Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 30

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 30

Job 30:1.

JOB KLAAGT OVER ZIJNE ELLENDE EN AANVECHTING.

V. Job 30:1-Job 30:8. maar nu bespot mij jong, ellendig gespuis van de allerminste soort, uitgehongerd volk, dat zich met de armzaligste planten der woestijn voedt, lieden, die uitgestoten uit de maatschappij, in holen wonen, en onder de struiken der woestijn als het vee schreeuwen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 30

Job 30:1.

JOB KLAAGT OVER ZIJNE ELLENDE EN AANVECHTING.

V. Job 30:1-Job 30:8. maar nu bespot mij jong, ellendig gespuis van de allerminste soort, uitgehongerd volk, dat zich met de armzaligste planten der woestijn voedt, lieden, die uitgestoten uit de maatschappij, in holen wonen, en onder de struiken der woestijn als het vee schreeuwen.

Vers 1

1. Maar nu, welk ene ontzettende verandering! nu lachen over mij met hoon minderen dan ik van dagen, jongeren, welker vaderen ik versmaad zou hebben, te gering en onbekwaam zou geacht hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen, om de geringste diensten te verrichten, als herdershonden te zijn.

Even als in Job 24:4-Job 24:8, zo wordt ook hier (Job 30:1-Job 30:15) het laaggezonken geslacht der eerste inwoners van Haran, die door de ingedrongen Uzieten onderworpen waren, geschilderd. Terwijl Jobs doel was een voorbeeld van de moeilijk op te lossen raadselen in Gods wereldbestuur hun voor te stellen, zo moet nu de volgende schildering van het ellendig leven van dit soort van Zigeuners (Job 30:1-Job 30:8) dienen, om de ruwe aanvallen, die Job van deze aller verachtelijksten te lijden heeft (Job 30:9-Job 30:15) in de gehele grootte der krenking in `t licht te stellen. Want hoe minder Job tot die onbarmhartigen behoort, die het ongeluk van deze ellendigen, in plaats van het zoveel mogelijk te verzachten, slechts tot eigen voordeel zoeken aan te wenden, des te onverantwoordelijker is de snode behandeling, die hij thans van hen ondervindt, terwijl zij, die de rijken steeds haten omdat zij rijk zijn, zich nu over het te niet gaan van zijn geluk verheugen..

Vers 1

1. Maar nu, welk ene ontzettende verandering! nu lachen over mij met hoon minderen dan ik van dagen, jongeren, welker vaderen ik versmaad zou hebben, te gering en onbekwaam zou geacht hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen, om de geringste diensten te verrichten, als herdershonden te zijn.

Even als in Job 24:4-Job 24:8, zo wordt ook hier (Job 30:1-Job 30:15) het laaggezonken geslacht der eerste inwoners van Haran, die door de ingedrongen Uzieten onderworpen waren, geschilderd. Terwijl Jobs doel was een voorbeeld van de moeilijk op te lossen raadselen in Gods wereldbestuur hun voor te stellen, zo moet nu de volgende schildering van het ellendig leven van dit soort van Zigeuners (Job 30:1-Job 30:8) dienen, om de ruwe aanvallen, die Job van deze aller verachtelijksten te lijden heeft (Job 30:9-Job 30:15) in de gehele grootte der krenking in `t licht te stellen. Want hoe minder Job tot die onbarmhartigen behoort, die het ongeluk van deze ellendigen, in plaats van het zoveel mogelijk te verzachten, slechts tot eigen voordeel zoeken aan te wenden, des te onverantwoordelijker is de snode behandeling, die hij thans van hen ondervindt, terwijl zij, die de rijken steeds haten omdat zij rijk zijn, zich nu over het te niet gaan van zijn geluk verheugen..

Vers 2

2. Waartoe zou mij ook geweest zijn de kracht hunner handen. Zij was door ouderdom in hen vergaan 1): reeds in hun jeugd uitgeput, is er geen kracht meer in hen.

1) In het Hebreeën Aleemo abad kalach. LXX: en autouv apwleto sunteleia. Wel kan het laatste woord ouderdom betekenen, maar ook volmaaktheid, volheid. En dewijl hier niet van onder maar van jongeren sprake is, moeten we die laatste betekenis hier hebben. Betere vertaling is: Bij wie de volheid van kracht is verloren. M.a.w. die, hoewel zij nog jong zijn, geen kracht hebben, om iets goeds tot stand te brengen, uitgeput en krachteloos als zij zijn door hun ellendig leven.

Had Job vroeger gezegd, dat hij geëerd en gevierd was door de rijken en aanzienlijken des lands, nu klaagt hij juist over het tegenovergestelde. Niet de rijken, maar zelfs de vagebonden en hun kinderen bespotten hem.

Vers 2

2. Waartoe zou mij ook geweest zijn de kracht hunner handen. Zij was door ouderdom in hen vergaan 1): reeds in hun jeugd uitgeput, is er geen kracht meer in hen.

1) In het Hebreeën Aleemo abad kalach. LXX: en autouv apwleto sunteleia. Wel kan het laatste woord ouderdom betekenen, maar ook volmaaktheid, volheid. En dewijl hier niet van onder maar van jongeren sprake is, moeten we die laatste betekenis hier hebben. Betere vertaling is: Bij wie de volheid van kracht is verloren. M.a.w. die, hoewel zij nog jong zijn, geen kracht hebben, om iets goeds tot stand te brengen, uitgeput en krachteloos als zij zijn door hun ellendig leven.

Had Job vroeger gezegd, dat hij geëerd en gevierd was door de rijken en aanzienlijken des lands, nu klaagt hij juist over het tegenovergestelde. Niet de rijken, maar zelfs de vagebonden en hun kinderen bespotten hem.

Vers 3

3. Die door gebrek en honger eenzaam 1) waren, vliedende naar dorre plaatsen in de woestijn, in het donkere, woeste en verwoeste: er is niets goeds te wachten van hen, die zo ellendig opgevoed, zo slecht gevoed, zo treurig gehuisvest zijn. 1) In het Hebreeën Galmoed. Dit woord heeft hier de betekenis van, uitgeput, onbekwaam tot den arbeid, uitgedroogd. Door honger en dorst, d.w.z. door gebrek en kommer waren zij zo uitgeput, dat zij onbekwaam tot den arbeid waren.

Vers 3

3. Die door gebrek en honger eenzaam 1) waren, vliedende naar dorre plaatsen in de woestijn, in het donkere, woeste en verwoeste: er is niets goeds te wachten van hen, die zo ellendig opgevoed, zo slecht gevoed, zo treurig gehuisvest zijn. 1) In het Hebreeën Galmoed. Dit woord heeft hier de betekenis van, uitgeput, onbekwaam tot den arbeid, uitgedroogd. Door honger en dorst, d.w.z. door gebrek en kommer waren zij zo uitgeput, dat zij onbekwaam tot den arbeid waren.

Vers 4

4. Die in hun woeste woonplaatsen, om het leven te onderhouden, ziltige kruiden plukten bij de struiken, tot bittere kruiden toe, die rondom de sih-struiken groeien (Numbers 32:33 ), en welker spijze was de wortel der jenevers (vgl. Numbers 33:18 ), der gensters (een soort van brem).

Vers 4

4. Die in hun woeste woonplaatsen, om het leven te onderhouden, ziltige kruiden plukten bij de struiken, tot bittere kruiden toe, die rondom de sih-struiken groeien (Numbers 32:33 ), en welker spijze was de wortel der jenevers (vgl. Numbers 33:18 ), der gensters (een soort van brem).

Vers 5

5. Zij werden uit het midden der mensen uitgedreven, men verlaagt hen, zodra zij uit de schuilhoeken van het gebergte komen en zich in de plaatsen van het platteland, of in de steden vertonen; (men jouwde over hen als over enen dief), zo algemeen veracht men hen.

Vers 5

5. Zij werden uit het midden der mensen uitgedreven, men verlaagt hen, zodra zij uit de schuilhoeken van het gebergte komen en zich in de plaatsen van het platteland, of in de steden vertonen; (men jouwde over hen als over enen dief), zo algemeen veracht men hen.

Vers 6

6. Opdat zij wonen zouden in de akelige kloven der dalen, de holen 1) des stofs of, van aarde, en der steenrotsen.

1) Het Hebreeën woord voor holen (chorim) heeft de uitleggers er toe gebracht, onder de hier en in Job 24:5, geschilderde mensen-klasse de Horieten te verstaan, de door de Edomieten onderworpen eerste bewoners van het gebergte Seïr, en het gehele toneel van Jobs geschiedenis naar deze streek te verplaatsen; toch past het woord chorim, "holen" even zo goed bij Haran, dat is, holen-landschap, en het blijft dus het waarschijnlijkste, dat aan het geslacht der Trachonieten, dat nog in overblijfsels zwak, klein en onaanzienlijk voort bestaat, ook stammen der kloven genoemd, in Haran moet gedacht worden. Volgens de beschrijving, die Wetstein van deze geeft, past de schildering van Job juist op hen..

Vers 6

6. Opdat zij wonen zouden in de akelige kloven der dalen, de holen 1) des stofs of, van aarde, en der steenrotsen.

1) Het Hebreeën woord voor holen (chorim) heeft de uitleggers er toe gebracht, onder de hier en in Job 24:5, geschilderde mensen-klasse de Horieten te verstaan, de door de Edomieten onderworpen eerste bewoners van het gebergte Seïr, en het gehele toneel van Jobs geschiedenis naar deze streek te verplaatsen; toch past het woord chorim, "holen" even zo goed bij Haran, dat is, holen-landschap, en het blijft dus het waarschijnlijkste, dat aan het geslacht der Trachonieten, dat nog in overblijfsels zwak, klein en onaanzienlijk voort bestaat, ook stammen der kloven genoemd, in Haran moet gedacht worden. Volgens de beschrijving, die Wetstein van deze geeft, past de schildering van Job juist op hen..

Vers 7

7. Zij schreeuwden als wilde ezels (zie Job 24:5), met dierlijke, door den honger hun afgeperste tonen, tussen de Sih-struiken, dat gewas der woestijn, dat hun wat voedsel, schaduw en leger geeft: onder de netelen vergaderden zij zich, ordeloos als het vee daar gelegerd.

Vers 7

7. Zij schreeuwden als wilde ezels (zie Job 24:5), met dierlijke, door den honger hun afgeperste tonen, tussen de Sih-struiken, dat gewas der woestijn, dat hun wat voedsel, schaduw en leger geeft: onder de netelen vergaderden zij zich, ordeloos als het vee daar gelegerd.

Vers 8

8. Wat was er ook van hen te wachten, de vaderen waren reeds zo; zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam 1), de geringsten uit het land: zij waren geslagen uit den lande, een verworpen en eerloos geslacht, dat men weggeeft uit het land.

1) Kinderen van geen naam, d.i. die hun ere hebben ingeboet Gelijk in oude tijden de slaaf als het ware geen naam had, niet als mens, maar als een stuk goed werd gerekend, gelijk nog altijd de gevangene zijn naam inboet en een nummer wordt, zo ook worden deze allen daarmee als eerlozen aangeduid.

9.

V. Job 30:9-Job 30:15. Maar nu-ik ben hun tot een spot geworden. Van alle banden los, behandelen zij mij op de smadelijkste wijze. Ja, als ene vijandelijke legerbende vallen zij op mij aan en bestormen zij mij. Mijn eer en mijn geluk zijn verloren. 9. Maar nu ben ik, die vroeger zoveel zorg voor hen droeg, in mijne grote ellende hun snarenspel geworden, het voorwerp van de spotliederen (Psalms 69:13. Klaagt. 3:14) dier naar lichaam en ziel verdorvene mensen, en ik ben hun tot een klapwoord, iemand, van wie zij met veel hoon en onophoudelijk spreken.

Het moet ons niet verwonderlijk toeschijnen, indien eerloze mensen, die geen eergevoel in zich hebben, geen deugd, geen humaniteit kennen, geneigd zijn om te vloeken. Want dit zien wij dagelijks gebeuren. Wat nu zo is te gebruiken, dat het ons niets nieuws toeschijne, opdat wij er aan gewoon behoren te geraken. Maar behalve deze natuurlijke reden, laten wij erkennen, dat onze God des te meer ons geduld wil beproeven, wanneer wij niet zozeer door den smaad van hen, die in ere zijn, gescholden worden, maar van nietswaardige en verachte stervelingen worden getroffen, zodat zij meer als beesten, dan als mensen op ons een aanval wagen.

Men heeft zonder twijfel gezegd: ziet gij, dat God den tiran straft, den onderdrukker van alle vrijheid, den groten baas, die zich zo groot ene macht aanmatigde, den fijnen! -want zo zijn losse mensen gewoon van vrome mannen en leraars, ook van godzalige Overheden te spreken, bijzonder wanneer zij vallen. Zodra iemand neerligt, wil alles op hem aanvallen.

Vers 8

8. Wat was er ook van hen te wachten, de vaderen waren reeds zo; zij waren kinderen der dwazen, en kinderen van geen naam 1), de geringsten uit het land: zij waren geslagen uit den lande, een verworpen en eerloos geslacht, dat men weggeeft uit het land.

1) Kinderen van geen naam, d.i. die hun ere hebben ingeboet Gelijk in oude tijden de slaaf als het ware geen naam had, niet als mens, maar als een stuk goed werd gerekend, gelijk nog altijd de gevangene zijn naam inboet en een nummer wordt, zo ook worden deze allen daarmee als eerlozen aangeduid.

9.

V. Job 30:9-Job 30:15. Maar nu-ik ben hun tot een spot geworden. Van alle banden los, behandelen zij mij op de smadelijkste wijze. Ja, als ene vijandelijke legerbende vallen zij op mij aan en bestormen zij mij. Mijn eer en mijn geluk zijn verloren. 9. Maar nu ben ik, die vroeger zoveel zorg voor hen droeg, in mijne grote ellende hun snarenspel geworden, het voorwerp van de spotliederen (Psalms 69:13. Klaagt. 3:14) dier naar lichaam en ziel verdorvene mensen, en ik ben hun tot een klapwoord, iemand, van wie zij met veel hoon en onophoudelijk spreken.

Het moet ons niet verwonderlijk toeschijnen, indien eerloze mensen, die geen eergevoel in zich hebben, geen deugd, geen humaniteit kennen, geneigd zijn om te vloeken. Want dit zien wij dagelijks gebeuren. Wat nu zo is te gebruiken, dat het ons niets nieuws toeschijne, opdat wij er aan gewoon behoren te geraken. Maar behalve deze natuurlijke reden, laten wij erkennen, dat onze God des te meer ons geduld wil beproeven, wanneer wij niet zozeer door den smaad van hen, die in ere zijn, gescholden worden, maar van nietswaardige en verachte stervelingen worden getroffen, zodat zij meer als beesten, dan als mensen op ons een aanval wagen.

Men heeft zonder twijfel gezegd: ziet gij, dat God den tiran straft, den onderdrukker van alle vrijheid, den groten baas, die zich zo groot ene macht aanmatigde, den fijnen! -want zo zijn losse mensen gewoon van vrome mannen en leraars, ook van godzalige Overheden te spreken, bijzonder wanneer zij vallen. Zodra iemand neerligt, wil alles op hem aanvallen.

Vers 10

10. Zij, die zelf zo ellendig zijn, komen op hun strooptochten tot mij, en hebben enen gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, blijven vol afkeer in de verte staan, ja zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht 1) Job 17:6. Isaiah 50:6).

1) Had Job in het vorige vers gezegd, dat zij, waarover hij sprak, eerlozen waren, mannen zonder naam, nu klaagt hij er over, dat hij zelfs door zulke eerlozen, als een eerloze werd behandeld. Want iemand in het aangezicht te spuwen, is, onder mannen, die wel een naam hebben, een teken, dat men hem als een eerloze behandelt, tot een eerloze verklaart. Iemand in het aangezicht spuwen staat gelijk met iemand dodelijk beledigen.

En dit ondervond Job. Gold het van Emmanuel in profetische taal: "Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen." Job vertoont ons hier het beeld van den Christus Gods.

Vers 10

10. Zij, die zelf zo ellendig zijn, komen op hun strooptochten tot mij, en hebben enen gruwel aan mij, zij maken zich verre van mij, blijven vol afkeer in de verte staan, ja zij onthouden het speeksel niet van mijn aangezicht 1) Job 17:6. Isaiah 50:6).

1) Had Job in het vorige vers gezegd, dat zij, waarover hij sprak, eerlozen waren, mannen zonder naam, nu klaagt hij er over, dat hij zelfs door zulke eerlozen, als een eerloze werd behandeld. Want iemand in het aangezicht te spuwen, is, onder mannen, die wel een naam hebben, een teken, dat men hem als een eerloze behandelt, tot een eerloze verklaart. Iemand in het aangezicht spuwen staat gelijk met iemand dodelijk beledigen.

En dit ondervond Job. Gold het van Emmanuel in profetische taal: "Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen." Job vertoont ons hier het beeld van den Christus Gods.

Vers 11

11. Want Hij, de Almachtige, heeft mijn 1) zeel, het touw, dat mijne levenstent uitgespannen hield (zie Job 4:21), losgemaakt, en mij bedrukt, gebogen, mij aan het onheil en den dood prijsgeven; daarom hebben zij, die misdadige landlopers, den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen. Hadden zij vroeger eerbied voor mij, nu hebben zij dien weggeworpen, en ben ik ten wit van hunnen teugellozen overmoed.

1) Ene andere lezing (Jithro volgens den Chetib in plaats van de Keri Jithri) zou voor het eerste gedeelte van het vers de lezing geven: "Hij heeft Zijn zeel (de pezen van Zijnen boog) losgemaakt." d.i. de pijlen van Zijnen toorn op mij afgeschoten. Van beide overzettingen is de zin deze: "het is Gods hand, die mij ook deze zwaarste verootmoediging heeft opgelegd, dat deze mensen alle schaamte hebben afgelegd en als de wilde dieren op mij losgaan.". 12. Ter rechterhand, als de aanklagers van enen misdadiger (Psalms 109:6. Zechariah 3:1) staat de jeugd 1) op, die boze nakomelingen der zedeloze vaders (Job 30:1), zij stoten mijne voeten uit, zij dringen mij voet voor voet terug, mij honende en kwellende, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen 2), werpen als een dam der belegering tegen mij op (vgl. Job 19:12 ), om mijne ellende ten top te voeren.

1) Onder jeugd hebben we hier te verstaan, de nakomelingschap, niet in den zin van later geborenen, maar in dien van, welke nu nog leven. Wij zouden kunnen vertalen: het gebroedsel. Job noemt hier op verachtelijke wijze de ganse menigte van eerlozen, die tegen hem samenspannen.

2) Job vergelijkt zich in Job 30:12-Job 30:14 hij ene vesting, die onbekwaam is, den vijandelijken aanval weerstand te bieden en bestormd wordt. Wij hebben ons daarbij steeds voor den geest te plaatsen, dat Job op een ashoop in het vrije veld buiten de bewoonde plaatsen ligt. Deze hopen ontstaan in Haran, volgens de beschrijving van Wetstein, door de opeenhoping van droge, niet met stro vermengde mest, die meestal elke maand eens verbrand wordt, daar de vruchtbare vulkanische aarde gene bemesting nodig heeft. De zo ontstane ashopen worden door de regens tot vaste aardheuvels (mezbele genoemd), die langzamerhand zo groot worden, dat zij den bewoners van de plaatsen tot ene luchtige verzamelplaats en zoele avonden dienen. "Daar spelen de kinderen, daar ligt de verlatene, die door ene ontzettende ziekte aangetast, niet in de woningen der mensen gelaten wordt, van de bescherming zijner kinderen en knechten beroofd, zijner vrouw tot een afkeer, zijner broeders en zusters een afschuw, van alle verzorging en bescherming der trouwe liefde verlaten, prijs gegeven aan den wreden spot en de mishandeling van die rondzwervende Zigeunerhorden..

Vers 11

11. Want Hij, de Almachtige, heeft mijn 1) zeel, het touw, dat mijne levenstent uitgespannen hield (zie Job 4:21), losgemaakt, en mij bedrukt, gebogen, mij aan het onheil en den dood prijsgeven; daarom hebben zij, die misdadige landlopers, den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen. Hadden zij vroeger eerbied voor mij, nu hebben zij dien weggeworpen, en ben ik ten wit van hunnen teugellozen overmoed.

1) Ene andere lezing (Jithro volgens den Chetib in plaats van de Keri Jithri) zou voor het eerste gedeelte van het vers de lezing geven: "Hij heeft Zijn zeel (de pezen van Zijnen boog) losgemaakt." d.i. de pijlen van Zijnen toorn op mij afgeschoten. Van beide overzettingen is de zin deze: "het is Gods hand, die mij ook deze zwaarste verootmoediging heeft opgelegd, dat deze mensen alle schaamte hebben afgelegd en als de wilde dieren op mij losgaan.". 12. Ter rechterhand, als de aanklagers van enen misdadiger (Psalms 109:6. Zechariah 3:1) staat de jeugd 1) op, die boze nakomelingen der zedeloze vaders (Job 30:1), zij stoten mijne voeten uit, zij dringen mij voet voor voet terug, mij honende en kwellende, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen 2), werpen als een dam der belegering tegen mij op (vgl. Job 19:12 ), om mijne ellende ten top te voeren.

1) Onder jeugd hebben we hier te verstaan, de nakomelingschap, niet in den zin van later geborenen, maar in dien van, welke nu nog leven. Wij zouden kunnen vertalen: het gebroedsel. Job noemt hier op verachtelijke wijze de ganse menigte van eerlozen, die tegen hem samenspannen.

2) Job vergelijkt zich in Job 30:12-Job 30:14 hij ene vesting, die onbekwaam is, den vijandelijken aanval weerstand te bieden en bestormd wordt. Wij hebben ons daarbij steeds voor den geest te plaatsen, dat Job op een ashoop in het vrije veld buiten de bewoonde plaatsen ligt. Deze hopen ontstaan in Haran, volgens de beschrijving van Wetstein, door de opeenhoping van droge, niet met stro vermengde mest, die meestal elke maand eens verbrand wordt, daar de vruchtbare vulkanische aarde gene bemesting nodig heeft. De zo ontstane ashopen worden door de regens tot vaste aardheuvels (mezbele genoemd), die langzamerhand zo groot worden, dat zij den bewoners van de plaatsen tot ene luchtige verzamelplaats en zoele avonden dienen. "Daar spelen de kinderen, daar ligt de verlatene, die door ene ontzettende ziekte aangetast, niet in de woningen der mensen gelaten wordt, van de bescherming zijner kinderen en knechten beroofd, zijner vrouw tot een afkeer, zijner broeders en zusters een afschuw, van alle verzorging en bescherming der trouwe liefde verlaten, prijs gegeven aan den wreden spot en de mishandeling van die rondzwervende Zigeunerhorden..

Vers 13

13. Zij breken mijn pad af; den weg langs welken ik hen zou kunnen ontvluchten, versperren zij; zij bevorderen mijne ellende; zij hebben genen helper 1) van doen, die zelven als hulpelozen voortleven.

1) Ook hier weer doet Job het uitkomen, hoe diep zijn lijden is. Zij, die zeer hulpeloos zijn, die als ellendigen en die geen helper hebben, hun kommervol bestaan moeten voortslepen, doen alles om hem, den groten lijder, het lijden zou zwaar mogelijk te maken. Had hij vroeger geklaagd, dat zijne vrienden hem niet verstonden, dat God Zijn vijand is, nu zet hij de schildering voort, door te gewagen van den smaad en het lijden, dat hij ondervindt van de onderste lagen der maatschappij.

Vers 13

13. Zij breken mijn pad af; den weg langs welken ik hen zou kunnen ontvluchten, versperren zij; zij bevorderen mijne ellende; zij hebben genen helper 1) van doen, die zelven als hulpelozen voortleven.

1) Ook hier weer doet Job het uitkomen, hoe diep zijn lijden is. Zij, die zeer hulpeloos zijn, die als ellendigen en die geen helper hebben, hun kommervol bestaan moeten voortslepen, doen alles om hem, den groten lijder, het lijden zou zwaar mogelijk te maken. Had hij vroeger geklaagd, dat zijne vrienden hem niet verstonden, dat God Zijn vijand is, nu zet hij de schildering voort, door te gewagen van den smaad en het lijden, dat hij ondervindt van de onderste lagen der maatschappij.

Vers 14

14. Zij komen met geweld op mij aan, als door ene wijde breuk, ene bres, die zij in den muur hebben geschoten (Job 16:14); onder de verwoesting rollen zij zich aan, onder het kraken als van een vestingmuur, die met gekraak nederstort, vallen zij op mij aan, om hun lust aan mij te bevredigen.

Vers 14

14. Zij komen met geweld op mij aan, als door ene wijde breuk, ene bres, die zij in den muur hebben geschoten (Job 16:14); onder de verwoesting rollen zij zich aan, onder het kraken als van een vestingmuur, die met gekraak nederstort, vallen zij op mij aan, om hun lust aan mij te bevredigen.

Vers 15

15. Zo is de maat van mijn lijden vol. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een stormwind mijne edele ziel, mijn hoogheid, en mijn heil is als ene wolk voorbijgegaan. 1) Dit laatste ziet op de snelheid, waarmee alles geschied is. Gelijk een wolk spoedig, snel voorbij trekt aan het firmament, alzo is zijn ongeluk en zijn lijden spoedig opgekomen, zodat hij plotseling van een zeer gelukkige een ongelukkige en ellendige lijder is geworden. Mijne edele, heeft de betekenis van, mijne hoogheid, mijn eer en aanzien.

Men kan ook vertalen: Mijn heil trekt als een wolk voorbij. Het is de ontboezeming van den lijder, die het raadsel niet kan oplossen, en geen hoop heeft op aardse herstelling in eer en aanzien en geluk.

16.

VI. Job 30:16-Job 30:23. Maar nu verga ik van nooit eindigende smart. Slap hangt mijn gewaad om het steeds meer uitterende lichaam; ik ben door God in het slijk geworpen. Te vergeefs roep ik tot U, o God! Gij blijft hard tegen mij. Ja, Gij voert mij weg als in een stormwind, en het einde is het dodenrijk.

Vers 15

15. Zo is de maat van mijn lijden vol. Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt als een stormwind mijne edele ziel, mijn hoogheid, en mijn heil is als ene wolk voorbijgegaan. 1) Dit laatste ziet op de snelheid, waarmee alles geschied is. Gelijk een wolk spoedig, snel voorbij trekt aan het firmament, alzo is zijn ongeluk en zijn lijden spoedig opgekomen, zodat hij plotseling van een zeer gelukkige een ongelukkige en ellendige lijder is geworden. Mijne edele, heeft de betekenis van, mijne hoogheid, mijn eer en aanzien.

Men kan ook vertalen: Mijn heil trekt als een wolk voorbij. Het is de ontboezeming van den lijder, die het raadsel niet kan oplossen, en geen hoop heeft op aardse herstelling in eer en aanzien en geluk.

16.

VI. Job 30:16-Job 30:23. Maar nu verga ik van nooit eindigende smart. Slap hangt mijn gewaad om het steeds meer uitterende lichaam; ik ben door God in het slijk geworpen. Te vergeefs roep ik tot U, o God! Gij blijft hard tegen mij. Ja, Gij voert mij weg als in een stormwind, en het einde is het dodenrijk.

Vers 16

16. Daarom stort zich nu mijne ziele in mij uit 1), verteer ik van eindeloze smart (Psalms 42:5); de dagen des druks grijpen mij aan en houden mij zonder ophouden vast.

1) Met deze woorden bedoelt Job uit te drukken dat hij, tengevolge van zijne uiterlijke en innerlijke ellende verteerd wordt, zodat zijn zieleleven ondergaat in eindelozen jammer. Zo smartelijk is zijne ziele aangedaan, dat zijn leven zich oplost en vervloeit in zuchten en klagen.

In het tweede gedeelte van het vers is het beter in plaats van, grijpen mij aan, te vertalen door, houden mij vast, waarmee hij wil zeggen, dat aan zijn lijden en ellende geen einde komt.

Vers 16

16. Daarom stort zich nu mijne ziele in mij uit 1), verteer ik van eindeloze smart (Psalms 42:5); de dagen des druks grijpen mij aan en houden mij zonder ophouden vast.

1) Met deze woorden bedoelt Job uit te drukken dat hij, tengevolge van zijne uiterlijke en innerlijke ellende verteerd wordt, zodat zijn zieleleven ondergaat in eindelozen jammer. Zo smartelijk is zijne ziele aangedaan, dat zijn leven zich oplost en vervloeit in zuchten en klagen.

In het tweede gedeelte van het vers is het beter in plaats van, grijpen mij aan, te vertalen door, houden mij vast, waarmee hij wil zeggen, dat aan zijn lijden en ellende geen einde komt.

Vers 17

17. Des nachts, daar alle smarten door rusteloosheid toenemen, doorboort Hij mijne beenderen in mij 1), woelt de ziekte in deze, om ze van het lichaam te doen afvallen, en mijne polsaderen 2), Hebreeën : die mij knagen, de wormen in de zweren, rusten niet.

1) Of, Des nachts worden mijne beenderen in mij doorboord. De bedoeling is in beide vertalingen, dat des nachts de ziekte zo aangrijpt, dat de ledematen van het lichaam vallen. De melaatsheid brengt dit mede, dat het ene lichaamsdeel voor en het andere na afvalt.

2) In de zweren van de Elephantiasis-zieken komen meermalen wormen; ook het Syrische verhaal van Job's lijden maakt gewag van wormen, voor welke Job tot ene weide was, en bij het graf van Job in Hauran worden ook nu nog van die versteende wormen getoond en door de pelgrims hoog vereerd. Wetstein verhaalt van zijn bezoek, daar gebracht: terwijl mijne bedienden aan deze plaats (bij de rots, tegen welke Job gedurende zijne ziekte zou geleund hebben), hun namiddaggebed verrichtten, bracht mij de Sheik Saïd een handvol langwerpig ronde steentjes en vuil, welke het verhaal als de versteende wormen aanwees, die uit de zweren van Job op de aarde gevallen waren. Neem ze voor u, zei hij tot een aandenken aan deze plaats mede; dat zij u leren in het geluk God niet te vergeten en in ongeluk niet met God te twisten.. 18. Door de veelheid der kracht, de overmacht van God, is mijn kleed veranderd, ten gevolge van de gehele vermagering van mijn lichaam (zie Job 7:15; Job 19:20) ) hangt mijn opperkleed niet meer als vroeger met schone plooien om gezonde en krachtige leden, maar glad langs het ingevallen lichaam neer; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks, gelijk die nauwe kraag, die om mijn hals sluit, daaraan vastkleeft, zo kleeft mij mijn opperkleed aan `t gehele lichaam.

Vers 17

17. Des nachts, daar alle smarten door rusteloosheid toenemen, doorboort Hij mijne beenderen in mij 1), woelt de ziekte in deze, om ze van het lichaam te doen afvallen, en mijne polsaderen 2), Hebreeën : die mij knagen, de wormen in de zweren, rusten niet.

1) Of, Des nachts worden mijne beenderen in mij doorboord. De bedoeling is in beide vertalingen, dat des nachts de ziekte zo aangrijpt, dat de ledematen van het lichaam vallen. De melaatsheid brengt dit mede, dat het ene lichaamsdeel voor en het andere na afvalt.

2) In de zweren van de Elephantiasis-zieken komen meermalen wormen; ook het Syrische verhaal van Job's lijden maakt gewag van wormen, voor welke Job tot ene weide was, en bij het graf van Job in Hauran worden ook nu nog van die versteende wormen getoond en door de pelgrims hoog vereerd. Wetstein verhaalt van zijn bezoek, daar gebracht: terwijl mijne bedienden aan deze plaats (bij de rots, tegen welke Job gedurende zijne ziekte zou geleund hebben), hun namiddaggebed verrichtten, bracht mij de Sheik Saïd een handvol langwerpig ronde steentjes en vuil, welke het verhaal als de versteende wormen aanwees, die uit de zweren van Job op de aarde gevallen waren. Neem ze voor u, zei hij tot een aandenken aan deze plaats mede; dat zij u leren in het geluk God niet te vergeten en in ongeluk niet met God te twisten.. 18. Door de veelheid der kracht, de overmacht van God, is mijn kleed veranderd, ten gevolge van de gehele vermagering van mijn lichaam (zie Job 7:15; Job 19:20) ) hangt mijn opperkleed niet meer als vroeger met schone plooien om gezonde en krachtige leden, maar glad langs het ingevallen lichaam neer; Hij omgordt mij als de kraag mijns roks, gelijk die nauwe kraag, die om mijn hals sluit, daaraan vastkleeft, zo kleeft mij mijn opperkleed aan `t gehele lichaam.

Vers 19

19. Hij 1), de Almachtige, heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as 2).

1) Het is zeer karakteristiek, doch natuurlijk, dat Job dikwijls van God spreekt, zonder Hem te noemen, omdat voor den zwaar beproefde de verschrikkelijkste gedachte is, dat God zijn vijand en vervolger geworden is; daarom vermijdt hij den anders zo geliefden Naam van God in zulk een smartelijk verband te noemen..

Het doorsneed hem het harte, meer dan iets anders, dat God zich niet aan hem vertoonde. Hij vervoegde zich tot hem, en bad hem, maar kon geen gehoor verwerven; hij beriep zich op Hen, en ging voor Zijn stoel, maar er was geen vonnis te erlangen..

2) de huid van de Elephantiasis-zieken wordt eerst sterk rood gekleurd, vervolgens neemt zij ene zwarte kleur aan, er komen dan schubben als van vissen op, en de gekloofde, donkerkleurige oppervlakte des lichaams gelijkt aan de korst der aarde..

Hiermede wil Job zeggen, dat hij als een nietswaardige door God wordt behandeld, niet meer als een schepsel Zijner handen, maar als een iets, dat men, dewijl het geen waarde heeft, wegwerpt in de lucht, gelijk men met stof en as doet.

Vers 19

19. Hij 1), de Almachtige, heeft mij in het slijk geworpen, en ik ben gelijk geworden als stof en as 2).

1) Het is zeer karakteristiek, doch natuurlijk, dat Job dikwijls van God spreekt, zonder Hem te noemen, omdat voor den zwaar beproefde de verschrikkelijkste gedachte is, dat God zijn vijand en vervolger geworden is; daarom vermijdt hij den anders zo geliefden Naam van God in zulk een smartelijk verband te noemen..

Het doorsneed hem het harte, meer dan iets anders, dat God zich niet aan hem vertoonde. Hij vervoegde zich tot hem, en bad hem, maar kon geen gehoor verwerven; hij beriep zich op Hen, en ging voor Zijn stoel, maar er was geen vonnis te erlangen..

2) de huid van de Elephantiasis-zieken wordt eerst sterk rood gekleurd, vervolgens neemt zij ene zwarte kleur aan, er komen dan schubben als van vissen op, en de gekloofde, donkerkleurige oppervlakte des lichaams gelijkt aan de korst der aarde..

Hiermede wil Job zeggen, dat hij als een nietswaardige door God wordt behandeld, niet meer als een schepsel Zijner handen, maar als een iets, dat men, dewijl het geen waarde heeft, wegwerpt in de lucht, gelijk men met stof en as doet.

Vers 20

20. Ik schreie tot U, o God! om hulp, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta en wacht op verhoring, maar Gij acht niet 1) op mij; Gij staart als vijand aan.

1) Liever dan het woord "niet" uit het eerste gedeelte van den zin hier in te voegen, vertale men: Gij ziet mij aan. Job wil dan zeggen, dat het hem is, alsof God in bedenking staat, of Hij hem wil helpen of niet. De uitdrukking is ontleend aan iemand, die om hulpe gevraagd, wel den smekeling aanziet, maar op wiens gelaat is te lezen, dat de ellendige van hem geen hulp heeft te wachten. Job laat zich hier weer geheel en al door zijne ellende overheersen, en door zijn gevoel z overwinnen, dat het hem weer is, alsof God niets meer met hem te doen wil hebben. Vandaar dat hij in het volgende vers ook tot die harde uitdrukking komt, welke hij in zijn overstelping van smart doet horen.

Vers 20

20. Ik schreie tot U, o God! om hulp, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta en wacht op verhoring, maar Gij acht niet 1) op mij; Gij staart als vijand aan.

1) Liever dan het woord "niet" uit het eerste gedeelte van den zin hier in te voegen, vertale men: Gij ziet mij aan. Job wil dan zeggen, dat het hem is, alsof God in bedenking staat, of Hij hem wil helpen of niet. De uitdrukking is ontleend aan iemand, die om hulpe gevraagd, wel den smekeling aanziet, maar op wiens gelaat is te lezen, dat de ellendige van hem geen hulp heeft te wachten. Job laat zich hier weer geheel en al door zijne ellende overheersen, en door zijn gevoel z overwinnen, dat het hem weer is, alsof God niets meer met hem te doen wil hebben. Vandaar dat hij in het volgende vers ook tot die harde uitdrukking komt, welke hij in zijn overstelping van smart doet horen.

Vers 21

21. Gij zijt, in plaats van mij door verhoring des gebeds te vertroosten en mij bij te staan, veranderd van enen jegens mij zo goeden God, in enen wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand 1) wederstaat Gij mij hatelijk, Gij haat mij bitterlijk en toont dat in Uwe grote kracht. 1) O neen, mijn lieve Job! Dit zou nog veel zwaarder vallen! Geen schepsel, maar slechts een God kan de zwaarte van den Goddelijken arm verdragen. Gij, o gekruisigde Heere Jezus Christus! hebt alleen de sterkte van dezen arm kunnen dragen.

Gij zijt, zegt hij tegen den Allerhoogste (en dit is een wreed en ondankbaar gezegde), in enen wrede tegen mij veranderd. Vreemd is `t toch en zal het altoos blijven van den God der genade en den Vader aller ontferming en vertroosting, om ooit wreed te zijn jegens een enig zijner schepselen. Zijne barmhartigheden hebben geen einde, en houden nimmer op, vooral niet voor degenen, die hij als Zijne eigene kinderen en gunstgenoten aangenomen heeft. Job sprak hier derhalve zeer onredelijk en onbezonnen, zowel als ondankbaar. Doch het voeden van harde en strenge gedachten omtrent God, was de zonde, welke hem te dien tijde het lichtst omringde..

Vers 21

21. Gij zijt, in plaats van mij door verhoring des gebeds te vertroosten en mij bij te staan, veranderd van enen jegens mij zo goeden God, in enen wrede tegen mij; door de sterkte Uwer hand 1) wederstaat Gij mij hatelijk, Gij haat mij bitterlijk en toont dat in Uwe grote kracht. 1) O neen, mijn lieve Job! Dit zou nog veel zwaarder vallen! Geen schepsel, maar slechts een God kan de zwaarte van den Goddelijken arm verdragen. Gij, o gekruisigde Heere Jezus Christus! hebt alleen de sterkte van dezen arm kunnen dragen.

Gij zijt, zegt hij tegen den Allerhoogste (en dit is een wreed en ondankbaar gezegde), in enen wrede tegen mij veranderd. Vreemd is `t toch en zal het altoos blijven van den God der genade en den Vader aller ontferming en vertroosting, om ooit wreed te zijn jegens een enig zijner schepselen. Zijne barmhartigheden hebben geen einde, en houden nimmer op, vooral niet voor degenen, die hij als Zijne eigene kinderen en gunstgenoten aangenomen heeft. Job sprak hier derhalve zeer onredelijk en onbezonnen, zowel als ondankbaar. Doch het voeden van harde en strenge gedachten omtrent God, was de zonde, welke hem te dien tijde het lichtst omringde..

Vers 22

22. Gij heft mij op als een stoppel in den wind, Gij doet mij daarop rijden, voert mij door den stormwind weg, en Gij versmelt mij het wezen 1).

1) Het beeld is ontleend aan het rijden op den wind, gelijk dit op dichterlijke wijze van God en van machtigen onder de mensenkinderen wordt gezegd. Hier echter niet in gunstigen, maar in ongunstigen zin. De wind is hier niet het voertuig tot ere en overwinning, maar tot vernietiging. Daarom hebben ook onze Staten-Overzetters zo juist de laatste woorden overgezet, als gevolg van het doen rijden op den stormwind. Gevolg toch is, dat Job aan den dood wordt overgegeven, bezwijkt onder den machtigen arm Gods. Gij vernielt mij het wezen, wil hier zeggen, Gij vernietigt mij gans en al, zodat er niets van mij overblijft. Zijn gehele lichamelijke substantie zou verdwijnen.

Vers 22

22. Gij heft mij op als een stoppel in den wind, Gij doet mij daarop rijden, voert mij door den stormwind weg, en Gij versmelt mij het wezen 1).

1) Het beeld is ontleend aan het rijden op den wind, gelijk dit op dichterlijke wijze van God en van machtigen onder de mensenkinderen wordt gezegd. Hier echter niet in gunstigen, maar in ongunstigen zin. De wind is hier niet het voertuig tot ere en overwinning, maar tot vernietiging. Daarom hebben ook onze Staten-Overzetters zo juist de laatste woorden overgezet, als gevolg van het doen rijden op den stormwind. Gevolg toch is, dat Job aan den dood wordt overgegeven, bezwijkt onder den machtigen arm Gods. Gij vernielt mij het wezen, wil hier zeggen, Gij vernietigt mij gans en al, zodat er niets van mij overblijft. Zijn gehele lichamelijke substantie zou verdwijnen.

Vers 23

23. Want ik weet, welk doel Gij daarmee hebt, dat Gij mij zo heen en weer slingert; dit zoekt Gij a), dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden, het dodenrijk, de laatste woonplaats van alles wat leeft.

a) Hebrews 9:27

Hier zien wij, dat Job in die wijze, waarop hij vroeger tot God gesproken heeft, nog geenszins zonde ziet, daar toch integendeel die vroegere toon, hoewel minder sterk. toch nog altijd verstaanbaar streng klinkt.

Volgens sommigen Coccejus e.a., wil Job hier uitspreken, dat God hem wel zou doen sterven, maar toch ook weer uit den dood zou verlossen. Anderen, zoals Calvijn, zijn van gevoelen, dat Job hier den dood voorstelt als het einde der plagen, zodat hij geen hoop meer heeft, om nog eenmaal hersteld te worden in zijnen vroegeren geluksstaat. Wij voor ons verenigen ons volkomen met het laatste gevoelen. Job spreekt het hier zo stellig mogelijk uit, dat die smartelijke ziekte hem overkomt, opdat hij straks den dood zal sterven en verzameld worden tot de plaats, waar alle levenden zouden komen.

Vers 23

23. Want ik weet, welk doel Gij daarmee hebt, dat Gij mij zo heen en weer slingert; dit zoekt Gij a), dat Gij mij ter dood brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden, het dodenrijk, de laatste woonplaats van alles wat leeft.

a) Hebrews 9:27

Hier zien wij, dat Job in die wijze, waarop hij vroeger tot God gesproken heeft, nog geenszins zonde ziet, daar toch integendeel die vroegere toon, hoewel minder sterk. toch nog altijd verstaanbaar streng klinkt.

Volgens sommigen Coccejus e.a., wil Job hier uitspreken, dat God hem wel zou doen sterven, maar toch ook weer uit den dood zou verlossen. Anderen, zoals Calvijn, zijn van gevoelen, dat Job hier den dood voorstelt als het einde der plagen, zodat hij geen hoop meer heeft, om nog eenmaal hersteld te worden in zijnen vroegeren geluksstaat. Wij voor ons verenigen ons volkomen met het laatste gevoelen. Job spreekt het hier zo stellig mogelijk uit, dat die smartelijke ziekte hem overkomt, opdat hij straks den dood zal sterven en verzameld worden tot de plaats, waar alle levenden zouden komen.

Vers 24

24. VII. Job 30:24-Job 30:31. Deze troost is mij alleen overgebleven, dat er in het graf toch rust van het lijden zal zijn, vooral, wanneer men zelf medelijden met ongelukkigen gevoeld heeft. Mij trof het leed zo onverwacht, dat ik mijne weeklacht open moest uitspreken, en nu gelijk de dieren der woestijn klaagtonen uit, Mijn gehele lichaam verteert van koortshitte en al mijne vreugde is in klachten veranderd.

24. Ik weet het, een ellendige dood wacht mij; die kome spoedig. Hier is het lijden, maar Hij, de Almachtige, zal tot den aardhoop, den grafheuvel, de hand niet uitsteken 1); is hier bij henlieden geschrei in zijne verdrukking? Klaagt iemand in het graf over enige pijn door God hem aangedaan?

1) Dit vers heeft van oude tijden af zeer vele moeilijkheden aan de Uitleggers opgeleverd. Onze Statenvertaling heeft, wat het eerste gedeelte betreft, de Vulgata gevolgd. Anderen zetten over door: Geen gebed helpt, wanneer hij Zijn hand uitsteekt. Nog anderen: Maar in het neerstorten strekt men de hand nog uit (n.l. om hulp), en dan het tweede gedeelte: en heft in zijn ondergang nog daarom hulpgeschrei aan. De laatste vertaling komt het meest overeen met het volgende. Job wil dan zeggen, dat iemand, al is hij bewust, dat de dood er mee gemoeid is, al zal de dood hem het einde brengen van zijn plagen, hij toch nog niet zo van het leven vervreemd is, dat hij nog als ter letster ure niet uitziet naar redding.

Calvijn tekent bij deze woorden aan: "Maar de eenvoudige zin (sensa naturalis) is deze. Ook indien velen mij beklagen, zal niemand zijn hand kunnen uitstrekken, om mij hulpe te brengen, wanneer ik door den dood ben verdorven, nergens zal een reddende hand openbaar worden, alle menselijke hulp zal mij ontbreken."

Vers 24

24. VII. Job 30:24-Job 30:31. Deze troost is mij alleen overgebleven, dat er in het graf toch rust van het lijden zal zijn, vooral, wanneer men zelf medelijden met ongelukkigen gevoeld heeft. Mij trof het leed zo onverwacht, dat ik mijne weeklacht open moest uitspreken, en nu gelijk de dieren der woestijn klaagtonen uit, Mijn gehele lichaam verteert van koortshitte en al mijne vreugde is in klachten veranderd.

24. Ik weet het, een ellendige dood wacht mij; die kome spoedig. Hier is het lijden, maar Hij, de Almachtige, zal tot den aardhoop, den grafheuvel, de hand niet uitsteken 1); is hier bij henlieden geschrei in zijne verdrukking? Klaagt iemand in het graf over enige pijn door God hem aangedaan?

1) Dit vers heeft van oude tijden af zeer vele moeilijkheden aan de Uitleggers opgeleverd. Onze Statenvertaling heeft, wat het eerste gedeelte betreft, de Vulgata gevolgd. Anderen zetten over door: Geen gebed helpt, wanneer hij Zijn hand uitsteekt. Nog anderen: Maar in het neerstorten strekt men de hand nog uit (n.l. om hulp), en dan het tweede gedeelte: en heft in zijn ondergang nog daarom hulpgeschrei aan. De laatste vertaling komt het meest overeen met het volgende. Job wil dan zeggen, dat iemand, al is hij bewust, dat de dood er mee gemoeid is, al zal de dood hem het einde brengen van zijn plagen, hij toch nog niet zo van het leven vervreemd is, dat hij nog als ter letster ure niet uitziet naar redding.

Calvijn tekent bij deze woorden aan: "Maar de eenvoudige zin (sensa naturalis) is deze. Ook indien velen mij beklagen, zal niemand zijn hand kunnen uitstrekken, om mij hulpe te brengen, wanneer ik door den dood ben verdorven, nergens zal een reddende hand openbaar worden, alle menselijke hulp zal mij ontbreken."

Vers 25

25. Ik ten minste mag rust in het graf verwachten. a) Weende ik niet over hem, die harde dagen had? was mijne ziel niet beangst over den nooddruftige, 1).

a) Psalms 35:13,Psalms 35:14. Romans 12:15.

1) Hierdoor wil Job wijzen op hetgeen hij zelf vroeger had gedaan, hoe hij met de wenenden geweend had en beangst was geweest over de nooddruftigen. Hoe hij derhalve in plaats van hard tegen andere ellendigen geweest te zijn, juist medelijden met hen had gevoeld. En nu hij zelf in ellende verkeerde, waar vond hij zelf nu medelijden, En hoe meer hij hier in komt, hoe diep weemoediger zijn klagen is.

Vers 25

25. Ik ten minste mag rust in het graf verwachten. a) Weende ik niet over hem, die harde dagen had? was mijne ziel niet beangst over den nooddruftige, 1).

a) Psalms 35:13,Psalms 35:14. Romans 12:15.

1) Hierdoor wil Job wijzen op hetgeen hij zelf vroeger had gedaan, hoe hij met de wenenden geweend had en beangst was geweest over de nooddruftigen. Hoe hij derhalve in plaats van hard tegen andere ellendigen geweest te zijn, juist medelijden met hen had gevoeld. En nu hij zelf in ellende verkeerde, waar vond hij zelf nu medelijden, En hoe meer hij hier in komt, hoe diep weemoediger zijn klagen is.

Vers 26

26. Nochtans toen ik het goede verwachtte, en met recht, omdat ik vroom was, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, dat Zijn licht onafgebroken over mijne tent zou schijnen, zo kwam de donkerheid.

Vers 26

26. Nochtans toen ik het goede verwachtte, en met recht, omdat ik vroom was, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, dat Zijn licht onafgebroken over mijne tent zou schijnen, zo kwam de donkerheid.

Vers 27

27. Mijn ingewand ziedt van zielsangst en koortsgloed, en is niet stil, heeft gene rust; de dagen der verdrukking zijn mij voorgekomen als een overweldigend vijand.

Vers 27

27. Mijn ingewand ziedt van zielsangst en koortsgloed, en is niet stil, heeft gene rust; de dagen der verdrukking zijn mij voorgekomen als een overweldigend vijand.

Vers 28

28. Ik ga zwart, in rouwklederen, daarheen, ik word niet van de zon beschenen, de zon mijns heils heeft zich voor mij verborgen (zie Job 29:3); opstaande schreeuw ik in de gemeente 1), zelfs midden onder vele mensen kan ik niet blijven zitten, ik moet opstaan en het uitschreeuwen van smart.

1) Job geeft hier een overzicht over wat hem is geschied, en waar hij zegt, dat hij opstaande zijn klaaglied doet horen te midden van zijn omgeving, van allen, die hem kunnen horen, daar heeft hij niet de bedoeling, om recht te verkrijgen, gelijk sommigen menen, maar om de diepte van zijn lijden bekend te maken, en in dat bekend maken enige lafenis te vinden.

Vers 28

28. Ik ga zwart, in rouwklederen, daarheen, ik word niet van de zon beschenen, de zon mijns heils heeft zich voor mij verborgen (zie Job 29:3); opstaande schreeuw ik in de gemeente 1), zelfs midden onder vele mensen kan ik niet blijven zitten, ik moet opstaan en het uitschreeuwen van smart.

1) Job geeft hier een overzicht over wat hem is geschied, en waar hij zegt, dat hij opstaande zijn klaaglied doet horen te midden van zijn omgeving, van allen, die hem kunnen horen, daar heeft hij niet de bedoeling, om recht te verkrijgen, gelijk sommigen menen, maar om de diepte van zijn lijden bekend te maken, en in dat bekend maken enige lafenis te vinden.

Vers 29

29. a) Ik ben in mijn klagelijk gehuil den draken, den sjakals (Judges 15:5 ) een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen (Job 39:13, Micah 1:8. Isaiah 43:20).

a) Psalms 102:7.

Vers 29

29. a) Ik ben in mijn klagelijk gehuil den draken, den sjakals (Judges 15:5 ) een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen (Job 39:13, Micah 1:8. Isaiah 43:20).

a) Psalms 102:7.

Vers 30

30. a) Mijne huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorrigheid, is in het binnenste merg verdroogd van de koortshitte.

a) Psalms 119:83. Lamentations 4:8; Lamentations 5:10.

Over de klaagtonen van den struis deelt een Engels reiziger (Shaw) mede: Wanneer de struisen in den aanval tot een strijd zijn, maken zij een wild, woest en sissend geluid met hun opgeblazene kelen en snavels; wanneer de tegenstand gering is, hebben zij ene klokkende en kakelende stem, even als ons pluimgedierte; zij schijnen zich te verheugen over de vrees van hun tegenstanders en te lachen. Gedurende de eenzaamheid van den nacht is het, of hun stemorganen een geheel anderen toon verkregen hebben, zij verheffen dan dikwijls een klagend en afschuwelijk gedreun, dat somwijlen iets van het gebrul van een leeuw heeft en soms meer aan de hese stemmen van andere viervoetige dieren, bijzonder van het rund gelijkt. Ik heb ze dikwijls horen steunen, of zij de pijnlijkste smarten leden..

Vers 30

30. a) Mijne huid is zwart geworden over mij, en mijn gebeente is ontstoken van dorrigheid, is in het binnenste merg verdroogd van de koortshitte.

a) Psalms 119:83. Lamentations 4:8; Lamentations 5:10.

Over de klaagtonen van den struis deelt een Engels reiziger (Shaw) mede: Wanneer de struisen in den aanval tot een strijd zijn, maken zij een wild, woest en sissend geluid met hun opgeblazene kelen en snavels; wanneer de tegenstand gering is, hebben zij ene klokkende en kakelende stem, even als ons pluimgedierte; zij schijnen zich te verheugen over de vrees van hun tegenstanders en te lachen. Gedurende de eenzaamheid van den nacht is het, of hun stemorganen een geheel anderen toon verkregen hebben, zij verheffen dan dikwijls een klagend en afschuwelijk gedreun, dat somwijlen iets van het gebrul van een leeuw heeft en soms meer aan de hese stemmen van andere viervoetige dieren, bijzonder van het rund gelijkt. Ik heb ze dikwijls horen steunen, of zij de pijnlijkste smarten leden..

Vers 31

31. Hierom is mijne harp, cither, tot een rouwklage geworden, en mijn orgel, veldpijp of harp, tot een stem der wenenden. Waar anderen zich verheugen en zingen, is mij klagen en wenen verlichting geworden (Psalms 137:2).

Het is fijn en juist van den dichter, dat hij deze laatste en diepste klacht van Job in zulk ene weemoedige treurmuziek laat wegsterven..

Vers 31

31. Hierom is mijne harp, cither, tot een rouwklage geworden, en mijn orgel, veldpijp of harp, tot een stem der wenenden. Waar anderen zich verheugen en zingen, is mij klagen en wenen verlichting geworden (Psalms 137:2).

Het is fijn en juist van den dichter, dat hij deze laatste en diepste klacht van Job in zulk ene weemoedige treurmuziek laat wegsterven..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-30.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile