Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Job 35

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 35

Job 35:1.

ELIHU'S VERDERE REDE OVER GODS GERECHTIGHEID.

V. Job 35:1-Job 35:8. Ziet gij daarin uw recht en uwe gerechtigheid, dat gij het vruchteloze van de godzaligheid der mensen beweert? Zie slechts op naar den hogen hemel, zo moet gij u immers overtuigen, dat de mens met zijne vroomheid en met zijne zonden niet God, maar slechts zich zelven bevoordelen of schaden kan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 35

Job 35:1.

ELIHU'S VERDERE REDE OVER GODS GERECHTIGHEID.

V. Job 35:1-Job 35:8. Ziet gij daarin uw recht en uwe gerechtigheid, dat gij het vruchteloze van de godzaligheid der mensen beweert? Zie slechts op naar den hogen hemel, zo moet gij u immers overtuigen, dat de mens met zijne vroomheid en met zijne zonden niet God, maar slechts zich zelven bevoordelen of schaden kan.

Vers 1

1. Elihu wendt zich nu naar een tweede punt in Jobs aanval op Gods gerechtigheid en Zijne wereldregering; hij antwoordde verder, en zei:

Vers 1

1. Elihu wendt zich nu naar een tweede punt in Jobs aanval op Gods gerechtigheid en Zijne wereldregering; hij antwoordde verder, en zei:

Vers 2

2. Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijne gerechtigheid is meerder dan Gods. Bestaat daarin uwe vroomheid, dat gij deze lasterlijke redenen voortbrengt?

Vers 2

2. Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijne gerechtigheid is meerder dan Gods. Bestaat daarin uwe vroomheid, dat gij deze lasterlijke redenen voortbrengt?

Vers 3

3. Deze bewering toch hebt gij met andere woorden uitgesproken; want gij hebt gezegd (Job 9:22,Job 9:29; Job 21:7; Job 24:1; vgl. 34:9 zij, de gerechtigheid, u, uw persoon, baten? Wat meer voordeel zal ik daarmee, dat ik vroom ben, doen, dan met mijne zonde 1)? Ik toch vreesde den Heere en mij trof een lot, alsof ik een groot misdadiger ware geweest.

1) Wat Elihu Job hier verwijt, was niet woordelijk door Job uitgesproken, maar hij had het als het gevoelen der goddelozen voorgesteld. Echter uit wat hij in Job 9:22-Job 9:29 had gezegd, neemt Elihu aanleiding, om aldus tot hem te spreken, om hem tot boete te brengen, opdat hij zich niet met de goddelozen als op n lijn stelle. De vrienden (Job 35:4) zijn hier niet, Elifaz en de anderen, maar de goddelozen. Beter vertaling is dan ook, medegenoten.

Vers 3

3. Deze bewering toch hebt gij met andere woorden uitgesproken; want gij hebt gezegd (Job 9:22,Job 9:29; Job 21:7; Job 24:1; vgl. 34:9 zij, de gerechtigheid, u, uw persoon, baten? Wat meer voordeel zal ik daarmee, dat ik vroom ben, doen, dan met mijne zonde 1)? Ik toch vreesde den Heere en mij trof een lot, alsof ik een groot misdadiger ware geweest.

1) Wat Elihu Job hier verwijt, was niet woordelijk door Job uitgesproken, maar hij had het als het gevoelen der goddelozen voorgesteld. Echter uit wat hij in Job 9:22-Job 9:29 had gezegd, neemt Elihu aanleiding, om aldus tot hem te spreken, om hem tot boete te brengen, opdat hij zich niet met de goddelozen als op n lijn stelle. De vrienden (Job 35:4) zijn hier niet, Elifaz en de anderen, maar de goddelozen. Beter vertaling is dan ook, medegenoten.

Vers 4

4. Ik zal u antwoord geven op die bewering en uwen vrienden met u 1), den goddelozen, met wie gij u door die redenen hebt gelijk gesteld (Job 34:8,Job 34:36), uwen geestverwanten.

1) Hij had iets te zeggen, hetwelk Job en al zijne vrienden, allen, die eveneens dachten, gelijk hij, in deze kon doen stilzwijgen, omdat God namelijk meer was dan een mens, een waarheid van grote nuttigheid, vooral om te doen zien, dat God aan niemand iets verplicht was. De grootste mensen kunnen schuldenaars van de geringsten zijn, maar daar is ene oneindige ongelijkheid tussen God en de mensen, en de Allerhoogste kan onmogelijk enig nut of voordeel van enig schepsel ontvangen. En daarom kan men niet onderstellen, dat Hij omtrent iemand iets verplicht zij. En zo hij door Zijne genaderijke inzichten en beloften ergens toe gehouden is, is Hij zulks eeuwiglijk aan Zijne trouw en waarheid en aan Zich zelven verplicht..

Vers 4

4. Ik zal u antwoord geven op die bewering en uwen vrienden met u 1), den goddelozen, met wie gij u door die redenen hebt gelijk gesteld (Job 34:8,Job 34:36), uwen geestverwanten.

1) Hij had iets te zeggen, hetwelk Job en al zijne vrienden, allen, die eveneens dachten, gelijk hij, in deze kon doen stilzwijgen, omdat God namelijk meer was dan een mens, een waarheid van grote nuttigheid, vooral om te doen zien, dat God aan niemand iets verplicht was. De grootste mensen kunnen schuldenaars van de geringsten zijn, maar daar is ene oneindige ongelijkheid tussen God en de mensen, en de Allerhoogste kan onmogelijk enig nut of voordeel van enig schepsel ontvangen. En daarom kan men niet onderstellen, dat Hij omtrent iemand iets verplicht zij. En zo hij door Zijne genaderijke inzichten en beloften ergens toe gehouden is, is Hij zulks eeuwiglijk aan Zijne trouw en waarheid en aan Zich zelven verplicht..

Vers 5

5. Bemerk 1) den hemel en zie op naar den verheven troon des Almachtigen; en aanschouw de bovenste wolken! zij zijn hoger dan gij.Welk een afstand tussen ons en dien troon! (Isaiah 57:15).

1) Elihu leidt Job op tot de hoogheid Gods, dat God verheven is boven al wat op de aarde plaats heeft. In dit en in de volgende verzen spreekt hij het uit, dat God voor Zich zelven geen nut heeft van het wandelen op Zijne wegen en de bozen niet behoeft te straffen, om Zichzelf te verdedigen tegenover de goddelozen.

Hij is de Hoge en Verhevene, die daar troont boven lucht en wolken. Zijn eer en aanzien wordt er niet door verhoogd, als het nietig mensenkind Hem prijst. Zijn eer en aanzien wordt niet in het minst verduisterd als de goddelozen Hem de eer van Zijn Naam roven.

Dit wil Elihu Job doen verstaan, opdat hij zwijge, opdat hij in de schuld valle, al zijn nietigheid erkenne tegenover zulk een hogen God.

Vers 5

5. Bemerk 1) den hemel en zie op naar den verheven troon des Almachtigen; en aanschouw de bovenste wolken! zij zijn hoger dan gij.Welk een afstand tussen ons en dien troon! (Isaiah 57:15).

1) Elihu leidt Job op tot de hoogheid Gods, dat God verheven is boven al wat op de aarde plaats heeft. In dit en in de volgende verzen spreekt hij het uit, dat God voor Zich zelven geen nut heeft van het wandelen op Zijne wegen en de bozen niet behoeft te straffen, om Zichzelf te verdedigen tegenover de goddelozen.

Hij is de Hoge en Verhevene, die daar troont boven lucht en wolken. Zijn eer en aanzien wordt er niet door verhoogd, als het nietig mensenkind Hem prijst. Zijn eer en aanzien wordt niet in het minst verduisterd als de goddelozen Hem de eer van Zijn Naam roven.

Dit wil Elihu Job doen verstaan, opdat hij zwijge, opdat hij in de schuld valle, al zijn nietigheid erkenne tegenover zulk een hogen God.

Vers 6

6. Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? wat kwaads kunt gij daardoor dien verhevenen God aandoen? indien uwe overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem 1), den eeuwig zaligen God? wat schade is het voor Zijne volzaligheid? (Acts 17:15).

1) Laten wij derhalve wel weten, dat God ons niet wil straffen wegens onze zonde, uit eeuwigen nijd tegen ons, of, om Zich te wreken, zoals de mens doet, die beledigd is. De mens nu, wanneer hij beledigd is, wanneer hij smaad heeft verduurd, wanneer hem alles ontroofd is, zoekt naar redenen, waarom hij zich zou kunnen wreken. God, zeg ik, wordt niet door dergelijke overwegingen bewogen. Waarom dreigt Hij ons dan? Dewijl hij niet wil, dat wij verloren gaan, toont Hij de zorg, welke Hij voor ons heil koestert. Ondertussen, indien hij ons straft, openbaart Hij daarmee Zijne rechtvaardigheid..

Vers 6

6. Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? wat kwaads kunt gij daardoor dien verhevenen God aandoen? indien uwe overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem 1), den eeuwig zaligen God? wat schade is het voor Zijne volzaligheid? (Acts 17:15).

1) Laten wij derhalve wel weten, dat God ons niet wil straffen wegens onze zonde, uit eeuwigen nijd tegen ons, of, om Zich te wreken, zoals de mens doet, die beledigd is. De mens nu, wanneer hij beledigd is, wanneer hij smaad heeft verduurd, wanneer hem alles ontroofd is, zoekt naar redenen, waarom hij zich zou kunnen wreken. God, zeg ik, wordt niet door dergelijke overwegingen bewogen. Waarom dreigt Hij ons dan? Dewijl hij niet wil, dat wij verloren gaan, toont Hij de zorg, welke Hij voor ons heil koestert. Ondertussen, indien hij ons straft, openbaart Hij daarmee Zijne rechtvaardigheid..

Vers 7

7. a) Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem, den Algenoegzame in Zich zelven, of wat voordeel ontvangt Hij, die alles bezit, uit uwe hand?

a) Job 22:2. Psalms 16:2. Romans 11:35.

Vers 7

7. a) Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem, den Algenoegzame in Zich zelven, of wat voordeel ontvangt Hij, die alles bezit, uit uwe hand?

a) Job 22:2. Psalms 16:2. Romans 11:35.

Vers 8

8. Uwe goddeloosheid, indien gij goddeloos waart, zou zijn tegen uzelven en tegen enen man, gelijk gij zijt, maar God kunt gij er gene genade mede doen, en uwe gerechtigheid moet voor u, een mensenkind, ten zegen zijn. Dwaas is dus uwe bewering, dat het voor den mens gelijk is, of hij rechtvaardige is, dan of hij goddeloos is (vgl. Job 7:20; Job 22:2).

In Job 7:20 heeft Job ene dergelijke gedachte uitgesproken maar morrend en om zijne eigene zonde te verkleinen. Elifaz heeft er het besluit uit getrokken, dat ieder, die lijdt, om verborgene zware zonden gestraft wordt. Elihu neemt ditzelfde weer op, en toont aan, welk ene diepe waarheid, welk een grote troost er in gelegen is. (Si duo idem dicunt, non est idem)..

9.

VI. Job 35:9-Job 35:16. Dat echter vele arme verdrukten te vergeefs om redding roepen heeft daarin zijne oorzaak, dat zij wel over het onrecht klagen, maar niet ernstig naar God vragen, en met hartelijk gebed tot Hem smeken. Ook gij, Job, klaagt ten onrechte over het niet verhoord worden van uw gebed. Uwe zaak is den Heere wel bekend, en Hij zal u redden, zodra gij geduldig hem verbeidt. In plaats daarvan stapelt gij nutteloze redenen op elkaar. 9. Van waar is het dan, dat menigeen klaagt over onderdrukking? Van wege hun grootheid, van wege de grootheid der verdrukkingen doen zij de onderdrukten roepen 1); zij, de ellendigen, schreeuwen van wege den arm der groten. Ik betwijfel het niet, dat er veel ellende is ook van godvrezenden en veel geroep tot God;

1) Of, van wege de menigte der verdrukkingen roept men. Elihu erkent, dat er veel ellende heerst, dat de bozen en goddelozen veel onrecht plegen, dat er veel tranen worden vergoten van wege de macht der tirannen. Maar dat God niet verlost, is niet, omdat Hij een ledig toeschouwer is van de ellende, niet straffen wil, wie onrecht pleegt, maar het komt, dewijl de ellendigen zich niet wenden tot God, Hem erkennen als hun Schepper en Onderhouder en Bestuurder.

Ook hier wordt het ons geleerd, dat God wel weet, welke onze behoeften en noden zijn, maar eveneens, dat Hij gevraagd wil zijn om vervulling er van. En eveneens, dat hij eist een verbroken en verslagen hart.

Vers 8

8. Uwe goddeloosheid, indien gij goddeloos waart, zou zijn tegen uzelven en tegen enen man, gelijk gij zijt, maar God kunt gij er gene genade mede doen, en uwe gerechtigheid moet voor u, een mensenkind, ten zegen zijn. Dwaas is dus uwe bewering, dat het voor den mens gelijk is, of hij rechtvaardige is, dan of hij goddeloos is (vgl. Job 7:20; Job 22:2).

In Job 7:20 heeft Job ene dergelijke gedachte uitgesproken maar morrend en om zijne eigene zonde te verkleinen. Elifaz heeft er het besluit uit getrokken, dat ieder, die lijdt, om verborgene zware zonden gestraft wordt. Elihu neemt ditzelfde weer op, en toont aan, welk ene diepe waarheid, welk een grote troost er in gelegen is. (Si duo idem dicunt, non est idem)..

9.

VI. Job 35:9-Job 35:16. Dat echter vele arme verdrukten te vergeefs om redding roepen heeft daarin zijne oorzaak, dat zij wel over het onrecht klagen, maar niet ernstig naar God vragen, en met hartelijk gebed tot Hem smeken. Ook gij, Job, klaagt ten onrechte over het niet verhoord worden van uw gebed. Uwe zaak is den Heere wel bekend, en Hij zal u redden, zodra gij geduldig hem verbeidt. In plaats daarvan stapelt gij nutteloze redenen op elkaar. 9. Van waar is het dan, dat menigeen klaagt over onderdrukking? Van wege hun grootheid, van wege de grootheid der verdrukkingen doen zij de onderdrukten roepen 1); zij, de ellendigen, schreeuwen van wege den arm der groten. Ik betwijfel het niet, dat er veel ellende is ook van godvrezenden en veel geroep tot God;

1) Of, van wege de menigte der verdrukkingen roept men. Elihu erkent, dat er veel ellende heerst, dat de bozen en goddelozen veel onrecht plegen, dat er veel tranen worden vergoten van wege de macht der tirannen. Maar dat God niet verlost, is niet, omdat Hij een ledig toeschouwer is van de ellende, niet straffen wil, wie onrecht pleegt, maar het komt, dewijl de ellendigen zich niet wenden tot God, Hem erkennen als hun Schepper en Onderhouder en Bestuurder.

Ook hier wordt het ons geleerd, dat God wel weet, welke onze behoeften en noden zijn, maar eveneens, dat Hij gevraagd wil zijn om vervulling er van. En eveneens, dat hij eist een verbroken en verslagen hart.

Vers 10

10. Maar Hij kan hen niet verhoren, want niemand verootmoedigt zich in waarheid voor Hem, en zegt: Waar is God, mijn Maker?Indien ik Hem slechts bezit, Zijne nabijheid geniet, dan is alle lijden niets, want Hij is het, die de psalmen geeft in den nacht, die ook te midden van diepe smart een vrolijk hart maakt, en lofliederen ter ere Zijns naams in den mond legt: Zijne genade alleen, Zijne nabijheid weegt tegen al het lijden op.

Vers 10

10. Maar Hij kan hen niet verhoren, want niemand verootmoedigt zich in waarheid voor Hem, en zegt: Waar is God, mijn Maker?Indien ik Hem slechts bezit, Zijne nabijheid geniet, dan is alle lijden niets, want Hij is het, die de psalmen geeft in den nacht, die ook te midden van diepe smart een vrolijk hart maakt, en lofliederen ter ere Zijns naams in den mond legt: Zijne genade alleen, Zijne nabijheid weegt tegen al het lijden op.

Vers 11

11. Wie bidt alzo tot Hem, die ons toch geleerder maakt dan de beesten der aarde, die tot Hem, den enigen Helper, roepen (Psalms 104:21. Joel 1:20) en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels 1), dat Hem aanroept (Psalms 147:9)? Voor den mens, die een redelijk verstand ontvangen heeft, is het dan ene ontzettende zonde Hem niet te dienen en lief te hebben.

1) Elihu treft hier een vergelijking tussen den mens en het dier. Zowel de mens als het dier is door God geschapen, maar de mens met een redelijk verstand en een sprekende tong. Indien nu de jonge raven roepen tot den Heere, hun Schepper, indien nu het wild gedierte zijn stem verheft tot God, die het gemaakt heeft, hoeveel te meer is het dan van den mens te eisen, dat hij in zijne noden zich wendt tot Hem, die hem geschapen heeft. Maar helaas, dat is niet het bestaan van den natuurlijken mens, hij verwacht het niet van den Heere en zo hij nog roept, het is niet een gebed uit de diepte, maar een prevelen der lippen. En zulk een roepen wordt niet door God Almachtig verhoord.

Vers 11

11. Wie bidt alzo tot Hem, die ons toch geleerder maakt dan de beesten der aarde, die tot Hem, den enigen Helper, roepen (Psalms 104:21. Joel 1:20) en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels 1), dat Hem aanroept (Psalms 147:9)? Voor den mens, die een redelijk verstand ontvangen heeft, is het dan ene ontzettende zonde Hem niet te dienen en lief te hebben.

1) Elihu treft hier een vergelijking tussen den mens en het dier. Zowel de mens als het dier is door God geschapen, maar de mens met een redelijk verstand en een sprekende tong. Indien nu de jonge raven roepen tot den Heere, hun Schepper, indien nu het wild gedierte zijn stem verheft tot God, die het gemaakt heeft, hoeveel te meer is het dan van den mens te eisen, dat hij in zijne noden zich wendt tot Hem, die hem geschapen heeft. Maar helaas, dat is niet het bestaan van den natuurlijken mens, hij verwacht het niet van den Heere en zo hij nog roept, het is niet een gebed uit de diepte, maar een prevelen der lippen. En zulk een roepen wordt niet door God Almachtig verhoord.

Vers 12

12. Daar of, dan roepen zij, wier hart verre van God is, in den nood tot Hem a); maar Hij antwoordt niet, van wege den hoogmoed der bozen; de Almachtige hoort niet, omdat er geen verbroken hart is.

a) Job 27:9. Proverbs 1:28; Proverbs 15:29. Isaiah 1:15. Jeremiah 11:11. John 9:31. 13. Gewis zal God de ijdelheid 1) niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen, in overweging nemen, Hij zal gene bede verhoren van hem, wiens hart zonder berouw en geloof is.

1) In het Hebreeën ak-schaw. Beter: Slechts ledige schijn. De bedoeling is, dat God geen gebed verhoort, waaraan het wezen ontbreekt, wat slechts schijn is, ledige schijn. Het woord in den grondtekst geeft aan, iets, waaraan alle wezenlijkheid ontbreekt. Een waar gebed komt voort uit een gebroken hart, uit een hart, wat zichzelf als niets heeft leren achten en God zeer hoog. Een ijdel en schijngebed gaat geheel buiten het hart om; en daarom komt het niet tot de oren van dien Heilige en Rechtvaardige, voor en bij Wie alles werkelijkheid is.

Vers 12

12. Daar of, dan roepen zij, wier hart verre van God is, in den nood tot Hem a); maar Hij antwoordt niet, van wege den hoogmoed der bozen; de Almachtige hoort niet, omdat er geen verbroken hart is.

a) Job 27:9. Proverbs 1:28; Proverbs 15:29. Isaiah 1:15. Jeremiah 11:11. John 9:31. 13. Gewis zal God de ijdelheid 1) niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen, in overweging nemen, Hij zal gene bede verhoren van hem, wiens hart zonder berouw en geloof is.

1) In het Hebreeën ak-schaw. Beter: Slechts ledige schijn. De bedoeling is, dat God geen gebed verhoort, waaraan het wezen ontbreekt, wat slechts schijn is, ledige schijn. Het woord in den grondtekst geeft aan, iets, waaraan alle wezenlijkheid ontbreekt. Een waar gebed komt voort uit een gebroken hart, uit een hart, wat zichzelf als niets heeft leren achten en God zeer hoog. Een ijdel en schijngebed gaat geheel buiten het hart om; en daarom komt het niet tot de oren van dien Heilige en Rechtvaardige, voor en bij Wie alles werkelijkheid is.

Vers 14

14. Ook gij, o Job, klaagt dat gij niet verhoord wordt. Ik herinner mij, dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen, dat de Heere Zich niet aan u zou openbaren, hoe gij ook tot Hem riept. Er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht; uwe zaak, waarover gij meent, dat Hij zich niet bekommert, ligt voor Hem; wacht gij dan op Hem; wacht met geduld en vertrouwen en ootmoedig gebed; Hij toont eens, wie Zijne kinderen zijn.

Vers 14

14. Ook gij, o Job, klaagt dat gij niet verhoord wordt. Ik herinner mij, dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen, dat de Heere Zich niet aan u zou openbaren, hoe gij ook tot Hem riept. Er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht; uwe zaak, waarover gij meent, dat Hij zich niet bekommert, ligt voor Hem; wacht gij dan op Hem; wacht met geduld en vertrouwen en ootmoedig gebed; Hij toont eens, wie Zijne kinderen zijn.

Vers 15

15. Maar nu, dewijl het niets is, tot niets niet tot berouw en bekering geleid heeft, dat Hij in zijn toorn Job bezocht, gestraft, heeft 1), en Hij hem niet zeer in overvloed 2) doorkend heeft, God niet gekend heeft als degene, die hem ene verborgene zonde wilde leren kennen en bezocht;

1) Dit was de reden, waarom Job het einde zijner ellende niet zag, omdat hij niet derwijze op God vertrouwde. Daarom had nu deze bezoeking, die hij eerst met genoegen en bedaardheid ontving, als een blijk van Gods liefde, ten leste te veel bitterheid en ongenoegen in hem verkregen. En nu bezoekt God hem ook in Zijnen toorn, omdat hij zulke snode en verkeerde gedachten van Hem gemaakt had. Indien er enig mengsel van Gods toorn zich in onze ellenden vertoont, zo is zulks, omdat wij zelven ons, onder de verdrukkingen niet betamelijk gedragen met God twisten, ongeduldig zijn en Zijne Voorzienigheid wantrouwen. Dit was het geval met Job..

Schoon Job nu klaagde, dat hij zijne verlossing niet zag voortkomen, moest hij echter niet besluiten, dat God onrechtvaardig ware, en geen acht gave op de ondermaanse zaken; maar hij behoorde veel liever met geduld den tijd van des Heren oordeel af te wachten.

2) In het Hebreeën Bafasch. Het woord komt slechts eenmaal voor. De Staten-Overzetters hebben de vertaling der Joodse geleerden gevolgd. Maar deze geeft hier geen zin. In verband met het stamverwant Arabisch betekent het, overmoed, trotsheid, zelfverheffing. En die betekenis moeten we hier hebben. Betere vertaling van het laatste gedeelte is dan ook: Zou Hij niet zeer goed weten de zelfverheffing. n.l. van Job? Elihu wil zeggen, dat, ofschoon de toorn van Job ongestraft is gebleven, God toch zijn zelfverheffing heeft gezien, als, zoals het volgende vers het uitdrukt, Job in ijdelheid ijdele dingen, die voor Gods rechtbank niet bestaan kunnen, heeft gesproken. Schultens leest dus: Nu echter, omdat het niet is, dat God het onrecht van Job bezoekt, en dat hij, al te opgeblazen, dit niet erkennen wil, daarom heeft hij zijn mond in ijdelheid opengedaan.

Vers 15

15. Maar nu, dewijl het niets is, tot niets niet tot berouw en bekering geleid heeft, dat Hij in zijn toorn Job bezocht, gestraft, heeft 1), en Hij hem niet zeer in overvloed 2) doorkend heeft, God niet gekend heeft als degene, die hem ene verborgene zonde wilde leren kennen en bezocht;

1) Dit was de reden, waarom Job het einde zijner ellende niet zag, omdat hij niet derwijze op God vertrouwde. Daarom had nu deze bezoeking, die hij eerst met genoegen en bedaardheid ontving, als een blijk van Gods liefde, ten leste te veel bitterheid en ongenoegen in hem verkregen. En nu bezoekt God hem ook in Zijnen toorn, omdat hij zulke snode en verkeerde gedachten van Hem gemaakt had. Indien er enig mengsel van Gods toorn zich in onze ellenden vertoont, zo is zulks, omdat wij zelven ons, onder de verdrukkingen niet betamelijk gedragen met God twisten, ongeduldig zijn en Zijne Voorzienigheid wantrouwen. Dit was het geval met Job..

Schoon Job nu klaagde, dat hij zijne verlossing niet zag voortkomen, moest hij echter niet besluiten, dat God onrechtvaardig ware, en geen acht gave op de ondermaanse zaken; maar hij behoorde veel liever met geduld den tijd van des Heren oordeel af te wachten.

2) In het Hebreeën Bafasch. Het woord komt slechts eenmaal voor. De Staten-Overzetters hebben de vertaling der Joodse geleerden gevolgd. Maar deze geeft hier geen zin. In verband met het stamverwant Arabisch betekent het, overmoed, trotsheid, zelfverheffing. En die betekenis moeten we hier hebben. Betere vertaling van het laatste gedeelte is dan ook: Zou Hij niet zeer goed weten de zelfverheffing. n.l. van Job? Elihu wil zeggen, dat, ofschoon de toorn van Job ongestraft is gebleven, God toch zijn zelfverheffing heeft gezien, als, zoals het volgende vers het uitdrukt, Job in ijdelheid ijdele dingen, die voor Gods rechtbank niet bestaan kunnen, heeft gesproken. Schultens leest dus: Nu echter, omdat het niet is, dat God het onrecht van Job bezoekt, en dat hij, al te opgeblazen, dit niet erkennen wil, daarom heeft hij zijn mond in ijdelheid opengedaan.

Vers 16

16. Zo heeft Job in ijdelheid zijnen mond geopend, als hij de rechtvaardigheid Gods berispte, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd 1), daar hij noch zijn eigen hart, noch Gods grootheid en volmaaktheid begreep.

1) Hij veroordeelde hem niet, gelijk het andere drietal gedaan had, als een geveinsde, als een huichelaar, maar beschuldigde hem alleen met de zonde van Mozes, dat hij namelijk onbedachtelijk met zijne lippen gesproken had, wanneer zijn geest verbitterd was. En als wij te eniger tijd zo handelen. dan is het een gunst, dat men ons zulks onder het oog brengt, en dan moeten wij, evenals Job hier ter plaatse doet, zulks met een lijdzaamheid en vriendelijkheid verdragen en niet herhalen, maar weer intrekken, wat verkeerdelijk of kwalijk gezegd mocht wezen..

Vers 16

16. Zo heeft Job in ijdelheid zijnen mond geopend, als hij de rechtvaardigheid Gods berispte, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd 1), daar hij noch zijn eigen hart, noch Gods grootheid en volmaaktheid begreep.

1) Hij veroordeelde hem niet, gelijk het andere drietal gedaan had, als een geveinsde, als een huichelaar, maar beschuldigde hem alleen met de zonde van Mozes, dat hij namelijk onbedachtelijk met zijne lippen gesproken had, wanneer zijn geest verbitterd was. En als wij te eniger tijd zo handelen. dan is het een gunst, dat men ons zulks onder het oog brengt, en dan moeten wij, evenals Job hier ter plaatse doet, zulks met een lijdzaamheid en vriendelijkheid verdragen en niet herhalen, maar weer intrekken, wat verkeerdelijk of kwalijk gezegd mocht wezen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-35.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile