Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jeremia 51

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 51

Jeremiah 51:1.

DE VOORZEGGING VAN BABELS VERWOESTING WORDT HERHAALD EN BEVESTIGD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 51

Jeremiah 51:1.

DE VOORZEGGING VAN BABELS VERWOESTING WORDT HERHAALD EN BEVESTIGD.

Vers 1

1. Zo zegt de HEERE: 1) Ziet, Ik zal enen verdervenden wind, 1) of den geest eens verdervers opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan, in het hart van het land, in het midden der Chaldeën, die de vereniging van alle vijandschap tegen Mij vormen (Jeremiah 25:26), opdat de moeder van alle gruwelen op aarde verwoest worde. (Revelation 7:5).

1) Hij vervolgt hetzelfde vonnis. Het schijnt wel dat Jeremia al te woordenrijk is. Maar hij wil niet slechts leren, dewijl hij dit met weinige woorden kon, maar dewijl het een moeilijke zaak is om er van overtuigd te worden, daarom was het noodzakelijk met vele spraakwendingen zijn Godsspraak te versieren, en gebruikt hij ook vele herhalingen van wat hij eenmaal had gezegd.

2) Wind en geest worden in het Hebreeën met hetzelfde woord aangeduid. Een verderfelijke geest is een geest, uitgaande op verderf en vernieling. De wind is het natuurbeeld des geestes. Vgl. Jeremiah 4:11, Jeremiah 4:12. John 3:8.

Vers 1

1. Zo zegt de HEERE: 1) Ziet, Ik zal enen verdervenden wind, 1) of den geest eens verdervers opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan, in het hart van het land, in het midden der Chaldeën, die de vereniging van alle vijandschap tegen Mij vormen (Jeremiah 25:26), opdat de moeder van alle gruwelen op aarde verwoest worde. (Revelation 7:5).

1) Hij vervolgt hetzelfde vonnis. Het schijnt wel dat Jeremia al te woordenrijk is. Maar hij wil niet slechts leren, dewijl hij dit met weinige woorden kon, maar dewijl het een moeilijke zaak is om er van overtuigd te worden, daarom was het noodzakelijk met vele spraakwendingen zijn Godsspraak te versieren, en gebruikt hij ook vele herhalingen van wat hij eenmaal had gezegd.

2) Wind en geest worden in het Hebreeën met hetzelfde woord aangeduid. Een verderfelijke geest is een geest, uitgaande op verderf en vernieling. De wind is het natuurbeeld des geestes. Vgl. Jeremiah 4:11, Jeremiah 4:12. John 3:8.

Vers 2

2. En Ik zal met dien verderver Babel wanners toeschikken, namelijk een leger van onbarmhartige barbaren, die haar a) wannen zullen, gelijk men koren want, om het kaf er van af te zonderen, endie haar land van hen, die slechts kaf zijn, uitledigen zullen; barbaarse wanners, want zij zullen ten dage des kwaads, hen vanalle zijden overvallen, rondom tegen haar zijn.

a) Jeremiah 15:7.

Vers 2

2. En Ik zal met dien verderver Babel wanners toeschikken, namelijk een leger van onbarmhartige barbaren, die haar a) wannen zullen, gelijk men koren want, om het kaf er van af te zonderen, endie haar land van hen, die slechts kaf zijn, uitledigen zullen; barbaarse wanners, want zij zullen ten dage des kwaads, hen vanalle zijden overvallen, rondom tegen haar zijn.

a) Jeremiah 15:7.

Vers 3

3. Zij zullen elken krijgsman van Babel zonder verschoning doden en zijne gehele krijgsmacht vernietigen. De schutter spanne zijnen boog tegen dien, die spant, en tegen dien, die zich verheft in zijn pantsier, die trots is op zijn harnas; de vijand zal elken krijgsman doden; en verschoont, gij vijandelijke krijgslieden! hare jongelingen niet, verbant al haar heir;

Vers 3

3. Zij zullen elken krijgsman van Babel zonder verschoning doden en zijne gehele krijgsmacht vernietigen. De schutter spanne zijnen boog tegen dien, die spant, en tegen dien, die zich verheft in zijn pantsier, die trots is op zijn harnas; de vijand zal elken krijgsman doden; en verschoont, gij vijandelijke krijgslieden! hare jongelingen niet, verbant al haar heir;

Vers 4

4. Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeën, en de doorstokenen op hare straten.

In deze verzen treedt Babels karakter als middelpunt van alle vijandschap tegen God duidelijk op den voorgrond. In Jeremiah 51:1 wordt het "` t hart dergenen, die tegen Mij opstaan" genoemd. Die naam is ontstaan uit hetgeen het begrip Babel in de gehele Oud- en Nieuw-Testamentische profetie is. Wanneer ook eerst in de Openbaring an Johannes Babel duidelijk voorkomt als het centrum van alle vijandschap tegen den Heere en Zijn rijk, zo wortelt deze voorstelling toch in de beschouwingen, welke de Oud-Testamentische profeten van Babel hebben, en wij zullen niet dwalen wanneer wij juist onze plaats als ene voorname plaats voor die wijze van beschouwing der Nieuwe Testamentische profeten aanzien, die Babel voor de moeder der hoererij, en den gruwel der aarde verklaart. De zetel en stoel van den Antichrist wordt uitdrukkelijk Babylon genoemd, namelijk de stad Rome, op zeven bergen gebouwd (Revelation 7:9). Even als Babel zoveel land en zovele koninkrijken onder zich gebracht heeft, en met grote pracht, trotsheid en hoogmoed beheerst (de gouden beker, die de gehele wereld dronken maakte, was Babel in de hand des heren Jeremiah 51:8 : de volken hebben van haren wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden). Zo heeft het geestelijke Babel enen beker in de hand vol van gruwel en onreinheid harer hoererij, waarvan de koningen, en die op de aarde wonen dronken geworden zijn. Gelijk van Babel wordt gezegd, dat zij aan grote waters woont en grote schatten heeft, zo schrijft Johannes van het Romeinse Babylon, dat zij gekleed is met zijde en purper en scharlaken en versierd met goud, edelgesteenten en paarlen (Revelation 8:12). Van Babel staat, dat het in Israël de verslagenen geveld heeft, zo is ook het geestelijke Babel dronken geworden van het bloed der heiligen (Revelation 7:6). Even als het Chaldeeuwse Babel een voorbeeld is geweest van het geestelijk Babel, in hoogmoed en tirannie, zo is het ook een voorbeeld van den ondergang, die over gene zal kennen. Velen wilden Babel genezen, maar zij wilde niet genezen worden, zo beproeven velen het bouwvallige antichristelijk Babylon te ondersteunen, maar te vergeefs en om niet. Want even als Babel eindelijk te niet is gegaan, dat het tot een steenhoop en ene woning der draken is geworden, zo zal het ook met het antichristelijke Babylon gaan, waarvan in Revelation 4:8 staat: "Zij is gevallen Babylon, de grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt, " en wederom: "Zij is gevallen, zij is gevallen het grote Babylon, en is geworden ene woonstede der duivelen en eens bewaarplaats van onreine geesten en ene bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte" (Revelation 8:2). Even als de inwoners te Babel vermaand worden: "Vliedt uit het midden van Babel, en redt een iegelijk zijne ziel" (Jeremiah 51:6), en wederom: "Gaat uit, Mijn volk! uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijne ziel" (Jeremiah 51:45), zo vermaant de Heilige Geest met bijna dezelfde woorden de Christenen, dat zij uit het geestelijk Babylon zullen uitrukken, opdat zij zich met hare zonden niet verontreinigen, en opdat zij hare straffen niet mede deelachtig worden (Revelation 8:4): Ik hoorde, zegt Johannes: ene stem uit den hemel, zeggende: "Gaat uit van haar, Mijn volk! opdat gij aan hare zonde gene gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt; want hare zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden. "

Vers 4

4. Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeën, en de doorstokenen op hare straten.

In deze verzen treedt Babels karakter als middelpunt van alle vijandschap tegen God duidelijk op den voorgrond. In Jeremiah 51:1 wordt het "` t hart dergenen, die tegen Mij opstaan" genoemd. Die naam is ontstaan uit hetgeen het begrip Babel in de gehele Oud- en Nieuw-Testamentische profetie is. Wanneer ook eerst in de Openbaring an Johannes Babel duidelijk voorkomt als het centrum van alle vijandschap tegen den Heere en Zijn rijk, zo wortelt deze voorstelling toch in de beschouwingen, welke de Oud-Testamentische profeten van Babel hebben, en wij zullen niet dwalen wanneer wij juist onze plaats als ene voorname plaats voor die wijze van beschouwing der Nieuwe Testamentische profeten aanzien, die Babel voor de moeder der hoererij, en den gruwel der aarde verklaart. De zetel en stoel van den Antichrist wordt uitdrukkelijk Babylon genoemd, namelijk de stad Rome, op zeven bergen gebouwd (Revelation 7:9). Even als Babel zoveel land en zovele koninkrijken onder zich gebracht heeft, en met grote pracht, trotsheid en hoogmoed beheerst (de gouden beker, die de gehele wereld dronken maakte, was Babel in de hand des heren Jeremiah 51:8 : de volken hebben van haren wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden). Zo heeft het geestelijke Babel enen beker in de hand vol van gruwel en onreinheid harer hoererij, waarvan de koningen, en die op de aarde wonen dronken geworden zijn. Gelijk van Babel wordt gezegd, dat zij aan grote waters woont en grote schatten heeft, zo schrijft Johannes van het Romeinse Babylon, dat zij gekleed is met zijde en purper en scharlaken en versierd met goud, edelgesteenten en paarlen (Revelation 8:12). Van Babel staat, dat het in Israël de verslagenen geveld heeft, zo is ook het geestelijke Babel dronken geworden van het bloed der heiligen (Revelation 7:6). Even als het Chaldeeuwse Babel een voorbeeld is geweest van het geestelijk Babel, in hoogmoed en tirannie, zo is het ook een voorbeeld van den ondergang, die over gene zal kennen. Velen wilden Babel genezen, maar zij wilde niet genezen worden, zo beproeven velen het bouwvallige antichristelijk Babylon te ondersteunen, maar te vergeefs en om niet. Want even als Babel eindelijk te niet is gegaan, dat het tot een steenhoop en ene woning der draken is geworden, zo zal het ook met het antichristelijke Babylon gaan, waarvan in Revelation 4:8 staat: "Zij is gevallen Babylon, de grote stad, omdat zij uit den wijn des toorns harer hoererij alle volken heeft gedrenkt, " en wederom: "Zij is gevallen, zij is gevallen het grote Babylon, en is geworden ene woonstede der duivelen en eens bewaarplaats van onreine geesten en ene bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte" (Revelation 8:2). Even als de inwoners te Babel vermaand worden: "Vliedt uit het midden van Babel, en redt een iegelijk zijne ziel" (Jeremiah 51:6), en wederom: "Gaat uit, Mijn volk! uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijne ziel" (Jeremiah 51:45), zo vermaant de Heilige Geest met bijna dezelfde woorden de Christenen, dat zij uit het geestelijk Babylon zullen uitrukken, opdat zij zich met hare zonden niet verontreinigen, en opdat zij hare straffen niet mede deelachtig worden (Revelation 8:4): Ik hoorde, zegt Johannes: ene stem uit den hemel, zeggende: "Gaat uit van haar, Mijn volk! opdat gij aan hare zonde gene gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt; want hare zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot den hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden. "

Vers 5

5. Dat alles zal Babel overkomen om de misdaad tegen Gods heilig volk; want 1) Israël of Juda zal niet in weduwschap gelaten worden. De Heere heeft het voor eeuwig verkoren, en het in trouw en liefde als Zijne huisvrouw aan Zich verbonden. Al heeft Hij hen ook om hun ontrouw voor een korten tijd verstoten, en hen aan hun boelen, den Heidenen prijs gegeven, zo wil Hij hen toch niet in de handen van Babel laten. Hij zal hen weer aan deze ontrukken, en zulk een geweld aan Zijne vrouw gepleegd, bezoeken (Isaiah 54:4). Het zal niet verlaten worden van zijnen God, van den HEERE der heirscharen, (hoewel) hunlieder land vol van schuld is door gruwelijken afgodendienst en door mishandelen van Israël) van den Heilige Israëls.

1) God de Heere bewijst Israël de genade, dat Hij Zich voor diens echtgenoot verklaart (Jeremiah 2:2. 3:1). wanneer nu echter Israël en Juda in ballingschap zijn, schijnt het alsof zij verstotene vrouwen of weduwen waren. Dat is echter slechts schijn. De echtvriend van Israël sterft niet. Hij kan wel een tijd van kastijding, van loutering en beproeving over Zijn volk beschikken, maar wanneer deze tijd zijn einde heeft bereikt, keert de Heere den stok om, en slaat hen, door welke Hij Israël heeft gekastijd, wanneer zij hadden vergeten, dat zij niet aan eigen lust moesten voldoen, maar alleen `s Heeren wil aan Israël volbrengen.

2) Betere vertaling is: maar. of, want hun land is vol schuld van wege den Heilige Israëls. Haar schuld ziet toch op Babel. De schuld van Babel tegen den Heilige Israëls is oorzaak van hare verwoesting, ja eist die. Die schuld is tweeërlei. Vooreerst omdat Babel Israël en Juda, Jehova's vrienden, niet wil loslaten, en ten tweede, omdat het den Heere niet erkennen wil als den Heilige Israëls, maar de afgoden blijft dienen.

Vers 5

5. Dat alles zal Babel overkomen om de misdaad tegen Gods heilig volk; want 1) Israël of Juda zal niet in weduwschap gelaten worden. De Heere heeft het voor eeuwig verkoren, en het in trouw en liefde als Zijne huisvrouw aan Zich verbonden. Al heeft Hij hen ook om hun ontrouw voor een korten tijd verstoten, en hen aan hun boelen, den Heidenen prijs gegeven, zo wil Hij hen toch niet in de handen van Babel laten. Hij zal hen weer aan deze ontrukken, en zulk een geweld aan Zijne vrouw gepleegd, bezoeken (Isaiah 54:4). Het zal niet verlaten worden van zijnen God, van den HEERE der heirscharen, (hoewel) hunlieder land vol van schuld is door gruwelijken afgodendienst en door mishandelen van Israël) van den Heilige Israëls.

1) God de Heere bewijst Israël de genade, dat Hij Zich voor diens echtgenoot verklaart (Jeremiah 2:2. 3:1). wanneer nu echter Israël en Juda in ballingschap zijn, schijnt het alsof zij verstotene vrouwen of weduwen waren. Dat is echter slechts schijn. De echtvriend van Israël sterft niet. Hij kan wel een tijd van kastijding, van loutering en beproeving over Zijn volk beschikken, maar wanneer deze tijd zijn einde heeft bereikt, keert de Heere den stok om, en slaat hen, door welke Hij Israël heeft gekastijd, wanneer zij hadden vergeten, dat zij niet aan eigen lust moesten voldoen, maar alleen `s Heeren wil aan Israël volbrengen.

2) Betere vertaling is: maar. of, want hun land is vol schuld van wege den Heilige Israëls. Haar schuld ziet toch op Babel. De schuld van Babel tegen den Heilige Israëls is oorzaak van hare verwoesting, ja eist die. Die schuld is tweeërlei. Vooreerst omdat Babel Israël en Juda, Jehova's vrienden, niet wil loslaten, en ten tweede, omdat het den Heere niet erkennen wil als den Heilige Israëls, maar de afgoden blijft dienen.

Vers 6

6. Ja nabij is het gericht over de met schuld beladene stad; daarom vliedt 1) uit het midden van Babel, gij kinderen Israëls! uw God gebiedt het u, en niemand kan het u verhinderen, en redt een iegelijk zijne ziel, zijn leven, door zich los te maken van Babels zonden en terug te keren tot de genade en gerechtigheid van zijnen God; wordt niet uitgeroeid in of wegens hare ongerechtigheid, gelijk de vrouw van Lot; want dit is de tijd der wraak des HEEREN, die haar de verdienste betaalt, al hare misdaden haar vergeldt (Jeremiah 50:8. Revelation 8:4).

1) Hij wendt zich nu tot de degenen, die tijdelijk verblijf hielden in de stad en vermaant hen, om spoedig te vluchten, opdat zij in die door God vervloekte stad niet zouden omkomen. Hij wijst de oorzaak aan, waarom zij, die toen in Babel woonden, niet anders behouden kunnen worden, den indien zij vluchtten, n. l. dewijl God straf zou uitoefenen, om de misdaden van de stad.

De geestelijke vlucht, het ontwijken van alle vermenging met Babels afgoderij, hoogmoed en zedeloosheid, is hier van meer belang dan de lichamelijke vlucht (2 Corinthians 6:14, Ephesians 5:11).

Er kan een tijd komen, dat afscheiden noodzakelijk is. Want al is het, dat afscheiding als tegenstelling tegen kerkelijkheid d. i. tegen kerkelijke gemeenschap en ootmoedige onderwerping onder de wet van zamenwerking der leden (1 Corinthians 12:25) te verwerpen is, zo kunnen er toch in het leven ener kerk tijden komen, dat het plicht wordt de gemeenschap te verlaten en zich af te zonderen. Zulk een tijd is dan gekomen, wanneer de kerk een Babel geworden is. Daarbij is echter wel op te merken, dat men met zulk een oordeel niet te lichtvaardig zij. Want ook het leven ener kerk is aan velerlei golvingen onderworpen. Er zijn perioden van verval, als het ware verduisteringen, te vergelijken met verduisteringen der sterren, op welke echter, zolang maar de fondamenten vaststaan, telkens ene wederverheffing en een terugkeren tot oorspronkelijken luister moet volgen. Om zulk een voorbijgaanden toestand van ziekte moet niemand de kerk voor een Babel houden. Zij is dit alleen dan, wanneer daar de objectieve, goddelijke fondamenten, de genademiddelen, Woord en Sacrament wat het wezen aangaat en voortdurend in hun gezegende werkzaamheid verhinderd worden. Dan eerst, wanneer de ziel in de kerk de reine goddelijke spijze van Gods woord niet meer kan vinden, moet de ziel worden gered, opdat zij niet in de ongerechtigheid der kerk omkome. Van deze afzondering van de kerk moet wel onderscheiden worden afzondering binnen de kerk van alles wat het gezonde leven der kerk zelf tegenstaat, en daarom als een ziekelijk bestanddeel aan het lichaam der kerk moet worden beschouwd. Zulk ene afzondering is de dagelijkse plicht van den Christen.

Vers 6

6. Ja nabij is het gericht over de met schuld beladene stad; daarom vliedt 1) uit het midden van Babel, gij kinderen Israëls! uw God gebiedt het u, en niemand kan het u verhinderen, en redt een iegelijk zijne ziel, zijn leven, door zich los te maken van Babels zonden en terug te keren tot de genade en gerechtigheid van zijnen God; wordt niet uitgeroeid in of wegens hare ongerechtigheid, gelijk de vrouw van Lot; want dit is de tijd der wraak des HEEREN, die haar de verdienste betaalt, al hare misdaden haar vergeldt (Jeremiah 50:8. Revelation 8:4).

1) Hij wendt zich nu tot de degenen, die tijdelijk verblijf hielden in de stad en vermaant hen, om spoedig te vluchten, opdat zij in die door God vervloekte stad niet zouden omkomen. Hij wijst de oorzaak aan, waarom zij, die toen in Babel woonden, niet anders behouden kunnen worden, den indien zij vluchtten, n. l. dewijl God straf zou uitoefenen, om de misdaden van de stad.

De geestelijke vlucht, het ontwijken van alle vermenging met Babels afgoderij, hoogmoed en zedeloosheid, is hier van meer belang dan de lichamelijke vlucht (2 Corinthians 6:14, Ephesians 5:11).

Er kan een tijd komen, dat afscheiden noodzakelijk is. Want al is het, dat afscheiding als tegenstelling tegen kerkelijkheid d. i. tegen kerkelijke gemeenschap en ootmoedige onderwerping onder de wet van zamenwerking der leden (1 Corinthians 12:25) te verwerpen is, zo kunnen er toch in het leven ener kerk tijden komen, dat het plicht wordt de gemeenschap te verlaten en zich af te zonderen. Zulk een tijd is dan gekomen, wanneer de kerk een Babel geworden is. Daarbij is echter wel op te merken, dat men met zulk een oordeel niet te lichtvaardig zij. Want ook het leven ener kerk is aan velerlei golvingen onderworpen. Er zijn perioden van verval, als het ware verduisteringen, te vergelijken met verduisteringen der sterren, op welke echter, zolang maar de fondamenten vaststaan, telkens ene wederverheffing en een terugkeren tot oorspronkelijken luister moet volgen. Om zulk een voorbijgaanden toestand van ziekte moet niemand de kerk voor een Babel houden. Zij is dit alleen dan, wanneer daar de objectieve, goddelijke fondamenten, de genademiddelen, Woord en Sacrament wat het wezen aangaat en voortdurend in hun gezegende werkzaamheid verhinderd worden. Dan eerst, wanneer de ziel in de kerk de reine goddelijke spijze van Gods woord niet meer kan vinden, moet de ziel worden gered, opdat zij niet in de ongerechtigheid der kerk omkome. Van deze afzondering van de kerk moet wel onderscheiden worden afzondering binnen de kerk van alles wat het gezonde leven der kerk zelf tegenstaat, en daarom als een ziekelijk bestanddeel aan het lichaam der kerk moet worden beschouwd. Zulk ene afzondering is de dagelijkse plicht van den Christen.

Vers 7

7. Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN 1) die de ganse aarde dronken maakte, een gouden beker, schitterende door macht, rijkdom en heerlijkheid, vol verleidende bekoorlijkheid tot afgodendienst, maar het stond onder de macht des Heeren, en diende zonder het te weten in Zijne hand om de gehele wereld dronken te maken van den wijn Zijns toorns. En ziet, de volken hebben zich ook werkelijk door hare toverkunsten laten verleiden, zij hebben met haar geboeleerd en van haren wijn gedronken, zij dronken echter niet alleen wat zij begeerden, maar ook Gods toorn, daarom zijn de volken dol, blind en zinneloos geworden. Zo was het iets lichts voor den Heere, om Zijn gericht door hetzelfde Babel, waarmee zij geboeleerd hadden, over hen te brengen, en door de verschrikkingen des gerichts hen met ontzetting, met bedwelming en wanhoop te vervullen (Jeremiah 13:12 v. 25:15)

1) Wij weten nu, dat de rijken der wereld noch voortduren, noch in stand blijven, dan naar den Raad Gods. Wanneer derhalve de Profeet den ondergang van Babel dreigt, ligt de tegenwerping voor de hand. Hoe is het dan mogelijk, dat die stad, welke gij zegt dat vervloekt is, tot hiertoe zo bloeit? Wie heeft Babel met zo grote eer versierd? met zo grote rijkdommen? met zovele overwinningen? Het was toch niet bij geval, dat deze monarchie zulk een grote hoogte had bereikt. Niet alleen dat het geheel Assyrië onder zijn macht heeft gebracht, maar ook het rijk Israël is ten ondergegaan, en het rijk van Juda is niet ver van zijn ondergang. De Profeet antwoordt, dat Babel een gouden beker was in de hand des Heeren, om de ganse aarde dronken te maken, alsof hij wil zeggen, dat God volstrekt niet met zichzelven in strijd kwam, toen Hij Babel als een gesel gebruikte en nu op Zijn beurt haar kastijdde. En tegelijk toont hij aan, dat wanneer de zaken alzo liepen in de wereld, dit niet geschiedde als door een blinden loop der fortuin, maar naar de hemelse besluiten Gods, die alzo de gehele wereld bestuurde, dat Hij ook de goddelozen dikwijls tot de hoogste macht bracht, wanneer Hij door hen Zijne oordeel wilde ten uitvoer brengen.

Babylon, de heerlijkheid dezer wereld, wordt een gouden beker genoemd, omdat het, roemende hoe schoon het aardse en tijdelijke is, de dwaze zinnen in hare begeerlijkheid dronken maakt, zodat zij naar het nietige en vergankelijke trachten en het schone onzichtbare verachten. Een gouden beker is daarom Babylon; want terwijl het den schijn van uiterlijke schoonheid vertoont ontneemt het den zin voor inwendige reinheid. (GREGORIUS DE GROTE).

Babel wordt een gouden beker genoemd, van wege den glans en de heerlijkheid van hare koningen. De heerlijkheid van Babel overtrof die van alle andere volken en de Heere gebruikt haar om de andere volken te straffen.

Maar nu is ook voor dit rijk de ure der vergelding en des oordeels gekomen. Onherstelbaar is Babel's val, zo onherstelbaar, dat de volken het uitroepen (Jeremiah 51:9): Zij is niet te genezen.

God heeft geduld, dewijl Hij eeuwig is, maar is de maat der ongerechtigheid vol, dan houdt niets Zijn oordeel terug en is de straf, die Hij zendt, volkomen. 8. Hoe schielijk is Babel zelf door den wijn van Gods toorn gedrenkt en dronken geworden, hoe spoedig is zij van hare hoogte a) gevallen en verbroken! O hebt medelijden met haar, gij volken, die met haar geboeleerd hebt, en vervolgens door haar zijt onderworpen; huilt over haar; beproeft of gij gene genezing kunt aanbrengen, haar van haren val niet kunt oprichten; neemt b) balsem tot hare pijn, misschien zal zij genezen worden. (Isaiah 21:9).

a) Revelation 4:8, Revelation 18:2. b) Jeremiah 8:22.

Vers 7

7. Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN 1) die de ganse aarde dronken maakte, een gouden beker, schitterende door macht, rijkdom en heerlijkheid, vol verleidende bekoorlijkheid tot afgodendienst, maar het stond onder de macht des Heeren, en diende zonder het te weten in Zijne hand om de gehele wereld dronken te maken van den wijn Zijns toorns. En ziet, de volken hebben zich ook werkelijk door hare toverkunsten laten verleiden, zij hebben met haar geboeleerd en van haren wijn gedronken, zij dronken echter niet alleen wat zij begeerden, maar ook Gods toorn, daarom zijn de volken dol, blind en zinneloos geworden. Zo was het iets lichts voor den Heere, om Zijn gericht door hetzelfde Babel, waarmee zij geboeleerd hadden, over hen te brengen, en door de verschrikkingen des gerichts hen met ontzetting, met bedwelming en wanhoop te vervullen (Jeremiah 13:12 v. 25:15)

1) Wij weten nu, dat de rijken der wereld noch voortduren, noch in stand blijven, dan naar den Raad Gods. Wanneer derhalve de Profeet den ondergang van Babel dreigt, ligt de tegenwerping voor de hand. Hoe is het dan mogelijk, dat die stad, welke gij zegt dat vervloekt is, tot hiertoe zo bloeit? Wie heeft Babel met zo grote eer versierd? met zo grote rijkdommen? met zovele overwinningen? Het was toch niet bij geval, dat deze monarchie zulk een grote hoogte had bereikt. Niet alleen dat het geheel Assyrië onder zijn macht heeft gebracht, maar ook het rijk Israël is ten ondergegaan, en het rijk van Juda is niet ver van zijn ondergang. De Profeet antwoordt, dat Babel een gouden beker was in de hand des Heeren, om de ganse aarde dronken te maken, alsof hij wil zeggen, dat God volstrekt niet met zichzelven in strijd kwam, toen Hij Babel als een gesel gebruikte en nu op Zijn beurt haar kastijdde. En tegelijk toont hij aan, dat wanneer de zaken alzo liepen in de wereld, dit niet geschiedde als door een blinden loop der fortuin, maar naar de hemelse besluiten Gods, die alzo de gehele wereld bestuurde, dat Hij ook de goddelozen dikwijls tot de hoogste macht bracht, wanneer Hij door hen Zijne oordeel wilde ten uitvoer brengen.

Babylon, de heerlijkheid dezer wereld, wordt een gouden beker genoemd, omdat het, roemende hoe schoon het aardse en tijdelijke is, de dwaze zinnen in hare begeerlijkheid dronken maakt, zodat zij naar het nietige en vergankelijke trachten en het schone onzichtbare verachten. Een gouden beker is daarom Babylon; want terwijl het den schijn van uiterlijke schoonheid vertoont ontneemt het den zin voor inwendige reinheid. (GREGORIUS DE GROTE).

Babel wordt een gouden beker genoemd, van wege den glans en de heerlijkheid van hare koningen. De heerlijkheid van Babel overtrof die van alle andere volken en de Heere gebruikt haar om de andere volken te straffen.

Maar nu is ook voor dit rijk de ure der vergelding en des oordeels gekomen. Onherstelbaar is Babel's val, zo onherstelbaar, dat de volken het uitroepen (Jeremiah 51:9): Zij is niet te genezen.

God heeft geduld, dewijl Hij eeuwig is, maar is de maat der ongerechtigheid vol, dan houdt niets Zijn oordeel terug en is de straf, die Hij zendt, volkomen. 8. Hoe schielijk is Babel zelf door den wijn van Gods toorn gedrenkt en dronken geworden, hoe spoedig is zij van hare hoogte a) gevallen en verbroken! O hebt medelijden met haar, gij volken, die met haar geboeleerd hebt, en vervolgens door haar zijt onderworpen; huilt over haar; beproeft of gij gene genezing kunt aanbrengen, haar van haren val niet kunt oprichten; neemt b) balsem tot hare pijn, misschien zal zij genezen worden. (Isaiah 21:9).

a) Revelation 4:8, Revelation 18:2. b) Jeremiah 8:22.

Vers 9

9. Maar de volken antwoordden mij: Wij hebben alles beproefd om de wonden der geslagene jonkvrouw te genezen. wij hebben Babel gemeesterd; maar zij is niet te genezen, haar val was te diep en te schrikkelijk. Zo roep ik u den op a) verlaat haar dan, zorge ieder voor eigen veiligheid en bevrijding, en laat ons aan iegelijk in zijn land trekken, laat ons uit Babel vlieden, de tijd onzer verlossing is daar, wij gaan een iegelijk naar het land, waar wij woonden, voordat wij ons door Babel lieten verleiden en door Gods gericht van hen werden verslonden; want haar oordeel, hare schuld tegen den levenden God, het is nu duidelijk uit haren diepen val te zien, reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de bovenste wolken.

a) Jeremiah 46:11.

Babel is een uitwendig schone appel maar inwendig vol wormsteken. Daarom moet vroeger of later de verkeerdheid merkbaar worden. Zo gaat het met alles, waarvan de kern en het middelpunt niet God is. Als die inwendige holheid en nietigheid begint zich ook naar buiten te openbaren, wanneer nu hier dan daar een reet, ene lelijke plek zichtbaar wordt, dan komen wel de vrienden en vereerders van de wereldmacht en willen verbeteren, bedekken, oplappen, genezen. Maar dat alles baat niets. Wat eenmaal den dood in het lijf heeft, dat kan geen arts meer kureren.

Vers 9

9. Maar de volken antwoordden mij: Wij hebben alles beproefd om de wonden der geslagene jonkvrouw te genezen. wij hebben Babel gemeesterd; maar zij is niet te genezen, haar val was te diep en te schrikkelijk. Zo roep ik u den op a) verlaat haar dan, zorge ieder voor eigen veiligheid en bevrijding, en laat ons aan iegelijk in zijn land trekken, laat ons uit Babel vlieden, de tijd onzer verlossing is daar, wij gaan een iegelijk naar het land, waar wij woonden, voordat wij ons door Babel lieten verleiden en door Gods gericht van hen werden verslonden; want haar oordeel, hare schuld tegen den levenden God, het is nu duidelijk uit haren diepen val te zien, reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de bovenste wolken.

a) Jeremiah 46:11.

Babel is een uitwendig schone appel maar inwendig vol wormsteken. Daarom moet vroeger of later de verkeerdheid merkbaar worden. Zo gaat het met alles, waarvan de kern en het middelpunt niet God is. Als die inwendige holheid en nietigheid begint zich ook naar buiten te openbaren, wanneer nu hier dan daar een reet, ene lelijke plek zichtbaar wordt, dan komen wel de vrienden en vereerders van de wereldmacht en willen verbeteren, bedekken, oplappen, genezen. Maar dat alles baat niets. Wat eenmaal den dood in het lijf heeft, dat kan geen arts meer kureren.

Vers 10

10. Ook Israël bevindt zich onder deze volken, en het looft en prijst den Heere, terwijl het zich van Babel afscheidt en in het land van Zion ontvliedt. De HEERE heeft grote dingen aan ons gedaan, zo roepen de terugkerenden jubelend uit, want Hij heeft onze gerechtigheden hiervoor gebracht. 1) Hij heeft onze rechtvaardige zaak tegenover Babel, aan wien de Heere ons slechts ter kastijding had overgegeven, en dat ons wreed onderdrukte, zodat alle volken ons voor geheel verworpen en verlaten moesten aanzien (Psalms 37:6), weer aan het licht gebracht; komt en laat onsin het land onzer vaderen terugkeren, tot de genadige gemeenschap Gods te Zion, waar de Heere onder Zijn volk woont en Zich aan hem openbaart. Laat ons het werk des HEEREN, onzes Gods, vertellen, 2) dat Hij ons door Zijnen machtigen arm heeft verlost, onze vijanden heeft verpletterd, en ons weer in genade heeft aangenomen (Jeremiah 50:28. Isaiah 48:20).

1) Hier voert de Profeet den gelovige sprekende in en leert vooreerst, dat de val van Babel een zeker bewijs is van de vaderlijke droefheid Gods jegens Zijn kerk. Doch dit was niet een gewone troost, in die uiterste ellende, wanneer de gelovige wist dat zijn redder zo dierbaar en kostelijk bij God was, dat Hij zelfs de Babyloniërs niet spaarde, welke de gehele wereld als halfgoden vereerde. Want de macht van die monarchie had alle mensen in beroering gebracht. Wanneer derhalve de gelovigen tot de erkentenis kwamen, dat Babylonië te gronde ging, dewijl zij hen had geteisterd en wredelijk had behandeld, daar uit kon door hen een onschatbare troost verkregen worden.

Daar tot nu toe Israël als overgegeven in de hand der Heidenen had vertoefd, had het hun toegeschenen dat de Heere Zijn volk had verlaten en het niet meer genadig wilde wezen, maar omdat de Heere Babel aan den ondergang prijs gaf en Zijn volk weer naar Zion deed terugkeren, daaruit zou het blijken dat de Heere Zijn volk wel gedacht, niet vergeten had, dat Hij Zijne belofte zou vervullen, dat Hij Zijn volk weer zou verzamelen uit de Heidenen.

Gerechtigheid wil hier dan ook niet zeggen gerechtige daden, daden der gerechtigheid en des geloofs, maar de rechtvaardige zaak van Israël tegenover de Heidenen, in dit geval tegenover Babel.

2) Hier vermaant de Profeet het volk tot waarachtige dankbaarheid. Dat het verlost was en werd, had het niet te danken aan eigen gerechtigheid, aan eigen verdienste, maar de heerlijkheid Gods had geschitterd in de verlossing, dat Hij enkel om des Verbonds wil, nog aan het nakroost van Abraham en het overblijfsel van Juda gedachtig was.

Het was vrije gunst dat Hij nu een einde maakte aan de ellende der ballingschap.

Vers 10

10. Ook Israël bevindt zich onder deze volken, en het looft en prijst den Heere, terwijl het zich van Babel afscheidt en in het land van Zion ontvliedt. De HEERE heeft grote dingen aan ons gedaan, zo roepen de terugkerenden jubelend uit, want Hij heeft onze gerechtigheden hiervoor gebracht. 1) Hij heeft onze rechtvaardige zaak tegenover Babel, aan wien de Heere ons slechts ter kastijding had overgegeven, en dat ons wreed onderdrukte, zodat alle volken ons voor geheel verworpen en verlaten moesten aanzien (Psalms 37:6), weer aan het licht gebracht; komt en laat onsin het land onzer vaderen terugkeren, tot de genadige gemeenschap Gods te Zion, waar de Heere onder Zijn volk woont en Zich aan hem openbaart. Laat ons het werk des HEEREN, onzes Gods, vertellen, 2) dat Hij ons door Zijnen machtigen arm heeft verlost, onze vijanden heeft verpletterd, en ons weer in genade heeft aangenomen (Jeremiah 50:28. Isaiah 48:20).

1) Hier voert de Profeet den gelovige sprekende in en leert vooreerst, dat de val van Babel een zeker bewijs is van de vaderlijke droefheid Gods jegens Zijn kerk. Doch dit was niet een gewone troost, in die uiterste ellende, wanneer de gelovige wist dat zijn redder zo dierbaar en kostelijk bij God was, dat Hij zelfs de Babyloniërs niet spaarde, welke de gehele wereld als halfgoden vereerde. Want de macht van die monarchie had alle mensen in beroering gebracht. Wanneer derhalve de gelovigen tot de erkentenis kwamen, dat Babylonië te gronde ging, dewijl zij hen had geteisterd en wredelijk had behandeld, daar uit kon door hen een onschatbare troost verkregen worden.

Daar tot nu toe Israël als overgegeven in de hand der Heidenen had vertoefd, had het hun toegeschenen dat de Heere Zijn volk had verlaten en het niet meer genadig wilde wezen, maar omdat de Heere Babel aan den ondergang prijs gaf en Zijn volk weer naar Zion deed terugkeren, daaruit zou het blijken dat de Heere Zijn volk wel gedacht, niet vergeten had, dat Hij Zijne belofte zou vervullen, dat Hij Zijn volk weer zou verzamelen uit de Heidenen.

Gerechtigheid wil hier dan ook niet zeggen gerechtige daden, daden der gerechtigheid en des geloofs, maar de rechtvaardige zaak van Israël tegenover de Heidenen, in dit geval tegenover Babel.

2) Hier vermaant de Profeet het volk tot waarachtige dankbaarheid. Dat het verlost was en werd, had het niet te danken aan eigen gerechtigheid, aan eigen verdienste, maar de heerlijkheid Gods had geschitterd in de verlossing, dat Hij enkel om des Verbonds wil, nog aan het nakroost van Abraham en het overblijfsel van Juda gedachtig was.

Het was vrije gunst dat Hij nu een einde maakte aan de ellende der ballingschap.

Vers 11

11. Ja Mijn werktuig tot Babels val is reeds verkoren en staat reeds gereed. a) Zuivert, scherpt nu de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe, 1) gij volken van het noorden! De HEERE heeft den geest der koningen van Medië 1) opgewekt, dat zij Hem tot werktuigen Zijner straf zouden dienen, want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN aan het hoogmoedige Babel, dat Hem en Zijn volk hoont, de wraak voor de ontheiliging en verwoesting Zijns tempels. (Jeremiah 50:28).

a) Jeremiah 46:4.

1) Beter: scherpt de pijlen en vult de schilden, d. w. z. vult uw arm er mede. Het is een oproepen tot den strijd tegen Babel, welke hier tot de Mediërs gericht wordt, opdat deze volken ook zullen weten, dat zij om Babel te verwoesten, de macht van God ontvangen.

2) De Mediërs waren in ouden tijd naar verschillende gewesten verdeeld, totdat zij in het jaar 714 v. Chr. als zij van de Assyriërs waren afgevallen, om hun onafhankelijkheid te verkrijgen, zich onder een algemeen opperhoofd stelden, nu Dejoces tot hunnen vorst kozen. Overigens geeft hier Medië weer (Isaiah 13:17) te kennen alle Arische volken van het tegenwoordige Iran, zaamgevat onder den meest betekenenden en den regerenden volkstam. Naast de Mediërs noemt Jesaja (21:2) nog de Perzen als hoofdvolvoerders van het gericht aan Babylon (vgl. over de Mediërs 2 Kings 22:2 2 Kings 25:27 2 Chronicles 36:20 ; over de Perzen. Ezra 1:4).

Vers 11

11. Ja Mijn werktuig tot Babels val is reeds verkoren en staat reeds gereed. a) Zuivert, scherpt nu de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe, 1) gij volken van het noorden! De HEERE heeft den geest der koningen van Medië 1) opgewekt, dat zij Hem tot werktuigen Zijner straf zouden dienen, want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN aan het hoogmoedige Babel, dat Hem en Zijn volk hoont, de wraak voor de ontheiliging en verwoesting Zijns tempels. (Jeremiah 50:28).

a) Jeremiah 46:4.

1) Beter: scherpt de pijlen en vult de schilden, d. w. z. vult uw arm er mede. Het is een oproepen tot den strijd tegen Babel, welke hier tot de Mediërs gericht wordt, opdat deze volken ook zullen weten, dat zij om Babel te verwoesten, de macht van God ontvangen.

2) De Mediërs waren in ouden tijd naar verschillende gewesten verdeeld, totdat zij in het jaar 714 v. Chr. als zij van de Assyriërs waren afgevallen, om hun onafhankelijkheid te verkrijgen, zich onder een algemeen opperhoofd stelden, nu Dejoces tot hunnen vorst kozen. Overigens geeft hier Medië weer (Isaiah 13:17) te kennen alle Arische volken van het tegenwoordige Iran, zaamgevat onder den meest betekenenden en den regerenden volkstam. Naast de Mediërs noemt Jesaja (21:2) nog de Perzen als hoofdvolvoerders van het gericht aan Babylon (vgl. over de Mediërs 2 Kings 22:2 2 Kings 25:27 2 Chronicles 36:20 ; over de Perzen. Ezra 1:4).

Vers 12

12. Verheft de banier op of, tegen de muren van Babel, opdat het gehele aanvallende leger het zie, en op het daardoor aangewezen punt zijnen aanval richte; versterkt de wacht rondom de stad, stelt wachters op alle punten tegen de stad, zodat niemand uit- en inga; bereidt de achterlagen, opdat gij bij enen mogelijken inval in de stad kunt indringen, want gelijk de HEERE heeft voorgenomen tegen Babel, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel door Zijne profeten gedreigd en gesproken heeft.

Vers 12

12. Verheft de banier op of, tegen de muren van Babel, opdat het gehele aanvallende leger het zie, en op het daardoor aangewezen punt zijnen aanval richte; versterkt de wacht rondom de stad, stelt wachters op alle punten tegen de stad, zodat niemand uit- en inga; bereidt de achterlagen, opdat gij bij enen mogelijken inval in de stad kunt indringen, want gelijk de HEERE heeft voorgenomen tegen Babel, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel door Zijne profeten gedreigd en gesproken heeft.

Vers 13

13. Wat zullen u dan al uwe verdedigingsmiddelen baten? Gijjonkvrouw van Babel, die aan vele wateren woont 1), aan den Eufraat met hare vele kanalen, en met behulp van deze geweldige vestingen gemaakt hebt, die machtig zijt van schatten, uw einde is gekomen; gij hebt buit uit de gehele wereld zaamgesleept, en uw rijkdom is vergroot door de vruchtbaarheid des lands, maar de maat is nu vol, de straf uwer gierigheid naar onrechtmatig geld en goed is gekomen.

1) De vruchtbaarheid van het Babylonische land, de opbrengst der akkers berustte op de overstromingen van den Eufraat; door een uitgebreid stelsel van dammen, kanalen en afleidingen bereikte Nebukadnezar het, om zowel het water van den Eufraat naar ieder punt der Babylonische vlakte te leiden, als overstromingen, die er niet zelden waren, te voorkomen en de overstroming te regelen. (M. DUNKER).

Deze waterwerken hadden in `t bijzonder de bevochtiging van het land en de scheepvaart ten doel, zij boden echter tevens machtige verdedigingslijnen tegenover den vijand aan.

Vers 13

13. Wat zullen u dan al uwe verdedigingsmiddelen baten? Gijjonkvrouw van Babel, die aan vele wateren woont 1), aan den Eufraat met hare vele kanalen, en met behulp van deze geweldige vestingen gemaakt hebt, die machtig zijt van schatten, uw einde is gekomen; gij hebt buit uit de gehele wereld zaamgesleept, en uw rijkdom is vergroot door de vruchtbaarheid des lands, maar de maat is nu vol, de straf uwer gierigheid naar onrechtmatig geld en goed is gekomen.

1) De vruchtbaarheid van het Babylonische land, de opbrengst der akkers berustte op de overstromingen van den Eufraat; door een uitgebreid stelsel van dammen, kanalen en afleidingen bereikte Nebukadnezar het, om zowel het water van den Eufraat naar ieder punt der Babylonische vlakte te leiden, als overstromingen, die er niet zelden waren, te voorkomen en de overstroming te regelen. (M. DUNKER).

Deze waterwerken hadden in `t bijzonder de bevochtiging van het land en de scheepvaart ten doel, zij boden echter tevens machtige verdedigingslijnen tegenover den vijand aan.

Vers 14

14. a) De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijne ziel, bij Zijne eeuwige kracht en Godheid: Ofschoon Ik u, o Babel! met mensen als met kevers, als met sprinkhanen, die niemand tellen kan, vervuld heb, zullen al die mensenmassa's u niet van den ondergang redden; nochthans zullen zij, die vijanden, die Ik tegen u stel, elkaar een vreugdegeschrei over u toeroepen 1), namelijk een krijgsgezang, dat u en uwe stad den dood aankondigt.

a) Amos 6:8.

Vers 14

14. a) De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijne ziel, bij Zijne eeuwige kracht en Godheid: Ofschoon Ik u, o Babel! met mensen als met kevers, als met sprinkhanen, die niemand tellen kan, vervuld heb, zullen al die mensenmassa's u niet van den ondergang redden; nochthans zullen zij, die vijanden, die Ik tegen u stel, elkaar een vreugdegeschrei over u toeroepen 1), namelijk een krijgsgezang, dat u en uwe stad den dood aankondigt.

a) Amos 6:8.

Vers 15

15. Hij, de almachtige Schepper der wereld, de alleen ware God, heeft dat u gezworen. Die, gelijk Ik reeds in Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16 tot Mijn volk gezegd heb, om het elke vrees voor de afgoden te ontnemen, a) de aarde gemaakt heeft door Zijne kracht, die de wereld bereid heeft door Zijne wijsheid, en den hemel b) uitgebreid door Zijn verstand;

a) Genesis 1:1. b) Job 9:9. Psalms 104:2. Isaiah 40:22; Isaiah 44:24; Isaiah 51:13.

1) Met een eed bij Zichzelven heeft de Heere gezworen, zegt hier de Profeet, om daarmee het onveranderlijke en zekere van Babels val aan te kondigen. En wat heeft de Heere gezworen? dat al had Hij de stad gevuld met mensen, zo talrijk als een leger van sprinkhanen, die grote menigte Babel niet zou kunnen helpen, om te strijden tegen den vijand. Welk een machtig leger ook Babel zou kunnen stellen tegen de Mediërs, zij zouden overwonnen worden. Het lied der overwinning zou door de vijanden worden aangeheven.

Ook hier weer treedt zo duidelijk in het licht, dat de Heere Babel groot gemaakt had. Al de macht en heerlijkheid had Babel van den Heere, den Souvereinen God, ontvangen. 16. Als Hij Zijne stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met (liever: voor) den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijne schatkameren, waarin Hij ze verbergt, opdat ze Hem dienen tot Zijne gerichten.

Vers 15

15. Hij, de almachtige Schepper der wereld, de alleen ware God, heeft dat u gezworen. Die, gelijk Ik reeds in Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16 tot Mijn volk gezegd heb, om het elke vrees voor de afgoden te ontnemen, a) de aarde gemaakt heeft door Zijne kracht, die de wereld bereid heeft door Zijne wijsheid, en den hemel b) uitgebreid door Zijn verstand;

a) Genesis 1:1. b) Job 9:9. Psalms 104:2. Isaiah 40:22; Isaiah 44:24; Isaiah 51:13.

1) Met een eed bij Zichzelven heeft de Heere gezworen, zegt hier de Profeet, om daarmee het onveranderlijke en zekere van Babels val aan te kondigen. En wat heeft de Heere gezworen? dat al had Hij de stad gevuld met mensen, zo talrijk als een leger van sprinkhanen, die grote menigte Babel niet zou kunnen helpen, om te strijden tegen den vijand. Welk een machtig leger ook Babel zou kunnen stellen tegen de Mediërs, zij zouden overwonnen worden. Het lied der overwinning zou door de vijanden worden aangeheven.

Ook hier weer treedt zo duidelijk in het licht, dat de Heere Babel groot gemaakt had. Al de macht en heerlijkheid had Babel van den Heere, den Souvereinen God, ontvangen. 16. Als Hij Zijne stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met (liever: voor) den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijne schatkameren, waarin Hij ze verbergt, opdat ze Hem dienen tot Zijne gerichten.

Vers 17

17. Een ieder mens is wanneer hij eens ernstig die wonderen der schepping en regering Gods beschouwt, onvernuftig geworden, zodat hij gene wetenschap heeft, een ieder goudsmid is, wanneer hij zulke daden Gods aanziet, beschaamd van het gesneden beeld, dat hij vervaardigde, maar waarin geen adem is; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest, geen leven in hem.

Vers 17

17. Een ieder mens is wanneer hij eens ernstig die wonderen der schepping en regering Gods beschouwt, onvernuftig geworden, zodat hij gene wetenschap heeft, een ieder goudsmid is, wanneer hij zulke daden Gods aanziet, beschaamd van het gesneden beeld, dat hij vervaardigde, maar waarin geen adem is; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest, geen leven in hem.

Vers 18

18. IJdelheid zijn zij, al die beelden, die zij voor God uitgeven, een werk van verleidingen (of: bespottingen); ten tijde hunner bezoeking, als tegenspoed komt, waaruit zij niet kunnen helpen, zullen zij in hun nietigheid openbaar worden en vergaan.

Vers 18

18. IJdelheid zijn zij, al die beelden, die zij voor God uitgeven, een werk van verleidingen (of: bespottingen); ten tijde hunner bezoeking, als tegenspoed komt, waaruit zij niet kunnen helpen, zullen zij in hun nietigheid openbaar worden en vergaan.

Vers 19

19. Jakobs deel is niet gelijk die; want Hij, de alleen waarachtige God, is de Formeerder van alles, en Israël is de roede, de stam Zijner erfenis, de stam van dat volk, dat Hij tot erfdeel en eigendom heeft verkoren; HEERE der heirscharen is Zijn naam.

Vele beroemde uitleggers menen, dat de verzen 5-18 door enen ongenoemden hier uit Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16 zijn ingeschoven, en den zamenhang geheel verstoren. Zij moeten echter toegeven, dat volgens Jeremiah 51:14, waar de Heere bij Zijne waarachtige Godheid de zekerheid van Babels ondergang ondanks al hare macht bezweert, ene nadere uiteenzetting van Zijne scheppende majesteit op zijne plaats was, ene majesteit, waarin Zich Zijne waarachtige Godheid juist den Heidenen ten duidelijkste kentekent, als ook ene voorstelling van de nietigheid der afgoden, waarop Babel zijn vertrouwen stelde. Verder, dat Jeremia ook reeds meermalen door hem bij een andere gelegenheid gesprokene woorden op ene gepaste plaats heeft herhaald. Het in ook hier niet te betwijfelen, dat Jeremia zelf zijne in Hoofdst 10 tot Israël gesprokene woorden herhaald heeft.

In Jeremiah 10:1 wilde Jeremia door deze verkondiging de vrees voor het afgodische volk, voor de macht der heidense afgoden bestrijden; hier wil hij daardoor het vertrouwen der Chaldeën op hun afgoden doen wankelen, en zeggen, dat voor de almacht van den Schepper en Regeerder der gehele wereld ten dage des gerichts alle afgoden beschaamd zullen worden, en Israël dan zal ondervinden dat de Schepper van het heelal door den val van Babel bewijzen zal de Schepper van Israël te zijn.

De Profeet herhaalt hier wat hij reeds vroeger verkondigd heeft (Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16), om daar mee allen twijfel weg te nemen aan den ondergang van Babel als het werk Gods.

Hij zal het doen, dewijl Hij het met een eed heeft bevestigd. Hij kan het doen, dewijl Hij zich immer als de Almachtige heeft geopenbaard. Hij is de Almachtig Gebieder over allen wat er bestaat. Hij zou zijn Almacht betonen tegenover al de onmacht der afgoden. Babel vertrouwt op haar afgoden, maar Hij is Jakobs Deel. Hij is de Formeerder van al wat bestaat. Hij is de steun van Zijn erfenis. Zijn Naam is HEERE der heirscharen, die leeft en regeert en over alle volken en over alle machten heerschappij voert.

Vers 19

19. Jakobs deel is niet gelijk die; want Hij, de alleen waarachtige God, is de Formeerder van alles, en Israël is de roede, de stam Zijner erfenis, de stam van dat volk, dat Hij tot erfdeel en eigendom heeft verkoren; HEERE der heirscharen is Zijn naam.

Vele beroemde uitleggers menen, dat de verzen 5-18 door enen ongenoemden hier uit Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16 zijn ingeschoven, en den zamenhang geheel verstoren. Zij moeten echter toegeven, dat volgens Jeremiah 51:14, waar de Heere bij Zijne waarachtige Godheid de zekerheid van Babels ondergang ondanks al hare macht bezweert, ene nadere uiteenzetting van Zijne scheppende majesteit op zijne plaats was, ene majesteit, waarin Zich Zijne waarachtige Godheid juist den Heidenen ten duidelijkste kentekent, als ook ene voorstelling van de nietigheid der afgoden, waarop Babel zijn vertrouwen stelde. Verder, dat Jeremia ook reeds meermalen door hem bij een andere gelegenheid gesprokene woorden op ene gepaste plaats heeft herhaald. Het in ook hier niet te betwijfelen, dat Jeremia zelf zijne in Hoofdst 10 tot Israël gesprokene woorden herhaald heeft.

In Jeremiah 10:1 wilde Jeremia door deze verkondiging de vrees voor het afgodische volk, voor de macht der heidense afgoden bestrijden; hier wil hij daardoor het vertrouwen der Chaldeën op hun afgoden doen wankelen, en zeggen, dat voor de almacht van den Schepper en Regeerder der gehele wereld ten dage des gerichts alle afgoden beschaamd zullen worden, en Israël dan zal ondervinden dat de Schepper van het heelal door den val van Babel bewijzen zal de Schepper van Israël te zijn.

De Profeet herhaalt hier wat hij reeds vroeger verkondigd heeft (Jeremiah 10:12-Jeremiah 10:16), om daar mee allen twijfel weg te nemen aan den ondergang van Babel als het werk Gods.

Hij zal het doen, dewijl Hij het met een eed heeft bevestigd. Hij kan het doen, dewijl Hij zich immer als de Almachtige heeft geopenbaard. Hij is de Almachtig Gebieder over allen wat er bestaat. Hij zou zijn Almacht betonen tegenover al de onmacht der afgoden. Babel vertrouwt op haar afgoden, maar Hij is Jakobs Deel. Hij is de Formeerder van al wat bestaat. Hij is de steun van Zijn erfenis. Zijn Naam is HEERE der heirscharen, die leeft en regeert en over alle volken en over alle machten heerschappij voert.

Vers 20

20. Gij, o Babel! zijt Mij 1) een voorhamer, en krijgswapenen, tot volvoering Mijner oordelen op aarde, en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal ik koninkrijken verderven.

1) Hier wijst de Heere Babel er nog eens op, dat Hij dit volk met zijn machtige koningen had gebruikt om de andere volken te treffen en te tuchtigen. Al de macht, die Babel had vertoond, was een van God verleende en op Babel gelegde macht.

Echter had Babel die macht niet gebruikt om God er mede te verheerlijken, maar om eigen roem en eer te verkrijgen en te handhaven. Babel had die macht tegen God gebruikt en het volk des Heeren boven mate getuchtigd. Daarom zou de Heere niet alleen die macht wegnemen maar haar ook volstrekt machteloos, weerloos en eerloos maken.

Vers 20

20. Gij, o Babel! zijt Mij 1) een voorhamer, en krijgswapenen, tot volvoering Mijner oordelen op aarde, en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal ik koninkrijken verderven.

1) Hier wijst de Heere Babel er nog eens op, dat Hij dit volk met zijn machtige koningen had gebruikt om de andere volken te treffen en te tuchtigen. Al de macht, die Babel had vertoond, was een van God verleende en op Babel gelegde macht.

Echter had Babel die macht niet gebruikt om God er mede te verheerlijken, maar om eigen roem en eer te verkrijgen en te handhaven. Babel had die macht tegen God gebruikt en het volk des Heeren boven mate getuchtigd. Daarom zou de Heere niet alleen die macht wegnemen maar haar ook volstrekt machteloos, weerloos en eerloos maken.

Vers 21

21. En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijnen ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijnen ruiter.

Vers 21

21. En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijnen ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijnen ruiter.

Vers 22

22. En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw.

Vers 22

22. En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw.

Vers 23

23. En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijne kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn jukossen, en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden. 1)

1) Al de futura in Jeremiah 51:21-Jeremiah 51:23 worden beter als perfecta genomen. Door u heb Ik in stukken geslagen, of: door u sla Ik in stukken.

De Heere had de Babyloniërs, in den weg van Zijne altijd wijze en rechtvaardige Voorzienigheid gebruikt als een hamer en krijgswapen in Zijne hand, om verscheidene volken ten onder te brengen, steden te verwoesten, mensen te beroven van hun bezittingen, legers op de vlucht te drijven en onder allerlei rangen van mensen gedurig nieuwe slachtingen te maken. Dit is de hoofdzakelijke zin van Jeremiah 51:20-Jeremiah 51:23. Maar in dit alles hadden de Babyloniërs zich schuldig gemaakt aan wreedheid, en vooral aan trotsheid, daar zij al hun overwinningen aan zich zelven en aan hun eigene dapperheid hadden toegeschreven. In plaats van in dit alles de hand van den God des hemels op te merken en te eerbiedigen, hadden zij zich op ene zeer verachtelijke wijze gedragen omtrent den Heere, Zijn volk en Zijn heiligdom. Om deze reden zou de Heere van de Babyloniërs rechtvaardige wraak nemen. Dit wordt vervolgens op ene sierlijke wijs bedreigd Jeremiah 51:24, Jeremiah 51:26.

Vers 23

23. En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijne kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn jukossen, en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden. 1)

1) Al de futura in Jeremiah 51:21-Jeremiah 51:23 worden beter als perfecta genomen. Door u heb Ik in stukken geslagen, of: door u sla Ik in stukken.

De Heere had de Babyloniërs, in den weg van Zijne altijd wijze en rechtvaardige Voorzienigheid gebruikt als een hamer en krijgswapen in Zijne hand, om verscheidene volken ten onder te brengen, steden te verwoesten, mensen te beroven van hun bezittingen, legers op de vlucht te drijven en onder allerlei rangen van mensen gedurig nieuwe slachtingen te maken. Dit is de hoofdzakelijke zin van Jeremiah 51:20-Jeremiah 51:23. Maar in dit alles hadden de Babyloniërs zich schuldig gemaakt aan wreedheid, en vooral aan trotsheid, daar zij al hun overwinningen aan zich zelven en aan hun eigene dapperheid hadden toegeschreven. In plaats van in dit alles de hand van den God des hemels op te merken en te eerbiedigen, hadden zij zich op ene zeer verachtelijke wijze gedragen omtrent den Heere, Zijn volk en Zijn heiligdom. Om deze reden zou de Heere van de Babyloniërs rechtvaardige wraak nemen. Dit wordt vervolgens op ene sierlijke wijs bedreigd Jeremiah 51:24, Jeremiah 51:26.

Vers 24

24. Maar nu Ik door u Mijn gericht aan zo vele landen met al hun bewoners heb uitgeoefend, en gij, de bijl, u hoogmoedig verheft en roemt tegen Mij, die u opheft, zal Ik uzelven verpletteren; Ik zal Babel en allen inwoneren van Chaldea vergelden hunnen overmoed, in `t bijzonder al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Zion, 1) terwijl het slechts Mijne tuchtroede, Mijn hamer moest zijn. Daarom zal Ik het ter neer slaan voor ulieder ogen, 1) spreekt de HEERE.

1) Wij zien nu, dat de straf hier in verband gebracht wordt met het uitverkoren volk, n. l. opdat de gelovigen zouden weten, dat zij zo door de hand Gods gekastijd zijn, dat echter nooit de herinnering aan het verbond met hen is uitgewist en opdat zij zo midden in den dood ene genieting van het heil ontvingen, en zeker konden vaststellen, dat God eindelijk genadig zou zijn; niet dat God het gehele lichaam van het volk zou herstellen, maar deze belofte wordt gericht tot het overblijfsel als zodanig.

Al wat Gods volk wordt aangedaan zal God te Zijner tijd aan hun vijanden bezoeken indien deze zich niet bekeren.

In alle eeuwen is dit bevestigd.

2) "Voor ulieder ogen" o gij kinderen Gods! zal die u benauwt, zal het goddeloze Babel ineenstorten. Wacht maar met geduld op des Heeren belofte en gericht.

Vers 24

24. Maar nu Ik door u Mijn gericht aan zo vele landen met al hun bewoners heb uitgeoefend, en gij, de bijl, u hoogmoedig verheft en roemt tegen Mij, die u opheft, zal Ik uzelven verpletteren; Ik zal Babel en allen inwoneren van Chaldea vergelden hunnen overmoed, in `t bijzonder al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Zion, 1) terwijl het slechts Mijne tuchtroede, Mijn hamer moest zijn. Daarom zal Ik het ter neer slaan voor ulieder ogen, 1) spreekt de HEERE.

1) Wij zien nu, dat de straf hier in verband gebracht wordt met het uitverkoren volk, n. l. opdat de gelovigen zouden weten, dat zij zo door de hand Gods gekastijd zijn, dat echter nooit de herinnering aan het verbond met hen is uitgewist en opdat zij zo midden in den dood ene genieting van het heil ontvingen, en zeker konden vaststellen, dat God eindelijk genadig zou zijn; niet dat God het gehele lichaam van het volk zou herstellen, maar deze belofte wordt gericht tot het overblijfsel als zodanig.

Al wat Gods volk wordt aangedaan zal God te Zijner tijd aan hun vijanden bezoeken indien deze zich niet bekeren.

In alle eeuwen is dit bevestigd.

2) "Voor ulieder ogen" o gij kinderen Gods! zal die u benauwt, zal het goddeloze Babel ineenstorten. Wacht maar met geduld op des Heeren belofte en gericht.

Vers 25

25. Ziet, Ik wil aan u, o Babel! gij verdervende berg!die u in macht en grootheid boven alle koninkrijken verheft, gelijk een berg boven ene vlakte, spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde door uwe veroveringszucht en onderdrukking der volken verderft! Uwe macht schijnt thans onwankelbaar vast en als op rotsen gegrond, maar Ik zal Mijnealmachtige hand tegen u ten gerichte uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, zodat gij nederig en veracht daar neer ligt, enIk zal u stellen tot enen berg des brands. 1) Ik zal u enen uitgebranden vulkaan gelijk maken, wiens door vuur verglaasd gesteente tot niets meer deugt.

1) Een berg des brands wil zeggen, een berg, die uitgebrand is. De Heere wil hiermede zeggen, dat er straks niets meer van Babel zal overblijven, dan enkel een ruïne, die tot niets meer deugt. Dit wordt nader bevestigd in het volgende vers.

De straf der vervloeking en der verwoesting zal volkomen wezen.

Vers 25

25. Ziet, Ik wil aan u, o Babel! gij verdervende berg!die u in macht en grootheid boven alle koninkrijken verheft, gelijk een berg boven ene vlakte, spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde door uwe veroveringszucht en onderdrukking der volken verderft! Uwe macht schijnt thans onwankelbaar vast en als op rotsen gegrond, maar Ik zal Mijnealmachtige hand tegen u ten gerichte uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, zodat gij nederig en veracht daar neer ligt, enIk zal u stellen tot enen berg des brands. 1) Ik zal u enen uitgebranden vulkaan gelijk maken, wiens door vuur verglaasd gesteente tot niets meer deugt.

1) Een berg des brands wil zeggen, een berg, die uitgebrand is. De Heere wil hiermede zeggen, dat er straks niets meer van Babel zal overblijven, dan enkel een ruïne, die tot niets meer deugt. Dit wordt nader bevestigd in het volgende vers.

De straf der vervloeking en der verwoesting zal volkomen wezen.

Vers 26

26. En zij zullen uit u genen steen nemen tot enen hoek, ook genen steen tot fondamenten; er zal geen nieuw rijk uit u kunnen worden opgebouwd: want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, in welke niemand bouwen noch wonen kan, spreekt de HEERE (Jeremiah 25:12).

Niet alleen van de wereldstad Babel, ook niet alleen van het land van Babylonië is hier sprake, maar van het Babylonische, tegen God overstaande wereldrijk. De vervulling dezer profetie reikt tot in de laatste tijden, daar het Babylonische rijk het Gode vijandige, antichristelijke rijk in `t algemeen vertegenwoordigt. Hier staat de typische betekenis van Babel zeer duidelijk tegenover de typische betekenis van Zion. De boze wereldmacht, die Zions vijand is, moet een berg heten, hoewel Babel in de vlakte lag, om de tegenstelling tegen den berg Zion ook door een beeld aanschouwelijk voor te stellen. Zion, de heilige berg (Isaiah 2:2-Isaiah 2:4) van welke gerechtigheid en vrede uitgaat over alle volken: Babel de berg des verderfs, die de gehele wereld verderft. Zion, de berg, waar des Heeren huis is, moet in den laatsten tijd zijn vastgesteld op den top der bergen, en verheven boven de heuvelen. Over Babel, den berg des verderfs, wil de Heere Zijne hand uitstrekken en dien van de rotsen afwerpen in den afgrond. Uit Zion breekt de glans van Gods heerlijkheid door (Psalms 50:2 zal de Heere een brandenden berg vormen, die wegsmelt in den gloed van Gods toorn. In Zion legt de Heere een grondsteen, een beproefden steen, een kostbaren hoeksteen, die wel bevestigd is (Isaiah 28:16); uit Babel, den berg des verderfs, zal men noch hoeksteen noch grondsteen kunnen nemen, maar, ene eeuwige verwoesting zult gij zijn. Hier spreekt toch de geest der profetie duidelijk genoeg, ofschoon onder beelden. Zo min als onder Zion alleen het aardse, historische, plaatselijke Zion te verstaan is, maar het in dit Zion verborgene, ten laatste geheel openbaar gewordene geestelijk lichamelijke Zion, zo min is Babel den profeet alleen of voornamelijk het historische plaatselijke Babel aan den Eufraat, maar het in dit Babel verborgene, maar veel verder zinkende, ten laatste geheel openbaar wordende geestelijk-lichamelijk Babel van het tegen-goddelijk en antichristelijk rijk der wereld.

27.

VIIIc. Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:58. In het de hoofddeel der voorzegging over Babel was de hoofdgedachte, de noodzakelijkheid van Israëls verlossing uit Babel. In het 2de werd de tegenstelling tussen Babel en den Heere en diens geestelijk werktuig Israël op den voorgrond geplaatst. In het 3e en laatste hoofddeel vinden wij de profetische rede geklommen tot triomferende schildering van Babel's ondergang, waardoor Zich de Heere als de Wreker van Zijn volk zal openbaren. De inhoud is deze: de vijanden van Babel, de Mediërs met de volken aan hun heerschappij onderworpen, trekken met een machtig leger tegen Babel op, zodat de aarde siddert. Nu laten de krijgslieden van Babel, overweldigd door den voorspoed van den vijand, krachteloos en moedeloos de armen zakken. De koning van Babel ontvangt echter in zijne burcht van alle zijden de berichten van de inname der stad. Nu geschiedt alles om de stad Babel heerlijk en prachtig te maken. Maar het is niets dan het toebereiden van den dorsvloer, waarop binnenkort de oogst zal worden uitgespreid. Nebukadnezar heeft Israël opgegeten en als een ledig vat laten staan, maar het volk weggestoten. Daarvoor roept Israël de wraak des Heeren in. Aan dit verlangen verklaart de Heere ook te willen voldoen. Even als Babel Israël heeft verslonden, zo zal het ook zelf tot ene waterloze woestijn worden (Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:37). Midden in hare zwelgerij zal haar dit wraakgericht treffen. Dan vluchte Israël uit den gruwel der verwoesting, en verschrikke niet, wanneer het krijgsalarm zich verheft. Hemel en aarde zullen jubelen, wanneer Babels afgoden vallen, land en volk door den verwoester uit het noorden wordt geslagen. Ja aan Babel zal worden vergolden, gelijk het aan Israël heeft gedaan (Jeremiah 51:38-Jeremiah 51:49). Eindelijk vat Jeremia nog eens te zamen wat over Babel's schuld en bestraffing te zeggen is. Israël moge getroost uit Babel naar huis trekken, zijn geleden smaad zal aan Babels afgoden en land worden bezocht. Geen muur zal het beschermen tegen des Heeren rechtvaardige vergelding. Het sterke alarm van Babels verwoesting met zijne bevolking van geringen en groten zal verre klinken. Met een woord van den Profeet Habakuk, dat in den ondergang van Babel zeer duidelijk gebleken is waar te zijn, dat namelijk arbeid met ongerechtigheid en bloed verbonden, slechts ten behoeve van het vuur geschiedt, wordt de gehele grote profetie op treffende wijze gesloten. (Jeremiah 51:50-Jeremiah 51:58). 27. Verheft de banier, 1) die verre zichtbaar is, in het land, op de aarde opdat de volken zich verzamelen ten strijde tegen Babel; blaast de bazuin onder de Heidenen, heiligt door offeranden en andere godsdienstige plechtigheden de Heidenen tegen haar, tegen de goddeloze stad Babel; want de Heere zelf, de rechtvaardige God, zendt de volken tegen haar; het is een heilige strijd; roept tegen haar in `t bijzonder bijeen de koninkrijken of vorstendommen, die rondom het gebergte van Armenië liggen, namelijk van Ararat (= afgaand gebergte) in het midden van Armenië, in de vlakte van den Araxes, Minni (= deel), Armenië in den engeren zin, in het westen van het gebergte, en Askenaz (= zo is het vuur verspreid), een landschap bij Armenië, waarschijnlijk Frygië in Klein-Azië (Genesis 17:3); bestelt enen krijgsoverste, die de legerscharen in den strijd tegen haar zal aanvoeren; brengt paarden, ruiterij met de beroemde snelle Armenische paarden opwaarts naar Babel, zo talrijk als ruige, 1) schrikverwekkende kevers, een bijzondere soort van door ieder gevreesde en alles verwoestende sprinkhanen, die in grote zwermen kwamen.

1) De Profeet bevestigt hier, wat hij te voren heeft geleerd, n. l. dat Babel, ofschoon het zich verheft op hare versterkingen, de hand Gods niet zal kunnen ontvluchten. Indien hij een eenvoudigen toon van spreken had gebruikt, zou nauwelijks iemand het gewaagd hebben, om te hopen, op datgene, wat de Profeet had gezegd. Derhalve was het noodzakelijk, die spreekwijze te gebruiken, waarvan vroeger is gesproken. Alzo komt hier hoogst gebiedend het bevel tot de Heidenen, om den oorlog te voeren tegen Babylon. Op te merken valt, dat door zodanige spreekwijze het effect van het profetisch onderwijs moest bevestigd worden. Want de ongelovigen bespotten wat zij horen, dewijl de stem Gods hen is, alsof de klank er van door de lucht vliegt. De Profeet toont derhalve, dat hij met de macht Gods is bekleed en de hand Gods met zijn mond is verbonden, zodat Hij vervult wat hij voorzegt.

2) Of, huiveringwekkende. De vertaling, ruige steunt op de mening, dat hier sprinkhanen bedoeld worden, bij wie de vleugels nog in ruwe, hoornachtige vleugelscheden gehuld zijn en die loodrecht op den rug van het dier staan. Het werkwoord echter, waarvan het woord is afgeleid, betekent huiveringwekkend, ijselijk zijn. Hier worden dan ook geen jonge sprinkhanen bedoeld, maar krachtige, alles verwoestende dieren, die zeer gevreesd waren. De machtige volken met hun sterke legers en machtige, sterke paarden worden hier opgeroepen om Babel te verwoesten en het oordeel Gods over dit land en volk te voltrekken.

Vers 26

26. En zij zullen uit u genen steen nemen tot enen hoek, ook genen steen tot fondamenten; er zal geen nieuw rijk uit u kunnen worden opgebouwd: want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, in welke niemand bouwen noch wonen kan, spreekt de HEERE (Jeremiah 25:12).

Niet alleen van de wereldstad Babel, ook niet alleen van het land van Babylonië is hier sprake, maar van het Babylonische, tegen God overstaande wereldrijk. De vervulling dezer profetie reikt tot in de laatste tijden, daar het Babylonische rijk het Gode vijandige, antichristelijke rijk in `t algemeen vertegenwoordigt. Hier staat de typische betekenis van Babel zeer duidelijk tegenover de typische betekenis van Zion. De boze wereldmacht, die Zions vijand is, moet een berg heten, hoewel Babel in de vlakte lag, om de tegenstelling tegen den berg Zion ook door een beeld aanschouwelijk voor te stellen. Zion, de heilige berg (Isaiah 2:2-Isaiah 2:4) van welke gerechtigheid en vrede uitgaat over alle volken: Babel de berg des verderfs, die de gehele wereld verderft. Zion, de berg, waar des Heeren huis is, moet in den laatsten tijd zijn vastgesteld op den top der bergen, en verheven boven de heuvelen. Over Babel, den berg des verderfs, wil de Heere Zijne hand uitstrekken en dien van de rotsen afwerpen in den afgrond. Uit Zion breekt de glans van Gods heerlijkheid door (Psalms 50:2 zal de Heere een brandenden berg vormen, die wegsmelt in den gloed van Gods toorn. In Zion legt de Heere een grondsteen, een beproefden steen, een kostbaren hoeksteen, die wel bevestigd is (Isaiah 28:16); uit Babel, den berg des verderfs, zal men noch hoeksteen noch grondsteen kunnen nemen, maar, ene eeuwige verwoesting zult gij zijn. Hier spreekt toch de geest der profetie duidelijk genoeg, ofschoon onder beelden. Zo min als onder Zion alleen het aardse, historische, plaatselijke Zion te verstaan is, maar het in dit Zion verborgene, ten laatste geheel openbaar gewordene geestelijk lichamelijke Zion, zo min is Babel den profeet alleen of voornamelijk het historische plaatselijke Babel aan den Eufraat, maar het in dit Babel verborgene, maar veel verder zinkende, ten laatste geheel openbaar wordende geestelijk-lichamelijk Babel van het tegen-goddelijk en antichristelijk rijk der wereld.

27.

VIIIc. Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:58. In het de hoofddeel der voorzegging over Babel was de hoofdgedachte, de noodzakelijkheid van Israëls verlossing uit Babel. In het 2de werd de tegenstelling tussen Babel en den Heere en diens geestelijk werktuig Israël op den voorgrond geplaatst. In het 3e en laatste hoofddeel vinden wij de profetische rede geklommen tot triomferende schildering van Babel's ondergang, waardoor Zich de Heere als de Wreker van Zijn volk zal openbaren. De inhoud is deze: de vijanden van Babel, de Mediërs met de volken aan hun heerschappij onderworpen, trekken met een machtig leger tegen Babel op, zodat de aarde siddert. Nu laten de krijgslieden van Babel, overweldigd door den voorspoed van den vijand, krachteloos en moedeloos de armen zakken. De koning van Babel ontvangt echter in zijne burcht van alle zijden de berichten van de inname der stad. Nu geschiedt alles om de stad Babel heerlijk en prachtig te maken. Maar het is niets dan het toebereiden van den dorsvloer, waarop binnenkort de oogst zal worden uitgespreid. Nebukadnezar heeft Israël opgegeten en als een ledig vat laten staan, maar het volk weggestoten. Daarvoor roept Israël de wraak des Heeren in. Aan dit verlangen verklaart de Heere ook te willen voldoen. Even als Babel Israël heeft verslonden, zo zal het ook zelf tot ene waterloze woestijn worden (Jeremiah 51:27-Jeremiah 51:37). Midden in hare zwelgerij zal haar dit wraakgericht treffen. Dan vluchte Israël uit den gruwel der verwoesting, en verschrikke niet, wanneer het krijgsalarm zich verheft. Hemel en aarde zullen jubelen, wanneer Babels afgoden vallen, land en volk door den verwoester uit het noorden wordt geslagen. Ja aan Babel zal worden vergolden, gelijk het aan Israël heeft gedaan (Jeremiah 51:38-Jeremiah 51:49). Eindelijk vat Jeremia nog eens te zamen wat over Babel's schuld en bestraffing te zeggen is. Israël moge getroost uit Babel naar huis trekken, zijn geleden smaad zal aan Babels afgoden en land worden bezocht. Geen muur zal het beschermen tegen des Heeren rechtvaardige vergelding. Het sterke alarm van Babels verwoesting met zijne bevolking van geringen en groten zal verre klinken. Met een woord van den Profeet Habakuk, dat in den ondergang van Babel zeer duidelijk gebleken is waar te zijn, dat namelijk arbeid met ongerechtigheid en bloed verbonden, slechts ten behoeve van het vuur geschiedt, wordt de gehele grote profetie op treffende wijze gesloten. (Jeremiah 51:50-Jeremiah 51:58). 27. Verheft de banier, 1) die verre zichtbaar is, in het land, op de aarde opdat de volken zich verzamelen ten strijde tegen Babel; blaast de bazuin onder de Heidenen, heiligt door offeranden en andere godsdienstige plechtigheden de Heidenen tegen haar, tegen de goddeloze stad Babel; want de Heere zelf, de rechtvaardige God, zendt de volken tegen haar; het is een heilige strijd; roept tegen haar in `t bijzonder bijeen de koninkrijken of vorstendommen, die rondom het gebergte van Armenië liggen, namelijk van Ararat (= afgaand gebergte) in het midden van Armenië, in de vlakte van den Araxes, Minni (= deel), Armenië in den engeren zin, in het westen van het gebergte, en Askenaz (= zo is het vuur verspreid), een landschap bij Armenië, waarschijnlijk Frygië in Klein-Azië (Genesis 17:3); bestelt enen krijgsoverste, die de legerscharen in den strijd tegen haar zal aanvoeren; brengt paarden, ruiterij met de beroemde snelle Armenische paarden opwaarts naar Babel, zo talrijk als ruige, 1) schrikverwekkende kevers, een bijzondere soort van door ieder gevreesde en alles verwoestende sprinkhanen, die in grote zwermen kwamen.

1) De Profeet bevestigt hier, wat hij te voren heeft geleerd, n. l. dat Babel, ofschoon het zich verheft op hare versterkingen, de hand Gods niet zal kunnen ontvluchten. Indien hij een eenvoudigen toon van spreken had gebruikt, zou nauwelijks iemand het gewaagd hebben, om te hopen, op datgene, wat de Profeet had gezegd. Derhalve was het noodzakelijk, die spreekwijze te gebruiken, waarvan vroeger is gesproken. Alzo komt hier hoogst gebiedend het bevel tot de Heidenen, om den oorlog te voeren tegen Babylon. Op te merken valt, dat door zodanige spreekwijze het effect van het profetisch onderwijs moest bevestigd worden. Want de ongelovigen bespotten wat zij horen, dewijl de stem Gods hen is, alsof de klank er van door de lucht vliegt. De Profeet toont derhalve, dat hij met de macht Gods is bekleed en de hand Gods met zijn mond is verbonden, zodat Hij vervult wat hij voorzegt.

2) Of, huiveringwekkende. De vertaling, ruige steunt op de mening, dat hier sprinkhanen bedoeld worden, bij wie de vleugels nog in ruwe, hoornachtige vleugelscheden gehuld zijn en die loodrecht op den rug van het dier staan. Het werkwoord echter, waarvan het woord is afgeleid, betekent huiveringwekkend, ijselijk zijn. Hier worden dan ook geen jonge sprinkhanen bedoeld, maar krachtige, alles verwoestende dieren, die zeer gevreesd waren. De machtige volken met hun sterke legers en machtige, sterke paarden worden hier opgeroepen om Babel te verwoesten en het oordeel Gods over dit land en volk te voltrekken.

Vers 28

28. Heiligt tegen haar de Heidenen, als de koningen van Medië, hare landvoogden en al hare overheden, de stamhoofden (Jeremiah 51:11); met al hun ondervorsten en stadhouders, ja het ganse land harer heerschappij, des lands van den opperkoning der Mediërs.

Vers 28

28. Heiligt tegen haar de Heidenen, als de koningen van Medië, hare landvoogden en al hare overheden, de stamhoofden (Jeremiah 51:11); met al hun ondervorsten en stadhouders, ja het ganse land harer heerschappij, des lands van den opperkoning der Mediërs.

Vers 29

29. Wanneer dit machtige leger tegen Babel aanrukt, om des Heeren gericht te volvoeren, dan zal het land (de aarde) van hun slagen beven {1} en pijn lijden; want elk ene van des HEEREN gedachten en raadsbesluiten, die Hij sedert langen tijd reeds over Babel heeft vastgesteld, en Zijnen Profeten geopenbaard, staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot ene verwoesting, dat er geen inwoner zij in het gehele rijk.

{1} Bij het aanrukken van dit geweldig leger tegen Babel, om het door den Heere besloten gericht te voltrekken, beeft de aarde. De helden van Babel geven het op om het tegenstand te bieden, en trekken zich moedeloos als vrouwen in ontoegankelijke oorden terug, terwijl de vijanden de woningen aansteken, de grendelen verbreken en de stad innemen. Dit alles ziet de Profeet als in den geest, als reeds plaats hebbende en schildert den aanval op de stad en hare inwoners met de levendigste kleuren.

Vers 29

29. Wanneer dit machtige leger tegen Babel aanrukt, om des Heeren gericht te volvoeren, dan zal het land (de aarde) van hun slagen beven {1} en pijn lijden; want elk ene van des HEEREN gedachten en raadsbesluiten, die Hij sedert langen tijd reeds over Babel heeft vastgesteld, en Zijnen Profeten geopenbaard, staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot ene verwoesting, dat er geen inwoner zij in het gehele rijk.

{1} Bij het aanrukken van dit geweldig leger tegen Babel, om het door den Heere besloten gericht te voltrekken, beeft de aarde. De helden van Babel geven het op om het tegenstand te bieden, en trekken zich moedeloos als vrouwen in ontoegankelijke oorden terug, terwijl de vijanden de woningen aansteken, de grendelen verbreken en de stad innemen. Dit alles ziet de Profeet als in den geest, als reeds plaats hebbende en schildert den aanval op de stad en hare inwoners met de levendigste kleuren.

Vers 30

30. Babels helden, die tot hiertoe voor de macht van geen enkel volk terugschrikten, en de grootheid van het rijk hebben gesticht en onderhouden, hebben opgehouden te strijden, bij het zien van dit machtig leger als door een schrik van boven verlamd; zij zijn gebleven in de vestingen, en durven geen tegenstand bieden; hun macht is bezweken, zij zijn tot zwakke wijven geworden; die geen tegenstand kunnen bieden; zij hebben hun woningen aangestoken; hun grendels zijn verbroken, nog voordat men gewaar wordt, dat de stad reeds is genomen.

Vers 30

30. Babels helden, die tot hiertoe voor de macht van geen enkel volk terugschrikten, en de grootheid van het rijk hebben gesticht en onderhouden, hebben opgehouden te strijden, bij het zien van dit machtig leger als door een schrik van boven verlamd; zij zijn gebleven in de vestingen, en durven geen tegenstand bieden; hun macht is bezweken, zij zijn tot zwakke wijven geworden; die geen tegenstand kunnen bieden; zij hebben hun woningen aangestoken; hun grendels zijn verbroken, nog voordat men gewaar wordt, dat de stad reeds is genomen.

Vers 31

31. De loper zal den loper tegemoet lopen, dat zij te gelijkertijd bij den Koningsburg zamen komen, en de kondschapper den kondschapper te gemoet, om den koning van Babel, die zonder raad of daad in zijn koningsburg aan den Eufraat in het midden der stad zit, bekend te maken, dat zijne stad van het einde 1) van alle zijden is ingenomen.

1) Het schijnt ons eigenlijk te zeggen, dat de ene bode zou lopen, om den andere te ontmoeten, om aan iemand dezelfde tijding te brengen. De gewone manier van spreken is, als men van zodanig iets spreekt, te zeggen, dat de ene bode den ander op de hielen volgt. Maar in dit geval beschrijft deze ongewone manier van spreken de zaak nauwkeurig; want Babel was ingenomen door een partij soldaten, die door de gracht van den Eufraat in de stad kwamen, aan elk einde van de stad, zodat de boden, die deze tijding tot den koning brachten, in zijn paleis, midden in de stad, inderdaad liepen, om elkaar te ontmoeten, begin de van rechtstreeks tegen elkaar over gelegen tijden, om hem bekend te maken, dat zijn stad aan het uiterste einde was ingenomen.

Van het einde wil hier zeggen: Van alle zijden. Het was daarom, dat de boodschappers, die van alle zijden de treurmare hadden te brengen, elkaar ontmoetten.

Vers 31

31. De loper zal den loper tegemoet lopen, dat zij te gelijkertijd bij den Koningsburg zamen komen, en de kondschapper den kondschapper te gemoet, om den koning van Babel, die zonder raad of daad in zijn koningsburg aan den Eufraat in het midden der stad zit, bekend te maken, dat zijne stad van het einde 1) van alle zijden is ingenomen.

1) Het schijnt ons eigenlijk te zeggen, dat de ene bode zou lopen, om den andere te ontmoeten, om aan iemand dezelfde tijding te brengen. De gewone manier van spreken is, als men van zodanig iets spreekt, te zeggen, dat de ene bode den ander op de hielen volgt. Maar in dit geval beschrijft deze ongewone manier van spreken de zaak nauwkeurig; want Babel was ingenomen door een partij soldaten, die door de gracht van den Eufraat in de stad kwamen, aan elk einde van de stad, zodat de boden, die deze tijding tot den koning brachten, in zijn paleis, midden in de stad, inderdaad liepen, om elkaar te ontmoeten, begin de van rechtstreeks tegen elkaar over gelegen tijden, om hem bekend te maken, dat zijn stad aan het uiterste einde was ingenomen.

Van het einde wil hier zeggen: Van alle zijden. Het was daarom, dat de boodschappers, die van alle zijden de treurmare hadden te brengen, elkaar ontmoetten.

Vers 32

32. En dat de veren 1), de plaatsen van overvaart over den Eufraat binnen de stad zijn ingenomen en door de vijanden bezet, en de rietpoelen, de meren, uit de wateren van den Eufraat tot verdediging der stad gevormd, geheel zijn droog gelegd, ja zo, dat zij met vuur verbrand zijn, en dat de krijgslieden, de laatste hoop na verwoesting van alle verdedigingsmiddelen, door de vijanden, verbaasd zijn en van vreze onbekwaam tot den strijd 2).

1) Heeren, d. i. doorwaadbare plaatsen, heeft men in den Eufraat bij Babylon niet; er moeten bruggen en plaatsen van overvaart onder verstaan worden, daar Babylon behalve de door Nebukadnezar gebouwde stenen brug (Herod. I 186) bij zijne grote uitbreiding nog andere overgangen door schipbruggen of veren had.

Dit vers toont zeer duidelijk dat Jeremia een heraut Gods is geweest en zijn tong is bestuurd door den Heiligen Geest. Hij verhaalt toch van de inname van Babylon, alsof Hij die met eigen ogen had aanschouwd. Hij zegt dat de veren zijn genomen en de meren met vuur zijn verbrand. Wij lezen niet dat Cyrus het vuur heeft aangestoken, en sommige uitleggers vertalen meren door rietpoelen, maar er zijn geen reden die ons er toe drijft om dit woord zo uit te leggen, dewijl de Profeet hier overdrachtelijk spreekt. De Profeet toont hier hyperbolisch aan, dat de veren van den Eufraat zullen uitgedroogd zijn, evenals ieder hout verbrandt door er vuur bij te brengen. Dit past wel niet bij water, maar op hyperbolische wijze drukt hij te liever het wonder uit, wat andere nauwelijks door het menselijk verstand zou geloofd worden.

2) De gehele schildering moet niet worden genomen als beschrijving der geschiedkundige omstandigheden bij de verovering van Babylon door Cyrus; het verbranden der rietpoelen is den ook niet te verklaren van het droogleggen van de bedding van den Eufraat door afgraving der rivier, maar is ene poëtische uitwerking der gedachte, dat alle middelen tot bescherming en verdediging van Babylon in de macht der vijanden komen, en door hen verwoest worden.

Vers 32

32. En dat de veren 1), de plaatsen van overvaart over den Eufraat binnen de stad zijn ingenomen en door de vijanden bezet, en de rietpoelen, de meren, uit de wateren van den Eufraat tot verdediging der stad gevormd, geheel zijn droog gelegd, ja zo, dat zij met vuur verbrand zijn, en dat de krijgslieden, de laatste hoop na verwoesting van alle verdedigingsmiddelen, door de vijanden, verbaasd zijn en van vreze onbekwaam tot den strijd 2).

1) Heeren, d. i. doorwaadbare plaatsen, heeft men in den Eufraat bij Babylon niet; er moeten bruggen en plaatsen van overvaart onder verstaan worden, daar Babylon behalve de door Nebukadnezar gebouwde stenen brug (Herod. I 186) bij zijne grote uitbreiding nog andere overgangen door schipbruggen of veren had.

Dit vers toont zeer duidelijk dat Jeremia een heraut Gods is geweest en zijn tong is bestuurd door den Heiligen Geest. Hij verhaalt toch van de inname van Babylon, alsof Hij die met eigen ogen had aanschouwd. Hij zegt dat de veren zijn genomen en de meren met vuur zijn verbrand. Wij lezen niet dat Cyrus het vuur heeft aangestoken, en sommige uitleggers vertalen meren door rietpoelen, maar er zijn geen reden die ons er toe drijft om dit woord zo uit te leggen, dewijl de Profeet hier overdrachtelijk spreekt. De Profeet toont hier hyperbolisch aan, dat de veren van den Eufraat zullen uitgedroogd zijn, evenals ieder hout verbrandt door er vuur bij te brengen. Dit past wel niet bij water, maar op hyperbolische wijze drukt hij te liever het wonder uit, wat andere nauwelijks door het menselijk verstand zou geloofd worden.

2) De gehele schildering moet niet worden genomen als beschrijving der geschiedkundige omstandigheden bij de verovering van Babylon door Cyrus; het verbranden der rietpoelen is den ook niet te verklaren van het droogleggen van de bedding van den Eufraat door afgraving der rivier, maar is ene poëtische uitwerking der gedachte, dat alle middelen tot bescherming en verdediging van Babylon in de macht der vijanden komen, en door hen verwoest worden.

Vers 33

33. Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: De dochter van Babel is nu rijp voor haren ondergang, zij is als een dorsvloer, ene opene plaats op het veld, het is tijd, dat men ze trede, dat men die vaststampe, en alzo den aardbodem gereed maakt tot het uitbreiden van het koren en het uitdorsen, nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes overkomen, wanneer het koren gedorst, door dorswagens of ossen wordt uitgetreden. Alles is gereed: het goddeloze rijk van Babel, nu de Heere gericht zal houden, zijne bewoners, de Chaldeën, aan wien het wordt volvoerd, zijn als de korenschoven, die gedorst worden, en de werktuigen voor de Goddelijke straf zijnde Meden, die als de ossen de garven, de Chaldeën, zullen vertreden (Isaiah 21:10. Joel 3:13. Micah 4:13).

Toen Jeremia schreef was Babel op het toppunt van haar bloei. Men kon dus tegen haar inbrengen: hoe kunt gij tegenover al wat ieder zien kan van ene verlamming van dit heerlijke krijgsleger, van ene inneming en verwoesting harer onoverwinnelijke bolwerken spreken? Jeremia antwoordde daarop: Babel is een dorsvloer; wat nu geschiedt om haar heerlijk en groot te maken, is niets dan de toebereiding van den dorsvloer voor treden. Binnen korten tijd komt echter de oogst.

Babel is lang een dorsvloer geweest waarop Gods volk lang gedorst geweest is, als schoven op den dorsvloer, maar nu is de tijd gekomen dat zij zelf zal gedorst worden en hare schoven in haar. De dorsvloer is toebereid. Babel is door de zonde rijp geworden om een zaad des oorlogs te worden, en hun volk, gelijk koren in den oogst, zijn rijp voor het verderf.

De Heere wil hier dus zeggen dat de tijd was gekomen dat de zondemaat van Babel vol was. De Heere had den ondergang van Babel besloten, maar diens ondergang zou niet eerder komen, dan aleer stad en land-de dochter van Babel is hier toch stad en land-rijp waren voor het verderf.

Niet eerder kwam de Zondvloed, dan aleer het tiende geslacht voor het verderf was gerijpt. Evenzo Sodom en Gomorra. Na 7 maal 10 jaar zou ook voor Babel de ure der vergelding slaan. In het volgende vers wordt aangetoond, dat de straf Babel treft om de verdrukking van Israël.

Vers 33

33. Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: De dochter van Babel is nu rijp voor haren ondergang, zij is als een dorsvloer, ene opene plaats op het veld, het is tijd, dat men ze trede, dat men die vaststampe, en alzo den aardbodem gereed maakt tot het uitbreiden van het koren en het uitdorsen, nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes overkomen, wanneer het koren gedorst, door dorswagens of ossen wordt uitgetreden. Alles is gereed: het goddeloze rijk van Babel, nu de Heere gericht zal houden, zijne bewoners, de Chaldeën, aan wien het wordt volvoerd, zijn als de korenschoven, die gedorst worden, en de werktuigen voor de Goddelijke straf zijnde Meden, die als de ossen de garven, de Chaldeën, zullen vertreden (Isaiah 21:10. Joel 3:13. Micah 4:13).

Toen Jeremia schreef was Babel op het toppunt van haar bloei. Men kon dus tegen haar inbrengen: hoe kunt gij tegenover al wat ieder zien kan van ene verlamming van dit heerlijke krijgsleger, van ene inneming en verwoesting harer onoverwinnelijke bolwerken spreken? Jeremia antwoordde daarop: Babel is een dorsvloer; wat nu geschiedt om haar heerlijk en groot te maken, is niets dan de toebereiding van den dorsvloer voor treden. Binnen korten tijd komt echter de oogst.

Babel is lang een dorsvloer geweest waarop Gods volk lang gedorst geweest is, als schoven op den dorsvloer, maar nu is de tijd gekomen dat zij zelf zal gedorst worden en hare schoven in haar. De dorsvloer is toebereid. Babel is door de zonde rijp geworden om een zaad des oorlogs te worden, en hun volk, gelijk koren in den oogst, zijn rijp voor het verderf.

De Heere wil hier dus zeggen dat de tijd was gekomen dat de zondemaat van Babel vol was. De Heere had den ondergang van Babel besloten, maar diens ondergang zou niet eerder komen, dan aleer stad en land-de dochter van Babel is hier toch stad en land-rijp waren voor het verderf.

Niet eerder kwam de Zondvloed, dan aleer het tiende geslacht voor het verderf was gerijpt. Evenzo Sodom en Gomorra. Na 7 maal 10 jaar zou ook voor Babel de ure der vergelding slaan. In het volgende vers wordt aangetoond, dat de straf Babel treft om de verdrukking van Israël.

Vers 34

34. Dat alles zal Babel overkomen om de misdaad aan Mijn heilig volk gepleegd. Ik hoor mijne broeders, de kinderen der dochter van Zion, klagen: Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, mij opgegeten, gelijk een wild dier zijn buit verscheurt en verslindt; hij heeft de laatste draden mijns levens afgesneden en mij gesteld als een ledig vat, daar hij mijn land ontvolkt en mijn volk van alles beroofd heeft; hij heeft mij verslonden als een draak 1); hij heeft zijnen balg zijn ingewanden gevuld van mijne lekkernijen, met het schoonste en beste, dat mij de Heere in Zijn genade schonk. Niet alleen heeft hij de schatten van goud en zilver uit het heiligdom des Heeren weggeroofd en den rijkdom des lands medegenomen, maar ook alle heilige, schone instellingen en inrichtingen van het Godsrijk verwoest; hij heeft mijeindelijk, om de mate zijner vijandschap vol te maken, arm en naakt verdreven.

1) Bij het woord draak, woning der draken enz. moeten wij niet blijven hangen aan de bijgelovige verhaaltjes van draken en gevleugelde monsters, maar moeten wij den dieperen inhoud dier woorden overdenken. Gelijk reeds bij Job 3:8 gezegd is, gaan de verhalen van de draken met hunnen oorsprong tot in den oudsten tijd van de geschiedenis der mensen terug, en bevatten ene duidelijke, hoewel met allerlei bijzondere verhalen uit latere ervaringen des volk bedekte en vermengde herinnering aan den vijand van God en mensen, die den mens in den beginne als slang vol list en leugen en moordlust van zijne zaligheid beroofde, die het volk Gods van het Oude Verbond, om het begin tot herstelling van het verloren paradijs, dat in hem aanwezig was, heeft vervolgd, die Christus en de Zijnen vervolgd heeft, en met dodelijken haat vervolgen zal tot aan zijn schijnbaar behaalden triomf, welke echter tevens het einde zijner heerschappij en het begin der eeuwige woestheid van den tweeden dood voor hem en zijn rijk zal zijn. Wanneer nu het woord thanin door "draak" is vertaald, dan doelt het tevens zeer juist daarop, dat het rijk van Babel, hetwelk voor de eerste maal Gods rijk geheel heeft verslonden, en zich daarover in de ontwikkeling der wereldmacht heeft betoond een afbeeldsel en ene nieuwe misgeboorte van het onzichtbare rijk der duisternis, van den helsen draak, van den duivel geweest te zijn. De Gods vijandige rijken der wereld hebben ten allen tijde de drakennatuur gehad, en die tegenover Gods rijk betoond; zij zullen die hebben en steeds duidelijker tonen, tot het laatste antichristelijke wereldrijk het geheim der boosheid openbaar zal maken, en het teken van het dier, den draak, duidelijk in zich zal dragen. Deze drakennatuur heeft de drie zijden van list, leugen en moordlust. Deze drie zijden heeft ook het Babylonische rijk van het begin zijner aanraking met Israël betoond, gelijk uit de geschiedenis kan worden aangewezen.

Vers 34

34. Dat alles zal Babel overkomen om de misdaad aan Mijn heilig volk gepleegd. Ik hoor mijne broeders, de kinderen der dochter van Zion, klagen: Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, mij opgegeten, gelijk een wild dier zijn buit verscheurt en verslindt; hij heeft de laatste draden mijns levens afgesneden en mij gesteld als een ledig vat, daar hij mijn land ontvolkt en mijn volk van alles beroofd heeft; hij heeft mij verslonden als een draak 1); hij heeft zijnen balg zijn ingewanden gevuld van mijne lekkernijen, met het schoonste en beste, dat mij de Heere in Zijn genade schonk. Niet alleen heeft hij de schatten van goud en zilver uit het heiligdom des Heeren weggeroofd en den rijkdom des lands medegenomen, maar ook alle heilige, schone instellingen en inrichtingen van het Godsrijk verwoest; hij heeft mijeindelijk, om de mate zijner vijandschap vol te maken, arm en naakt verdreven.

1) Bij het woord draak, woning der draken enz. moeten wij niet blijven hangen aan de bijgelovige verhaaltjes van draken en gevleugelde monsters, maar moeten wij den dieperen inhoud dier woorden overdenken. Gelijk reeds bij Job 3:8 gezegd is, gaan de verhalen van de draken met hunnen oorsprong tot in den oudsten tijd van de geschiedenis der mensen terug, en bevatten ene duidelijke, hoewel met allerlei bijzondere verhalen uit latere ervaringen des volk bedekte en vermengde herinnering aan den vijand van God en mensen, die den mens in den beginne als slang vol list en leugen en moordlust van zijne zaligheid beroofde, die het volk Gods van het Oude Verbond, om het begin tot herstelling van het verloren paradijs, dat in hem aanwezig was, heeft vervolgd, die Christus en de Zijnen vervolgd heeft, en met dodelijken haat vervolgen zal tot aan zijn schijnbaar behaalden triomf, welke echter tevens het einde zijner heerschappij en het begin der eeuwige woestheid van den tweeden dood voor hem en zijn rijk zal zijn. Wanneer nu het woord thanin door "draak" is vertaald, dan doelt het tevens zeer juist daarop, dat het rijk van Babel, hetwelk voor de eerste maal Gods rijk geheel heeft verslonden, en zich daarover in de ontwikkeling der wereldmacht heeft betoond een afbeeldsel en ene nieuwe misgeboorte van het onzichtbare rijk der duisternis, van den helsen draak, van den duivel geweest te zijn. De Gods vijandige rijken der wereld hebben ten allen tijde de drakennatuur gehad, en die tegenover Gods rijk betoond; zij zullen die hebben en steeds duidelijker tonen, tot het laatste antichristelijke wereldrijk het geheim der boosheid openbaar zal maken, en het teken van het dier, den draak, duidelijk in zich zal dragen. Deze drakennatuur heeft de drie zijden van list, leugen en moordlust. Deze drie zijden heeft ook het Babylonische rijk van het begin zijner aanraking met Israël betoond, gelijk uit de geschiedenis kan worden aangewezen.

Vers 35

35. De Heere heeft lang gezwegen bij al die daden van geweld, en Zijne wraak lang doen rusten. Maar nu het geweld, dat mij in mijn vlees is aangedaan, zij op Babel! 1) zegge de inwoneres van Zion; en mijn bloed, dat Babel gretig heeft verslonden, worde tot een gericht der vergelding, het zij op de inwoners van Chaldea! zegge Jeruzalem. 2)

1) Merk hier aan: het verderf is niet ver af van diegenen, welke onder de schuld liggen van kwaad, dat Gods volk is aangedaan, want Hij trekt zich hun zaak aan en wreekt ze. Met deze woorden geeft de Heere God zijn volk recht om den vloek en de ellende, waaronder zij hebben gezucht, op de verdrukkers te leggen, niet om daarmee voor eigen eer op te komen, maar dewijl Babel in Zijn volk den Heere God heeft aangerand en aangetast. De zaak van Israël is de zaak Gods. Hij mag lang zwijgen, maar eindelijk neemt Hij het op voor Zijn volk, opdat hun vijanden het ervaren, dat zij met een machtig uitreddenden God te doen hebben.

Hierin schuilt een schat van troost voor alle Gods kinderen in.

2) De dochter Zions. is niet alleen de persoon, die de burgerij van Zion vertegenwoordigt, maar tevens de ziel der stad en harer ruimte; de stad is als het ware het lichaam. Dit lichaam van de dochter Zions, is van zijne inwoners, van zijne kostbaarheden, van zijnen inhoud beroofd en gelijk aan een ledig vat.

In deze beide verzen (Jeremiah 51:34, Jeremiah 51:35) ligt niet slechts ene klacht over de onrechtvaardige behandeling door Babel uitgesproken, waarmee Farizese hoogmoed of eigengerechtigheid verenigbaar zou zijn, maar tevens ligt daarin verborgen de boetvaardige en ootmoedige erkenning van eigen schuld en strafwaardigheid, een appelleren van den strengen rechter van het huis Gods op den Ontfermer en Heiland, die des zondaars dood niet wil. Gelijk uit Jeremiah 51:36 duidelijk wordt, waar de Heere belooft, dat Hij die Wreker wil zijn voor dit Zijn volk, al is de schuld ook zwaar en al is het door Zijne toelating tot nabij den dood gekastijd. Terwijl Israël Babel aanklaagt, verklaart het tevens zich te willen scheiden van Babels hoogmoed en verkeerdheid tegen God en Zijn rijk, en den Heere te willen erkennen als alleen rechtvaardig en als den gene, die juist in de zware slagen Zijne liefde voor Zijn volk heeft betoond.

De slag van de tuchtroede heft ons hoofd op, zodat wij zien op Hem, van wien de slag komt. Jezus aangezicht dreigt, maar Zijn hart bemint. Het dreigen moet ons verschrikken, zodat wij ons tot Zijn hart wenden, dat naar onze bekering verlangt. Jezus hand dreigt, maar Zijn hart is vol medelijden. Zijne dreigende hand wil ons naar Golgotha drijven, opdat wij ons daar in Zijn medelijdend hogepriesterlijk hart laten insluiten. Zijn woord dreigt, maar Zijne barmhartigheid trekt ons aan. Ja ja! Zijn afstoten is aantrekken; Zijn dreigen roept ons, opdat Hij ons liefkoze. Zijn bestraffend woord is een reinigend woord, omdat Hij ons tot de reinigende bron op Golgotha leidt. Hoe meer de wereld en de satan u kwellen, des te meer stoten zij u af, maar Christus trekt u aan. Wereld en satan dienen tot uw zieleheil en tot het rijk van Jezus genade, daardoor, dat zij het tegendeel bereiken, van hetgeen zij willen. Dat heeft God zo bestuurd, daarom voert hij Zijne tuchtroede door vreemde en vijandige hand, opdat deze u gehaat worde, maar Zijne trouwe hand u recht hartelijk dierbaar worde.

Vers 35

35. De Heere heeft lang gezwegen bij al die daden van geweld, en Zijne wraak lang doen rusten. Maar nu het geweld, dat mij in mijn vlees is aangedaan, zij op Babel! 1) zegge de inwoneres van Zion; en mijn bloed, dat Babel gretig heeft verslonden, worde tot een gericht der vergelding, het zij op de inwoners van Chaldea! zegge Jeruzalem. 2)

1) Merk hier aan: het verderf is niet ver af van diegenen, welke onder de schuld liggen van kwaad, dat Gods volk is aangedaan, want Hij trekt zich hun zaak aan en wreekt ze. Met deze woorden geeft de Heere God zijn volk recht om den vloek en de ellende, waaronder zij hebben gezucht, op de verdrukkers te leggen, niet om daarmee voor eigen eer op te komen, maar dewijl Babel in Zijn volk den Heere God heeft aangerand en aangetast. De zaak van Israël is de zaak Gods. Hij mag lang zwijgen, maar eindelijk neemt Hij het op voor Zijn volk, opdat hun vijanden het ervaren, dat zij met een machtig uitreddenden God te doen hebben.

Hierin schuilt een schat van troost voor alle Gods kinderen in.

2) De dochter Zions. is niet alleen de persoon, die de burgerij van Zion vertegenwoordigt, maar tevens de ziel der stad en harer ruimte; de stad is als het ware het lichaam. Dit lichaam van de dochter Zions, is van zijne inwoners, van zijne kostbaarheden, van zijnen inhoud beroofd en gelijk aan een ledig vat.

In deze beide verzen (Jeremiah 51:34, Jeremiah 51:35) ligt niet slechts ene klacht over de onrechtvaardige behandeling door Babel uitgesproken, waarmee Farizese hoogmoed of eigengerechtigheid verenigbaar zou zijn, maar tevens ligt daarin verborgen de boetvaardige en ootmoedige erkenning van eigen schuld en strafwaardigheid, een appelleren van den strengen rechter van het huis Gods op den Ontfermer en Heiland, die des zondaars dood niet wil. Gelijk uit Jeremiah 51:36 duidelijk wordt, waar de Heere belooft, dat Hij die Wreker wil zijn voor dit Zijn volk, al is de schuld ook zwaar en al is het door Zijne toelating tot nabij den dood gekastijd. Terwijl Israël Babel aanklaagt, verklaart het tevens zich te willen scheiden van Babels hoogmoed en verkeerdheid tegen God en Zijn rijk, en den Heere te willen erkennen als alleen rechtvaardig en als den gene, die juist in de zware slagen Zijne liefde voor Zijn volk heeft betoond.

De slag van de tuchtroede heft ons hoofd op, zodat wij zien op Hem, van wien de slag komt. Jezus aangezicht dreigt, maar Zijn hart bemint. Het dreigen moet ons verschrikken, zodat wij ons tot Zijn hart wenden, dat naar onze bekering verlangt. Jezus hand dreigt, maar Zijn hart is vol medelijden. Zijne dreigende hand wil ons naar Golgotha drijven, opdat wij ons daar in Zijn medelijdend hogepriesterlijk hart laten insluiten. Zijn woord dreigt, maar Zijne barmhartigheid trekt ons aan. Ja ja! Zijn afstoten is aantrekken; Zijn dreigen roept ons, opdat Hij ons liefkoze. Zijn bestraffend woord is een reinigend woord, omdat Hij ons tot de reinigende bron op Golgotha leidt. Hoe meer de wereld en de satan u kwellen, des te meer stoten zij u af, maar Christus trekt u aan. Wereld en satan dienen tot uw zieleheil en tot het rijk van Jezus genade, daardoor, dat zij het tegendeel bereiken, van hetgeen zij willen. Dat heeft God zo bestuurd, daarom voert hij Zijne tuchtroede door vreemde en vijandige hand, opdat deze u gehaat worde, maar Zijne trouwe hand u recht hartelijk dierbaar worde.

Vers 36

36. Daarom, zo zegt de HEERE tot zijn klagend en in ellende smachtend volk, de dochter van Zion en Jeruzalem; Ziet, Ik ben toornig op u geweest en heb u gekastijd om uwe zonden, die gij tegen Mijne Heilige geboden en Mijn verbond hebt misdreven; maar ik heb u niet geheel verworpen. Nu is de tijd gekomen, dat Ik Mij uwer weer wil ontfermen. Ik zal als uw Pleitbezorger, Beschermer en Verdediger optreden. Ik zal uwen twist twistentegen Babel, en uwe wraak wreken in elk opzicht, waarin zij tegen Mijnen wil verkeerd omtrent u gehandeld heeft; en Ik zal hare zee, den rijken overvloed van water, aan welke het land van Babylonië zijne vruchtbaarheid en de grote hoofdstad van dit wereldrijk hare macht te danken heeft, namelijk den Eufraat, met hare kanalen, meren en moerassen, droog maken, en hare springader, de bron, waaruit tot hiertoe haar rijkdom en macht voortvloeide, namelijk den Eufraat, opdrogen. Alzo zullen armoede en machteloosheid over haar komen en hare geweldige hebzucht zal haar verdiend loon ontvangen (Jeremiah 50:34; Jeremiah 51:6).

Vers 36

36. Daarom, zo zegt de HEERE tot zijn klagend en in ellende smachtend volk, de dochter van Zion en Jeruzalem; Ziet, Ik ben toornig op u geweest en heb u gekastijd om uwe zonden, die gij tegen Mijne Heilige geboden en Mijn verbond hebt misdreven; maar ik heb u niet geheel verworpen. Nu is de tijd gekomen, dat Ik Mij uwer weer wil ontfermen. Ik zal als uw Pleitbezorger, Beschermer en Verdediger optreden. Ik zal uwen twist twistentegen Babel, en uwe wraak wreken in elk opzicht, waarin zij tegen Mijnen wil verkeerd omtrent u gehandeld heeft; en Ik zal hare zee, den rijken overvloed van water, aan welke het land van Babylonië zijne vruchtbaarheid en de grote hoofdstad van dit wereldrijk hare macht te danken heeft, namelijk den Eufraat, met hare kanalen, meren en moerassen, droog maken, en hare springader, de bron, waaruit tot hiertoe haar rijkdom en macht voortvloeide, namelijk den Eufraat, opdrogen. Alzo zullen armoede en machteloosheid over haar komen en hare geweldige hebzucht zal haar verdiend loon ontvangen (Jeremiah 50:34; Jeremiah 51:6).

Vers 37

37. En Babel, het wereldrijk met zijne afgodische hoofdstad, zal alsdan worden tot woeste steenhopen, aan welker puin ieder de voorbijgegane heerlijkheid en Gods vergeldende hand duidelijk zien kan; het zal worden tot ene woning der draken, ene plaats waar de dieren der woestijn, als jakhalzen en anderen zich ophouden, ene ontzetting, een voorwerp, waarop een ieder met verwondering en met afgrijzen nederziet, en ene aanfluiting, zodat de mensen het hoofd schudden en met spotachtig medelijden de vernietigde grootheid beschouwen. Ik zal het alzo vernietigen, dat er geen inwoner zij, daar ieder vreest door den vloek te worden getroffen, die op de plaats rust.

Vers 37

37. En Babel, het wereldrijk met zijne afgodische hoofdstad, zal alsdan worden tot woeste steenhopen, aan welker puin ieder de voorbijgegane heerlijkheid en Gods vergeldende hand duidelijk zien kan; het zal worden tot ene woning der draken, ene plaats waar de dieren der woestijn, als jakhalzen en anderen zich ophouden, ene ontzetting, een voorwerp, waarop een ieder met verwondering en met afgrijzen nederziet, en ene aanfluiting, zodat de mensen het hoofd schudden en met spotachtig medelijden de vernietigde grootheid beschouwen. Ik zal het alzo vernietigen, dat er geen inwoner zij, daar ieder vreest door den vloek te worden getroffen, die op de plaats rust.

Vers 38

38. De Chaldeën zitten nu rustig en vol genot in hun groot en machtig rijk. Zij zullen te zamen brullen als jonge leeuwen, wanneer zij hunnen buit verscheuren, en briesen als leeuwen-welpen 1), wanneer zij hunnen roof in veiligheid hebben gebracht. (Amos 3:4).

1) Dit wil niet zeggen, zoals sommigen menen, dat tengevolge van de verwoesting zij zullen brullen als de leeuwen en briesen als leeuwenwelpen, maar dat zij zullen te gronde gaan te midden van hun genot en van hun zwelgerij. Het woord briesen geeft toch aan, een gebrul geven van genot, van wellust onder een goeden maaltijd. Welnu de Babyloniërs zouden te midden van hun eten en drinken, van zwelgen en genot smaken overrompeld worden door de Perzen, gelijk dan ook geschied is.

Gelijk het gegaan was in de dagen van Noach en in die van Lot, zo zou het ook in die dagen geschieden, waarom de Profeet spreekt.

Treffend beeld van hetgeen met den wereldling dikwijls gebeurt op geestelijk terrein, als de oordelen Gods van dood en verderf hem treffen, juist als hij die in het geheel niet verwacht.

Vers 38

38. De Chaldeën zitten nu rustig en vol genot in hun groot en machtig rijk. Zij zullen te zamen brullen als jonge leeuwen, wanneer zij hunnen buit verscheuren, en briesen als leeuwen-welpen 1), wanneer zij hunnen roof in veiligheid hebben gebracht. (Amos 3:4).

1) Dit wil niet zeggen, zoals sommigen menen, dat tengevolge van de verwoesting zij zullen brullen als de leeuwen en briesen als leeuwenwelpen, maar dat zij zullen te gronde gaan te midden van hun genot en van hun zwelgerij. Het woord briesen geeft toch aan, een gebrul geven van genot, van wellust onder een goeden maaltijd. Welnu de Babyloniërs zouden te midden van hun eten en drinken, van zwelgen en genot smaken overrompeld worden door de Perzen, gelijk dan ook geschied is.

Gelijk het gegaan was in de dagen van Noach en in die van Lot, zo zou het ook in die dagen geschieden, waarom de Profeet spreekt.

Treffend beeld van hetgeen met den wereldling dikwijls gebeurt op geestelijk terrein, als de oordelen Gods van dood en verderf hem treffen, juist als hij die in het geheel niet verwacht.

Vers 39

39. Als zij door den gloed van vraatzucht verhitzuilen zijn, zal Ik de Heere, die het tot hiertoe rustig aanzag, hunnen drank, een drank van anderen aard, die hun toekomt, opzetten, en zal hen dronken maken van den wijn Mijns toorns, opdat zij als dronkenen opspringen; maar zij zullen enen eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de HEERE.

De geschiedenis, dat Cyrus Babylon innam, terwijl de Babyloniërs een feest vierden, en drinkgelagen hielden, is toch ene wonderbare leiding Gods, door welke Hij de woorden van Zijnen knecht op de meest bijzondere wijze, en wel als uit den geest der profetie bevestigde. Eveneens heeft meermalen de vervulling op de concreetste wijze ene in `t algemeen geuite profetie tot versterking van ons geloof bevestigd. In ons vers moet in de eerste plaats alleen de gedachte worden uitgedrukt, dat de bewoners van Babel midden onder het zwelgen van de aan de volken ontnomen rijkdommen en schatten door het gericht des doods werden overvallen. 40. Ik zal hen, alle inwoners van Babel van alle standen, geslachten en ouderdom, uit hun hoogte afvoeren als lammeren om te slachten, als rammen met bokken, en zij zullen Mij tot slachtoffers worden (Jeremiah 48:15; Jeremiah 50:27. Isaiah 34:6. Ezekiel 39:18).

Vers 39

39. Als zij door den gloed van vraatzucht verhitzuilen zijn, zal Ik de Heere, die het tot hiertoe rustig aanzag, hunnen drank, een drank van anderen aard, die hun toekomt, opzetten, en zal hen dronken maken van den wijn Mijns toorns, opdat zij als dronkenen opspringen; maar zij zullen enen eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de HEERE.

De geschiedenis, dat Cyrus Babylon innam, terwijl de Babyloniërs een feest vierden, en drinkgelagen hielden, is toch ene wonderbare leiding Gods, door welke Hij de woorden van Zijnen knecht op de meest bijzondere wijze, en wel als uit den geest der profetie bevestigde. Eveneens heeft meermalen de vervulling op de concreetste wijze ene in `t algemeen geuite profetie tot versterking van ons geloof bevestigd. In ons vers moet in de eerste plaats alleen de gedachte worden uitgedrukt, dat de bewoners van Babel midden onder het zwelgen van de aan de volken ontnomen rijkdommen en schatten door het gericht des doods werden overvallen. 40. Ik zal hen, alle inwoners van Babel van alle standen, geslachten en ouderdom, uit hun hoogte afvoeren als lammeren om te slachten, als rammen met bokken, en zij zullen Mij tot slachtoffers worden (Jeremiah 48:15; Jeremiah 50:27. Isaiah 34:6. Ezekiel 39:18).

Vers 41

41. Hoe is Sesach, d. i. Babel, het thans boven alle macht der wereld verhevene, zo veroverd (Jeremiah 25:26), en de roem der ganse aarde, de geprezene onder alle steden, uitstekende door heerlijkheid en glans, zo plotseling ingenomen(Jeremiah 49:25). Hoe is Babel geworden tot ene ontzetting onder de Heidenen, 1) zodat men het met de grootste verwondering aanschouwt?

1) Hier wordt een uitroep van verbazing vernomen welke door de Heidenen wordt aangeheven. De val, en wel zulk een val, brengt alle volken in verbazing en ontzetting. Want het is een val van de machtigste wereldmacht van die dagen, waarvoor alle volken gevreesd hadden.

In Jeremiah 51:42, Jeremiah 51:43 wordt de wijze waarop zij tot dien val komt beschreven, en de mate harer verwoesting.

Vers 41

41. Hoe is Sesach, d. i. Babel, het thans boven alle macht der wereld verhevene, zo veroverd (Jeremiah 25:26), en de roem der ganse aarde, de geprezene onder alle steden, uitstekende door heerlijkheid en glans, zo plotseling ingenomen(Jeremiah 49:25). Hoe is Babel geworden tot ene ontzetting onder de Heidenen, 1) zodat men het met de grootste verwondering aanschouwt?

1) Hier wordt een uitroep van verbazing vernomen welke door de Heidenen wordt aangeheven. De val, en wel zulk een val, brengt alle volken in verbazing en ontzetting. Want het is een val van de machtigste wereldmacht van die dagen, waarvoor alle volken gevreesd hadden.

In Jeremiah 51:42, Jeremiah 51:43 wordt de wijze waarop zij tot dien val komt beschreven, en de mate harer verwoesting.

Vers 42

42. Ene zee van sterke en grote volken, die de Heere zelf geroepen heeft (Jeremiah 46:7), is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt, gelijk ook eens Fara met geheel zijne legermacht door de bruisende golven der Schelfzee werd verslonden, omdat het Gods volk onderdrukte en niet wilde laten trekken.

Vers 42

42. Ene zee van sterke en grote volken, die de Heere zelf geroepen heeft (Jeremiah 46:7), is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt, gelijk ook eens Fara met geheel zijne legermacht door de bruisende golven der Schelfzee werd verslonden, omdat het Gods volk onderdrukte en niet wilde laten trekken.

Vers 43

43. Alzo heeft de woedende en golvende zee van het vijandige leger ook Babel overstroomd en allen verslonden. Hare steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land, waarin niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat (Jeremiah 48:9; Jeremiah 50:12; Jeremiah 49:18, Jeremiah 49:33).

Vers 43

43. Alzo heeft de woedende en golvende zee van het vijandige leger ook Babel overstroomd en allen verslonden. Hare steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land, waarin niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat (Jeremiah 48:9; Jeremiah 50:12; Jeremiah 49:18, Jeremiah 49:33).

Vers 44

44. En Ik zal tegelijk met Babels val bezoeking doen over Bel te Babel (Jeremiah 50:2), den hoofdgod van het afgodische rijk, dien zij voor den behoeder en beschermer hunner macht en heerlijkheid houden. Ik zal hem door Mijn gericht vernietigen, en Ik zal uit zijnen muil uithalen wat hij verslonden heeft 1), alle volken met hun have en goed, zowel als de vrijwillige geschenken, die men hem in zijnen groten tempel heeft gebracht, in `t bijzonder Israël, en zijne kostbare tempelschatten en heilige vaten (Daniel 1:3. Isaiah 46:1 En de Heidenen zullen voortaan niet meer tot hem toevloeien, om hem in blinde verering hun goederen en schatten te wijden; want ook het hoofdbolwerk, waarop het zich naast zijnen god Bel verliet, Babels muur, die buitengewoon sterke, dubbele muur, de buitenste 480, de binnenste 370 stadiën lang, is gevallen. 2).

1) Met de verovering van Babel, werd Bel de hoofdgod der Babyloniërs gestraft, en niet alleen hem zijn roof ontnomen maar ook zijn roem vernietigd. Bij den roof, die Bel verslonden had en die hem uit zijn muil werd gescheurd, heeft men niet slechts aan de heilige gereedschappen, die in den Belustempel neergelegd waren (Daniel 1:3), en de vrijwillige wij-geschenken, die hem vermaakt werden, maar alle buitgemaakte goederen, wat Babel den volkeren ontnomen had, en de volken zelf met lijf en leven, have en goed, wat Babel had verslonden. Dit alles zou nu uit zijn muil worden gescheurd. Met den ondergang van Babel stort Bel neer, zodat gene volken meer tot hem komen, om hem hun goederen en schatten te wijden.

2) Dat hier ook van Babels muren gesproken wordt is omdat hare inwoners meenden, dat men achter die muren veilig en verzekerd was. Maar ook deze zullen vallen, zodat alle veiligheid weg was en Babels inwoners geen toevlucht en geen sterkte meer hadden.

Vers 44

44. En Ik zal tegelijk met Babels val bezoeking doen over Bel te Babel (Jeremiah 50:2), den hoofdgod van het afgodische rijk, dien zij voor den behoeder en beschermer hunner macht en heerlijkheid houden. Ik zal hem door Mijn gericht vernietigen, en Ik zal uit zijnen muil uithalen wat hij verslonden heeft 1), alle volken met hun have en goed, zowel als de vrijwillige geschenken, die men hem in zijnen groten tempel heeft gebracht, in `t bijzonder Israël, en zijne kostbare tempelschatten en heilige vaten (Daniel 1:3. Isaiah 46:1 En de Heidenen zullen voortaan niet meer tot hem toevloeien, om hem in blinde verering hun goederen en schatten te wijden; want ook het hoofdbolwerk, waarop het zich naast zijnen god Bel verliet, Babels muur, die buitengewoon sterke, dubbele muur, de buitenste 480, de binnenste 370 stadiën lang, is gevallen. 2).

1) Met de verovering van Babel, werd Bel de hoofdgod der Babyloniërs gestraft, en niet alleen hem zijn roof ontnomen maar ook zijn roem vernietigd. Bij den roof, die Bel verslonden had en die hem uit zijn muil werd gescheurd, heeft men niet slechts aan de heilige gereedschappen, die in den Belustempel neergelegd waren (Daniel 1:3), en de vrijwillige wij-geschenken, die hem vermaakt werden, maar alle buitgemaakte goederen, wat Babel den volkeren ontnomen had, en de volken zelf met lijf en leven, have en goed, wat Babel had verslonden. Dit alles zou nu uit zijn muil worden gescheurd. Met den ondergang van Babel stort Bel neer, zodat gene volken meer tot hem komen, om hem hun goederen en schatten te wijden.

2) Dat hier ook van Babels muren gesproken wordt is omdat hare inwoners meenden, dat men achter die muren veilig en verzekerd was. Maar ook deze zullen vallen, zodat alle veiligheid weg was en Babels inwoners geen toevlucht en geen sterkte meer hadden.

Vers 45

45. Gaat uit, Mijn volk 1) gij zijt tot de vrijheid gekomen! gaat uit het midden van haar, scheidt u inwendig en uitwendig van haar af, en redt een iegelijk zijne Ziel, van wege de hittigheid van den toorn des HEEREN, 2) die zich over het goddeloze rijk zal uitstorten (Jeremiah 51:6. Jeremiah 50:8).

1) Hier vermaant de Profeet den Israëlieten om te vluchten uit Chaldea en Assyrië. Evenwel heeft deze vermaning een ander doel, n. l. om te bezielen tot vertrouwen op hun bevrijding. Want nauwelijks was het te geloven, dat zij ooit een vrijen uitgang zouden hebben, dewijl Babel als een graf voor hen was. Terwijl zij derhalve tot uitgaan vermaand worden, wijst God Zich zelven aan als hun Verlosser, zoals Hij hun beloofd had.

Deze bijvoeging moet een prikkel voor Israël zijn, om waarlijk zich tot de vlucht uit Babel aan te gorden.

Zij moesten weten dat de toorn Gods, de hittigheid van Zijn toorn op Babel rustte. Bleven zij dus in dit land zo zouden zij ook de hittigheid van dien toorn ondervinden. Hun vlucht was derhalve een redden van hun eigen leven.

De Heere gebruikt dien prikkel, omdat Hij weet, hoevelen zich in Babel thuis zouden gevoelen.

Vers 45

45. Gaat uit, Mijn volk 1) gij zijt tot de vrijheid gekomen! gaat uit het midden van haar, scheidt u inwendig en uitwendig van haar af, en redt een iegelijk zijne Ziel, van wege de hittigheid van den toorn des HEEREN, 2) die zich over het goddeloze rijk zal uitstorten (Jeremiah 51:6. Jeremiah 50:8).

1) Hier vermaant de Profeet den Israëlieten om te vluchten uit Chaldea en Assyrië. Evenwel heeft deze vermaning een ander doel, n. l. om te bezielen tot vertrouwen op hun bevrijding. Want nauwelijks was het te geloven, dat zij ooit een vrijen uitgang zouden hebben, dewijl Babel als een graf voor hen was. Terwijl zij derhalve tot uitgaan vermaand worden, wijst God Zich zelven aan als hun Verlosser, zoals Hij hun beloofd had.

Deze bijvoeging moet een prikkel voor Israël zijn, om waarlijk zich tot de vlucht uit Babel aan te gorden.

Zij moesten weten dat de toorn Gods, de hittigheid van Zijn toorn op Babel rustte. Bleven zij dus in dit land zo zouden zij ook de hittigheid van dien toorn ondervinden. Hun vlucht was derhalve een redden van hun eigen leven.

De Heere gebruikt dien prikkel, omdat Hij weet, hoevelen zich in Babel thuis zouden gevoelen.

Vers 46

46. En opdat ulieder hart misschien niet week worde 1), en gij vreest van het gerucht, van allerlei beangstigend geschreeuw, dat gehoord zal worden in het land van Babel, als Mijn toorn zal worden uitgestort; want er zal een verschrikkend gerucht komen in het ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar); en er zal allerlei krijgs-geweld zijn in het land, heer over heer 3), de ene vorst tegenover den ander, zodat de wereld in hoe langer hoe groter verwarring komt.

1) Met dezelfde woorden bemoedigt en vertroost de Heere Christus Zijne discipelen van wege de verschrikkingen, die aan het einde der tijden aan Zijne toekomst in heerlijkheid vooraf zullen gaan (Matthew 24:6. Mark 13:7. Luke 21:9) Hieruit blijkt, dat de verovering van Babel en de ellende, die daaraan vooraf ging, en door Israël mede moest worden gedragen, een voorbeeld waren van de verwoesting van het Babel van den laatsten tijd, en van de daaraan voorafgaande grote verdrukking; dat dus de geest der voorzegging in onze verzen ook op dat laatste Babel doelt. Ja dat dan eerst Jeremia's profetie geheel vervuld zal zijn. Babels val is steeds de verlossing van Gods volk. Alle gerichten die over de wereld komen, zijn een spiegel en teken van het gericht der beslissing, hetwelk nadert, van den val van Babel en van de verlossing der kinderen Gods. Daarom is het woord in alle voorlopige gerichten op zijne plaats: "Uw hart worde niet ontroerd, maar heft uwe hoofden op, omdat uwe verlossing nabij is. " Deze vermaning komt echter alleen tot hen, die zich in deze voorlopige gerichten, welke over de wereld komen, dagelijks verootmoedigen en de verdrukking mede lijden, die zich dagelijks meer van allen afgodendienst der wereldmacht reinigen.

2) Grote omkeringen worden altijd voorafgegaan en voorbereid door allerlei schokken en beroeringen, waarvan de tijdingen met snelle afwisseling op elkaar volgen, zodat soms in n jaar meer gebeurt, dan waarvan anders ene eeuw gewaagt; gebeurtenissen nochtans, die allen door geweld, door bloedstorting en inwendige bewegingen gekenmerkt zijn. Hier van wordt in dit vers een tafereel opgehangen.

De mening is eenvoudig deze: dat de Joden, wanneer zij Gods raad opvolgden, niet te vrezen hadden voor de beroerende geruchten, van den optocht der Meden en Perzen tegen Babel, naardien de Heere voor hen zorgen zou en te weeg brengen dat zij vrij naar hun vaderland konden wederkeren. Voorts leert ons de geschiedenis, dat men in het ene jaar een gerucht hoorde van Cyrus optocht tegen Babel, terwijl het volgende jaar verliep met zijn tocht naar Assyrië, alwaar hij in verscheidene omstandigheden aanmerkelijken tegenstand gevonden heeft. In het derde jaar drong hij door tot Chaldea en nadat hij het leger van Neriglissar overwonnen had, sloeg hij het beleg voor Babel, en brak het niet op, voordat hij de stad bemachtigd had.

3) "Heer over heer" of, "heer tegen heer, " dat is: Cyrus tegen Belsazar of Balthazar, gelijk de Grieken hem noemden. Sommige vertalen deze woorden door heerser, en zij verklaren ze van de verwisselingen van heersers in Chaldea binnen een kort bestek van tijd; te weten, eerst Belsazar, toen Darius en vervolgens Cyrus; dewijl zulk ene verwisseling van regeerders gemeenlijk veel onrust baart zo meent men, dat God hier Zijn volk wil versterken tegen dit bijzonder onheil, door de verzekering, dat die verwisseling van vorsten hen geenszins zou benadelen, want de nieuwe koningen zouden hen veeleer helpen en begunstigen dan hen beschadigen, of hun welvaren hinderlijk zijn.

Vers 46

46. En opdat ulieder hart misschien niet week worde 1), en gij vreest van het gerucht, van allerlei beangstigend geschreeuw, dat gehoord zal worden in het land van Babel, als Mijn toorn zal worden uitgestort; want er zal een verschrikkend gerucht komen in het ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar); en er zal allerlei krijgs-geweld zijn in het land, heer over heer 3), de ene vorst tegenover den ander, zodat de wereld in hoe langer hoe groter verwarring komt.

1) Met dezelfde woorden bemoedigt en vertroost de Heere Christus Zijne discipelen van wege de verschrikkingen, die aan het einde der tijden aan Zijne toekomst in heerlijkheid vooraf zullen gaan (Matthew 24:6. Mark 13:7. Luke 21:9) Hieruit blijkt, dat de verovering van Babel en de ellende, die daaraan vooraf ging, en door Israël mede moest worden gedragen, een voorbeeld waren van de verwoesting van het Babel van den laatsten tijd, en van de daaraan voorafgaande grote verdrukking; dat dus de geest der voorzegging in onze verzen ook op dat laatste Babel doelt. Ja dat dan eerst Jeremia's profetie geheel vervuld zal zijn. Babels val is steeds de verlossing van Gods volk. Alle gerichten die over de wereld komen, zijn een spiegel en teken van het gericht der beslissing, hetwelk nadert, van den val van Babel en van de verlossing der kinderen Gods. Daarom is het woord in alle voorlopige gerichten op zijne plaats: "Uw hart worde niet ontroerd, maar heft uwe hoofden op, omdat uwe verlossing nabij is. " Deze vermaning komt echter alleen tot hen, die zich in deze voorlopige gerichten, welke over de wereld komen, dagelijks verootmoedigen en de verdrukking mede lijden, die zich dagelijks meer van allen afgodendienst der wereldmacht reinigen.

2) Grote omkeringen worden altijd voorafgegaan en voorbereid door allerlei schokken en beroeringen, waarvan de tijdingen met snelle afwisseling op elkaar volgen, zodat soms in n jaar meer gebeurt, dan waarvan anders ene eeuw gewaagt; gebeurtenissen nochtans, die allen door geweld, door bloedstorting en inwendige bewegingen gekenmerkt zijn. Hier van wordt in dit vers een tafereel opgehangen.

De mening is eenvoudig deze: dat de Joden, wanneer zij Gods raad opvolgden, niet te vrezen hadden voor de beroerende geruchten, van den optocht der Meden en Perzen tegen Babel, naardien de Heere voor hen zorgen zou en te weeg brengen dat zij vrij naar hun vaderland konden wederkeren. Voorts leert ons de geschiedenis, dat men in het ene jaar een gerucht hoorde van Cyrus optocht tegen Babel, terwijl het volgende jaar verliep met zijn tocht naar Assyrië, alwaar hij in verscheidene omstandigheden aanmerkelijken tegenstand gevonden heeft. In het derde jaar drong hij door tot Chaldea en nadat hij het leger van Neriglissar overwonnen had, sloeg hij het beleg voor Babel, en brak het niet op, voordat hij de stad bemachtigd had.

3) "Heer over heer" of, "heer tegen heer, " dat is: Cyrus tegen Belsazar of Balthazar, gelijk de Grieken hem noemden. Sommige vertalen deze woorden door heerser, en zij verklaren ze van de verwisselingen van heersers in Chaldea binnen een kort bestek van tijd; te weten, eerst Belsazar, toen Darius en vervolgens Cyrus; dewijl zulk ene verwisseling van regeerders gemeenlijk veel onrust baart zo meent men, dat God hier Zijn volk wil versterken tegen dit bijzonder onheil, door de verzekering, dat die verwisseling van vorsten hen geenszins zou benadelen, want de nieuwe koningen zouden hen veeleer helpen en begunstigen dan hen beschadigen, of hun welvaren hinderlijk zijn.

Vers 47

47. Vreest dan niet. Daarom, omdat dit alles voorboden zijn van het beslissende gericht, dat nadert, ziet, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesnedene beelden van Babel, en over alle misdaden van Babel aan Mij en Mijn volk; en haar ganse land zal beschaamd worden, en al hare verslagenen, al hare inwoners in haar gedood, zullen in het midden van haar liggen.

Vers 47

47. Vreest dan niet. Daarom, omdat dit alles voorboden zijn van het beslissende gericht, dat nadert, ziet, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesnedene beelden van Babel, en over alle misdaden van Babel aan Mij en Mijn volk; en haar ganse land zal beschaamd worden, en al hare verslagenen, al hare inwoners in haar gedood, zullen in het midden van haar liggen.

Vers 48

48. En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat van zichtbare en onzichtbare wezens daarin is, zullen juichen over den ondergang van het grote wereldrijk van Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders, de werktuigen van Gods toorn aankomen, en haar geheel vernietigen, spreekt de HEERE.

Ook deze woorden vinden, hoewel de verwoesting van het rijk der Chaldeën en van de stad Babel ene gebeurtenis was, die de gehele oude wereld deed beven, en bij vele volken gejubel opwekte, eerst dan hun ware vervulling, wanneer het eens het anti-christelijk rijk Babel, de volkomene schepping van het rijk der duisternis door den almachtigen arm van den Christus, die in heerlijkheid met alle heilige engelen zal verschijnen, ineen zal storten. Want als nu reeds de Engelen Gods en het gehele rijk des lichts een triomfeert vieren, als een enkel zondaar zich bekeert, en het rijk der duisternis slechts op een enkel punt wordt geslagen, hoe veel te meer zal het rijk des lichts in den hemel en op aarde een luid triomfgezang aanheffen, als het gehele rijk der duisternis in elkaar stort. (Revelation 9:1).

Vers 48

48. En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat van zichtbare en onzichtbare wezens daarin is, zullen juichen over den ondergang van het grote wereldrijk van Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders, de werktuigen van Gods toorn aankomen, en haar geheel vernietigen, spreekt de HEERE.

Ook deze woorden vinden, hoewel de verwoesting van het rijk der Chaldeën en van de stad Babel ene gebeurtenis was, die de gehele oude wereld deed beven, en bij vele volken gejubel opwekte, eerst dan hun ware vervulling, wanneer het eens het anti-christelijk rijk Babel, de volkomene schepping van het rijk der duisternis door den almachtigen arm van den Christus, die in heerlijkheid met alle heilige engelen zal verschijnen, ineen zal storten. Want als nu reeds de Engelen Gods en het gehele rijk des lichts een triomfeert vieren, als een enkel zondaar zich bekeert, en het rijk der duisternis slechts op een enkel punt wordt geslagen, hoe veel te meer zal het rijk des lichts in den hemel en op aarde een luid triomfgezang aanheffen, als het gehele rijk der duisternis in elkaar stort. (Revelation 9:1).

Vers 49

49. Gelijk Babel geweest is tot enen val der verslagenen van Israël, het volk Gods op aarde naar de verkiezing, alzo zullen ter vergelding te Babel de verslagenen des gansen lands 1) vallen.

1) In n hoofdzaak vat de Profeet zamen, dat ofschoon God tijdelijk duldt, dat de goddelozen tegen de kerk woeden, Hij echter een rechtvaardig Rechter zou zijn, zodat zij op hun tijd werden gekastijd, die zo wreed waren geweest. Daarom moet men volstrekt niet wanhopen, wanneer God zo veel verlof geeft aan de goddelozen, dat zij de ellendigen en onschuldigen wredelijk behandelen, dewijl hetzelfde eertijds het oude volk ten deel viel. Het was de kerk Gods tegen wie de Chaldeën dat beulswerk hebben uitgeoefend, waarvan Jeremia spreekt. Het waren derhalve kinderen Gods, die als vee gekeeld werden.

Beter is de vertaling van het laatste: de verslagenen der ganse aarde. De Heere wil hier toch zeggen, dat gelijk Israël viel door Babel, Babel het te doen was om Israël ten val te brengen, zo zullen ook uit alle delen der aarde door Babel ten val komen, verslagen worden. In Babel toch bevonden zich niet alleen Babyloniërs, maar mensen uit alle delen der aarde, dewijl het toen de wereldmacht was.

Vers 49

49. Gelijk Babel geweest is tot enen val der verslagenen van Israël, het volk Gods op aarde naar de verkiezing, alzo zullen ter vergelding te Babel de verslagenen des gansen lands 1) vallen.

1) In n hoofdzaak vat de Profeet zamen, dat ofschoon God tijdelijk duldt, dat de goddelozen tegen de kerk woeden, Hij echter een rechtvaardig Rechter zou zijn, zodat zij op hun tijd werden gekastijd, die zo wreed waren geweest. Daarom moet men volstrekt niet wanhopen, wanneer God zo veel verlof geeft aan de goddelozen, dat zij de ellendigen en onschuldigen wredelijk behandelen, dewijl hetzelfde eertijds het oude volk ten deel viel. Het was de kerk Gods tegen wie de Chaldeën dat beulswerk hebben uitgeoefend, waarvan Jeremia spreekt. Het waren derhalve kinderen Gods, die als vee gekeeld werden.

Beter is de vertaling van het laatste: de verslagenen der ganse aarde. De Heere wil hier toch zeggen, dat gelijk Israël viel door Babel, Babel het te doen was om Israël ten val te brengen, zo zullen ook uit alle delen der aarde door Babel ten val komen, verslagen worden. In Babel toch bevonden zich niet alleen Babyloniërs, maar mensen uit alle delen der aarde, dewijl het toen de wereldmacht was.

Vers 50

50. Gij kinderen van Gods volk, ontkomenen van het zwaard, ontkomen aan de grote verdrukkingen onder Babels heerschappij en eindelijk ook aan het doodsgevaar der naderende gerichten! gaat weg met vreugde en vrede naar uw vaderland, en blijft niet staan op uwen weg, onbesloten, ziet niet om, opdat u niet het lot van Lots vrouw treffe. Laat uwe harten uwe voeten verre voorgaan; gedenkt des HEEREN altijd, tot den dag uwer verlossing, met verlangen, denkt aan de zaligheid in Zijne gemeenschap, van verre, in het vreemde land, terwijl gij nog zonder Zijne nabijheid en Zijnen dienst in den vreemde moet toeven, en laat Jeruzalem, de stad Gods, waar men Zijne wonderen predikt, en voor Zijn heilig aangezicht aanbidt. het doel van uwe hoop, en van uw verlangen, in ulieder hart opkomen 1) (Jeremiah 51:45. Jeremiah 50:8).

1) Wederom beveelt de Profeet den gelovigen haastig e vluchten uit Chaldea. Maar hij zegt, wie ontkomen is van het zwaard. Hij wijst dus aan dat er een zeer grote slachting zou plaats hebben, welke ook velen van het volk Gods zou treffen en wegnemen. En wij weten dat onder die menigte er velen zijn geweest, die dien treurigen ondergang verdiend hadden, maar nu wendt de Profeet zijn rede tot hen, die door een bijzondere genade Gods bewaard zouden worden. Hij beveelt denzulken dus weg te gaan, zodat zij nergens halt hielden of den voet lieten rusten. 2) Laat zeker op het stoflijke, maar nog meer op het geestelijke Jeruzalem, op de woning der gerechtigheid uwe blikken en uwe schreden gericht zijn. Dit was tevens voor alle ballingen gedurende den tijd der gevangenschap ene troostvolle bemoediging. Zions hoop niet op te geven en den Heere, den Heilige in Israël, getrouw te blijven. Aan dezen troost leenden ook de vromen in de gevangenschap het oor (Psalms 137:5, Psalms 137:6).

Het heimwee naar God hebben alleen de onverdrotene arbeiders en de onvermoeide strijders. Zij zijn strijdlustig, tot den strijd gereed, tot den arbeid bekwaam, en in het werk getrouw. Zij verlangen naar het zien van Jezus om Jezus wil. Zij willen het zien van Jezus niet als middel aanwenden om vrij te worden van de plagen der aarde. Integendeel, zij dragen de plagen om Jezus wil met vreugde en tot Jezus eer. Thomas Kempis zegt: Goede Jezus, wanneer zal ik eens voor U staan en U zien? Wanneer toch de heerlijkheid van uw rijk aanschouwen? Wanneer zult Gij mij alles in allen zijn? Wanneer, o wanneer zal ik met U in Uw rijk zijn, dat Gij van eeuwigheid Uwe geliefden hebt bereid. Als een arme en verbannene ben ik verlaten in het land van den vijand, waar niets dan bedrieglijke strijden het grootste onheil wordt gevonden. Troost mij toch in mijne ellende, verzacht mijne smart, want al mijn verlangen is naar U. " Scriver spreekt en bidt in heimwee het volgende: "In deze wereld worden onze ogen nog gehouden, dat zij niet geheel naar wens den glans en de zaligheid zien, die bij God is; ook worden zij dikwijls door tranen verblind, en door vermoeidheid toegedrukt. De wereld is als een vertrek vol rook, waarin de ogen weinig verkwikkends van den Heere zien. Wanneer echter de Heere ons zal verlossen uit alle kwaad, dan zullen wij verlichte ogen hebben om den rijkdom der erfenis Gods te zien, en zijne helderheid en heerlijkheid zal ons rondom omgeven. Baxter zegt: Denk u enen armen Christen, van klein verstand, kort geheugen, stamelende tong, maar zijn hart is tot God gericht. Hij heeft den Heere tot zijn deel gekozen; zijne ziel leeft in de eeuwigheid, zijn verlangen is daarheen gericht; hij roept dikwijls: Och, dat ik daar ware! Hij beschouwt den dag als verloren, op welken hij geen verkwikkenden blik in de eeuwigheid heeft kunnen doen. Dit reine, sterke heimwee is de reine begeerte van de ziel der bruid tot haren zielsbruidegom eigen. Deze begeerte heeft de bruid van Christus gehad, zo lang Christus zich in de aan Hem verloofde zielen heeft geopenbaard, gelijk Johannes in de Openbaring n het laatste vers spreekt: Die deze dingen getuigt zegt: "Ziet, Ik kom haastiglijk, Amen! Ja, kom Heere Jezus!" Laat, o Heere mijn hart door zulk een heimwee worden ontbrand. Wees Gij in mij, opdat ik mij zelven eens moge zien verlangen naar U. Scheid mij af van de vreugde der wereld en verbind mijn hart met het vaderland. Amen.

Vers 50

50. Gij kinderen van Gods volk, ontkomenen van het zwaard, ontkomen aan de grote verdrukkingen onder Babels heerschappij en eindelijk ook aan het doodsgevaar der naderende gerichten! gaat weg met vreugde en vrede naar uw vaderland, en blijft niet staan op uwen weg, onbesloten, ziet niet om, opdat u niet het lot van Lots vrouw treffe. Laat uwe harten uwe voeten verre voorgaan; gedenkt des HEEREN altijd, tot den dag uwer verlossing, met verlangen, denkt aan de zaligheid in Zijne gemeenschap, van verre, in het vreemde land, terwijl gij nog zonder Zijne nabijheid en Zijnen dienst in den vreemde moet toeven, en laat Jeruzalem, de stad Gods, waar men Zijne wonderen predikt, en voor Zijn heilig aangezicht aanbidt. het doel van uwe hoop, en van uw verlangen, in ulieder hart opkomen 1) (Jeremiah 51:45. Jeremiah 50:8).

1) Wederom beveelt de Profeet den gelovigen haastig e vluchten uit Chaldea. Maar hij zegt, wie ontkomen is van het zwaard. Hij wijst dus aan dat er een zeer grote slachting zou plaats hebben, welke ook velen van het volk Gods zou treffen en wegnemen. En wij weten dat onder die menigte er velen zijn geweest, die dien treurigen ondergang verdiend hadden, maar nu wendt de Profeet zijn rede tot hen, die door een bijzondere genade Gods bewaard zouden worden. Hij beveelt denzulken dus weg te gaan, zodat zij nergens halt hielden of den voet lieten rusten. 2) Laat zeker op het stoflijke, maar nog meer op het geestelijke Jeruzalem, op de woning der gerechtigheid uwe blikken en uwe schreden gericht zijn. Dit was tevens voor alle ballingen gedurende den tijd der gevangenschap ene troostvolle bemoediging. Zions hoop niet op te geven en den Heere, den Heilige in Israël, getrouw te blijven. Aan dezen troost leenden ook de vromen in de gevangenschap het oor (Psalms 137:5, Psalms 137:6).

Het heimwee naar God hebben alleen de onverdrotene arbeiders en de onvermoeide strijders. Zij zijn strijdlustig, tot den strijd gereed, tot den arbeid bekwaam, en in het werk getrouw. Zij verlangen naar het zien van Jezus om Jezus wil. Zij willen het zien van Jezus niet als middel aanwenden om vrij te worden van de plagen der aarde. Integendeel, zij dragen de plagen om Jezus wil met vreugde en tot Jezus eer. Thomas Kempis zegt: Goede Jezus, wanneer zal ik eens voor U staan en U zien? Wanneer toch de heerlijkheid van uw rijk aanschouwen? Wanneer zult Gij mij alles in allen zijn? Wanneer, o wanneer zal ik met U in Uw rijk zijn, dat Gij van eeuwigheid Uwe geliefden hebt bereid. Als een arme en verbannene ben ik verlaten in het land van den vijand, waar niets dan bedrieglijke strijden het grootste onheil wordt gevonden. Troost mij toch in mijne ellende, verzacht mijne smart, want al mijn verlangen is naar U. " Scriver spreekt en bidt in heimwee het volgende: "In deze wereld worden onze ogen nog gehouden, dat zij niet geheel naar wens den glans en de zaligheid zien, die bij God is; ook worden zij dikwijls door tranen verblind, en door vermoeidheid toegedrukt. De wereld is als een vertrek vol rook, waarin de ogen weinig verkwikkends van den Heere zien. Wanneer echter de Heere ons zal verlossen uit alle kwaad, dan zullen wij verlichte ogen hebben om den rijkdom der erfenis Gods te zien, en zijne helderheid en heerlijkheid zal ons rondom omgeven. Baxter zegt: Denk u enen armen Christen, van klein verstand, kort geheugen, stamelende tong, maar zijn hart is tot God gericht. Hij heeft den Heere tot zijn deel gekozen; zijne ziel leeft in de eeuwigheid, zijn verlangen is daarheen gericht; hij roept dikwijls: Och, dat ik daar ware! Hij beschouwt den dag als verloren, op welken hij geen verkwikkenden blik in de eeuwigheid heeft kunnen doen. Dit reine, sterke heimwee is de reine begeerte van de ziel der bruid tot haren zielsbruidegom eigen. Deze begeerte heeft de bruid van Christus gehad, zo lang Christus zich in de aan Hem verloofde zielen heeft geopenbaard, gelijk Johannes in de Openbaring n het laatste vers spreekt: Die deze dingen getuigt zegt: "Ziet, Ik kom haastiglijk, Amen! Ja, kom Heere Jezus!" Laat, o Heere mijn hart door zulk een heimwee worden ontbrand. Wees Gij in mij, opdat ik mij zelven eens moge zien verlangen naar U. Scheid mij af van de vreugde der wereld en verbind mijn hart met het vaderland. Amen.

Vers 51

51. Wel mogen wij, die Gij, o Heere! vermaant, om aan U en Jeruzalem met heimwee en verlangen te denken. in diepe droefheid zijn. Gij moogt zeggen: Wij 1) zijn om onzer zonden wil beschaamd geworden, want wij hebben de versmaadheid van Babel, dat in ons volk en land verwoestende en plunderende inviel, gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt, zodat niets meer van Uw volk daarop te zien was; omdat uitlandsen, de afgodische Chaldeën, over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn.

1) Wij moeten met Calvijn e. a. de rede in Jeremiah 51:50 opvatten als een bedenking, welke de Profeet in den naam van de gemeente tegen den eis aan Jehova en Jeruzalem, uitspreekt, om dien uit den weg te ruimen, in dezen zin: Wel is waar kunnen wij zeggen: wij zijn te schande geworden, want wij hebben hoon en smaad genoeg ervaren, maar daarom zal nu Babel ook verwoest en uitgedelgd worden.

Ter wille van deze zaak had schaamte de aangezichten van `s Heeren volk bedekt; want het was vreselijk, dat andere mensen de heilige plaats binnen drongen, die alleen voor de priesters was. Overal rondom ons zien wij gelijke reden tot droefheid. Hoe vele ongoddelijke mensen worden onderwezen, met het doel om zich aan het leraarsambt toe te wijden. Welk ene schreeuwende zonde is die plechtige leugen waardoor onze ganse bevolking in naam in ene Nationale kerk opgenomen wordt. Hoe verschrikkelijk, dat de bondszegelen op de onbekeerden worden gelegd, en dat in de meer verlichte gemeenten van ons land de tucht zo weinig gehandhaafd wordt. Indien de duizenden, die deze bladzijde lezen, deze zaak heden aan de voeten van den Heere Jezus leggen, zal Hij tussen beide treden en het kwaad afwenden, dat anders over Zijne Kerk zal komen. Het vervalsen der Kerk is als het ontreinigen ener bron, als het gieten van water op het vuur, als het zaaien met stenen in een vruchtbaar land. Dat wij allen genade mogen ontvangen, ieder in zijn weg, om de reinheid der Kerk te handhaven als ene verandering van gelovigen en niet ene natie, ene onheilige verzameling van onbekeerde mensen. Onze ijver moet echter te huis beginnen. Dat wij ons zelven onderzoeken, wat ons recht betreft, om aan des Heeren tafel te eten. Laat ons toezien, dat wij met ons bruiloftskleed bekleed zijn, opdat wij zelf gene indringers in de heiligdommen des Heeren zijn. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren; de weg is eng en de poort is nauw. O, dat wij de genade ontvangen, om op de rechte wijze tot Jezus te gaan met het geloof van Gods uitverkorenen. Hij die Uza doodde omdat hij de ark aanraakte, ijvert zeer voor zijne twee inzettingen; als een waar gelovige mag ik vrij toegaan, als een vreemde mag ik deze niet aanraken, opdat ik niet sterve. Onderzoek des harten is de plicht van allen, die gedoopt worden, of tot `s Heeren tafel naderen. Doorgrond mij, o God, en kan mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten.

Vers 51

51. Wel mogen wij, die Gij, o Heere! vermaant, om aan U en Jeruzalem met heimwee en verlangen te denken. in diepe droefheid zijn. Gij moogt zeggen: Wij 1) zijn om onzer zonden wil beschaamd geworden, want wij hebben de versmaadheid van Babel, dat in ons volk en land verwoestende en plunderende inviel, gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt, zodat niets meer van Uw volk daarop te zien was; omdat uitlandsen, de afgodische Chaldeën, over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn.

1) Wij moeten met Calvijn e. a. de rede in Jeremiah 51:50 opvatten als een bedenking, welke de Profeet in den naam van de gemeente tegen den eis aan Jehova en Jeruzalem, uitspreekt, om dien uit den weg te ruimen, in dezen zin: Wel is waar kunnen wij zeggen: wij zijn te schande geworden, want wij hebben hoon en smaad genoeg ervaren, maar daarom zal nu Babel ook verwoest en uitgedelgd worden.

Ter wille van deze zaak had schaamte de aangezichten van `s Heeren volk bedekt; want het was vreselijk, dat andere mensen de heilige plaats binnen drongen, die alleen voor de priesters was. Overal rondom ons zien wij gelijke reden tot droefheid. Hoe vele ongoddelijke mensen worden onderwezen, met het doel om zich aan het leraarsambt toe te wijden. Welk ene schreeuwende zonde is die plechtige leugen waardoor onze ganse bevolking in naam in ene Nationale kerk opgenomen wordt. Hoe verschrikkelijk, dat de bondszegelen op de onbekeerden worden gelegd, en dat in de meer verlichte gemeenten van ons land de tucht zo weinig gehandhaafd wordt. Indien de duizenden, die deze bladzijde lezen, deze zaak heden aan de voeten van den Heere Jezus leggen, zal Hij tussen beide treden en het kwaad afwenden, dat anders over Zijne Kerk zal komen. Het vervalsen der Kerk is als het ontreinigen ener bron, als het gieten van water op het vuur, als het zaaien met stenen in een vruchtbaar land. Dat wij allen genade mogen ontvangen, ieder in zijn weg, om de reinheid der Kerk te handhaven als ene verandering van gelovigen en niet ene natie, ene onheilige verzameling van onbekeerde mensen. Onze ijver moet echter te huis beginnen. Dat wij ons zelven onderzoeken, wat ons recht betreft, om aan des Heeren tafel te eten. Laat ons toezien, dat wij met ons bruiloftskleed bekleed zijn, opdat wij zelf gene indringers in de heiligdommen des Heeren zijn. Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren; de weg is eng en de poort is nauw. O, dat wij de genade ontvangen, om op de rechte wijze tot Jezus te gaan met het geloof van Gods uitverkorenen. Hij die Uza doodde omdat hij de ark aanraakte, ijvert zeer voor zijne twee inzettingen; als een waar gelovige mag ik vrij toegaan, als een vreemde mag ik deze niet aanraken, opdat ik niet sterve. Onderzoek des harten is de plicht van allen, die gedoopt worden, of tot `s Heeren tafel naderen. Doorgrond mij, o God, en kan mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten.

Vers 52

52. Maar juist daarom bezoekt Gij thans onzen smaad en de ontheiliging van Uw huis aan Babel; ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over hare gesnedene beelden; 1) en de dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land; het gekerm der verslagenen zal het ganse land vervullen.

1) Toen Babel den tempel van Jehova innam en verwoestte, had het geschenen alsof Babels macht en de macht der afgoden van Babel groter was geweest, dan die van den Heere, den God van Israël, maar nu zou het blijken dat dit alles slechts schijnbaar was geweest. Want schitterend zou de macht des Heeren uitkomen, als Hij Babel en hare afgoden verwoestte en verstrooide, als Hij zich als de Almachtige openbaarde, over de grootste en enige wereldmacht van die dagen.

Vers 52

52. Maar juist daarom bezoekt Gij thans onzen smaad en de ontheiliging van Uw huis aan Babel; ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over hare gesnedene beelden; 1) en de dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land; het gekerm der verslagenen zal het ganse land vervullen.

1) Toen Babel den tempel van Jehova innam en verwoestte, had het geschenen alsof Babels macht en de macht der afgoden van Babel groter was geweest, dan die van den Heere, den God van Israël, maar nu zou het blijken dat dit alles slechts schijnbaar was geweest. Want schitterend zou de macht des Heeren uitkomen, als Hij Babel en hare afgoden verwoestte en verstrooide, als Hij zich als de Almachtige openbaarde, over de grootste en enige wereldmacht van die dagen.

Vers 53

53. Hoe zou het mogelijk zijn, dat de vijandin Gods Mijn oordeel ontkwam. Al klom Babel ten hemel op (Isaiah 14:12), al beproefde zij nogmaals enen toren te bouwen die ten hemel reikte, en al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, ene beschutting van nog sterker muren en bolwerken, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, dien zij geen weerstand kan bieden, spreekt de HEERE. 54. Reeds staat hare verwoesting voor Mijne ogen. Hoort, er is ene stem des gekrijts uit Babel, en ene grote breuk, een groot gejammer over verwoesting en verplettering uit het land der Chaldeën (Jeremiah 50:23, Jeremiah 50:46; Jeremiah 48:3).

Vers 53

53. Hoe zou het mogelijk zijn, dat de vijandin Gods Mijn oordeel ontkwam. Al klom Babel ten hemel op (Isaiah 14:12), al beproefde zij nogmaals enen toren te bouwen die ten hemel reikte, en al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, ene beschutting van nog sterker muren en bolwerken, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, dien zij geen weerstand kan bieden, spreekt de HEERE. 54. Reeds staat hare verwoesting voor Mijne ogen. Hoort, er is ene stem des gekrijts uit Babel, en ene grote breuk, een groot gejammer over verwoesting en verplettering uit het land der Chaldeën (Jeremiah 50:23, Jeremiah 50:46; Jeremiah 48:3).

Vers 55

55. Want het is een vast en onherroepelijk besluit: de HEERE verstoort Babel als de vijandin van Hem en van Zijn rijk, en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren, het geruis van hunlieder geluid, het geruis der vijandige legerscharen, die dat te weeg brengen, zal zich verheffen (Isaiah 17:12).

Gelijk ene grote menigte volks wordt vergeleken bij wateren (Jeremiah 51:13), zo wordt ook het geraas en geluid, dat men in volkrijke steden hoort vergeleken bij de golven der zee (Isaiah 22:2).

Vers 55

55. Want het is een vast en onherroepelijk besluit: de HEERE verstoort Babel als de vijandin van Hem en van Zijn rijk, en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren, het geruis van hunlieder geluid, het geruis der vijandige legerscharen, die dat te weeg brengen, zal zich verheffen (Isaiah 17:12).

Gelijk ene grote menigte volks wordt vergeleken bij wateren (Jeremiah 51:13), zo wordt ook het geraas en geluid, dat men in volkrijke steden hoort vergeleken bij de golven der zee (Isaiah 22:2).

Vers 56

56. Want de verstoorder komt over haar, 1) over Babel, en hare helden zullen gevangen worden, hunlieder bogen met al hun overige wapenen zijn verbroken. Dat alles moet geschieden, want de HEERE, de God der vergelding, de God van Israël, de eerste en de laatste, buiten wien er geen God is, zal hun zeker betalen voor al hun misdaad naar Zijne strenge rechtvaardigheid.

1) Wanneer de berover over Babel zal komen, zullen de helden, die hem het hoofd moesten bieden, terstond gevangen genomen worden, hun oorlogswapenen zullen feilen en hun niets baten. Staatkunde begeeft hun, zij roepen krijgsraden zamen, maar hun vorsten en hoofdmannen, die in den raad zitten om maatregelen te nemen tot de algemene veiligheid, zijn dronken gemaakt, zij zijn als dronken mensen door verbaasdheid, domheid of wanhoop. Zij kunnen geen recht denkbeeld van de dingen maken, zij twijfelen en zijn ongestadig in hun raadslagen en besluiten, en stoten de een tegen den ander en vallen als dronken mensen over elkaar; en eindelijk slapen zij een eeuwigen slaap en ontwaken nooit weer van hun wijn, den wijn van Gods toorn, want die is voor hen een slaapdrank, die hen in een doodslaap doet vallen.

Vers 56

56. Want de verstoorder komt over haar, 1) over Babel, en hare helden zullen gevangen worden, hunlieder bogen met al hun overige wapenen zijn verbroken. Dat alles moet geschieden, want de HEERE, de God der vergelding, de God van Israël, de eerste en de laatste, buiten wien er geen God is, zal hun zeker betalen voor al hun misdaad naar Zijne strenge rechtvaardigheid.

1) Wanneer de berover over Babel zal komen, zullen de helden, die hem het hoofd moesten bieden, terstond gevangen genomen worden, hun oorlogswapenen zullen feilen en hun niets baten. Staatkunde begeeft hun, zij roepen krijgsraden zamen, maar hun vorsten en hoofdmannen, die in den raad zitten om maatregelen te nemen tot de algemene veiligheid, zijn dronken gemaakt, zij zijn als dronken mensen door verbaasdheid, domheid of wanhoop. Zij kunnen geen recht denkbeeld van de dingen maken, zij twijfelen en zijn ongestadig in hun raadslagen en besluiten, en stoten de een tegen den ander en vallen als dronken mensen over elkaar; en eindelijk slapen zij een eeuwigen slaap en ontwaken nooit weer van hun wijn, den wijn van Gods toorn, want die is voor hen een slaapdrank, die hen in een doodslaap doet vallen.

Vers 57

57. En Ik zal elke beschutting, die hunnen ondergang enigszins zou kunnen ophouden, te niet doen; hare vorsten en hare wijzen, hare landvoogden, en hare overheden, en hare helden zal Ik dronken maken, allen, die het rijk hebben bestuurd en bewaard, zal Ik uit den beker Mijns toorn drenken. En zij zullen enen eeuwigen slaap slapen en niet opwaken(Jeremiah 51:49); spreekt de ware en eeuwige Koning, a) die ook een Koning en Heere van Babel is en een Heere der oorlogen, wiens naam Is HEERE der heirscharen, eeuwig gebieder over alle krachten en machten des hemels en der aarde (Hoofdst 48:15).

1) De Oosterse koningen noemden zich letterlijk "de groot-koning", d. w. z. de over alle koningen heersende, maar hier noemt de Heere Zich den Koning, den Koning der koningen, den Heere der heren, der heirscharen, om daarmee zo helder te doen uitkomen, dat Zijne heerschappij ook gaat over Babels machtigen heerser.

Vers 57

57. En Ik zal elke beschutting, die hunnen ondergang enigszins zou kunnen ophouden, te niet doen; hare vorsten en hare wijzen, hare landvoogden, en hare overheden, en hare helden zal Ik dronken maken, allen, die het rijk hebben bestuurd en bewaard, zal Ik uit den beker Mijns toorn drenken. En zij zullen enen eeuwigen slaap slapen en niet opwaken(Jeremiah 51:49); spreekt de ware en eeuwige Koning, a) die ook een Koning en Heere van Babel is en een Heere der oorlogen, wiens naam Is HEERE der heirscharen, eeuwig gebieder over alle krachten en machten des hemels en der aarde (Hoofdst 48:15).

1) De Oosterse koningen noemden zich letterlijk "de groot-koning", d. w. z. de over alle koningen heersende, maar hier noemt de Heere Zich den Koning, den Koning der koningen, den Heere der heren, der heirscharen, om daarmee zo helder te doen uitkomen, dat Zijne heerschappij ook gaat over Babels machtigen heerser.

Vers 58

58. Zo zegt de HEERE der heirscharen: Niet alleen de levende muren om Babels rijk, ook die brede stenen muur van Babel zal ten enemaal ontbloot worden en tot op den grond verwoest, en hare hogeprachtige poorten zullen met vuur aangestoken worden. Dan zal worden bevestigd wat de Heere door Zijnen Profeet Habakuk (Jeremiah 2:13) van alle ondernemingen der Chaldeën gezegd heeft, zodat de volken te vergeefs zullen hebben gewerkt, wat zij in het rijk van Babel tot roem harer afgoden hebben gedaan, en de natiën ten vure, ten gerichte van den waren God zullen gearbeid hebben, wat zij in de stad en het rijk van Babel hebben tot stand gebracht, dat zij mat werden.

De hoogte en sterkte, die Herodotus aan de muren van Babel toekent, is zonder twijfel overdreven. Daar de Medische muur, de eerste verdedigingslinie des lands, ene hoogte van 100 voet en ene dikte van 20 had, daar Xenophon in Nineve muren van 150 voet hoogte zag, zullen wij in overeenstemming met de opgave van Plinius (VI 26) met enige zekerheid kunnen aannemen, dat de muur van Babylon ene hoogte van 200 voet had boven den grond, en ene daarmee overeenkomstige dikte van 30-40 voet. Deze dikte was genoeg, dat, gelijk Herodotus en Strabo berichten, boven over den muur vierspannen konden rijden en elkaar konden ontwijken, even als boven over den muur van Nineve plaats voor drie wagens was. De poorten, die den toegang tot de stad openden, waren volgens Herodotus met fraai opgesierde gebouwen voorzien; de posten, vleugels en drempels der poorten waren van erts (M. Dunker) vgl. bovendien wat Daniel 4:2 over Babel en hare ruïnen gezegd is.

59.

VIIId. Jeremiah 51:59-Jeremiah 51:64. Nu volgt een slotwoord op de voorzegging van Babel's ondergang. De koning Zedekia namelijk ondernam in het jaar 594 v. C. in het 4e jaar zijner regering, ene reis naar Babylon, om aan Nebukadnezar een bewijs van zijne trouw en van eerbied te geven. Deze toch had steeds reden om wantrouwend te zijn tegenover den wankelmoedigen koning, dien hij zelf had aangesteld. Eerst kort te voren had dezelfde Zedekia op aandringen van Jeremia afgezien van ene door de gezanten der Moabieten, Edomieten en Feniciërs hem voorgeslagene zamenzwering, en kort daarna in het jaar 590 werd hij werkelijk van Nebukadnezar afvallig (Jeremiah 27:1; Jeremiah 28:1. 2 Kings 24:20). Van die voor Juda diep verootmoedigende reis maakte Jeremia gebruik; hij droeg aan den reisgezel des konings, Seraja, den broeder van zijn getrouwen helper Baruch op, om de profetie omtrent Babel's ondergang (Jeremiah 50:1, 51) mede te nemen en als een onverbreekbaar woord des Heeren over het nu zo machtige Babel op de plaats zelf voor te lezen met aanroeping van den naam des Heeren. Vervolgens moest hij de rol des boeks met een steen bezwaard, in den Eufraat werpen, om daardoor Babel's zekeren ondergang en des Heeren getrouwe vervulling zijner belofte omtrent den val van dit wereldrijk na 70jarige heerschappij, tot vertroosting der vromen in Israël en tot versterking hunner hoop op de verlossing van Israël uit Babel duidelijk af te beelden. Alzo maakt dit slotwoord een geloofversterkend zegel uit en een Amen over de grote profetie tegen Babel, die verlossing van het volk en het rijk van God uit alle slavernij in `t algemeen, uit den spot en de tyrannie der wereldmacht toezegt.

Vers 58

58. Zo zegt de HEERE der heirscharen: Niet alleen de levende muren om Babels rijk, ook die brede stenen muur van Babel zal ten enemaal ontbloot worden en tot op den grond verwoest, en hare hogeprachtige poorten zullen met vuur aangestoken worden. Dan zal worden bevestigd wat de Heere door Zijnen Profeet Habakuk (Jeremiah 2:13) van alle ondernemingen der Chaldeën gezegd heeft, zodat de volken te vergeefs zullen hebben gewerkt, wat zij in het rijk van Babel tot roem harer afgoden hebben gedaan, en de natiën ten vure, ten gerichte van den waren God zullen gearbeid hebben, wat zij in de stad en het rijk van Babel hebben tot stand gebracht, dat zij mat werden.

De hoogte en sterkte, die Herodotus aan de muren van Babel toekent, is zonder twijfel overdreven. Daar de Medische muur, de eerste verdedigingslinie des lands, ene hoogte van 100 voet en ene dikte van 20 had, daar Xenophon in Nineve muren van 150 voet hoogte zag, zullen wij in overeenstemming met de opgave van Plinius (VI 26) met enige zekerheid kunnen aannemen, dat de muur van Babylon ene hoogte van 200 voet had boven den grond, en ene daarmee overeenkomstige dikte van 30-40 voet. Deze dikte was genoeg, dat, gelijk Herodotus en Strabo berichten, boven over den muur vierspannen konden rijden en elkaar konden ontwijken, even als boven over den muur van Nineve plaats voor drie wagens was. De poorten, die den toegang tot de stad openden, waren volgens Herodotus met fraai opgesierde gebouwen voorzien; de posten, vleugels en drempels der poorten waren van erts (M. Dunker) vgl. bovendien wat Daniel 4:2 over Babel en hare ruïnen gezegd is.

59.

VIIId. Jeremiah 51:59-Jeremiah 51:64. Nu volgt een slotwoord op de voorzegging van Babel's ondergang. De koning Zedekia namelijk ondernam in het jaar 594 v. C. in het 4e jaar zijner regering, ene reis naar Babylon, om aan Nebukadnezar een bewijs van zijne trouw en van eerbied te geven. Deze toch had steeds reden om wantrouwend te zijn tegenover den wankelmoedigen koning, dien hij zelf had aangesteld. Eerst kort te voren had dezelfde Zedekia op aandringen van Jeremia afgezien van ene door de gezanten der Moabieten, Edomieten en Feniciërs hem voorgeslagene zamenzwering, en kort daarna in het jaar 590 werd hij werkelijk van Nebukadnezar afvallig (Jeremiah 27:1; Jeremiah 28:1. 2 Kings 24:20). Van die voor Juda diep verootmoedigende reis maakte Jeremia gebruik; hij droeg aan den reisgezel des konings, Seraja, den broeder van zijn getrouwen helper Baruch op, om de profetie omtrent Babel's ondergang (Jeremiah 50:1, 51) mede te nemen en als een onverbreekbaar woord des Heeren over het nu zo machtige Babel op de plaats zelf voor te lezen met aanroeping van den naam des Heeren. Vervolgens moest hij de rol des boeks met een steen bezwaard, in den Eufraat werpen, om daardoor Babel's zekeren ondergang en des Heeren getrouwe vervulling zijner belofte omtrent den val van dit wereldrijk na 70jarige heerschappij, tot vertroosting der vromen in Israël en tot versterking hunner hoop op de verlossing van Israël uit Babel duidelijk af te beelden. Alzo maakt dit slotwoord een geloofversterkend zegel uit en een Amen over de grote profetie tegen Babel, die verlossing van het volk en het rijk van God uit alle slavernij in `t algemeen, uit den spot en de tyrannie der wereldmacht toezegt.

Vers 59

59. Dit is het woord, dat de Profeet Jeremia beval aan Seraja(= vorst van Jehova), den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, waarschijnlijk een broeder van Baruch, den getrouwen vriend en helper van den Profeet (Hoofdst 32:13), een eveneens godvruchtig man, waarom ook aan hem de opdracht werd gegeven, als hij van (beter: met) Zedekia, den koning van Juda, vazal van Nebukadnezar, naar Babel toog, om den koning hulde te geven en te overtuigen van zijne trouw. Deze reis van Zedekia had plaats in het vierde jaar zijner regering, hetzelfde jaar waarin de boden der Moabieten, Edomieten en Feniciërs kort te voren naar Jeruzalem waren gekomen, om den koning tot een verbond en tot gemeenschappelijken afval van Babel te bewegen; en Seraja was aan vreedzaam vorst (Hebreeën : de bevelhebber der rust, d. i. voerde het bevel over den tocht, was reismaarschalk).

De reis van Zedekia naar Babel bewijst, dat van een verbond met die naburige volken niets gekomen is, hetzij omdat de berichten uit het Oosten (Nebukadnezar bevond zich juist in een oorlog met Medië) de zaak als te gevaarlijk lieten aanzien, of omdat de waarschuwingen van Jeremia indruk maakten. Misschien ook wilde Zedekia op deze reis zich van den toestand te Babel overtuigen. Het kon ook zijn, dat Zedekia naar Babel ontboden was door Nebukadnezar, aan wien Zedekia's gedrag verdacht begon te worden.

Men zal wel mogen aannemen, dat juist de reis van Zedekia de aanleiding was tot de voorspelling tegen Babel. Want in elk geval was huldebewijs zo niet het enige doel der reis, toch ene van de bedoelingen. Die reis houdt dus een diepen smaad in zich voor de Theokratie. Hoe gepast is het, dat de Profeet van de reis gebruik maakt, om aan de medaille ene gepaste achterzijde te geven. Terwijl de koning van Juda zich voor aller ogen voor den troon van den koning der Chaldeën eerbiedig nederwerpt, moest Seraja in den Eufraat ene rol werpen, waarop de vernietiging van Babel en de bevrijding van Israël als Goddelijk raadsbesluit stond geschreven.

Vers 59

59. Dit is het woord, dat de Profeet Jeremia beval aan Seraja(= vorst van Jehova), den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, waarschijnlijk een broeder van Baruch, den getrouwen vriend en helper van den Profeet (Hoofdst 32:13), een eveneens godvruchtig man, waarom ook aan hem de opdracht werd gegeven, als hij van (beter: met) Zedekia, den koning van Juda, vazal van Nebukadnezar, naar Babel toog, om den koning hulde te geven en te overtuigen van zijne trouw. Deze reis van Zedekia had plaats in het vierde jaar zijner regering, hetzelfde jaar waarin de boden der Moabieten, Edomieten en Feniciërs kort te voren naar Jeruzalem waren gekomen, om den koning tot een verbond en tot gemeenschappelijken afval van Babel te bewegen; en Seraja was aan vreedzaam vorst (Hebreeën : de bevelhebber der rust, d. i. voerde het bevel over den tocht, was reismaarschalk).

De reis van Zedekia naar Babel bewijst, dat van een verbond met die naburige volken niets gekomen is, hetzij omdat de berichten uit het Oosten (Nebukadnezar bevond zich juist in een oorlog met Medië) de zaak als te gevaarlijk lieten aanzien, of omdat de waarschuwingen van Jeremia indruk maakten. Misschien ook wilde Zedekia op deze reis zich van den toestand te Babel overtuigen. Het kon ook zijn, dat Zedekia naar Babel ontboden was door Nebukadnezar, aan wien Zedekia's gedrag verdacht begon te worden.

Men zal wel mogen aannemen, dat juist de reis van Zedekia de aanleiding was tot de voorspelling tegen Babel. Want in elk geval was huldebewijs zo niet het enige doel der reis, toch ene van de bedoelingen. Die reis houdt dus een diepen smaad in zich voor de Theokratie. Hoe gepast is het, dat de Profeet van de reis gebruik maakt, om aan de medaille ene gepaste achterzijde te geven. Terwijl de koning van Juda zich voor aller ogen voor den troon van den koning der Chaldeën eerbiedig nederwerpt, moest Seraja in den Eufraat ene rol werpen, waarop de vernietiging van Babel en de bevrijding van Israël als Goddelijk raadsbesluit stond geschreven.

Vers 60

60. Jeremia nu schreef al het kwaad, dat volgens de profetie in Jeremiah 50:1, 51 over Babel komen zou, in een boek, op ene bijzondere rol, te weten al deze woorden, die ook in de grote verzameling, zijner profetieën tegen Babel geschreven zijn, en gaf de rol des boeks aan Seraja over.

Vers 60

60. Jeremia nu schreef al het kwaad, dat volgens de profetie in Jeremiah 50:1, 51 over Babel komen zou, in een boek, op ene bijzondere rol, te weten al deze woorden, die ook in de grote verzameling, zijner profetieën tegen Babel geschreven zijn, en gaf de rol des boeks aan Seraja over.

Vers 61

61. En Jeremia zei tot Seraja: Als gij te Babel komt, 1) zo zult gij zien en lezen al deze woorden; 2)

1) Niet in de nabijheid van Babel, maar in de stad Babel. Verder behoeft men niet aan te nemen, dat Seraja juist voor ene vergaderde volksmenigte van inwoners van Babel lezen moest; eerder zou men zich kunnen voorstellen, dat in ballingschap gevoerde Joden bij het lezen tegenwoordig zijn geweest. Dat de profetie in Babel werd gelezen was de hoofdzaak.

2) De voorlezing had een drievoudig doel: 1) tegenover de stad Babel was het ene aankondiging van een oordeel, die als van te meer betekenis voorkomt daar de verkondigers in `t geheel niet in een toestand schenen te zijn, om den mond tegen Babel open te doen; zij kwamen toch om in allen ootmoed hulde aan te bieden. 2) Tegenover God moest worden geconstateerd, dat het volk van Israël van de belofte Gods plechtig kennis had genomen. Daarom moest na de voorlezing de Heere uitdrukkelijk worden aangesproken, en Hem het woord Zijner belofte in de hoofdtrekken worden voorgehouden. Hij moet dus als bij Zijn woord worden aangegrepen, worden verplicht. 3) Voor de Israëlieten lag natuurlijk in dat alles een grote troost, die hun in dien tijd van diepen smaad van bijzondere waarde moest zijn. 62. En Gij zult zeggen, nadat gij geëindigd hebt te lezen, met aanbidding tot den Heere opziende: O HEERE! Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot eeuwige woestheden. O Heere! vervul nu te zijner tijd, wat Gij hebt beloofd, opdat Uw knecht, verlost van de dienstbaarheid zijner vijanden, U in Uw heiligdom diene naar Uw welbehagen.

Vers 61

61. En Jeremia zei tot Seraja: Als gij te Babel komt, 1) zo zult gij zien en lezen al deze woorden; 2)

1) Niet in de nabijheid van Babel, maar in de stad Babel. Verder behoeft men niet aan te nemen, dat Seraja juist voor ene vergaderde volksmenigte van inwoners van Babel lezen moest; eerder zou men zich kunnen voorstellen, dat in ballingschap gevoerde Joden bij het lezen tegenwoordig zijn geweest. Dat de profetie in Babel werd gelezen was de hoofdzaak.

2) De voorlezing had een drievoudig doel: 1) tegenover de stad Babel was het ene aankondiging van een oordeel, die als van te meer betekenis voorkomt daar de verkondigers in `t geheel niet in een toestand schenen te zijn, om den mond tegen Babel open te doen; zij kwamen toch om in allen ootmoed hulde aan te bieden. 2) Tegenover God moest worden geconstateerd, dat het volk van Israël van de belofte Gods plechtig kennis had genomen. Daarom moest na de voorlezing de Heere uitdrukkelijk worden aangesproken, en Hem het woord Zijner belofte in de hoofdtrekken worden voorgehouden. Hij moet dus als bij Zijn woord worden aangegrepen, worden verplicht. 3) Voor de Israëlieten lag natuurlijk in dat alles een grote troost, die hun in dien tijd van diepen smaad van bijzondere waarde moest zijn. 62. En Gij zult zeggen, nadat gij geëindigd hebt te lezen, met aanbidding tot den Heere opziende: O HEERE! Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot eeuwige woestheden. O Heere! vervul nu te zijner tijd, wat Gij hebt beloofd, opdat Uw knecht, verlost van de dienstbaarheid zijner vijanden, U in Uw heiligdom diene naar Uw welbehagen.

Vers 63

63. En het zal geschieden, als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen; dan zult gij enen steen daaraan binden, en werpen het in het midden van den Frath 1).

1) Deze daad had een symbolische betekenis. Niet dat het uitwendige niet meer nodig was, gelijk sommigen willen, nu de inhoud er van gehoord was. Dit heeft geen zin. Maar om daarmee uit te drukken, dat gelijk het geschrift weggezonken was in de wateren van den Eufraat, en niet weer bovenkwam, alzo het ook met Babel zou plaats hebben. Babel zou ondergaan en niet weer van hare verwoesting opkomen. De Profetie van eeuwige verwoesting zou tot volkomen vervulling komen.

Gods woorden zijn waar en waarachtig. Evenmin als Zijne beloften falen, evenmin Zijne oordelen.

Vers 63

63. En het zal geschieden, als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen; dan zult gij enen steen daaraan binden, en werpen het in het midden van den Frath 1).

1) Deze daad had een symbolische betekenis. Niet dat het uitwendige niet meer nodig was, gelijk sommigen willen, nu de inhoud er van gehoord was. Dit heeft geen zin. Maar om daarmee uit te drukken, dat gelijk het geschrift weggezonken was in de wateren van den Eufraat, en niet weer bovenkwam, alzo het ook met Babel zou plaats hebben. Babel zou ondergaan en niet weer van hare verwoesting opkomen. De Profetie van eeuwige verwoesting zou tot volkomen vervulling komen.

Gods woorden zijn waar en waarachtig. Evenmin als Zijne beloften falen, evenmin Zijne oordelen.

Vers 64

64. En gij zult zeggen: Alzo, gelijk deze steen met de rol des boeks in de wateren van den stroom is weggezonken, zal Babel zinken, verwoest en voor altijd uit de ogen der mensen weggedaan worden; enhet zal niet weer opkomen van wege het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden, zij zullen vergaan, gelijk de Heere gezegd heeft. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia; want het laatste Hoofdstuk bevat gene voorzegging van Jeremia meer, maar is een geschiedkundig aanhangsel.

Met opzet besluit Jeremia zijne mondelinge opdracht aan Seraja met dezelfde woorden (in den grondtekst met Jafoe), waarmee hij zijne grote profetie tegen Babel ook gesloten heeft.

Gelijk hij reeds in Jeremiah 51:62 zorg had gedragen, dat door overeenkomst in woorden de inhoud aan het geschrift, dat gelezen moest worden, duidelijk werd aangeduid, zo wilde hij iets dergelijks ten opzichte van hetgeen wegzinken moest, door een citaat verkrijgen, dat niet moest worden misverstaan. Nu kwam het den Profeet zeker als aanwijzing genoeg voor, dat als het ware een echo en weerklank van de profetie, die in den stroom wegzonk, het laatste woord daaraan uit den mond van den bode klonk.

Vragen wij eindelijk nog naar de vervulling der profetie tegen Babel, zo zijn hier hij twee punten op te merken: 1) dat de profetie zowel wat haar opschrift aangaat, zo ook naar haren inhoud niet alleen tegen de stad Babel, maar tevens tegen het land der Chaldeën gericht is, dat zij dus in `t algemeen de verwoesting en vernietiging van het Chaldeeuwse rijk of den ondergang van de wereldmacht Babel verkondigt, en de verovering en verwoesting van de hoofdstad Babylon slechts in zoverre wordt op den voorgrond gesteld, als met de hoofdstad het Babylonische wereldrijk viel, en de heerschappij der Chaldeën over de volken haar einde bereikte; 2) dat de profetie behalve deze geschiedkundige zijde nog ene bedoeling heeft, die wel niet sterk op den voorgrond treedt, maar toch niet geheel gemist wordt. Volgens deze is Babel als toenmalige bezitster van het wereldrijk vertegenwoordigster der Gode vijandige wereldmacht, welke ten allen tijde het rijk van God zoekt te onderdrukken en te vernietigen: De vervulling der geschiedkundige zijde onzer profetie begon met de inneming van Babylon door de legermacht der Meden en Perzen, die onder Cyrus waren verenigd, en de daardoor veroorzaakte oplossing van het Chaldeeuwse wereldrijk. Daardoor werd Israël uit de ballingschap verlost, daar Cyrus toestemming gaf om naar het vaderland terug te keren en tot het wederopbouwen van des Heeren tempel te Jeruzalem (2 Chronicles 36:20 Ezra 1:1). Bij deze verering werd Babylon niet verwoest en volgens Herodotus bleven ook de muren ongedeerd, terwijl volgens een ander bericht Cyrus het omverwerpen van den buitensten muur zou bevolen hebben. Cyrus bestemde Babylon naast Susa en Ecbatana tot derde hoofdstad der rijks en tot winterverblijf der Perzische koningen. Eerst Darius Hystaspes, die ten gevolge van een opstand Babylon in 518 ten tweede male moest veroveren, liet de muren tot op 50 ellen verlagen en de poorten afbreken, Xerxes beroofde de stad van het gouden Belusbeeld en liet den Belustempel verwoesten. Alexander stelde zich niet alleen ten doel het heiligdom van Bel weer op te bouwen, maar wilde ook de stad tot hoofdstad van zijn wereldrijk maken; hij werd echter door zijn vroegtijdigen dood verhinderd, dat plan ten uitvoer te brengen. Het eigenlijk verval van Babylon begon, toen Seleucus Nikator slechts 300 stadiën van daar Seleucië aan den Tiger bouwde. Strabo (geb. 60 v. C.) noemt de stad reeds een volkomene woestijn. Dit verval werd onder de heerschappij der Parthen bespoedigd, zodat nog slechts ene kleine ruimte binnen de muren werd bewoond, het overige als veld werd gebruikt. Overigens woonden daar nog eeuwen lang vrij vele Joden. De ideale punten onzer profetie heeft de Evangelist Johannes in de Apocalyptische schildering van de grote stad Babylon opgenomen (Revelation 6:1) wier val eerst zal plaats hebben bij de volmaking van het rijk Gods in heerlijkheid door de wederkomst onzes Heeren. ,

Stellen wij ons nog eens de betekenis van Jeremia's voorzeggingen tegen de Heidenen voor. Jeremia's God is de Heere aller Heidenen en regelt hun lotgevallen. Naar hun werken ontvangen zij, en wel hoofdzakelijk naardat zij zich omtrent de gemeente Gods hebben gedragen. Zij haasten zich ten ondergang, want slechts n volk is eeuwig. Dat is het volk, hetwelk door duizend zeven wordt gezift en in vergelijking met andere volken, als het ware geen volk is. Wat aan Israël is even als aan de andere volken, dat gaat ook bij hem te niet, en alleen wat het boven de natiën vooruit heeft, dat blijft eeuwig. Het meest voorzegt Jeremia tegen Egypte, Moab en Babel, waarin de weelde, het benijdende en bespottende der kleingeestige wereld en de overheersende grootheid worden gestraft. Wie het heden recht begrijpt ziet hier gene predikingen aan lang voorbijgegane geslachten, maar aan de van deze wereld doortrokkene natuurlijke mensheid, zo als zij zich steeds met nieuwe namen nu eens zo dan zo, en toch steeds weer naar denzelfden vleselijken aandrang en op denzelfden grond vormt. Wie Jeremia zo verstaat, in dien is hij weer levend geworden, en in dien is het oude Joodse verhaal vervuld, dat Jeremia moest wederkomen, voordat het Messiaanse rijk heerlijk kon opwassen. Ja laat u Jeremia zich recht openbaren tot leeddragen, zo zal u ook Christus melde Hosianna's zijner eeuwige discipelenschaar niet mede verborgen zijn, en aan Hem zult gij alles hebben.

Was Babel sinds lang en op de geduchtste wijze de roede der kastijding van vele volken in de hand des Allerhoogsten, zagen wij dit reeds uit de geschiedenis in onderscheidene opzichten, en hebben de laatst beschouwde Godspraken van Jeremia daaraan bij vernieuwing bevestiging gegeven, dan levert ons het thans geleerde een bewijs, dat de beker van Gods gramschap ten laatste tot dat machtige volk zelf komen moest, en dat de Babyloniërs zijn droesem hebben moeten ledig drinken. Aan Babels zijde was toch geen andere drijfveer dan de zucht tot verovering, geen ander doel dan om alle volken aan hare rijksscepter te onderwerpen. Schrik en vrees joeg zij al de natiën van het Oosten aan, verwoesting en verdelging werden allerwege door hare macht gesticht, en weldra- wordt haar toeleg slechts vervuld-bestaan er gene volksstammen meer, die aan haar niet onderworpen zijn. Stond het nu den hogen en vrijmachtigen God vrij, Zich van dezen toeleg van Nebukadnezar en zijne nazaten te bedienen ter kastijding van onderscheidene natiën, dit in trotsheid, zedeloosheid en afgoderij verzonken lagen, om ook Zijn volk, hetwelk tegen Hem zwaarlijk gezondigd had, Zijn straffend ongenoegen te doen ondervinden, aan des mensen zijde evenwel bezondigden de Chaldeën zich met al die oorlogen en verwoestingen, inzonderheid met de verdelging van Jeruzalem en Jehova's tempel en de gevangenhouding der Israëlieten; en het was daarom, naar het recht van Gods gerechtigheid, dat Jehova's oordelen tot Babel moesten wederkeren, en dat deze om die reden des te geduchter moesten zijn, naarmate de verwaten trotsheid en euvelmoed der Babyloniërs des te sterker waren, en zij den Opperheer der ganse aarde des te meer getergd en beledigd hadden. Lezen wij dit alles, zelfs bij de herhaling, in deze brede Godsspraak, spreekt dat ten sterkste in de letterlijke en volkomen vervulling dezer profetie, en getuigt daarvan nog heden ten dage de gedaante van dat eertijds machtige, maar nu sinds eeuwen verwoeste land, overeenkomstig de berichten der latere reisbeschrijvers, op ene treffende en ontroerende wijze, dan zeggen wij het aan ons zelven en elkaar, gelijk Israël het destijds zien en zeggen moest, dat ieder volk, hoe machtig en aanzienlijk ook op deze aarde, geheel van God en Zijn bestuur afhankelijk is, en geen ogenblik langer kan blijven bestaan, dan naar Gods bepaalden wil en raad; dat de versmading en miskenning van den Opperheerschappijvoerder, de vijandige bejegening der gemeente Gods en Zijns Gezalfden, en verwaten hoogmoed de oorzaken van den ondergang zoveler natiën op aarde zijn, en dat de Heere de vijanden der Kerk ten alle tijde gewis en geducht straffen zal. Babels naam staat van de vroegste tijden af door de gehele Schriftleer, tot in het laatste Bijbelboek toe, in een ongunstig licht als de vijand der gemeente des Heeren; haar eerste gedachte en algehele val heeft het beeld tot den nieuwen dag overgebracht, en wij verwachten, dat de machtigste vijand der kerk onder dien naam voorgesteld eens gewis vallen zal. Alle Godswoorden zijn waarheid geweest en zullen verder waarheid bevonden worden. Niet ongepast was daarom het bevel, om de geschreven rol, met Babels rampen en ondergang vervuld, in de wateren van den Eufraat te werpen, tot een gepast zinnebeeld van de gehele uitroeiing en verdelging van dezen machtigen en zeer geduchten Staat, waarvan nog de treurige overblijfselen tot getuigen verstrekken. Zo zeker deze aankondiging is vervuld en door de geschiedenis gestaafd, zo gewis zullen alle beloften en alle bedreigingen waarheid worden, die de Heere over vrienden en vijanden heeft gedaan. Is het ons midderwijl kenbaar, ook uit het thans gelezene, dat alles om der kerke wil is, hetzij de Heere nodig oordeelt haar te kastijden of te verlossen, dan is het onze roeping tot die kerk te behoren ons aan haar zeer nauw te sluiten en op de stem onzes Heilands acht te geven; dan past het ons te vragen, waarom de Heere Zijne gemeente dikwijls kastijdt, en gade te slaan wat Hij ons met Zijne roede leren wil; maar voegt het ons ook, in donkerheid en nood Hem te verbeiden, die het niet dulden kan, dat de scepter der goddelozen altoos rusten zal op het lot der rechtvaardigen, en dat Zijne kerk wordt onderdrukt. En vonden wij ten laatste in den aanvang van het gelezene ene tekening van de wederkering der Joden uit Babel (Jeremiah 50:4, Jeremiah 50:5), deze doet ons denken aan de wederkering van ware godsvrucht tegen beiden uit Israël en Juda, en levert ons ene behartigingswaardige schets van de ware heilbegeerte van wederkerende zondaren tot God en ene proeve hun aller gewenst geluk. Zet men toch door Gods verlossende genade, eenmaal den voet op den weg des vredes, dan gaat men al wandelende en in ootmoed al wenende voort, dan gaat men heen, om den Heere als zijn Verbondsgod te zoeken, men vraagt naar Zion, alwaar alleen rust en heil te vinden is, en op den weg derwaarts zijn de aangezichten gericht dergenen, in wier harten de welgebaande wegen zijn. En kunnen wij dit, kan dit naar waarheid van ons gezegd worden, hoe groot en heerlijk zijn dan de heilsbeloften, welke hier met zovele woorden staan uitgedrukt. Is het niet: zij zullen komen, en ligt daarin niet opgesloten de vervulling van hun verlangen, de bereiking van het doel? Ja, volkomen zal dat zijn, want zij zullen den Heere worden toegevoegd; en wat ontbreekt er nog, als wij hier de bestendige zekerheid van het grootste en gewenste heil vinden mogen: het eeuwige verbond zal niet vergeten worden? Heeft de Algenoegzame met ons een verbond gemaakt, en ons niet alleen daarin opgenomen, maar ook door het geloof ons daaraan deel doen nemen, is dat verbond een eeuwig verbond, dat onberouwelijk blijft, en geeft Hij zelf ons de verzekering, dat het niet zal vergeten worden, dan mogen onze harten gerust daarop nederzinken en vastelijk steunen, in de verwachting, dat Zijne genade ons al dat goede zal schenken, wat in de belofte des verbonds lag opgesloten, en wij voor eeuwig des Heeren zijn mogen.

Vers 64

64. En gij zult zeggen: Alzo, gelijk deze steen met de rol des boeks in de wateren van den stroom is weggezonken, zal Babel zinken, verwoest en voor altijd uit de ogen der mensen weggedaan worden; enhet zal niet weer opkomen van wege het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden, zij zullen vergaan, gelijk de Heere gezegd heeft. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia; want het laatste Hoofdstuk bevat gene voorzegging van Jeremia meer, maar is een geschiedkundig aanhangsel.

Met opzet besluit Jeremia zijne mondelinge opdracht aan Seraja met dezelfde woorden (in den grondtekst met Jafoe), waarmee hij zijne grote profetie tegen Babel ook gesloten heeft.

Gelijk hij reeds in Jeremiah 51:62 zorg had gedragen, dat door overeenkomst in woorden de inhoud aan het geschrift, dat gelezen moest worden, duidelijk werd aangeduid, zo wilde hij iets dergelijks ten opzichte van hetgeen wegzinken moest, door een citaat verkrijgen, dat niet moest worden misverstaan. Nu kwam het den Profeet zeker als aanwijzing genoeg voor, dat als het ware een echo en weerklank van de profetie, die in den stroom wegzonk, het laatste woord daaraan uit den mond van den bode klonk.

Vragen wij eindelijk nog naar de vervulling der profetie tegen Babel, zo zijn hier hij twee punten op te merken: 1) dat de profetie zowel wat haar opschrift aangaat, zo ook naar haren inhoud niet alleen tegen de stad Babel, maar tevens tegen het land der Chaldeën gericht is, dat zij dus in `t algemeen de verwoesting en vernietiging van het Chaldeeuwse rijk of den ondergang van de wereldmacht Babel verkondigt, en de verovering en verwoesting van de hoofdstad Babylon slechts in zoverre wordt op den voorgrond gesteld, als met de hoofdstad het Babylonische wereldrijk viel, en de heerschappij der Chaldeën over de volken haar einde bereikte; 2) dat de profetie behalve deze geschiedkundige zijde nog ene bedoeling heeft, die wel niet sterk op den voorgrond treedt, maar toch niet geheel gemist wordt. Volgens deze is Babel als toenmalige bezitster van het wereldrijk vertegenwoordigster der Gode vijandige wereldmacht, welke ten allen tijde het rijk van God zoekt te onderdrukken en te vernietigen: De vervulling der geschiedkundige zijde onzer profetie begon met de inneming van Babylon door de legermacht der Meden en Perzen, die onder Cyrus waren verenigd, en de daardoor veroorzaakte oplossing van het Chaldeeuwse wereldrijk. Daardoor werd Israël uit de ballingschap verlost, daar Cyrus toestemming gaf om naar het vaderland terug te keren en tot het wederopbouwen van des Heeren tempel te Jeruzalem (2 Chronicles 36:20 Ezra 1:1). Bij deze verering werd Babylon niet verwoest en volgens Herodotus bleven ook de muren ongedeerd, terwijl volgens een ander bericht Cyrus het omverwerpen van den buitensten muur zou bevolen hebben. Cyrus bestemde Babylon naast Susa en Ecbatana tot derde hoofdstad der rijks en tot winterverblijf der Perzische koningen. Eerst Darius Hystaspes, die ten gevolge van een opstand Babylon in 518 ten tweede male moest veroveren, liet de muren tot op 50 ellen verlagen en de poorten afbreken, Xerxes beroofde de stad van het gouden Belusbeeld en liet den Belustempel verwoesten. Alexander stelde zich niet alleen ten doel het heiligdom van Bel weer op te bouwen, maar wilde ook de stad tot hoofdstad van zijn wereldrijk maken; hij werd echter door zijn vroegtijdigen dood verhinderd, dat plan ten uitvoer te brengen. Het eigenlijk verval van Babylon begon, toen Seleucus Nikator slechts 300 stadiën van daar Seleucië aan den Tiger bouwde. Strabo (geb. 60 v. C.) noemt de stad reeds een volkomene woestijn. Dit verval werd onder de heerschappij der Parthen bespoedigd, zodat nog slechts ene kleine ruimte binnen de muren werd bewoond, het overige als veld werd gebruikt. Overigens woonden daar nog eeuwen lang vrij vele Joden. De ideale punten onzer profetie heeft de Evangelist Johannes in de Apocalyptische schildering van de grote stad Babylon opgenomen (Revelation 6:1) wier val eerst zal plaats hebben bij de volmaking van het rijk Gods in heerlijkheid door de wederkomst onzes Heeren. ,

Stellen wij ons nog eens de betekenis van Jeremia's voorzeggingen tegen de Heidenen voor. Jeremia's God is de Heere aller Heidenen en regelt hun lotgevallen. Naar hun werken ontvangen zij, en wel hoofdzakelijk naardat zij zich omtrent de gemeente Gods hebben gedragen. Zij haasten zich ten ondergang, want slechts n volk is eeuwig. Dat is het volk, hetwelk door duizend zeven wordt gezift en in vergelijking met andere volken, als het ware geen volk is. Wat aan Israël is even als aan de andere volken, dat gaat ook bij hem te niet, en alleen wat het boven de natiën vooruit heeft, dat blijft eeuwig. Het meest voorzegt Jeremia tegen Egypte, Moab en Babel, waarin de weelde, het benijdende en bespottende der kleingeestige wereld en de overheersende grootheid worden gestraft. Wie het heden recht begrijpt ziet hier gene predikingen aan lang voorbijgegane geslachten, maar aan de van deze wereld doortrokkene natuurlijke mensheid, zo als zij zich steeds met nieuwe namen nu eens zo dan zo, en toch steeds weer naar denzelfden vleselijken aandrang en op denzelfden grond vormt. Wie Jeremia zo verstaat, in dien is hij weer levend geworden, en in dien is het oude Joodse verhaal vervuld, dat Jeremia moest wederkomen, voordat het Messiaanse rijk heerlijk kon opwassen. Ja laat u Jeremia zich recht openbaren tot leeddragen, zo zal u ook Christus melde Hosianna's zijner eeuwige discipelenschaar niet mede verborgen zijn, en aan Hem zult gij alles hebben.

Was Babel sinds lang en op de geduchtste wijze de roede der kastijding van vele volken in de hand des Allerhoogsten, zagen wij dit reeds uit de geschiedenis in onderscheidene opzichten, en hebben de laatst beschouwde Godspraken van Jeremia daaraan bij vernieuwing bevestiging gegeven, dan levert ons het thans geleerde een bewijs, dat de beker van Gods gramschap ten laatste tot dat machtige volk zelf komen moest, en dat de Babyloniërs zijn droesem hebben moeten ledig drinken. Aan Babels zijde was toch geen andere drijfveer dan de zucht tot verovering, geen ander doel dan om alle volken aan hare rijksscepter te onderwerpen. Schrik en vrees joeg zij al de natiën van het Oosten aan, verwoesting en verdelging werden allerwege door hare macht gesticht, en weldra- wordt haar toeleg slechts vervuld-bestaan er gene volksstammen meer, die aan haar niet onderworpen zijn. Stond het nu den hogen en vrijmachtigen God vrij, Zich van dezen toeleg van Nebukadnezar en zijne nazaten te bedienen ter kastijding van onderscheidene natiën, dit in trotsheid, zedeloosheid en afgoderij verzonken lagen, om ook Zijn volk, hetwelk tegen Hem zwaarlijk gezondigd had, Zijn straffend ongenoegen te doen ondervinden, aan des mensen zijde evenwel bezondigden de Chaldeën zich met al die oorlogen en verwoestingen, inzonderheid met de verdelging van Jeruzalem en Jehova's tempel en de gevangenhouding der Israëlieten; en het was daarom, naar het recht van Gods gerechtigheid, dat Jehova's oordelen tot Babel moesten wederkeren, en dat deze om die reden des te geduchter moesten zijn, naarmate de verwaten trotsheid en euvelmoed der Babyloniërs des te sterker waren, en zij den Opperheer der ganse aarde des te meer getergd en beledigd hadden. Lezen wij dit alles, zelfs bij de herhaling, in deze brede Godsspraak, spreekt dat ten sterkste in de letterlijke en volkomen vervulling dezer profetie, en getuigt daarvan nog heden ten dage de gedaante van dat eertijds machtige, maar nu sinds eeuwen verwoeste land, overeenkomstig de berichten der latere reisbeschrijvers, op ene treffende en ontroerende wijze, dan zeggen wij het aan ons zelven en elkaar, gelijk Israël het destijds zien en zeggen moest, dat ieder volk, hoe machtig en aanzienlijk ook op deze aarde, geheel van God en Zijn bestuur afhankelijk is, en geen ogenblik langer kan blijven bestaan, dan naar Gods bepaalden wil en raad; dat de versmading en miskenning van den Opperheerschappijvoerder, de vijandige bejegening der gemeente Gods en Zijns Gezalfden, en verwaten hoogmoed de oorzaken van den ondergang zoveler natiën op aarde zijn, en dat de Heere de vijanden der Kerk ten alle tijde gewis en geducht straffen zal. Babels naam staat van de vroegste tijden af door de gehele Schriftleer, tot in het laatste Bijbelboek toe, in een ongunstig licht als de vijand der gemeente des Heeren; haar eerste gedachte en algehele val heeft het beeld tot den nieuwen dag overgebracht, en wij verwachten, dat de machtigste vijand der kerk onder dien naam voorgesteld eens gewis vallen zal. Alle Godswoorden zijn waarheid geweest en zullen verder waarheid bevonden worden. Niet ongepast was daarom het bevel, om de geschreven rol, met Babels rampen en ondergang vervuld, in de wateren van den Eufraat te werpen, tot een gepast zinnebeeld van de gehele uitroeiing en verdelging van dezen machtigen en zeer geduchten Staat, waarvan nog de treurige overblijfselen tot getuigen verstrekken. Zo zeker deze aankondiging is vervuld en door de geschiedenis gestaafd, zo gewis zullen alle beloften en alle bedreigingen waarheid worden, die de Heere over vrienden en vijanden heeft gedaan. Is het ons midderwijl kenbaar, ook uit het thans gelezene, dat alles om der kerke wil is, hetzij de Heere nodig oordeelt haar te kastijden of te verlossen, dan is het onze roeping tot die kerk te behoren ons aan haar zeer nauw te sluiten en op de stem onzes Heilands acht te geven; dan past het ons te vragen, waarom de Heere Zijne gemeente dikwijls kastijdt, en gade te slaan wat Hij ons met Zijne roede leren wil; maar voegt het ons ook, in donkerheid en nood Hem te verbeiden, die het niet dulden kan, dat de scepter der goddelozen altoos rusten zal op het lot der rechtvaardigen, en dat Zijne kerk wordt onderdrukt. En vonden wij ten laatste in den aanvang van het gelezene ene tekening van de wederkering der Joden uit Babel (Jeremiah 50:4, Jeremiah 50:5), deze doet ons denken aan de wederkering van ware godsvrucht tegen beiden uit Israël en Juda, en levert ons ene behartigingswaardige schets van de ware heilbegeerte van wederkerende zondaren tot God en ene proeve hun aller gewenst geluk. Zet men toch door Gods verlossende genade, eenmaal den voet op den weg des vredes, dan gaat men al wandelende en in ootmoed al wenende voort, dan gaat men heen, om den Heere als zijn Verbondsgod te zoeken, men vraagt naar Zion, alwaar alleen rust en heil te vinden is, en op den weg derwaarts zijn de aangezichten gericht dergenen, in wier harten de welgebaande wegen zijn. En kunnen wij dit, kan dit naar waarheid van ons gezegd worden, hoe groot en heerlijk zijn dan de heilsbeloften, welke hier met zovele woorden staan uitgedrukt. Is het niet: zij zullen komen, en ligt daarin niet opgesloten de vervulling van hun verlangen, de bereiking van het doel? Ja, volkomen zal dat zijn, want zij zullen den Heere worden toegevoegd; en wat ontbreekt er nog, als wij hier de bestendige zekerheid van het grootste en gewenste heil vinden mogen: het eeuwige verbond zal niet vergeten worden? Heeft de Algenoegzame met ons een verbond gemaakt, en ons niet alleen daarin opgenomen, maar ook door het geloof ons daaraan deel doen nemen, is dat verbond een eeuwig verbond, dat onberouwelijk blijft, en geeft Hij zelf ons de verzekering, dat het niet zal vergeten worden, dan mogen onze harten gerust daarop nederzinken en vastelijk steunen, in de verwachting, dat Zijne genade ons al dat goede zal schenken, wat in de belofte des verbonds lag opgesloten, en wij voor eeuwig des Heeren zijn mogen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 51". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-51.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile