods.

Vers 10

10. De HEERE heeft, nadat het zo langen tijd scheen, alsof Hij alles liet gaan, gelijk het wilde, en alsof Hij Zijnen raad niet kon volvoeren, Zijnen heiligen arm ontbloot voor de ogen aller Heidenen, a) en al de einden der aarde zullen nu zien het heil onzes Gods, 1) hoe Hij ons, Zijn volk, niet in nood en ellende laat blijven.

a) Psalms 98:2. Luke 3:6.

1) Tweeledig is ook deze voorspelling. Allereerst geldt zij de verlossing van Gods oude Bondsvolk uit de slavernij van Babel. Maar ook geldt zij het geestelijk Israël. Gods arm wordt hier de heilige arm genoemd, want Hij is uitgestoken in heiligheid en gerechtigheid ter handhaving van Zijne heiligheid, of volvoering van Zijne beloften en toezeggingen.

Daarom zonden, niet alleen wat de tijdelijke, maar ook wat de geestelijke verlossing betreft, de heiden-volken zich verheugen en zien het heil Gods.

Vers 11

11. Vertrekt dan, vertrekt uit de heidense omgeving, in wier midden gij u in `t land uwer ballingschap bevonden hebt. O ballingen te Babel! gaat uit van daar, nu gij uit de gevangenis zijt losgelaten (Isaiah 48:20); a) raakt het onreine niet aan, dat u iets uit het heidendom zou aankleven 1); gaat uit het midden van hen, uit die onheilige en aan `t verderf overgegevene wereldstad, opdat gij niet mede door het over haar beschikte gericht verslonden wordt (Genesis 19:15); reinigt gij u vooral, gij, die de vaten des HEEREN draagt, gij priesters (Joshua 3:6. Ezra 1:7), door u niet alleen van alle onreinheid te bewaren, gelijk de anderen, maar ook door buitengewone maatregelen te nemen, ten einde gij in een met uw priesterlijk, heilig karakter overeenstemmenden toestand komt.

a) Revelation 8:4.

1) Het was ene opvolging van dit gebod, toen bijv. de nieuwe kolonie onder Ezra (Ezra 8:21 vv.) het versmaadde den Koning om geleide en ruiters voor den tocht naar `t vaderland te verzoeken. De overwinning is echter natuurlijk vooral in geestelijken zin op te vatten (2 Corinthians 5:17).

Toen Cyrus den Joden verlof gaf om weer naar Palestina terug te keren, gaf hij ook de gouden en zilveren vaten van het Huis des Heren terug (Ezra 1:7-Ezra 1:11). Daarin is ook dit woord der profetie vervuld, als de Heere de Priesters toeroept, om zich te reinigen. En waar de Heere zegt: raakt het onreine niet aan, daar zinspeelt Hij op het feit, dat toen Israël uit Egypte trok, zij ook de afgodische gebruiken met zich mede brachten (Ezekiel 23:3), wat tot hun verderf was. De Heere waarschuwt hier om dit voorbeeld niet na te volgen.

Vers 11

11. Vertrekt dan, vertrekt uit de heidense omgeving, in wier midden gij u in `t land uwer ballingschap bevonden hebt. O ballingen te Babel! gaat uit van daar, nu gij uit de gevangenis zijt losgelaten (Isaiah 48:20); a) raakt het onreine niet aan, dat u iets uit het heidendom zou aankleven 1); gaat uit het midden van hen, uit die onheilige en aan `t verderf overgegevene wereldstad, opdat gij niet mede door het over haar beschikte gericht verslonden wordt (Genesis 19:15); reinigt gij u vooral, gij, die de vaten des HEEREN draagt, gij priesters (Joshua 3:6. Ezra 1:7), door u niet alleen van alle onreinheid te bewaren, gelijk de anderen, maar ook door buitengewone maatregelen te nemen, ten einde gij in een met uw priesterlijk, heilig karakter overeenstemmenden toestand komt.

a) Revelation 8:4.

1) Het was ene opvolging van dit gebod, toen bijv. de nieuwe kolonie onder Ezra (Ezra 8:21 vv.) het versmaadde den Koning om geleide en ruiters voor den tocht naar `t vaderland te verzoeken. De overwinning is echter natuurlijk vooral in geestelijken zin op te vatten (2 Corinthians 5:17).

Toen Cyrus den Joden verlof gaf om weer naar Palestina terug te keren, gaf hij ook de gouden en zilveren vaten van het Huis des Heren terug (Ezra 1:7-Ezra 1:11). Daarin is ook dit woord der profetie vervuld, als de Heere de Priesters toeroept, om zich te reinigen. En waar de Heere zegt: raakt het onreine niet aan, daar zinspeelt Hij op het feit, dat toen Israël uit Egypte trok, zij ook de afgodische gebruiken met zich mede brachten (Ezekiel 23:3), wat tot hun verderf was. De Heere waarschuwt hier om dit voorbeeld niet na te volgen.

Vers 12

12. Gij zult genoegzaam tijd hebben, om u zo voor den uittocht gereed te maken; want gijlieden zult niet, gelijk vroeger bij het uittrekken uit Egypte het geval was (Exodus 12:39. Deuteronomy 16:3), met haast uitgaan, noch met der vlucht heengaan, als die voor de hen najagende vijanden zouden moeten vrezen; maar gij zult op uw gemak en rustig de reis kunnen aanvangen; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht heentrekken, om van voren den tocht te dekken, en de God van Israël zal uw achtertocht wezen; Hij zal de uittrekkende menigte van achteren beschermen.

De Heere zal voor u heen trekken en zal evenzeer door Zijne persoonlijke bescherming uwen aftocht dekken en bevestigen, zodat geen enkele verloren ga, noch uit de voor-, noch uit de achterhoede. Zo is het ganse volk Gods vergaderd, omgeven van de heerlijkheid des Heren. Dit is het raadsbesluit Gods, dat volbracht moet worden door den Knecht des Heren, die door verzoenend lijden en sterven voor Zijn volk het heil verwerft, waarvan nu vervolgens melding gemaakt wordt.

Zij zouden bevinden, dat God Zijn werk wel voleinden zou, en derhalve behoefden zij zich niet te overhaasten, maar alleenlijk behoorlijken spoed te maken. Cyrus zal hun een eerlijk ontslag geven, zij zullen ordentelijk en met ere naar hun land wederkeren en niet heimelijk doorgaan, want de Heere zal hen met Zijn gunst omringen en met Zijn macht beschermen.

CHRISTUS LIJDEN EN OPSTANDING.

V. Isaiah 52:13-Isaiah 53:12. Met de nu volgende vijfde rede van het tweede derde deel van ons troostboek hebben wij niet alleen het midden van dit derde deel, maar ook het toppunt van het troostboek zelf bereikt (zie Inl. op Isaiah 49:1). "Golgotha en Scheb-limini of de hoge verhoging van den Knecht des Heren uit diepe vernedering, zo kan met recht de inhoud van onze rede in het kort worden opgegeven. Wie gevoel voor waarheid heeft kan niet anders dan met verwondering in het profetische beeld, dat hier voor onze ogen wordt ontrold, de geschiedenis van het lijden en van de heerlijkheid van Jezus zien, zo nauwkeurig komen alle trekken der profetie overeen met alle trekken van het lijden en de gevolgen daarvan. Geen mens zou uit zich zelven in staat zijn geweest, op grond van de voor ons liggende profetische afdeling ene geschiedenis te verzinnen en te vormen, zo als het Evangelie ons die van den gekruisigden Christus aanbiedt, ene geschiedenis, waarin alle door het profetenwoord voorgestelde bijzonderheden op zulk ene samenhangende, opmerkelijke en toch zo geheel natuurlijk zich ontwikkelende wijze tot verwezenlijking komen. Men moet, wanneer men zijn oog niet moedwillig voor de indrukken der waarheid sluit, openlijk bekennen, dat zulk ene geschiedenis alleen door Gods hand kan worden geweven. Zo geeft de profetie eveneens aan de vervulling getuigenis, dat die van God is, even als de vervulling den Goddelijken oorsprong der profetie bewijst. Deze had de bedoeling, dat het geloof in Israël niet alleen den Leeuw uit den stam van Juda (Genesis 49:9), maar voor alle dingen het Lam Gods zou verwachten, dat de zonde der wereld draagt (John 1:29).

Vers 12

12. Gij zult genoegzaam tijd hebben, om u zo voor den uittocht gereed te maken; want gijlieden zult niet, gelijk vroeger bij het uittrekken uit Egypte het geval was (Exodus 12:39. Deuteronomy 16:3), met haast uitgaan, noch met der vlucht heengaan, als die voor de hen najagende vijanden zouden moeten vrezen; maar gij zult op uw gemak en rustig de reis kunnen aanvangen; want de HEERE zal voor ulieder aangezicht heentrekken, om van voren den tocht te dekken, en de God van Israël zal uw achtertocht wezen; Hij zal de uittrekkende menigte van achteren beschermen.

De Heere zal voor u heen trekken en zal evenzeer door Zijne persoonlijke bescherming uwen aftocht dekken en bevestigen, zodat geen enkele verloren ga, noch uit de voor-, noch uit de achterhoede. Zo is het ganse volk Gods vergaderd, omgeven van de heerlijkheid des Heren. Dit is het raadsbesluit Gods, dat volbracht moet worden door den Knecht des Heren, die door verzoenend lijden en sterven voor Zijn volk het heil verwerft, waarvan nu vervolgens melding gemaakt wordt.

Zij zouden bevinden, dat God Zijn werk wel voleinden zou, en derhalve behoefden zij zich niet te overhaasten, maar alleenlijk behoorlijken spoed te maken. Cyrus zal hun een eerlijk ontslag geven, zij zullen ordentelijk en met ere naar hun land wederkeren en niet heimelijk doorgaan, want de Heere zal hen met Zijn gunst omringen en met Zijn macht beschermen.

CHRISTUS LIJDEN EN OPSTANDING.

V. Isaiah 52:13-Isaiah 53:12. Met de nu volgende vijfde rede van het tweede derde deel van ons troostboek hebben wij niet alleen het midden van dit derde deel, maar ook het toppunt van het troostboek zelf bereikt (zie Inl. op Isaiah 49:1). "Golgotha en Scheb-limini of de hoge verhoging van den Knecht des Heren uit diepe vernedering, zo kan met recht de inhoud van onze rede in het kort worden opgegeven. Wie gevoel voor waarheid heeft kan niet anders dan met verwondering in het profetische beeld, dat hier voor onze ogen wordt ontrold, de geschiedenis van het lijden en van de heerlijkheid van Jezus zien, zo nauwkeurig komen alle trekken der profetie overeen met alle trekken van het lijden en de gevolgen daarvan. Geen mens zou uit zich zelven in staat zijn geweest, op grond van de voor ons liggende profetische afdeling ene geschiedenis te verzinnen en te vormen, zo als het Evangelie ons die van den gekruisigden Christus aanbiedt, ene geschiedenis, waarin alle door het profetenwoord voorgestelde bijzonderheden op zulk ene samenhangende, opmerkelijke en toch zo geheel natuurlijk zich ontwikkelende wijze tot verwezenlijking komen. Men moet, wanneer men zijn oog niet moedwillig voor de indrukken der waarheid sluit, openlijk bekennen, dat zulk ene geschiedenis alleen door Gods hand kan worden geweven. Zo geeft de profetie eveneens aan de vervulling getuigenis, dat die van God is, even als de vervulling den Goddelijken oorsprong der profetie bewijst. Deze had de bedoeling, dat het geloof in Israël niet alleen den Leeuw uit den stam van Juda (Genesis 49:9), maar voor alle dingen het Lam Gods zou verwachten, dat de zonde der wereld draagt (John 1:29).

Vers 13

13. 1) Ziet, zo zegt de Heere, terwijl Hij over Hem, die in Isaiah 49:1, en 50:4, het woord voerde, nu weer spreekt, gelijk Hij dat reeds in Isaiah 42:1, Isaiah 49:7, Isaiah 50:10, gedaan heeft: Mijn Knecht, de toekomstige Messias, zal verstandelijk handelen, 2) Zich overeenkomstig Zijne roeping gedragen, zodat deze tot het doel leidt; Hij zal ten gevolge daarvan en ten loon daarvoor verhoogd worden in Zijne opstanding, en verheven in Zijne hemelvaart, ja zeer hoog worden door Zijn zitten aan de rechterhand Gods.

1) Isaiah 52:1 had moeten eindigen met Isaiah 52:12 en Isaiah 53:1 hier moeten beginnen, dewijl met dit vers van den lijdenden knecht des Heren wordt gesproken. Ook Calvijn wraakt de tegenwoordige verdeling en is eveneens van oordeel dat hier het 53ste Hoofdstuk had moeten begonnen worden.

2) Christus, de Zoon en tevens de Knecht van God. Ziet hoe Hij Zijn knechtschap letterlijk vervuld heeft in de voetwassing Zijner discipelen. Wij mensen zijn bevreesd vernederd te worden, omdat wij niet zeker zijn van onze grootheid, omdat onze grootheid niet innerlijk zelfstandig, maar uiterlijk van bijkomstige zaken afhankelijk is. Ons kapitaal heeft alleen waarde naar den prijs, die er op de beurs voor besteed wordt. Wij zijn groot als men ons groot acht; wij zijn ons zelven van gene hogere grootheid bewust. Onze uitwendige omstandigheden maken het voetstuk uit, waarop wij staan en waardoor wij boven anderen staan; van dat voetstuk afgetreden, staan wij met allen gelijk. Doch ware menselijke grootheid is niet afhankelijk van menselijk oordeel, hoeveel te minder de Goddelijke grootheid. Christus werd allerdiepst vernederd en bleef nochtans oneindig hoog staan. Hij zelf vernederde Zich op het allerdiepst, doch nooit was Hij groter dan toen Hij de voeten Zijner discipelen wies. Hij onderwierp Zich aan alle macht, en heeft juist daarom over alle macht getriomfeerd. Mijn Knecht zal verstandelijk handelen: Hij zal den vollen raad Gods verkondigen en volbrengen.

Verstandelijk handelen heeft hier de betekenis van, zo met inzicht handelen, dat gebeurt wat men zich voorgenomen heeft, derhalve die van voorspoedig handelen. Het is hier God, de vader, die spreekt, die hier spreekt van het ambt des Middelaars, den knecht des Heren, op Wie de Geest des veelvoudigen verstands was rustende. En juist dewijl Hij verstandelijk, voorspoedig handelde, zou Hij verhoogd worden. Ja zeer verhoogd, niet alleen opstaan, niet alleen gezet worden aan Vaders Rechterhand, om uit te rusten van Zijn strijd, maar ook, en bovenal, om te richten in rechtmatige gerechtigheid. Hoe dat geschieden zou, wordt nu nader uiteengezet en tevens wordt vermeld welke vrucht dit alles zou hebben.

Vers 13

13. 1) Ziet, zo zegt de Heere, terwijl Hij over Hem, die in Isaiah 49:1, en 50:4, het woord voerde, nu weer spreekt, gelijk Hij dat reeds in Isaiah 42:1, Isaiah 49:7, Isaiah 50:10, gedaan heeft: Mijn Knecht, de toekomstige Messias, zal verstandelijk handelen, 2) Zich overeenkomstig Zijne roeping gedragen, zodat deze tot het doel leidt; Hij zal ten gevolge daarvan en ten loon daarvoor verhoogd worden in Zijne opstanding, en verheven in Zijne hemelvaart, ja zeer hoog worden door Zijn zitten aan de rechterhand Gods.

1) Isaiah 52:1 had moeten eindigen met Isaiah 52:12 en Isaiah 53:1 hier moeten beginnen, dewijl met dit vers van den lijdenden knecht des Heren wordt gesproken. Ook Calvijn wraakt de tegenwoordige verdeling en is eveneens van oordeel dat hier het 53ste Hoofdstuk had moeten begonnen worden.

2) Christus, de Zoon en tevens de Knecht van God. Ziet hoe Hij Zijn knechtschap letterlijk vervuld heeft in de voetwassing Zijner discipelen. Wij mensen zijn bevreesd vernederd te worden, omdat wij niet zeker zijn van onze grootheid, omdat onze grootheid niet innerlijk zelfstandig, maar uiterlijk van bijkomstige zaken afhankelijk is. Ons kapitaal heeft alleen waarde naar den prijs, die er op de beurs voor besteed wordt. Wij zijn groot als men ons groot acht; wij zijn ons zelven van gene hogere grootheid bewust. Onze uitwendige omstandigheden maken het voetstuk uit, waarop wij staan en waardoor wij boven anderen staan; van dat voetstuk afgetreden, staan wij met allen gelijk. Doch ware menselijke grootheid is niet afhankelijk van menselijk oordeel, hoeveel te minder de Goddelijke grootheid. Christus werd allerdiepst vernederd en bleef nochtans oneindig hoog staan. Hij zelf vernederde Zich op het allerdiepst, doch nooit was Hij groter dan toen Hij de voeten Zijner discipelen wies. Hij onderwierp Zich aan alle macht, en heeft juist daarom over alle macht getriomfeerd. Mijn Knecht zal verstandelijk handelen: Hij zal den vollen raad Gods verkondigen en volbrengen.

Verstandelijk handelen heeft hier de betekenis van, zo met inzicht handelen, dat gebeurt wat men zich voorgenomen heeft, derhalve die van voorspoedig handelen. Het is hier God, de vader, die spreekt, die hier spreekt van het ambt des Middelaars, den knecht des Heren, op Wie de Geest des veelvoudigen verstands was rustende. En juist dewijl Hij verstandelijk, voorspoedig handelde, zou Hij verhoogd worden. Ja zeer verhoogd, niet alleen opstaan, niet alleen gezet worden aan Vaders Rechterhand, om uit te rusten van Zijn strijd, maar ook, en bovenal, om te richten in rechtmatige gerechtigheid. Hoe dat geschieden zou, wordt nu nader uiteengezet en tevens wordt vermeld welke vrucht dit alles zou hebben.

Vers 14

14. Gelijk als velen, bij het verkondigen en volbrengen van Mijnen gansen raad, bij het verlossingswerk in den kruisdood zich over u, Mijnen Knecht ontzet hebben (Matthew 5:29), alzo a) verdorven was Zijn gelaat 1) meer den van iemand, 2) en Zijne gedaante meer den van andere mensenkinderen, want Hij zal beneden den mens en beneden de waarde eens mans worden vernederd (Psalms 22:7. John 19:5).

a) Isaiah 53:3. 1) Zijn gelaat was schoon, maar het was ene voor het zinnelijk oog bedekte schoonheid. Het was bedekt door de kenmerken van grote smart, van inspanning, van lijden. Het leven van den Zoon van God als mens in de mensenwereld was reeds op zich zelf een toestand van lijden, van aanhoudend lijden; want de indrukken dezer wereld in de ziel van Christus hielden niet op tot in Zijn sterven. Gesteld dat wij uit onzen huiselijken en vriendschappelijken kring verplaatst werden in ene maatschappij alleen van misdadigers, om er in te leven en te werken, zouden wij niet onuitsprekelijk ongelukkig zijn? Hoeveel te meer moest dan de heilige Jezus gevoelen in een staat van lijden onder mensen, waarvan de beste een zondaar is? .

2) In het Hebreeën keen mischchath meïsch moreehoe. Beter: Zo verdorven, niet op een man gelijkend, was Zijn gelaat.

Letterlijk staat er: van een man weg. Het voorzetsel m heeft hier een berovende betekenis. Zo ook in het tweede gedeelte: en Zijn gedaante niet als der mensenkinderen mibnee adam. De Heere voorspelt hier van den lijdenden Christus, wat ook reeds in de Psalmen van Hem was getuigd, dat Hij zou zijn een worm en geen mens (Psalms 22:7).

Vers 14

14. Gelijk als velen, bij het verkondigen en volbrengen van Mijnen gansen raad, bij het verlossingswerk in den kruisdood zich over u, Mijnen Knecht ontzet hebben (Matthew 5:29), alzo a) verdorven was Zijn gelaat 1) meer den van iemand, 2) en Zijne gedaante meer den van andere mensenkinderen, want Hij zal beneden den mens en beneden de waarde eens mans worden vernederd (Psalms 22:7. John 19:5).

a) Isaiah 53:3. 1) Zijn gelaat was schoon, maar het was ene voor het zinnelijk oog bedekte schoonheid. Het was bedekt door de kenmerken van grote smart, van inspanning, van lijden. Het leven van den Zoon van God als mens in de mensenwereld was reeds op zich zelf een toestand van lijden, van aanhoudend lijden; want de indrukken dezer wereld in de ziel van Christus hielden niet op tot in Zijn sterven. Gesteld dat wij uit onzen huiselijken en vriendschappelijken kring verplaatst werden in ene maatschappij alleen van misdadigers, om er in te leven en te werken, zouden wij niet onuitsprekelijk ongelukkig zijn? Hoeveel te meer moest dan de heilige Jezus gevoelen in een staat van lijden onder mensen, waarvan de beste een zondaar is? .

2) In het Hebreeën keen mischchath meïsch moreehoe. Beter: Zo verdorven, niet op een man gelijkend, was Zijn gelaat.

Letterlijk staat er: van een man weg. Het voorzetsel m heeft hier een berovende betekenis. Zo ook in het tweede gedeelte: en Zijn gedaante niet als der mensenkinderen mibnee adam. De Heere voorspelt hier van den lijdenden Christus, wat ook reeds in de Psalmen van Hem was getuigd, dat Hij zou zijn een worm en geen mens (Psalms 22:7).

Vers 15

15. Alzo zal Hij, gelijk Zijne vernedering zo diep mogelijk was, zo zal ook Zijn verhoging zo hoog mogelijk zijn, want Hij zal vele Heidenen met Zijn bloed (1 Peter 1:2) besprengen en hen, die vroeger voor onrein werden gehouden (Isaiah 52:1), met het overblijfsel van het oude volk Gods tot ene heilige verbondsgemeente verenigen (Ephesians 2:13), ja, de koningen zullen vol bewondering over Hem, die uit den smadelijksten dood tot een leven van buitengewone heerlijkheid is opgestaan, hunnen mond over Hem toehouden, zij zullen eerbiedig voor Hem zwijgen als voor den boven hen verhevene, en zich te gelijk met hun volken aan Zijne heerschappij ootmoedig onderwerpen. Want dewelke het werk van den Messias in lijden en sterven door de profetieën niet verkondigd was, die zullen het zien, in tegenoverstelling van Israël, dat de voorspelling had, en toch, toen zij vervuld werd, zich ergerde (Isaiah 52:14 en welke het niet gehoord hebben, die geheel onvoorbereid de prediking van het Evangelie ontvangen, die zullen het verstaan, en gelovig in hun hart opnemen, wat het Evangelie hun bekend maakt (Isaiah 65:1. Romans 15:21).

De Christelijke geleerden, zegt Abarbanel, een beroemd Rabbijn uit de vijftiende eeuw, verklaren deze voorzegging van dien man, dien men te Jeruzalem tegen het einde van den tweeden tempel opgehangen heeft, en die naar hun mening Gods Zoon is geweest, terwijl Hij mens is geworden in den schoot der maagd, maar de Joodse geleerden verklaren haar van den Messias die komen zal. Volgens erkenning van beide zijden heeft dus de plaats op den Messias betrekking, doch de Joden dromen van enen toekomstigen, omdat het deksel nog over hun hart hangt, zodat zij niet met de Christenen kunnen geloven, dat Hij reeds gekomen is. Polycarp Leyser, een Luthers Theoloog uit de tweede helft der 16e eeuw, noemt onze plaats: "het gouden passionaal van den Oud-Testamentische Evangelist. " Delitzsch merkt daarbij op: "het is als onder het kruis op Golgotha geschreven en omgeven door den hemelsen glans van het vervulde Scheb-limini (zit aan Mijne rechterhand" Psalms 110:1); het is de ontraadseling van Psalms 22:1 en Psalms 110:1; het is het innigste en diepste, wat de Oud-Testamentische profetie, over haar eigen hoofd heen gaande, geleverd heeft", Wanneer daarentegen andere uitleggers beweren, dat hier gene voorzegging is, zeker gene omtrent den Heere, maar dat de Profeet spreekt of van het volk Israël in `t bijzonder van `t betere deel daarvan of van zich zelven, of van enen anderen profeet, misschien van Jeremia of Ezechiël, zo moeten wij met Stoltz zeggen: "Vuistslagen doen mijn lichaam niet zo zeer, als zulke meningen mijne ziel doen.

Isaiah 52:13-Isaiah 52:15. Het onderwerp van Jesaja's profetie van Isaiah 40:1 af tot hiertoe is in het algemeen geweest de bevrijding van Gods volk. De herstelling van de Joden, de roeping van de Heidenen en de verlossing door den Messias zijn beurtelings behandeld geworden. Maar van hier af zijn de gezichten van den Profeet veel verhevener door het heerlijke van zijn onderwerp. Hij spreekt eerst van den Messias in den hoogsten staat van vernedering, en voorkomt de ergernis, die daardoor veroorzaakt wordt, terwijl hij de belangrijke en noodzakelijke oorzaak verklaart, den roem voorspellende die volgen zou.

Hier begint die wondervolle, kleine, getrouwe beschrijving van het ambt, het karakter en den roem van den Messias, die vele van de hardste ongelovigen tot overtuiging gebracht heeft, en die een bewijs is voor den Goddelijken oorsprong van den Bijbel, die de valse redenering en het ongeloof nooit kunnen weerstaan.

De verborgenheid, welke van het begin der wereld was bedekt gehouden en verzwegen geweest, zal door Hem aan alle volken bekend gemaakt worden tot gehoorzaamheid des geloofs, gelijk de Apostel spreekt. (Romans 16:25-Romans 16:26).

Vers 15

15. Alzo zal Hij, gelijk Zijne vernedering zo diep mogelijk was, zo zal ook Zijn verhoging zo hoog mogelijk zijn, want Hij zal vele Heidenen met Zijn bloed (1 Peter 1:2) besprengen en hen, die vroeger voor onrein werden gehouden (Isaiah 52:1), met het overblijfsel van het oude volk Gods tot ene heilige verbondsgemeente verenigen (Ephesians 2:13), ja, de koningen zullen vol bewondering over Hem, die uit den smadelijksten dood tot een leven van buitengewone heerlijkheid is opgestaan, hunnen mond over Hem toehouden, zij zullen eerbiedig voor Hem zwijgen als voor den boven hen verhevene, en zich te gelijk met hun volken aan Zijne heerschappij ootmoedig onderwerpen. Want dewelke het werk van den Messias in lijden en sterven door de profetieën niet verkondigd was, die zullen het zien, in tegenoverstelling van Israël, dat de voorspelling had, en toch, toen zij vervuld werd, zich ergerde (Isaiah 52:14 en welke het niet gehoord hebben, die geheel onvoorbereid de prediking van het Evangelie ontvangen, die zullen het verstaan, en gelovig in hun hart opnemen, wat het Evangelie hun bekend maakt (Isaiah 65:1. Romans 15:21).

De Christelijke geleerden, zegt Abarbanel, een beroemd Rabbijn uit de vijftiende eeuw, verklaren deze voorzegging van dien man, dien men te Jeruzalem tegen het einde van den tweeden tempel opgehangen heeft, en die naar hun mening Gods Zoon is geweest, terwijl Hij mens is geworden in den schoot der maagd, maar de Joodse geleerden verklaren haar van den Messias die komen zal. Volgens erkenning van beide zijden heeft dus de plaats op den Messias betrekking, doch de Joden dromen van enen toekomstigen, omdat het deksel nog over hun hart hangt, zodat zij niet met de Christenen kunnen geloven, dat Hij reeds gekomen is. Polycarp Leyser, een Luthers Theoloog uit de tweede helft der 16e eeuw, noemt onze plaats: "het gouden passionaal van den Oud-Testamentische Evangelist. " Delitzsch merkt daarbij op: "het is als onder het kruis op Golgotha geschreven en omgeven door den hemelsen glans van het vervulde Scheb-limini (zit aan Mijne rechterhand" Psalms 110:1); het is de ontraadseling van Psalms 22:1 en Psalms 110:1; het is het innigste en diepste, wat de Oud-Testamentische profetie, over haar eigen hoofd heen gaande, geleverd heeft", Wanneer daarentegen andere uitleggers beweren, dat hier gene voorzegging is, zeker gene omtrent den Heere, maar dat de Profeet spreekt of van het volk Israël in `t bijzonder van `t betere deel daarvan of van zich zelven, of van enen anderen profeet, misschien van Jeremia of Ezechiël, zo moeten wij met Stoltz zeggen: "Vuistslagen doen mijn lichaam niet zo zeer, als zulke meningen mijne ziel doen.

Isaiah 52:13-Isaiah 52:15. Het onderwerp van Jesaja's profetie van Isaiah 40:1 af tot hiertoe is in het algemeen geweest de bevrijding van Gods volk. De herstelling van de Joden, de roeping van de Heidenen en de verlossing door den Messias zijn beurtelings behandeld geworden. Maar van hier af zijn de gezichten van den Profeet veel verhevener door het heerlijke van zijn onderwerp. Hij spreekt eerst van den Messias in den hoogsten staat van vernedering, en voorkomt de ergernis, die daardoor veroorzaakt wordt, terwijl hij de belangrijke en noodzakelijke oorzaak verklaart, den roem voorspellende die volgen zou.

Hier begint die wondervolle, kleine, getrouwe beschrijving van het ambt, het karakter en den roem van den Messias, die vele van de hardste ongelovigen tot overtuiging gebracht heeft, en die een bewijs is voor den Goddelijken oorsprong van den Bijbel, die de valse redenering en het ongeloof nooit kunnen weerstaan.

De verborgenheid, welke van het begin der wereld was bedekt gehouden en verzwegen geweest, zal door Hem aan alle volken bekend gemaakt worden tot gehoorzaamheid des geloofs, gelijk de Apostel spreekt. (Romans 16:25-Romans 16:26).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 52". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-52.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile