Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 27

Jeremiah 27:1.

JUDA EN ZIJNE NABUREN MOETEN ONDER HET JUK VAN DEN KONING VAN BABEL.

III. Jeremiah 27:1-Hoofdst 28:17. Toen koning Zedekia na het eerste derde deel zijner regering door afgezanten der omliggende volken werd aangezocht, om gemeenschappelijk tegen de overheersing der Chaldeën op te staan en het juk van Nebukadnezar af te schudden, wordt aan Jeremia door den Heere opgedragen die onderneming met allen nadruk tegen te werken. Hij moet daartoe een juk maken en zich zelven opleggen. Zo moet hij aanschouwelijk voorstellen, dat het juk der Chaldeeuwse opperheerschappij door den Heere aan Juda en den naburigen volken is opgelegd, en alle poging om het af te schudden tegen des Heeren raad en wil is. Vervolgens moet hij ook nog met profetische woorden verklaren wat de handeling betekent, en dat op het hart drukken (Jeremiah 27:1-Jeremiah 27:22). Wat Jeremia sprak droeg goede vruchten. De voorgenomen vereniging tegen Babel bleef achter, en niet lang daarna reisde Zedekia zelf tot den koning, om hem van zijne gehechtheid te verzekeren. Toen echter kort na bovengenoemde gebeurtenis een valse Profeet Hananja zich in den tempel aanstelde, alsof hij beter den Jeremia des Heeren gedachten en raadsbesluiten wist, wordt hem voor de priesters en het volk zijn einde aangekondigd, en verkrijgt hij na twee maanden voor zijn liegen het loon. (Jeremiah 28:1-Jeremiah 28:7).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 27

Jeremiah 27:1.

JUDA EN ZIJNE NABUREN MOETEN ONDER HET JUK VAN DEN KONING VAN BABEL.

III. Jeremiah 27:1-Hoofdst 28:17. Toen koning Zedekia na het eerste derde deel zijner regering door afgezanten der omliggende volken werd aangezocht, om gemeenschappelijk tegen de overheersing der Chaldeën op te staan en het juk van Nebukadnezar af te schudden, wordt aan Jeremia door den Heere opgedragen die onderneming met allen nadruk tegen te werken. Hij moet daartoe een juk maken en zich zelven opleggen. Zo moet hij aanschouwelijk voorstellen, dat het juk der Chaldeeuwse opperheerschappij door den Heere aan Juda en den naburigen volken is opgelegd, en alle poging om het af te schudden tegen des Heeren raad en wil is. Vervolgens moet hij ook nog met profetische woorden verklaren wat de handeling betekent, en dat op het hart drukken (Jeremiah 27:1-Jeremiah 27:22). Wat Jeremia sprak droeg goede vruchten. De voorgenomen vereniging tegen Babel bleef achter, en niet lang daarna reisde Zedekia zelf tot den koning, om hem van zijne gehechtheid te verzekeren. Toen echter kort na bovengenoemde gebeurtenis een valse Profeet Hananja zich in den tempel aanstelde, alsof hij beter den Jeremia des Heeren gedachten en raadsbesluiten wist, wordt hem voor de priesters en het volk zijn einde aangekondigd, en verkrijgt hij na twee maanden voor zijn liegen het loon. (Jeremiah 28:1-Jeremiah 28:7).

Vers 1

1. In het begin des koninkrijks van Jojakim 1) (beter: van Zedekia Jeremiah 27:3, Jeremiah 27:12 en Jeremiah 21:1)zoon van Josia, koning van Juda, en wel in het vierde jaar zijner regering (Jeremiah 28:1), toen de Moabieten Edomieten en Feniciërs onderhandeling met hem aanknoopten tot ene zamenzwering tegen de Chaldeeuwse heerschappij (2 Kings 24:20.) geschiedde dit woord tot Jeremia, van den HEERE, zeggende:

1) De lezing "Jojakim" kan niet anders zijn dan ene vergissing van den afschrijver, die meende dat met dit vers Jeremiah 26:1 weer werd opgevat. Ene dergelijke vergissing zagen wij in 2 Kings 22:2.

In de dagtekening dezer profetie komt enige zwarigheid voor. Dit woord wordt gezegd tot Jeremia geschied te zijn in het begin der regering van Jojakim (Jeremiah 27:1) en nochtans werden de gezanten, aan wien hij de jukken der dienstbaarheid moest hangen in Jeremiah 27:3 gezegd tot Zedekia, den koning van Juda te komen, die eerst elf jaar na het begin van Jojakims regering koning werd. Sommigen houden dit voor een fout des afschrifts en dat men in Jeremiah 27:1 lezen moet: in het begin der regering van Zedekia, waarvan een achteloos afschrijver zijn oog op den titel van het voorgaande kapittel hebbende schreef, Jojakim. En indien men een schrijffout ergens zal mogen toelaten zal het hier zijn, want in Jeremiah 27:2 wordt Zedekia weer genoemd en vervolgens de profetie wordt in hetzelfde jaar gedagtekend, en nochtans gezegd geschied te zijn in het begin der regering van Zedekia (Jeremiah 28:1), gevolgelijk moet deze ook onder Zedekia geschied zijn.

Vers 1

1. In het begin des koninkrijks van Jojakim 1) (beter: van Zedekia Jeremiah 27:3, Jeremiah 27:12 en Jeremiah 21:1)zoon van Josia, koning van Juda, en wel in het vierde jaar zijner regering (Jeremiah 28:1), toen de Moabieten Edomieten en Feniciërs onderhandeling met hem aanknoopten tot ene zamenzwering tegen de Chaldeeuwse heerschappij (2 Kings 24:20.) geschiedde dit woord tot Jeremia, van den HEERE, zeggende:

1) De lezing "Jojakim" kan niet anders zijn dan ene vergissing van den afschrijver, die meende dat met dit vers Jeremiah 26:1 weer werd opgevat. Ene dergelijke vergissing zagen wij in 2 Kings 22:2.

In de dagtekening dezer profetie komt enige zwarigheid voor. Dit woord wordt gezegd tot Jeremia geschied te zijn in het begin der regering van Jojakim (Jeremiah 27:1) en nochtans werden de gezanten, aan wien hij de jukken der dienstbaarheid moest hangen in Jeremiah 27:3 gezegd tot Zedekia, den koning van Juda te komen, die eerst elf jaar na het begin van Jojakims regering koning werd. Sommigen houden dit voor een fout des afschrifts en dat men in Jeremiah 27:1 lezen moet: in het begin der regering van Zedekia, waarvan een achteloos afschrijver zijn oog op den titel van het voorgaande kapittel hebbende schreef, Jojakim. En indien men een schrijffout ergens zal mogen toelaten zal het hier zijn, want in Jeremiah 27:2 wordt Zedekia weer genoemd en vervolgens de profetie wordt in hetzelfde jaar gedagtekend, en nochtans gezegd geschied te zijn in het begin der regering van Zedekia (Jeremiah 28:1), gevolgelijk moet deze ook onder Zedekia geschied zijn.

Vers 2

2. Alzo zei de HEERE tot mij Maak u banden en Jukken van hout (Jeremiah 27:13), en a) doe die aan uwen hals. a) Jeremiah 28:10.

Vers 2

2. Alzo zei de HEERE tot mij Maak u banden en Jukken van hout (Jeremiah 27:13), en a) doe die aan uwen hals. a) Jeremiah 28:10.

Vers 3

3. En zend ze middelijk, door het voor te houden aan degenen, die uwe opdracht moeten ten uitvoer brengen, tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot dan koning van Tyrus, en tot den koning van Zidon, door de hand der boden, die te Jeruzalem tot Zedekia, den koning van Juda, komen 1) tot het sluiten van een verbond.

1) Dat de profeet door zijne eigene verschijning aan de boden het juk voor ogen stelde, dat hunnen koningen zou worden opgelegd, en het hun enigermate zinnebeeldig mede op weg gaf, was genoegzaam tot het doel zijner profetie, die toch eigenlijk alleen op zijn eigen volk indruk moest en kon maken. Het zenden van het juk kan dus niet anders worden opgevat dan als het overreiken van den beker des toorns aan alle volken in Jeremiah 25:15.

Sommige uitleggers zijn van mening dat Jeremia alleen zich zelf een juk om den hals lag en dat dit een zinnebeeld was van hetgeen de genoemde koningen zou overkomen.

Wij voor ons zijn echter van mening dat wel degelijk de Profeet aan de gezanten dier volken hier genoemd, en die hoogstwaarschijnlijk kwamen om met den koning een verbond te sluiten tegen Babel, jukken mee heeft gegeven, om daarmee te verkondigen dat een verbond tegen Babel hun niets zou geven, dewijl de Heere God had besloten hen in de hand van Babel te geven.

Vers 3

3. En zend ze middelijk, door het voor te houden aan degenen, die uwe opdracht moeten ten uitvoer brengen, tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot dan koning van Tyrus, en tot den koning van Zidon, door de hand der boden, die te Jeruzalem tot Zedekia, den koning van Juda, komen 1) tot het sluiten van een verbond.

1) Dat de profeet door zijne eigene verschijning aan de boden het juk voor ogen stelde, dat hunnen koningen zou worden opgelegd, en het hun enigermate zinnebeeldig mede op weg gaf, was genoegzaam tot het doel zijner profetie, die toch eigenlijk alleen op zijn eigen volk indruk moest en kon maken. Het zenden van het juk kan dus niet anders worden opgevat dan als het overreiken van den beker des toorns aan alle volken in Jeremiah 25:15.

Sommige uitleggers zijn van mening dat Jeremia alleen zich zelf een juk om den hals lag en dat dit een zinnebeeld was van hetgeen de genoemde koningen zou overkomen.

Wij voor ons zijn echter van mening dat wel degelijk de Profeet aan de gezanten dier volken hier genoemd, en die hoogstwaarschijnlijk kwamen om met den koning een verbond te sluiten tegen Babel, jukken mee heeft gegeven, om daarmee te verkondigen dat een verbond tegen Babel hun niets zou geven, dewijl de Heere God had besloten hen in de hand van Babel te geven.

Vers 4

4. En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zo zult gij tot uwe heren zeggen:

Vers 4

4. En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zo zult gij tot uwe heren zeggen:

Vers 5

5. Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijne grote kracht, en door Mijnen uitgestrekten arm(Jeremiah 32:17), en Ik geef ze aan welken het recht is in Mijne ogen 1) (Daniel 2:21; Daniel 4:14, Daniel 4:17, Daniel 4:25).

1) Over de macht Gods wordt gesproken en over Zijn hoogste regering, dewijl de koningen, ofschoon zij bekennen dat God het bestuur der wereld in handen heeft, echter niet kunnen vatten, dat Hij hen in een ogenblik kan onttronen en uit hun rang stellen. Want zij schijnen aan hun nesten te zijn vastgehecht, zo beloven zij zich een eeuwigdurenden stand en verbeelden zich dat zij niet onderworpen zijn aan het gewone lot der stervelingen. Dewijl derhalve de koningen zo door trotsheid zijn opgeblazen, zegt God hier, dat Hij gemaakt heeft de aarde en alle stervelingen. Van den hemel spreekt Hij niet, maar stelt vast dat Hij alles gemaakt heeft, n den mens n de dieren, welke op de aarde zijn.

Vers 5

5. Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijne grote kracht, en door Mijnen uitgestrekten arm(Jeremiah 32:17), en Ik geef ze aan welken het recht is in Mijne ogen 1) (Daniel 2:21; Daniel 4:14, Daniel 4:17, Daniel 4:25).

1) Over de macht Gods wordt gesproken en over Zijn hoogste regering, dewijl de koningen, ofschoon zij bekennen dat God het bestuur der wereld in handen heeft, echter niet kunnen vatten, dat Hij hen in een ogenblik kan onttronen en uit hun rang stellen. Want zij schijnen aan hun nesten te zijn vastgehecht, zo beloven zij zich een eeuwigdurenden stand en verbeelden zich dat zij niet onderworpen zijn aan het gewone lot der stervelingen. Dewijl derhalve de koningen zo door trotsheid zijn opgeblazen, zegt God hier, dat Hij gemaakt heeft de aarde en alle stervelingen. Van den hemel spreekt Hij niet, maar stelt vast dat Hij alles gemaakt heeft, n den mens n de dieren, welke op de aarde zijn.

Vers 6

6. En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijnen knecht (Jeremiah 25:9); zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen, (Daniel 2:37, Daniel 4:19).

Vers 6

6. En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijnen knecht (Jeremiah 25:9); zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven, om hem te dienen, (Daniel 2:37, Daniel 4:19).

Vers 7

7. En alle volken zullen hem, en zijnen zoon, en zijns zoons zoon (2 Kings 25:27 en Daniel 5:1) dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome 1), als het ook daarmee een einde zal nemen (Jeremiah 25:12, Jeremiah 25:25); dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen, zo heb ik in Mijnen raad besloten.

1) Wanneer de door den Heere bepaalden tijd voor Babels koning komt, dat hij zijne overwinnaars vinden zal en zijn rijk aan vreemde vorsten en volken zal onderdanig worden. V r dien tijd baat alle menselijke inspanning tegen de Chaldeën niet.

Al de gemelde volken zouden Nebukadnezar en zijnen zoon en zijns zoons zoon dienen. In de kanon van Ptolemeus worden na Nebukadnezar de volgende alleenheersers van Babel opgeteld: Evilmerodach, Neriglissar, Laborosoarchod en Nabonnedus, welke of dezelfde is, die in de Heilige Schrift Belsazar genaamd wordt, of een mederegeerder met Belsazar, welke, terwijl deze zich aan de hofvermaken overgaf, de klem der regering had. Men dient te weten dat Neriglissar en Laborasoarchod niet rechtstreeks uit de koninklijke linie van Nebukadnezar waren voortgesproten. Neriglissar was de schoonbroeder van Evilmerodach, en Laborosoarchod de zoon van Neriglissar. Wanneer wij derhalve deze beide om de gemelde reden uit de geslachtslijst weglaten, hebben wij de drie Babelse alleenheersers, van welke de Profeet melding maakt: Nebukadnezar, Evilmerodach en Nabonnedus of Belsazar.

Vers 7

7. En alle volken zullen hem, en zijnen zoon, en zijns zoons zoon (2 Kings 25:27 en Daniel 5:1) dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome 1), als het ook daarmee een einde zal nemen (Jeremiah 25:12, Jeremiah 25:25); dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen, zo heb ik in Mijnen raad besloten.

1) Wanneer de door den Heere bepaalden tijd voor Babels koning komt, dat hij zijne overwinnaars vinden zal en zijn rijk aan vreemde vorsten en volken zal onderdanig worden. V r dien tijd baat alle menselijke inspanning tegen de Chaldeën niet.

Al de gemelde volken zouden Nebukadnezar en zijnen zoon en zijns zoons zoon dienen. In de kanon van Ptolemeus worden na Nebukadnezar de volgende alleenheersers van Babel opgeteld: Evilmerodach, Neriglissar, Laborosoarchod en Nabonnedus, welke of dezelfde is, die in de Heilige Schrift Belsazar genaamd wordt, of een mederegeerder met Belsazar, welke, terwijl deze zich aan de hofvermaken overgaf, de klem der regering had. Men dient te weten dat Neriglissar en Laborasoarchod niet rechtstreeks uit de koninklijke linie van Nebukadnezar waren voortgesproten. Neriglissar was de schoonbroeder van Evilmerodach, en Laborosoarchod de zoon van Neriglissar. Wanneer wij derhalve deze beide om de gemelde reden uit de geslachtslijst weglaten, hebben wij de drie Babelse alleenheersers, van welke de Profeet melding maakt: Nebukadnezar, Evilmerodach en Nabonnedus of Belsazar.

Vers 8

8. En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, die hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zullen dienen, en dat zijnen hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel: over dat volk, dat zich alzo tegen Mijn raadsbesluit zal verzetten, zal ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijne hand. 1)

1) Nebukadnezar was zeer onrechtvaardig en barbaars om dus de rechten en rijkdommen zijner naburen aan te tasten en hen tot onderwerping aan zich te dwingen. Nochtans had God rechtvaardige en heilige oogmerken om dit toe te laten, om deze volken te straffen wegens hun afgoderij en grove zondenschuld. Zij, die den God, die hen gemaakt heeft niet willen dienen, worden rechtvaardiglijk genoodzaakt hun vijanden te dienen, die hen zochten te verderven.

Vers 8

8. En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, die hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zullen dienen, en dat zijnen hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel: over dat volk, dat zich alzo tegen Mijn raadsbesluit zal verzetten, zal ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijne hand. 1)

1) Nebukadnezar was zeer onrechtvaardig en barbaars om dus de rechten en rijkdommen zijner naburen aan te tasten en hen tot onderwerping aan zich te dwingen. Nochtans had God rechtvaardige en heilige oogmerken om dit toe te laten, om deze volken te straffen wegens hun afgoderij en grove zondenschuld. Zij, die den God, die hen gemaakt heeft niet willen dienen, worden rechtvaardiglijk genoodzaakt hun vijanden te dienen, die hen zochten te verderven.

Vers 9

9. Gijlieden dan hoort niet naar uwe profeten, en naar uwe waarzeggers, en naar uwe dromers, en naar uwe guichelaars, en naar uwe tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen. 1)

1) Benevens de afgoderij der naburige volken hadden de Joden ook geleerd hun waarzeggerijen en andere kunsten tot het voorzeggen van toekomende dingen. Dit had God uitdrukkelijk in de wet verboden (Deuteronomy 18:11), en Jesaja had daarover het volk scherp bestraft (Isaiah 2:6). De honenim, bij ons guichelaars uitgedrukt, worden geacht sterrekundigen geweest te zijn.

Vers 9

9. Gijlieden dan hoort niet naar uwe profeten, en naar uwe waarzeggers, en naar uwe dromers, en naar uwe guichelaars, en naar uwe tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen. 1)

1) Benevens de afgoderij der naburige volken hadden de Joden ook geleerd hun waarzeggerijen en andere kunsten tot het voorzeggen van toekomende dingen. Dit had God uitdrukkelijk in de wet verboden (Deuteronomy 18:11), en Jesaja had daarover het volk scherp bestraft (Isaiah 2:6). De honenim, bij ons guichelaars uitgedrukt, worden geacht sterrekundigen geweest te zijn.

Vers 10

10. Want zij profeteren u valsheid, om u, hoewel niet met dat bewuste doel, toch met dat zekere gevolg (Jeremiah 11:17; Jeremiah 18:16), verre uit uw land te brengen, en dat Ik u uitstote, en gij omkomt. 1) 1) Het behoort tot onze verdorvene natuur, dat wij gemakkelijker de leugen geloven dan de waarheid; want wanneer Jeremia en zijne geestverwanten predikten, zo was er niemand die geloofde; zodra daarentegen de valse profeten kwamen en hun mond opendeden, dan was alles wat die spraken door den hemel gesproken. Wat zij zeiden moest waar zijn op aarde (Psalms 93:5); wat daarentegen Jeremia zei was zonder kracht. Het voorbeeld van onze moeder Eva: wat God zei werd niet geloofd, wat de slang zei was iets kostelijks.

Dewijl Jeremia zowel aan den koning als aan den burgers voorzegd had, dat zij de straf niet konden ontvluchten, die vaststond, ontneemt hij hun alle ijdel vertrouwen, hetwelk een beletsel was, om op de bedreigingen te letten en de waarachtige waarschuwingen aan te nemen. De valse profeten bedrogen hen door hun valse leugens en beloofden dat alles gelukkig zou aflopen. Dewijl derhalve de Profeet zag dat zowel de oren van den koning als van het volk gesloten waren en daarom, zowel vermaning als bedreiging weinig of niets geen nut deed, voegt hij er aan toe, wat noodzakelijk was. n. l. dat het louter bedriegerijen waren, welke de valse profeten hun voorwierpen.

Vers 10

10. Want zij profeteren u valsheid, om u, hoewel niet met dat bewuste doel, toch met dat zekere gevolg (Jeremiah 11:17; Jeremiah 18:16), verre uit uw land te brengen, en dat Ik u uitstote, en gij omkomt. 1) 1) Het behoort tot onze verdorvene natuur, dat wij gemakkelijker de leugen geloven dan de waarheid; want wanneer Jeremia en zijne geestverwanten predikten, zo was er niemand die geloofde; zodra daarentegen de valse profeten kwamen en hun mond opendeden, dan was alles wat die spraken door den hemel gesproken. Wat zij zeiden moest waar zijn op aarde (Psalms 93:5); wat daarentegen Jeremia zei was zonder kracht. Het voorbeeld van onze moeder Eva: wat God zei werd niet geloofd, wat de slang zei was iets kostelijks.

Dewijl Jeremia zowel aan den koning als aan den burgers voorzegd had, dat zij de straf niet konden ontvluchten, die vaststond, ontneemt hij hun alle ijdel vertrouwen, hetwelk een beletsel was, om op de bedreigingen te letten en de waarachtige waarschuwingen aan te nemen. De valse profeten bedrogen hen door hun valse leugens en beloofden dat alles gelukkig zou aflopen. Dewijl derhalve de Profeet zag dat zowel de oren van den koning als van het volk gesloten waren en daarom, zowel vermaning als bedreiging weinig of niets geen nut deed, voegt hij er aan toe, wat noodzakelijk was. n. l. dat het louter bedriegerijen waren, welke de valse profeten hun voorwierpen.

Vers 11

11. Integendeel is werkelijk het beste, zich gehoorzaam te onderwerpen aan Mijnen wil; want wie zich daartegen verzet, zal te meer moeten lijden; maar het volk, dat zijnen hals zal brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen, dat zal Ik in zijn land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bouwen en daarin wonen. 1)

1) De profeet beveelt dit aan als de weg van een ootmoedigen geest, die door zich stil te onderwerpen aan de hardste slagen der Voorzienigheid het beste van het kwade kiest. Menigeen zou de besturingen Gods ter verwoesting zijn voorgekomen door zich aan de besturingen Gods ter verootmoediging te onderwerpen. Het is beter een licht kruis op ons te nemen, den een zwaarder op ons eigen hoofd neer te halen. De arme van geest, de zachtmoedige en nederige zal voor zichzelven bijzonderen troost genieten en menig ongeluk ontgaan, waaraan de hogen van geest zijn blootgesteld. Wanneer elke zegen of ellende volgens de goddelijke beschikking is, moet het in elk geval ons belang zijn te gehoorzamen. Zij, die dit niet willen geloven, zullen door de uitkomst worden overtuigd van de valsheid der listen, door welke zij werden aangemoedigd om het geluk te zoeken in het volgen van hun eigene meningen. .

Hiermede wil de Heere zeggen, dat wie zich onder het recht Gods buigt, genade zal vinden. Zich verzetten tegen de roede, vermeerdert den toorn Gods en verergert de straf. Maar wie de roede leert kussen zal barmhartigheid vinden, zal ervaren dat de Heere God in den toorn nog des ontfermens gedachtig is.

Dit geldt niet alleen voor volken maar ook voor personen. God in zijn recht laten, is de weg tot erbarming. Want dit gaat gepaard met belijdenis van zonde en schuld, van een erkennen, dat wat God toezendt niet anders is, dan wat volk en personen zich waardig hebben gemaakt. Indien echter de zonde beleden wordt, bekend, zal God haar vergeven en waar God vergeeft neemt Hij niet alleen de zonde, maar ook de gevolgen der zonde weg. 12. Daarna sprak ik alles, wat ik den boden der andere koningen moest zeggen. Ook tot Zedekia, den koning van Juda, naar al deze woorden; ik wendde wij daarbij tevens tot de omgeving des konings, zeggende; Brengt uwe halzen onder het juk des konings van Babel, en dient hem en zijn volk, zo zult gij leven.

Vers 11

11. Integendeel is werkelijk het beste, zich gehoorzaam te onderwerpen aan Mijnen wil; want wie zich daartegen verzet, zal te meer moeten lijden; maar het volk, dat zijnen hals zal brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen, dat zal Ik in zijn land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bouwen en daarin wonen. 1)

1) De profeet beveelt dit aan als de weg van een ootmoedigen geest, die door zich stil te onderwerpen aan de hardste slagen der Voorzienigheid het beste van het kwade kiest. Menigeen zou de besturingen Gods ter verwoesting zijn voorgekomen door zich aan de besturingen Gods ter verootmoediging te onderwerpen. Het is beter een licht kruis op ons te nemen, den een zwaarder op ons eigen hoofd neer te halen. De arme van geest, de zachtmoedige en nederige zal voor zichzelven bijzonderen troost genieten en menig ongeluk ontgaan, waaraan de hogen van geest zijn blootgesteld. Wanneer elke zegen of ellende volgens de goddelijke beschikking is, moet het in elk geval ons belang zijn te gehoorzamen. Zij, die dit niet willen geloven, zullen door de uitkomst worden overtuigd van de valsheid der listen, door welke zij werden aangemoedigd om het geluk te zoeken in het volgen van hun eigene meningen. .

Hiermede wil de Heere zeggen, dat wie zich onder het recht Gods buigt, genade zal vinden. Zich verzetten tegen de roede, vermeerdert den toorn Gods en verergert de straf. Maar wie de roede leert kussen zal barmhartigheid vinden, zal ervaren dat de Heere God in den toorn nog des ontfermens gedachtig is.

Dit geldt niet alleen voor volken maar ook voor personen. God in zijn recht laten, is de weg tot erbarming. Want dit gaat gepaard met belijdenis van zonde en schuld, van een erkennen, dat wat God toezendt niet anders is, dan wat volk en personen zich waardig hebben gemaakt. Indien echter de zonde beleden wordt, bekend, zal God haar vergeven en waar God vergeeft neemt Hij niet alleen de zonde, maar ook de gevolgen der zonde weg. 12. Daarna sprak ik alles, wat ik den boden der andere koningen moest zeggen. Ook tot Zedekia, den koning van Juda, naar al deze woorden; ik wendde wij daarbij tevens tot de omgeving des konings, zeggende; Brengt uwe halzen onder het juk des konings van Babel, en dient hem en zijn volk, zo zult gij leven.

Vers 13

13. Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, door den honger, en door de pestilentie? Er zal toch zeker zulk ene straf komen, gelijk als de HEERE gesproken heeft van het volk, dat den koning van Babel niet zal dienen (Jeremiah 27:8).

Vers 13

13. Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, door den honger, en door de pestilentie? Er zal toch zeker zulk ene straf komen, gelijk als de HEERE gesproken heeft van het volk, dat den koning van Babel niet zal dienen (Jeremiah 27:8).

Vers 14

14. Hoort dan niet naar de woorden der profeten, die tot u spreken (Jeremiah 14:13, Jeremiah 23:16 vv.), zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen, want zij profeteren u a) valsheid. 1)

a) Jeremiah 29:8.

1) Hij herhaalt dezelfde woorden, welke wij te voren hebben gehoord. De herhaling is echter niet overbodig dewijl voor hem de strijd met de valse profeten moeilijk was, daar zij zulk een groot gezag hadden verkregen. Dewijl dus n Jeremia die menigte moet tegengaan, had het grootste gedeelte ten opzichte van de dubbelzinnige zaken kunnen tegenwerpen dat er niets zekers of helders aan was. Verder, dewijl het niet gemakkelijk was de Joden te overtuigen, die liever de valse profeten geloofden, daarom was het noodzakelijk meermalen hetzelfde te zeggen, zoals wij naderhand ook zullen zien.

Vers 14

14. Hoort dan niet naar de woorden der profeten, die tot u spreken (Jeremiah 14:13, Jeremiah 23:16 vv.), zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen, want zij profeteren u a) valsheid. 1)

a) Jeremiah 29:8.

1) Hij herhaalt dezelfde woorden, welke wij te voren hebben gehoord. De herhaling is echter niet overbodig dewijl voor hem de strijd met de valse profeten moeilijk was, daar zij zulk een groot gezag hadden verkregen. Dewijl dus n Jeremia die menigte moet tegengaan, had het grootste gedeelte ten opzichte van de dubbelzinnige zaken kunnen tegenwerpen dat er niets zekers of helders aan was. Verder, dewijl het niet gemakkelijk was de Joden te overtuigen, die liever de valse profeten geloofden, daarom was het noodzakelijk meermalen hetzelfde te zeggen, zoals wij naderhand ook zullen zien.

Vers 15

15. Want Ik heb ze niet gezonden, spreekt de HEERE, en zij profeteren valselijk in Mijnen naam; opdat Ik u uitstote (vgl. Jeremiah 27:10), en gij omkomt, gij en de profeten, die u profeteren. 1)

1) De Heere verzekerde hier door den profeet op zo duidelijk mogelijke wijs, dat Hij die valse profeten niet had gezonden, dat zij leugentaal spraken, opdat toch eindelijk het misleide volk zich zou laten gezeggen.

Helaas het heeft niet willen luisteren naar het woord des Heeren en daarom is het het gewis verderf niet ontkomen.

Vers 15

15. Want Ik heb ze niet gezonden, spreekt de HEERE, en zij profeteren valselijk in Mijnen naam; opdat Ik u uitstote (vgl. Jeremiah 27:10), en gij omkomt, gij en de profeten, die u profeteren. 1)

1) De Heere verzekerde hier door den profeet op zo duidelijk mogelijke wijs, dat Hij die valse profeten niet had gezonden, dat zij leugentaal spraken, opdat toch eindelijk het misleide volk zich zou laten gezeggen.

Helaas het heeft niet willen luisteren naar het woord des Heeren en daarom is het het gewis verderf niet ontkomen.

Vers 16

16. Ook sprak ik tot de priesteren en tot dit ganse volk, nadat ik bij den koning en zijne vorsten mijn werk had volbracht, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort niet naar de woorden uwer profeten, die u profeteren, zeggende: Ziet de vaten van des HEEREN huis, die Nebukadnezar, de koning van Babel, van deze plaats heeft weggenomen, en naar Babel gevoerd (Jeremiah 28:3), zullen nu haast uit Babel wedergebracht worden; want zij profeteren u valsheid.

Vers 16

16. Ook sprak ik tot de priesteren en tot dit ganse volk, nadat ik bij den koning en zijne vorsten mijn werk had volbracht, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort niet naar de woorden uwer profeten, die u profeteren, zeggende: Ziet de vaten van des HEEREN huis, die Nebukadnezar, de koning van Babel, van deze plaats heeft weggenomen, en naar Babel gevoerd (Jeremiah 28:3), zullen nu haast uit Babel wedergebracht worden; want zij profeteren u valsheid.

Vers 17

17. Hoort niet naar hen, maar dient den koning van Babel, zo zult gijlieden leven, waarom zou deze stad tot ene woestheid worden?

Vers 17

17. Hoort niet naar hen, maar dient den koning van Babel, zo zult gijlieden leven, waarom zou deze stad tot ene woestheid worden?

Vers 18

18. Maar zo zij profeten zijn, en zo des HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den HEERE der heirscharen voorbidden, opdat de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven, niet naar Babel komen. Dit toch is reeds bij den Heere ene beslotene zaak (2 Kings 25:13). Misschien zullen zij den Heere bewegen, en zal Hij berouw hebben over het kwaad. Daardoor zullen zij zich betonen Zijne ware Profeten te zijn.

1) Merk dit op: wie Gods woord heeft, die kan ook bidden; wie het niet heeft, die kan ook niet bidden; maar gelijk zijne prediking vals is, zo is ook zijn bidden niets.

Hiermee bespot de Profeet het dwaze vertrouwen waarvan de valse profeten vol waren, waar zij alle mogelijk geluk voor de toekomst beloofden. Hij zegt derhalve dat men hen niet moest geloven omtrent dat gelukkig gevolg, waarvan zij getuigden, dat men veeleer een veel strenger straf moest vrezen. Zij beloven dat de vaten zullen terugkomen, die naar Babel waren overgebracht. Maar wat nog overig was in den tempel en in het koninklijk paleis en in de gehele stad, dat alles zal naar Babel worden gebracht. De Profeet vergelijkt den toekomenden tijd met den voorbijgeganen en toont aan, dat de bedriegers zo dwaas iets beters beloven, terwijl het zwaardere oordeel Gods hen boven het hoofd hangt, dewijl als het ware stad en tempel geheel zullen vergaan.

Vers 18

18. Maar zo zij profeten zijn, en zo des HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den HEERE der heirscharen voorbidden, opdat de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven, niet naar Babel komen. Dit toch is reeds bij den Heere ene beslotene zaak (2 Kings 25:13). Misschien zullen zij den Heere bewegen, en zal Hij berouw hebben over het kwaad. Daardoor zullen zij zich betonen Zijne ware Profeten te zijn.

1) Merk dit op: wie Gods woord heeft, die kan ook bidden; wie het niet heeft, die kan ook niet bidden; maar gelijk zijne prediking vals is, zo is ook zijn bidden niets.

Hiermee bespot de Profeet het dwaze vertrouwen waarvan de valse profeten vol waren, waar zij alle mogelijk geluk voor de toekomst beloofden. Hij zegt derhalve dat men hen niet moest geloven omtrent dat gelukkig gevolg, waarvan zij getuigden, dat men veeleer een veel strenger straf moest vrezen. Zij beloven dat de vaten zullen terugkomen, die naar Babel waren overgebracht. Maar wat nog overig was in den tempel en in het koninklijk paleis en in de gehele stad, dat alles zal naar Babel worden gebracht. De Profeet vergelijkt den toekomenden tijd met den voorbijgeganen en toont aan, dat de bedriegers zo dwaas iets beters beloven, terwijl het zwaardere oordeel Gods hen boven het hoofd hangt, dewijl als het ware stad en tempel geheel zullen vergaan.

Vers 19

19. Want zo zegt de HEERE der heirscharen van de pilaren, en van de zee, en van de stellingen, en van het overige der vaten, die in deze stad zijn overgebleven,

Vers 19

19. Want zo zegt de HEERE der heirscharen van de pilaren, en van de zee, en van de stellingen, en van het overige der vaten, die in deze stad zijn overgebleven,

Vers 20

20. Die Nebukadnezar, de koning van Babel, niet heeft weggenomen, als hij Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, van Jeruzalem naar Babel gevankelijk wegvoerde, mitsgaders al de edelen van Juda en Jeruzalem (2 Kings 24:10),

Vers 20

20. Die Nebukadnezar, de koning van Babel, niet heeft weggenomen, als hij Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, van Jeruzalem naar Babel gevankelijk wegvoerde, mitsgaders al de edelen van Juda en Jeruzalem (2 Kings 24:10),

Vers 21

21. Ja, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, van de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven:

Vers 21

21. Ja, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, van de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven:

Vers 22

22. Naar Babel zullen a) zij gebracht worden, en aldaar zullen zij zijn tot den dag toe, dat Ik ze bezoeken zal, spreekt de HEERE; dan zal Ik ze opvoeren en zal ze b) wederbrengen tot deze plaats (Ezra 1:1-Ezra 1:11).

"Om der zonden wil laat God toe, dat de uitwendige godsdienst in de kerk een tijd lang wordt verboden. Wordt nu dit aangewend tot verbetering en het inwendige des te nauwkeuriger in acht genomen, zo kan God wel maken, dat ook de uitwendige godsdienst wordt vrijgelaten; " ene aanwijzing voor hen, wien het bereid is de nabij zijnde toekomst van den tijd, die ons wacht volgens Revelation 1:7-Revelation 1:10 te beleven; daarop volgt dan spoedig die andere tijd, waarvan Revelation 1:13 meldt.

De Heere schijnt Jeremia te hebben gemaakt tot een wonder van waarheid te midden der valsheid. Is het niet dikwijls alzo? en hoe worden de waarheden van het Evangelie door de grote menigte ontvangen? Worden zij geloofd? Laat ons bidden om genade en om de leringen des Heiligen Geestes, om het in het hart te brengen en op het gemoed te drukken. De Heere God verbindt Zijne oordelen met een belofte. Hij laat voorspellen dat de tijd der bezoeking zal komen, maar tevens dat die tijd der bezoeking niet altijd zal duren. Eenmaal op zijn tijd zal het weer geschieden dat Jeruzalem zal herbouwd en de tempel zal hersteld worden.

Vers 22

22. Naar Babel zullen a) zij gebracht worden, en aldaar zullen zij zijn tot den dag toe, dat Ik ze bezoeken zal, spreekt de HEERE; dan zal Ik ze opvoeren en zal ze b) wederbrengen tot deze plaats (Ezra 1:1-Ezra 1:11).

"Om der zonden wil laat God toe, dat de uitwendige godsdienst in de kerk een tijd lang wordt verboden. Wordt nu dit aangewend tot verbetering en het inwendige des te nauwkeuriger in acht genomen, zo kan God wel maken, dat ook de uitwendige godsdienst wordt vrijgelaten; " ene aanwijzing voor hen, wien het bereid is de nabij zijnde toekomst van den tijd, die ons wacht volgens Revelation 1:7-Revelation 1:10 te beleven; daarop volgt dan spoedig die andere tijd, waarvan Revelation 1:13 meldt.

De Heere schijnt Jeremia te hebben gemaakt tot een wonder van waarheid te midden der valsheid. Is het niet dikwijls alzo? en hoe worden de waarheden van het Evangelie door de grote menigte ontvangen? Worden zij geloofd? Laat ons bidden om genade en om de leringen des Heiligen Geestes, om het in het hart te brengen en op het gemoed te drukken. De Heere God verbindt Zijne oordelen met een belofte. Hij laat voorspellen dat de tijd der bezoeking zal komen, maar tevens dat die tijd der bezoeking niet altijd zal duren. Eenmaal op zijn tijd zal het weer geschieden dat Jeruzalem zal herbouwd en de tempel zal hersteld worden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile