Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 36

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 36

Job 36:1.

VERDER BEWIJS VAN GODS RECHTVAARDIGHEID, ALMACHT EN WIJSHEID.

In zijne bewonderingswaardige derde rede (Job 36:1, 37), stijgt Elihu tot den hoogsten trap in hetgeen hij aan Job tot zijne bestraffing en wederoprichting te zeggen heeft. Hij wendt zich daarin tot de derde voorname zonde van Job, dat hij tussen de Goddelijke Almacht en Goedheid een tweespalt gesteld heeft en de eerste heeft voorgesteld als willekeur, die doet, wat in de gedachten komt. Uit de geschiedenis der mensen, zowel als uit de uitgestrekte natuur, brengt hij overeenstemmende voorbeelden bij van de eenheid der almacht, liefde en rechtvaardigheid Gods, Nog eens stelt hij het lijden der verzoeking voor als een werk van de ontfermende, reddende zondaarsliefde van God, dat ten doel heeft de rechtvaardigen van hun verborgene boezemzonden te reinigen. Hij dringt Job zulk een genadig welbehagen Gods gewillig te dragen en zich niet door de hitte van het louterende vuur te laten drijven tot hoon tegen den heiligen God, en tot afval van Hem. Terwijl hij de eenheid van almacht en liefde prijst, vertonen zich aan den horizon de eerste sporen van een naderend onweder. Nu schildert hij "door heilige vreze en eerbied voor den naderenden, verheven God vervuld in grootse, verhevene, afgebrokenen beelden, met ene stem, die onder de macht der verwondering voor de heerlijkheid van den groten God, die zich steeds meer ontvouwt, steeds meer blijft steken," de grootheid van den almachtigen en toch ontfermenden God: hij vermaant Job nog eens tot ernstige verootmoediging en zwijgt, om aan God de daadwerkelijke beslissing over te laten.

I. Job 36:1-Job 36:12. nog verder moet ik God tegenover u rechtvaardigen. Ik zal daartoe de middelen uit de wijde wereld nemen en gij zult zuivere waarheid van mij horen. De machtige God versmaadt den armen mens niet; Hij trekt zich de vromen tegenover de goddelozen aan en brengt hen tot geluk. Wanneer zij echter door den nood getroffen worden, zo wil God hen daardoor van overmoed reinigen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 36

Job 36:1.

VERDER BEWIJS VAN GODS RECHTVAARDIGHEID, ALMACHT EN WIJSHEID.

In zijne bewonderingswaardige derde rede (Job 36:1, 37), stijgt Elihu tot den hoogsten trap in hetgeen hij aan Job tot zijne bestraffing en wederoprichting te zeggen heeft. Hij wendt zich daarin tot de derde voorname zonde van Job, dat hij tussen de Goddelijke Almacht en Goedheid een tweespalt gesteld heeft en de eerste heeft voorgesteld als willekeur, die doet, wat in de gedachten komt. Uit de geschiedenis der mensen, zowel als uit de uitgestrekte natuur, brengt hij overeenstemmende voorbeelden bij van de eenheid der almacht, liefde en rechtvaardigheid Gods, Nog eens stelt hij het lijden der verzoeking voor als een werk van de ontfermende, reddende zondaarsliefde van God, dat ten doel heeft de rechtvaardigen van hun verborgene boezemzonden te reinigen. Hij dringt Job zulk een genadig welbehagen Gods gewillig te dragen en zich niet door de hitte van het louterende vuur te laten drijven tot hoon tegen den heiligen God, en tot afval van Hem. Terwijl hij de eenheid van almacht en liefde prijst, vertonen zich aan den horizon de eerste sporen van een naderend onweder. Nu schildert hij "door heilige vreze en eerbied voor den naderenden, verheven God vervuld in grootse, verhevene, afgebrokenen beelden, met ene stem, die onder de macht der verwondering voor de heerlijkheid van den groten God, die zich steeds meer ontvouwt, steeds meer blijft steken," de grootheid van den almachtigen en toch ontfermenden God: hij vermaant Job nog eens tot ernstige verootmoediging en zwijgt, om aan God de daadwerkelijke beslissing over te laten.

I. Job 36:1-Job 36:12. nog verder moet ik God tegenover u rechtvaardigen. Ik zal daartoe de middelen uit de wijde wereld nemen en gij zult zuivere waarheid van mij horen. De machtige God versmaadt den armen mens niet; Hij trekt zich de vromen tegenover de goddelozen aan en brengt hen tot geluk. Wanneer zij echter door den nood getroffen worden, zo wil God hen daardoor van overmoed reinigen.

Vers 1

1. Nadat Elihu een tijdlang gezwegen, doch te vergeefs op ene beantwoording van Job gewacht had, ging hij nog voort, en zei:

Vers 1

1. Nadat Elihu een tijdlang gezwegen, doch te vergeefs op ene beantwoording van Job gewacht had, ging hij nog voort, en zei:

Vers 2

2. Verbeid mij een weinig, schenk mij nog een ogenblik gehoor en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn, dat er nog meer te zeggen is ter verdediging van God, tegenover uwe dwaze redeneringen omtrent Zijn bestuur.

Vers 2

2. Verbeid mij een weinig, schenk mij nog een ogenblik gehoor en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn, dat er nog meer te zeggen is ter verdediging van God, tegenover uwe dwaze redeneringen omtrent Zijn bestuur.

Vers 3

3. Ik zal mijn gevoelen van verre, van den grond af ophalen1) u den gansen aard en samenhang van Gods handelwijze met de mensen ontvouwen en ik zal mijnen Schepper gerechtigheid toewijzen, ik zal niet dulden, dat ene enkele smet op mijnen God geworpen worde, ik zal mijn Schepper recht verschaffen.

1) Hier wil hij zeggen, dat hij niet bij de oppervlakte der dingen zal blijven, maar diep zal indringen in den aard en samenhang van Gods handelingen met de mensen. Het is Elihu om de ere Gods te doen. De glorie van Gods heerlijk Wezen gaat hem zeer na ter harte, en daarom zal hij zijn uiterste krachten inspannen, al zijne gaven besteden, die hij van zijn God ontving, om het recht Gods te verdedigen en de eer van zijn Schepper te verheerlijken. Hij verzekert dan ook, dat hij oprecht is, in den zin, dat, wat hij zal spreken, geheel in overeenstemming is met de waarheid, ja niets dan waarheid is. Calvijn tekent hierbij aan: Het is alsof hij zeggen wil: Gij zult merken, dat ik een Doctor ben, waarop gij u verlaten kunt. (Senties me esse Doctorem fidelem).

Vers 3

3. Ik zal mijn gevoelen van verre, van den grond af ophalen1) u den gansen aard en samenhang van Gods handelwijze met de mensen ontvouwen en ik zal mijnen Schepper gerechtigheid toewijzen, ik zal niet dulden, dat ene enkele smet op mijnen God geworpen worde, ik zal mijn Schepper recht verschaffen.

1) Hier wil hij zeggen, dat hij niet bij de oppervlakte der dingen zal blijven, maar diep zal indringen in den aard en samenhang van Gods handelingen met de mensen. Het is Elihu om de ere Gods te doen. De glorie van Gods heerlijk Wezen gaat hem zeer na ter harte, en daarom zal hij zijn uiterste krachten inspannen, al zijne gaven besteden, die hij van zijn God ontving, om het recht Gods te verdedigen en de eer van zijn Schepper te verheerlijken. Hij verzekert dan ook, dat hij oprecht is, in den zin, dat, wat hij zal spreken, geheel in overeenstemming is met de waarheid, ja niets dan waarheid is. Calvijn tekent hierbij aan: Het is alsof hij zeggen wil: Gij zult merken, dat ik een Doctor ben, waarop gij u verlaten kunt. (Senties me esse Doctorem fidelem).

Vers 4

4. Want voorwaar mijne woorden zullen gene valsheid, leugen zijn, gelijk die der drie vrienden (Job 3:7,Job 3:8 ); een, die oprecht is van gevoelen, is bij u; ik haat het bedrog en mijne kennis van God is door ervaring beproefd en gereinigd.

Vers 4

4. Want voorwaar mijne woorden zullen gene valsheid, leugen zijn, gelijk die der drie vrienden (Job 3:7,Job 3:8 ); een, die oprecht is van gevoelen, is bij u; ik haat het bedrog en mijne kennis van God is door ervaring beproefd en gereinigd.

Vers 5

5. a) Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet het geringste onder Zijne schepselen: geweldig is Hij in kracht des harten, in wijsheid, die de harten en nieren proeft, zodat Hij recht en onrecht grondig doorziet, en in liefde ook het recht van den zwakke aanneemt.

a) Job 9:4; Job 12:13,Job 12:16; Job 37:23; Job 38:26.

Elihu wil zeggen: Het is wel waar, dat God almachtig is en de volmaakte Beheerser der wereld, daar Hij doen kan, wat Hij wil. Maar deze Almacht is er verre van, slechts fysische overmacht over den zwakken, machtelozen mens te zijn, gelijk gij meent, zodat Hij handelen zou uit enkel willekeur, alleen daarom, omdat Hij er de macht toe heeft. Neen! Hij verwerpt niemands recht, maar aan Zijne macht paart zich tevens volmaakte, neerbuigende liefde, genade, barmhartigheid, wijsheid en gerechtigheid. Daar nu alle Goddelijke eigenschappen slechts de stralen van dezelfde zon zijn, zo kunnen zij elkaar niet tegenspreken. Als de Almachtige is Hij ook steeds de Algoede en de Rechtvaardige, en als de God der goedertierenheid is Hij tevens de Almachtige. -Deze diepe waarheid is het thema voor de gehele volgende rede, hetwelk Elihu nu naar alle zijden heen bewijst, en met vermaning op Job en diens lijden toepast..

Wat Elihu hier wil doen uitkomen is, dat God, de Heere, handelt als een rechtvaardig Bestuurder, die het niet beneden zich acht, om zich ook met de geringsten zijner mensenkinderen in te laten, en Zijn gunst te doen komen over de ellendigen des lands. Meende Job, dat God zich hem niet aantrok, geen kennis nam van zijne ellende, Elihu zegt het hem hier, dat, hoewel Hij de Machtige is, Hij toch gunstig neerziet op de ellendigen en kranken, ook op zulke als Job.

Vers 5

5. a) Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet het geringste onder Zijne schepselen: geweldig is Hij in kracht des harten, in wijsheid, die de harten en nieren proeft, zodat Hij recht en onrecht grondig doorziet, en in liefde ook het recht van den zwakke aanneemt.

a) Job 9:4; Job 12:13,Job 12:16; Job 37:23; Job 38:26.

Elihu wil zeggen: Het is wel waar, dat God almachtig is en de volmaakte Beheerser der wereld, daar Hij doen kan, wat Hij wil. Maar deze Almacht is er verre van, slechts fysische overmacht over den zwakken, machtelozen mens te zijn, gelijk gij meent, zodat Hij handelen zou uit enkel willekeur, alleen daarom, omdat Hij er de macht toe heeft. Neen! Hij verwerpt niemands recht, maar aan Zijne macht paart zich tevens volmaakte, neerbuigende liefde, genade, barmhartigheid, wijsheid en gerechtigheid. Daar nu alle Goddelijke eigenschappen slechts de stralen van dezelfde zon zijn, zo kunnen zij elkaar niet tegenspreken. Als de Almachtige is Hij ook steeds de Algoede en de Rechtvaardige, en als de God der goedertierenheid is Hij tevens de Almachtige. -Deze diepe waarheid is het thema voor de gehele volgende rede, hetwelk Elihu nu naar alle zijden heen bewijst, en met vermaning op Job en diens lijden toepast..

Wat Elihu hier wil doen uitkomen is, dat God, de Heere, handelt als een rechtvaardig Bestuurder, die het niet beneden zich acht, om zich ook met de geringsten zijner mensenkinderen in te laten, en Zijn gunst te doen komen over de ellendigen des lands. Meende Job, dat God zich hem niet aantrok, geen kennis nam van zijne ellende, Elihu zegt het hem hier, dat, hoewel Hij de Machtige is, Hij toch gunstig neerziet op de ellendigen en kranken, ook op zulke als Job.

Vers 6

6. Hij laat de goddelozen niet leven 1), Hij geeft hun geen voorspoed en geluk, en het recht der ellendigen 2), dergenen, die door den nood gedreven zich tot Hem om hulpe wenden, beschikt Hij, daar Hij hun de zonde vergeeft, en hen uit de handen hunner onderdrukkers redt (Psalms 33:18; Psalms 113:7).

1) De waarheden, welke Elihu hier leert, zijn algemeen, en ook wij moeten tot de slotsom komen, dat God rechtvaardig is, wanneer wij enig teken waarnemen van Zijne rechtvaardigheid. Wij hebben ons daaraan streng vast te houden. Zodat, wanneer wij zien, dat de dingen nog niet in dien toestand en in dien staat zijn gebracht, welken wij wel zouden wensen, dit ons moet herinneren, dat God eenmaal de wereld zal oordelen, in den Persoon van Zijn Zoon, ook volgens het artikel van ons geloof, dat Jezus Christus komen zal, om te oordelen de levenden en de doden.

Indien wij derhalve zien, dat God hier niet alle Zijne oordelen laat gaan, maar enigen terughoudt, laat ons dit bevestigen in de hope op den laatsten dag, en op de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, aan Wie alle macht is gegeven door God, den Vader, opdat Hij in Zijne Majesteit zal verschijnen, om te oordelen en op Zijn plaats te brengen, dat wat nu verward schijnt. Maar wanneer wij zien, dat God enige zonden straft, de Zijnen bevrijdt, hetzij ons of anderen, laat dit ons voldoende zijn, om Zijne Voorzienigheid goed te keuren..

Job heeft gezegd, tegenover de redenen zijner vrienden, dat het ook den goddelozen wl gaat. Welnu, Elihu komt hem tegen, door te zeggen, dat het niet is in Gods gunst, dat het den goddelozen zo goed gaat. Dat het onder Gods toelating is, dat de goddeloze nog voorspoed en geluk heeft. En eveneens, al schijnt het zo, dat Hij zich aan den vrome, die in een ellendigen toestand verkeert, onttrekt, het is toch niet zo. Des Heren hand is in den grond der zaak tegen de goddelozen en met de vromen en godvrezenden.

2) Ellendig is hier, die zich zelven verloochent, die hongert en dorst naar de gerechtigheid, die God als zijn burcht aangrijpt, het lijden niet wederstaat, maar zich onder Gods machtige hand buigt..

Vers 6

6. Hij laat de goddelozen niet leven 1), Hij geeft hun geen voorspoed en geluk, en het recht der ellendigen 2), dergenen, die door den nood gedreven zich tot Hem om hulpe wenden, beschikt Hij, daar Hij hun de zonde vergeeft, en hen uit de handen hunner onderdrukkers redt (Psalms 33:18; Psalms 113:7).

1) De waarheden, welke Elihu hier leert, zijn algemeen, en ook wij moeten tot de slotsom komen, dat God rechtvaardig is, wanneer wij enig teken waarnemen van Zijne rechtvaardigheid. Wij hebben ons daaraan streng vast te houden. Zodat, wanneer wij zien, dat de dingen nog niet in dien toestand en in dien staat zijn gebracht, welken wij wel zouden wensen, dit ons moet herinneren, dat God eenmaal de wereld zal oordelen, in den Persoon van Zijn Zoon, ook volgens het artikel van ons geloof, dat Jezus Christus komen zal, om te oordelen de levenden en de doden.

Indien wij derhalve zien, dat God hier niet alle Zijne oordelen laat gaan, maar enigen terughoudt, laat ons dit bevestigen in de hope op den laatsten dag, en op de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, aan Wie alle macht is gegeven door God, den Vader, opdat Hij in Zijne Majesteit zal verschijnen, om te oordelen en op Zijn plaats te brengen, dat wat nu verward schijnt. Maar wanneer wij zien, dat God enige zonden straft, de Zijnen bevrijdt, hetzij ons of anderen, laat dit ons voldoende zijn, om Zijne Voorzienigheid goed te keuren..

Job heeft gezegd, tegenover de redenen zijner vrienden, dat het ook den goddelozen wl gaat. Welnu, Elihu komt hem tegen, door te zeggen, dat het niet is in Gods gunst, dat het den goddelozen zo goed gaat. Dat het onder Gods toelating is, dat de goddeloze nog voorspoed en geluk heeft. En eveneens, al schijnt het zo, dat Hij zich aan den vrome, die in een ellendigen toestand verkeert, onttrekt, het is toch niet zo. Des Heren hand is in den grond der zaak tegen de goddelozen en met de vromen en godvrezenden.

2) Ellendig is hier, die zich zelven verloochent, die hongert en dorst naar de gerechtigheid, die God als zijn burcht aangrijpt, het lijden niet wederstaat, maar zich onder Gods machtige hand buigt..

Vers 7

7. Hij onttrekt Zijne vriendelijke ogen niet n ogenblik van den rechtvaardige 1), van hem, die, ook voor het uitwendige, zich aan Zijne wetten vasthoudt, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.

1) Wij hebben hier onder rechtvaardigen niet te verstaan alleen de Godvrezenden, die in waarheid kinderen Gods genaamd worden, maar rechtvaardigen tegenover de Wet, in dezen zin, dat zij zich van openbare zonden, van grove overtredingen hebben vrijgehouden. Onder dezen bevinden zich zowel ware kinderen Gods, als degenen, die slechts uitwendig meelopen. Hierop hebben wij wel te letten, dewijl in de volgende verzen (Job 36:11, Job 36:12) wordt gesproken van een horen en een niet horen. Het horen heeft alleen plaats door de ware godvrezenden, de ware rechtvaardigen, het niet horen, door hen, die slechts vormelijk de wet volbrachten.

De verklaring, dat God, de rechtvaardigen, met de koningen op den troon zit, behoeft geen bezwaar te maken, dewijl de Heere ook een uiterlijk eren van Zijne wetten en ordinantiën zegent. Die Mij eren, zal Ik eren, geldt ook op uitvoerig gebied. Waar Israël des Heren geboden onderhoudt, ondervindt het de zegenende hand Gods; waar het den Heere verlaat, Zijne tuchtigende.

De kastijdingen hebben dan ook tweeërlei uitwerking, gelijk zij ten opzichte van tweeërlei personen plaats hebben. De waarlijk godvrezende wordt er door gelouterd, leert zich zelven er meer door kennen. De andere, die niet van harte God vreest, wordt er dikwijls door verhard, dewijl hij meent, dat hem onrecht geschiedt. Die tweeërlei uitwerking vinden we in Job 36:11 en 12. Wel verre dus hier een verzinken van Gods kinderen geleerd te zien, wordt juist de stelling hier bevestigd, dat Gods kinderen en gunstgenoten wel kunnen vallen, maar niet uitvallen uit hun genadestaat.

Waarom Elihu dit Job voor ogen stelt is duidelijk. Het is om hem tot zelfbeproeving te dringen. Om hem te behoeden voor algehelen afval. Om hem tot boete en berouw te brengen, tot een kussen van de roede en van Hem, die haar besteld had.

Vers 7

7. Hij onttrekt Zijne vriendelijke ogen niet n ogenblik van den rechtvaardige 1), van hem, die, ook voor het uitwendige, zich aan Zijne wetten vasthoudt, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.

1) Wij hebben hier onder rechtvaardigen niet te verstaan alleen de Godvrezenden, die in waarheid kinderen Gods genaamd worden, maar rechtvaardigen tegenover de Wet, in dezen zin, dat zij zich van openbare zonden, van grove overtredingen hebben vrijgehouden. Onder dezen bevinden zich zowel ware kinderen Gods, als degenen, die slechts uitwendig meelopen. Hierop hebben wij wel te letten, dewijl in de volgende verzen (Job 36:11, Job 36:12) wordt gesproken van een horen en een niet horen. Het horen heeft alleen plaats door de ware godvrezenden, de ware rechtvaardigen, het niet horen, door hen, die slechts vormelijk de wet volbrachten.

De verklaring, dat God, de rechtvaardigen, met de koningen op den troon zit, behoeft geen bezwaar te maken, dewijl de Heere ook een uiterlijk eren van Zijne wetten en ordinantiën zegent. Die Mij eren, zal Ik eren, geldt ook op uitvoerig gebied. Waar Israël des Heren geboden onderhoudt, ondervindt het de zegenende hand Gods; waar het den Heere verlaat, Zijne tuchtigende.

De kastijdingen hebben dan ook tweeërlei uitwerking, gelijk zij ten opzichte van tweeërlei personen plaats hebben. De waarlijk godvrezende wordt er door gelouterd, leert zich zelven er meer door kennen. De andere, die niet van harte God vreest, wordt er dikwijls door verhard, dewijl hij meent, dat hem onrecht geschiedt. Die tweeërlei uitwerking vinden we in Job 36:11 en 12. Wel verre dus hier een verzinken van Gods kinderen geleerd te zien, wordt juist de stelling hier bevestigd, dat Gods kinderen en gunstgenoten wel kunnen vallen, maar niet uitvallen uit hun genadestaat.

Waarom Elihu dit Job voor ogen stelt is duidelijk. Het is om hem tot zelfbeproeving te dringen. Om hem te behoeden voor algehelen afval. Om hem tot boete en berouw te brengen, tot een kussen van de roede en van Hem, die haar besteld had.

Vers 8

8. En zo zij, die rechtvaardigen, gebonden zijnde in boeien, verdrukt door de goddelozen, vastgehouden worden met banden der ellende, door zware ziekte van lichaam of van ziel (Psalms 107:10),

Vers 8

8. En zo zij, die rechtvaardigen, gebonden zijnde in boeien, verdrukt door de goddelozen, vastgehouden worden met banden der ellende, door zware ziekte van lichaam of van ziel (Psalms 107:10),

Vers 9

9. Dan geeft Hij hun hun werk te kennen 1), dan wil Hij hen door dat lijden tot berouw brengen over de zonde en Hij maakt hun overtredingen hun bekend, omdat zij de overhand genomen hebben 2).

1) God bedoelt voornamelijk drie dingen, als Hij ons met Zijne kastijdingen bezoekt en beproeft: 1e. Om ons de voorleden zonde te doen gedenken, en ons te kennen te geven hoe verkeerd onze werken en hoe groot onze overtredingen tot hiertoe geweest zijn. Hij ontdekt en toont ons onze snode bedrijven, opdat wij zien mogen, wat kwaad wij al door onze zonde begaan of veroorzaakt hebben. Ware boetvaardigen verzwaren gemeenlijk hun eigene zonden, in plaats van ze te verkleinen en belijden gaarne, dat zij in dezelve zich zeer te buiten gegaan hebben. De beproeving strekt de zonde somwijlen tot verantwoording, hoewel ze de consciëntie wakker maakt, en den mens tot bedachtzaamheid brengt. 2e. Dient ze, om onze harten te schikken tot het ontvangen van goed onderwijs. Zijne roede maakt de Zijnen gewillig, om te leren. 3e. Strekt zij, om ons voor het toekomende van alle onrecht en boosheid af te trekken. Dit is het voorname doel, waarom zij ons toekomt. Wij krijgen er bevel door, om van het onrecht ons af te wenden, niets met de zonde meer te doen te hebben, er een volslagen af keer van te tonen, en te besluiten, om er nooit weer toe terug te keren..

2) In het Hebreeën Ki jithgabbaroe. Duidelijker: Omdat zij zich overmoedig hebben gedragen. Elihu ziet hier op de zonde van hoogmoed en zelfverheffing. Ene zonde, die de Heere niet kan verdragen, dewijl alsdan de mens niet Hem, maar zich zelven de ere geeft. Wanneer de mens in trotse zelfverheffing, in overmoed des harten zijn weg bewandelt, komt de Heere God hem tegen, opdat hij het zal leren erkennen, dat alles wat hij is, hij is door Gods genade, en dat alles, wat hij bezit, verbeurde gave is uit Gods hand.

Vers 9

9. Dan geeft Hij hun hun werk te kennen 1), dan wil Hij hen door dat lijden tot berouw brengen over de zonde en Hij maakt hun overtredingen hun bekend, omdat zij de overhand genomen hebben 2).

1) God bedoelt voornamelijk drie dingen, als Hij ons met Zijne kastijdingen bezoekt en beproeft: 1e. Om ons de voorleden zonde te doen gedenken, en ons te kennen te geven hoe verkeerd onze werken en hoe groot onze overtredingen tot hiertoe geweest zijn. Hij ontdekt en toont ons onze snode bedrijven, opdat wij zien mogen, wat kwaad wij al door onze zonde begaan of veroorzaakt hebben. Ware boetvaardigen verzwaren gemeenlijk hun eigene zonden, in plaats van ze te verkleinen en belijden gaarne, dat zij in dezelve zich zeer te buiten gegaan hebben. De beproeving strekt de zonde somwijlen tot verantwoording, hoewel ze de consciëntie wakker maakt, en den mens tot bedachtzaamheid brengt. 2e. Dient ze, om onze harten te schikken tot het ontvangen van goed onderwijs. Zijne roede maakt de Zijnen gewillig, om te leren. 3e. Strekt zij, om ons voor het toekomende van alle onrecht en boosheid af te trekken. Dit is het voorname doel, waarom zij ons toekomt. Wij krijgen er bevel door, om van het onrecht ons af te wenden, niets met de zonde meer te doen te hebben, er een volslagen af keer van te tonen, en te besluiten, om er nooit weer toe terug te keren..

2) In het Hebreeën Ki jithgabbaroe. Duidelijker: Omdat zij zich overmoedig hebben gedragen. Elihu ziet hier op de zonde van hoogmoed en zelfverheffing. Ene zonde, die de Heere niet kan verdragen, dewijl alsdan de mens niet Hem, maar zich zelven de ere geeft. Wanneer de mens in trotse zelfverheffing, in overmoed des harten zijn weg bewandelt, komt de Heere God hem tegen, opdat hij het zal leren erkennen, dat alles wat hij is, hij is door Gods genade, en dat alles, wat hij bezit, verbeurde gave is uit Gods hand.

Vers 10

10. En Hij openbaart het voor hunlieder oor 1) ter gewillige aanneming van Zijne vaderlijke, heilzame tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid, van de zonde, die hen aankleeft, bekeren zouden (Job 33:16).

1) Dit woord heeft tweeërlei betekenis in de H. Schrift. Nu eens, die van spreken, dan van het hart aanraken, zodat wat ons wordt voorgesteld, wij ook horen. God derhalve opent ons de oren, wanneer Hij ons Zijn Woord zendt, en zorgt, dat het ons wordt voorgesteld. Daarna opent Hij ons het oor, of openbaart het er voor, wanneer Hij niet duldt, dat wij er doof voor zijn, maar het tot ons toegang verleent, zodat het door ons wordt ontvangen, wij er door worden bewogen en aangedaan, zodat het zijn kracht in ons openbaart. Zie hier tweeërlei manier van het openen der oren, welke wij bespeuren, dat God dagelijks gebruikt. Ook opent Hij de oren van hen, die Hij kastijdt, dewijl Hij hen enig teken van Zijn gramschap geeft, opdat zij leren beter acht te geven..

Vers 10

10. En Hij openbaart het voor hunlieder oor 1) ter gewillige aanneming van Zijne vaderlijke, heilzame tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid, van de zonde, die hen aankleeft, bekeren zouden (Job 33:16).

1) Dit woord heeft tweeërlei betekenis in de H. Schrift. Nu eens, die van spreken, dan van het hart aanraken, zodat wat ons wordt voorgesteld, wij ook horen. God derhalve opent ons de oren, wanneer Hij ons Zijn Woord zendt, en zorgt, dat het ons wordt voorgesteld. Daarna opent Hij ons het oor, of openbaart het er voor, wanneer Hij niet duldt, dat wij er doof voor zijn, maar het tot ons toegang verleent, zodat het door ons wordt ontvangen, wij er door worden bewogen en aangedaan, zodat het zijn kracht in ons openbaart. Zie hier tweeërlei manier van het openen der oren, welke wij bespeuren, dat God dagelijks gebruikt. Ook opent Hij de oren van hen, die Hij kastijdt, dewijl Hij hen enig teken van Zijn gramschap geeft, opdat zij leren beter acht te geven..

Vers 11

11. Indien zij horen, zich ootmoedig onder Zijne machtige hand leren buigen, en Hem dienen, zich reinigen van de verborgene zonde, zo zullen zij, gered uit den nood, hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden; zij zullen zich ten laatste nog zeer gelukkig gevoelen in Gods vernieuwde genade en Zijnen weder verkregen zegen.

Vers 11

11. Indien zij horen, zich ootmoedig onder Zijne machtige hand leren buigen, en Hem dienen, zich reinigen van de verborgene zonde, zo zullen zij, gered uit den nood, hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden; zij zullen zich ten laatste nog zeer gelukkig gevoelen in Gods vernieuwde genade en Zijnen weder verkregen zegen.

Vers 12

12. Maar zo zij niet horen, zo zij in hun zonde volharden, zo gaan zij door het zwaard door; de roede der liefdevolle kastijding verandert in ene roede van den Goddelijken toorn, het lijden ter loutering in een lijden tot straf, en zij geven den geest zonder tot kennis hunner zonde gekomen te zijn.

Het verschil van toepassing tussen Elihu en Job's vrienden is duidelijk. Hij deelde aan Job de ware reden mede van het lijden, dat hem trof. Hij meende, dat God in genade jegens hem had gehandeld, opdat hij een geestelijken zegen zou ontvangen. Hij herstelde alzo de misvatting van de vrienden en toonde aan, dat Job's ongelukken gene straf waren voor onzedelijkheden, die hij zou bedreven hebben, gelijk zij veronderstelden, maar dat deze ellenden waren om hem voor te bereiden voor verdere openbaringen van Gods barmhartigheid, en om zijn hoogste belang te bevorderen.

13.

II. Job 36:13-Job 36:21. Alleen die roekelozen laten zich door Gods kastijding tot opstand voeren en komen om; maar de vromen redt Hij door lijden. Zo wil Hij ook u door het lijden tot hoger geluk brengen, wanneer gij dat niet door uw vermetel oordelen verwerpt. Laat u niet tot lastering verleiden en meen niet, dat uwe moedeloze klacht u redden zal. Stort u zelven niet moedwillig in het verderf.

Vers 12

12. Maar zo zij niet horen, zo zij in hun zonde volharden, zo gaan zij door het zwaard door; de roede der liefdevolle kastijding verandert in ene roede van den Goddelijken toorn, het lijden ter loutering in een lijden tot straf, en zij geven den geest zonder tot kennis hunner zonde gekomen te zijn.

Het verschil van toepassing tussen Elihu en Job's vrienden is duidelijk. Hij deelde aan Job de ware reden mede van het lijden, dat hem trof. Hij meende, dat God in genade jegens hem had gehandeld, opdat hij een geestelijken zegen zou ontvangen. Hij herstelde alzo de misvatting van de vrienden en toonde aan, dat Job's ongelukken gene straf waren voor onzedelijkheden, die hij zou bedreven hebben, gelijk zij veronderstelden, maar dat deze ellenden waren om hem voor te bereiden voor verdere openbaringen van Gods barmhartigheid, en om zijn hoogste belang te bevorderen.

13.

II. Job 36:13-Job 36:21. Alleen die roekelozen laten zich door Gods kastijding tot opstand voeren en komen om; maar de vromen redt Hij door lijden. Zo wil Hij ook u door het lijden tot hoger geluk brengen, wanneer gij dat niet door uw vermetel oordelen verwerpt. Laat u niet tot lastering verleiden en meen niet, dat uwe moedeloze klacht u redden zal. Stort u zelven niet moedwillig in het verderf.

Vers 13

13. En die met het hart huichelachtig 1) zijn, die in verstoktheid des harten zich nog nooit van de zonde tot God gewend hebben, leggen toorn op, worden steeds toorniger tegen God; zij roepen niet met gebeden om redding en vergeving, als Hij hen gebonden heeft, hen met tegenspoeden bezoekt.

1) Deze zijn dezelfde personen, die in Job 36:12 bedoeld zijn en dus, dewijl zij zich niet bekeren en verootmoedigen onder de tuchtigende hand Gods, tonen, dat zij niet ware rechtvaardigen, maar hypocrieten, schijngelovigen zijn. Als er dan gezegd wordt, dat zij toorn opleggen, heeft dit geen betrekking op Gods toorn, hoewel zij ook dien ondervinden, maar van eigen toorn, in den zin van, dat zij in toorne ingaan tegen de beproevingen Gods, zich er tegen in verharden, zodat zij het onbillijk en onredelijk vinden, dat zij op die wijze beproefd worden. In plaats van te roepen tot den Heere God, wenden zij zich hoe langer hoe meer van Hem af. 14. Hun ziel, die de genadige bedoeling Gods verijdeld heeft, zal in de jonkheid sterven en hun leven onder de schandjongens; zij zullen sterven als schandvlekken, even als zij, die de gruwelen der heidenen doen en v r den tijd door Gods gericht worden weggenomen (vgl. Deuteronomy 23:17,Deuteronomy 23:18. 1 Kings 3:16 ; 1 Kings 14:24; 1 Kings 15:12; 1 Kings 22:47. 2 Kings 23:7 ).

Vers 13

13. En die met het hart huichelachtig 1) zijn, die in verstoktheid des harten zich nog nooit van de zonde tot God gewend hebben, leggen toorn op, worden steeds toorniger tegen God; zij roepen niet met gebeden om redding en vergeving, als Hij hen gebonden heeft, hen met tegenspoeden bezoekt.

1) Deze zijn dezelfde personen, die in Job 36:12 bedoeld zijn en dus, dewijl zij zich niet bekeren en verootmoedigen onder de tuchtigende hand Gods, tonen, dat zij niet ware rechtvaardigen, maar hypocrieten, schijngelovigen zijn. Als er dan gezegd wordt, dat zij toorn opleggen, heeft dit geen betrekking op Gods toorn, hoewel zij ook dien ondervinden, maar van eigen toorn, in den zin van, dat zij in toorne ingaan tegen de beproevingen Gods, zich er tegen in verharden, zodat zij het onbillijk en onredelijk vinden, dat zij op die wijze beproefd worden. In plaats van te roepen tot den Heere God, wenden zij zich hoe langer hoe meer van Hem af. 14. Hun ziel, die de genadige bedoeling Gods verijdeld heeft, zal in de jonkheid sterven en hun leven onder de schandjongens; zij zullen sterven als schandvlekken, even als zij, die de gruwelen der heidenen doen en v r den tijd door Gods gericht worden weggenomen (vgl. Deuteronomy 23:17,Deuteronomy 23:18. 1 Kings 3:16 ; 1 Kings 14:24; 1 Kings 15:12; 1 Kings 22:47. 2 Kings 23:7 ).

Vers 15

15. Hij zal daarentegen den ellendige 1), die zich ootmoedig onder de tucht des Almachtigen buigt, in zijne ellende vrijmaken, dewijl Hij Zijnen wil in hem bereikt, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren; Hij zal hen tot erkentenis van Zijne heilige wegen en tot gewillige aanneming Zijner tucht dringen, zodat het ondervonden lijden zelf het middel wordt tot reiniging des harten en tot redding.

1) Ellendige, in den zin van, degene, die zich buigt onder de kastijdende hand Gods, bij wie de kastijdende hand Gods het doel bereikt, en die in waarheid God recht laat wedervaren, om met hem te kunnen doen naar Zijn welbehagen.

Vers 15

15. Hij zal daarentegen den ellendige 1), die zich ootmoedig onder de tucht des Almachtigen buigt, in zijne ellende vrijmaken, dewijl Hij Zijnen wil in hem bereikt, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren; Hij zal hen tot erkentenis van Zijne heilige wegen en tot gewillige aanneming Zijner tucht dringen, zodat het ondervonden lijden zelf het middel wordt tot reiniging des harten en tot redding.

1) Ellendige, in den zin van, degene, die zich buigt onder de kastijdende hand Gods, bij wie de kastijdende hand Gods het doel bereikt, en die in waarheid God recht laat wedervaren, om met hem te kunnen doen naar Zijn welbehagen.

Vers 16

16. Alzo 1) zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes uit de kaken der beroering, die als een wild dier met opgesperden muil op u aanviel, en Hij zou u gebracht hebben tot de ruimte, tot rust en vrijheid, onder welke gene benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn, overvloed ware weer in uwe woning teruggekeerd (Psalms 23:5). Juist door de stem der smart, die Hij tot u liet komen, lokte Hij u tot zulk een geluk.

1) In Job 36:16 gaat Elihu nu op Job persoonlijk toepassen, wat hij in de vorige verzen in het algemeen heeft uitgesproken. Het is dan ook beter de woorden hier vertaald door, zou Hij ook u afgekeerd hebben, te vertalen door, lokt Hij U. Hij wil toch zeggen, dat God aldus bezig is geweest, om Job uit de ellende weer te verlossen, indien het maar bij hem komen mag tot een voor God in de schuld vallen. Indien dit de vrucht is, dan zal Job ook weer uit de kaken van ellende verlost worden, en zijne voeten zullen in de ruimte worden gesteld.

Vers 16

16. Alzo 1) zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes uit de kaken der beroering, die als een wild dier met opgesperden muil op u aanviel, en Hij zou u gebracht hebben tot de ruimte, tot rust en vrijheid, onder welke gene benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn, overvloed ware weer in uwe woning teruggekeerd (Psalms 23:5). Juist door de stem der smart, die Hij tot u liet komen, lokte Hij u tot zulk een geluk.

1) In Job 36:16 gaat Elihu nu op Job persoonlijk toepassen, wat hij in de vorige verzen in het algemeen heeft uitgesproken. Het is dan ook beter de woorden hier vertaald door, zou Hij ook u afgekeerd hebben, te vertalen door, lokt Hij U. Hij wil toch zeggen, dat God aldus bezig is geweest, om Job uit de ellende weer te verlossen, indien het maar bij hem komen mag tot een voor God in de schuld vallen. Indien dit de vrucht is, dan zal Job ook weer uit de kaken van ellende verlost worden, en zijne voeten zullen in de ruimte worden gesteld.

Vers 17

17. Maar tot hiertoe is zulk een gunstig einde van uw lijden nog niet gewrocht, want gij hebt het gericht des goddelozen vervuld, gij zijt vol geworden van misdadig rechten; het gericht en het recht 1) houden u vast, (liever: houden elkaar vast), zij reiken elkaar de hand; hebt gij een twistgeding der zonde gevoerd, gij hebt ook het vonnis over de zonde te wachten.

1) Alsof hij wil zeggen, dat de mensen te vergeefs zinneloos handelen; dat God toch Zijn staat ongeschonden zal behouden en tot het uiterste toe Rechter der Zijnen zal zijn..

Vers 17

17. Maar tot hiertoe is zulk een gunstig einde van uw lijden nog niet gewrocht, want gij hebt het gericht des goddelozen vervuld, gij zijt vol geworden van misdadig rechten; het gericht en het recht 1) houden u vast, (liever: houden elkaar vast), zij reiken elkaar de hand; hebt gij een twistgeding der zonde gevoerd, gij hebt ook het vonnis over de zonde te wachten.

1) Alsof hij wil zeggen, dat de mensen te vergeefs zinneloos handelen; dat God toch Zijn staat ongeschonden zal behouden en tot het uiterste toe Rechter der Zijnen zal zijn..

Vers 18

18. Omdat er grimmigheid is 1), een hartstochtelijk woeden tegen de Goddelijke tuchtroede, wacht u, dat Hij u misschien niet met enen klop wegstote, met een stoot van de aarde wegdoe, zodat u een groot rantsoen, een grote losprijs, zelfs niet de gehele wereld, zo gij die bezat, er niet zou afbrengen, u die straf niet zou doen ontgaan.

1) Of: Want uwe toorn, dat die u niet verlokke tot honen, en de grootte van het rantsoen, laat die U niet verleiden. Elihu wil dan Job afmanen, om in zijn toorn, naar aanleiding van de handelingen Gods met hem, niet God als een wrede te noemen, of aan te merken, en om niet met God te rechten.

Schultens verklaart dit vers aldus: dewijl de toorn tegen God bij U plaats heeft, zo wees op uw hoede, dat deze heftige ontsteking van uw haat U niet in het verderf storte, of dat gij door de vele verzoeningen, uwe goede werken, waarop gij zo grote roem draagt, of ook door de rijke verzoening van den Messias zelf niet afgetrokken worde; en dat dit U niet afkerig make van die ware boetvaardigheid en nederige onderwerping, welke noodzakelijk vooraf gaan moet, als gij den troost, in Job 36:15 beloofd, deelachtig worden wilt.

Vers 18

18. Omdat er grimmigheid is 1), een hartstochtelijk woeden tegen de Goddelijke tuchtroede, wacht u, dat Hij u misschien niet met enen klop wegstote, met een stoot van de aarde wegdoe, zodat u een groot rantsoen, een grote losprijs, zelfs niet de gehele wereld, zo gij die bezat, er niet zou afbrengen, u die straf niet zou doen ontgaan.

1) Of: Want uwe toorn, dat die u niet verlokke tot honen, en de grootte van het rantsoen, laat die U niet verleiden. Elihu wil dan Job afmanen, om in zijn toorn, naar aanleiding van de handelingen Gods met hem, niet God als een wrede te noemen, of aan te merken, en om niet met God te rechten.

Schultens verklaart dit vers aldus: dewijl de toorn tegen God bij U plaats heeft, zo wees op uw hoede, dat deze heftige ontsteking van uw haat U niet in het verderf storte, of dat gij door de vele verzoeningen, uwe goede werken, waarop gij zo grote roem draagt, of ook door de rijke verzoening van den Messias zelf niet afgetrokken worde; en dat dit U niet afkerig make van die ware boetvaardigheid en nederige onderwerping, welke noodzakelijk vooraf gaan moet, als gij den troost, in Job 36:15 beloofd, deelachtig worden wilt.

Vers 19

19. Wat voordeel zou u zulk een rechten met God aanbrengen? Zou Hij uwen rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn, of enige versterkingen van kracht? Er is niets op de ganse wereld, dat den Heere zou kunnen afweren; met geen geld koopt ge Hem af, met gene macht houdt gij Hem tegen.

Vers 19

19. Wat voordeel zou u zulk een rechten met God aanbrengen? Zou Hij uwen rijkdom achten, dat gij niet in benauwdheid zoudt zijn, of enige versterkingen van kracht? Er is niets op de ganse wereld, dat den Heere zou kunnen afweren; met geen geld koopt ge Hem af, met gene macht houdt gij Hem tegen.

Vers 20

20. O wacht u! Haak niet naar dien nacht des verderfs, gelijk gij gedaan hebt (Job 3:3 vv.; 7:15,16 enz.), als de volken van hun plaats opgenomen worden, de een na den ander van zijne plaats wordt weggenomen, zodat gehele volken te niet gaan.

Vers 20

20. O wacht u! Haak niet naar dien nacht des verderfs, gelijk gij gedaan hebt (Job 3:3 vv.; 7:15,16 enz.), als de volken van hun plaats opgenomen worden, de een na den ander van zijne plaats wordt weggenomen, zodat gehele volken te niet gaan.

Vers 21

21. Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid, tot de misdaad om God tot gerichten op te roepen; ik stel u deze waarschuwing voor, overmits gij ze (die ongerechtigheid, om met God te twisten) in dezen verkoren hebt; ik ken echter de oorzaak, die ligt in het ontzettend lijden; gij waart tot wanhoop gekomen, uit oorzake van de ellende 1).

1) Gij had het kruis gaarne willen afschudden en liever willen zondigen, dan het kruis gewillig dragen. Elihu berispt dus Jobs vorig leven niet, gelijk de andere vrienden gedaan hadden; maar hij toont hem slechts aan, hoe hij uit ongeduld onder het lijden zich tegen God verzondigd had; ook dit beschouwt hij slechts als ene zwakheid, maar waarschuwt hem, om te waken, dat dit begin van afwijkingen Gods niet de overhand neme, zodat hij geheel van God zou afvallen. Zo betoont zich Elihu een medelijdend en verstandig geneesheer te zijn.

22.

III. Job 36:22-Job 36:33 Enen zo onvergelijkelijken Leraar moet de mens ootmoedig prijzen, in `t bijzonder met het oog op Zijne wonderbare werken in de natuur, wiens onnaspeurlijke Heerlijkheid, gelijk die in `t bijzonder heerlijk in de wording van het onweder openbaar wordt, op den zegen voor de vromen en eveneens op de straf voor de goddelozen wijst.

Vers 21

21. Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid, tot de misdaad om God tot gerichten op te roepen; ik stel u deze waarschuwing voor, overmits gij ze (die ongerechtigheid, om met God te twisten) in dezen verkoren hebt; ik ken echter de oorzaak, die ligt in het ontzettend lijden; gij waart tot wanhoop gekomen, uit oorzake van de ellende 1).

1) Gij had het kruis gaarne willen afschudden en liever willen zondigen, dan het kruis gewillig dragen. Elihu berispt dus Jobs vorig leven niet, gelijk de andere vrienden gedaan hadden; maar hij toont hem slechts aan, hoe hij uit ongeduld onder het lijden zich tegen God verzondigd had; ook dit beschouwt hij slechts als ene zwakheid, maar waarschuwt hem, om te waken, dat dit begin van afwijkingen Gods niet de overhand neme, zodat hij geheel van God zou afvallen. Zo betoont zich Elihu een medelijdend en verstandig geneesheer te zijn.

22.

III. Job 36:22-Job 36:33 Enen zo onvergelijkelijken Leraar moet de mens ootmoedig prijzen, in `t bijzonder met het oog op Zijne wonderbare werken in de natuur, wiens onnaspeurlijke Heerlijkheid, gelijk die in `t bijzonder heerlijk in de wording van het onweder openbaar wordt, op den zegen voor de vromen en eveneens op de straf voor de goddelozen wijst.

Vers 22

22. Zie, God verhoogt door Zijne kracht, God is te hoog gezien, dan dat de mens Zijne wegen zou kunnen beoordelen, veel minder Hem onrecht zou kunnen verwijten; wie is een Leraar 1), zo liefdevol, zo wijs, gelijk Hij (Psalms 25:9; Psalms 94:12).

1) Nadat in het voorgaande de Goddelijke liefde in `t bijzonder als de dragende en opvoedende Liefde is voorgesteld, zo wordt het daaruit ontstane beeld treffend in de benaming van God als den groten Leraar der mensen samengevat.. 23. a) Wie heeft Hem gesteld over Zijnen weg, Hem voorgeschreven, welken weg Hij moet bewandelen? of wie heeft gezegd, wie heeft het gewaagd tot Hem te zeggen b): Gij hebt onrecht gedaan. Neen, niemand heeft aan Hem de regering der wereld opgedragen, dus is Hij ook aan niemand verantwoordelijk.

a) Job 34:13. b) Deuteronomy 32:4. 2 Chronicles 19:7. Job 8:3; Job 34:10. Romans 9:14.

Vers 22

22. Zie, God verhoogt door Zijne kracht, God is te hoog gezien, dan dat de mens Zijne wegen zou kunnen beoordelen, veel minder Hem onrecht zou kunnen verwijten; wie is een Leraar 1), zo liefdevol, zo wijs, gelijk Hij (Psalms 25:9; Psalms 94:12).

1) Nadat in het voorgaande de Goddelijke liefde in `t bijzonder als de dragende en opvoedende Liefde is voorgesteld, zo wordt het daaruit ontstane beeld treffend in de benaming van God als den groten Leraar der mensen samengevat.. 23. a) Wie heeft Hem gesteld over Zijnen weg, Hem voorgeschreven, welken weg Hij moet bewandelen? of wie heeft gezegd, wie heeft het gewaagd tot Hem te zeggen b): Gij hebt onrecht gedaan. Neen, niemand heeft aan Hem de regering der wereld opgedragen, dus is Hij ook aan niemand verantwoordelijk.

a) Job 34:13. b) Deuteronomy 32:4. 2 Chronicles 19:7. Job 8:3; Job 34:10. Romans 9:14.

Vers 24

24. In plaats van Hem, wiens gedachten en wegen zo verre boven mensen gedachten en wegen zijn, te berispen, gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, ten hoogste prijst, hetwelk de lieden aanschouwen of bezingen. Ook gij, zelfs in uw lijden, behoorde in te stemmen in dien lof.

Vers 24

24. In plaats van Hem, wiens gedachten en wegen zo verre boven mensen gedachten en wegen zijn, te berispen, gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, ten hoogste prijst, hetwelk de lieden aanschouwen of bezingen. Ook gij, zelfs in uw lijden, behoorde in te stemmen in dien lof.

Vers 25

25. Alle mensen, die Zijnen naam vrezen, zien het werk Gods aan, met eerbiedig bewonderen en met welbehagen; de mens schouwt het van verre, hij ziet slechts de omtrekken, en kan slechts iets van de wonderbare Majesteit van Zijn Wezen en Zijne werken denken. Reeds dit wekt zijn loflied op, hoe heerlijk zal dan Zijn werk zijn, wanneer het volkomen gezien en begrepen wordt (Job 26:4).

Vers 25

25. Alle mensen, die Zijnen naam vrezen, zien het werk Gods aan, met eerbiedig bewonderen en met welbehagen; de mens schouwt het van verre, hij ziet slechts de omtrekken, en kan slechts iets van de wonderbare Majesteit van Zijn Wezen en Zijne werken denken. Reeds dit wekt zijn loflied op, hoe heerlijk zal dan Zijn werk zijn, wanneer het volkomen gezien en begrepen wordt (Job 26:4).

Vers 26

26. Zie, welk ene heerlijkheid openbaart Hij in de werken Zijner schepping; hoe dringen zij ons, om Zijnen lof uit te spreken. God is groot in al Zijn werk, en wij, nietige mensen, begrijpen het niet1), het is voor ons te hoog, te verheven a); er is ook gene onderzoeking van het getal Zijner jaren; Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde almachtige, goedertierene en rechtvaardige God.

a) Psalms 90:2; Psalms 92:9; Psalms 93:2; Psalms 102:13. Daniel 6:27. Hebrews 1:12.

1) God is oneindig groot in macht, want Hij is Almachtig en onafhankelijk; groot in goedheid, want Hij is rechtvaardig en algenoegzaam in Zichzelven. Hij is groot in alle Zijne werken en daarom hooglijk te prijzen, groot in doen, kennen wij Hem niet. Wij weten, dat Hij is, maar niet wat Hij is. Wij weten, wat Hij niet is, maar niet wat Hij al is. Wij kennen Hem hier ten dele en niet volmaaktelijk. Wij kennen de duurzaamheid van Zijn bestaan niet, want Hij is oneindig; het getal Zijner jaren is ondoorgrondelijk, want Hij is eeuwig. Hij is een Wezen zonder begin en zonder einde en zonder opvolging van tijd, altoos dezelfde, de grote IK BEN..

Vers 26

26. Zie, welk ene heerlijkheid openbaart Hij in de werken Zijner schepping; hoe dringen zij ons, om Zijnen lof uit te spreken. God is groot in al Zijn werk, en wij, nietige mensen, begrijpen het niet1), het is voor ons te hoog, te verheven a); er is ook gene onderzoeking van het getal Zijner jaren; Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde almachtige, goedertierene en rechtvaardige God.

a) Psalms 90:2; Psalms 92:9; Psalms 93:2; Psalms 102:13. Daniel 6:27. Hebrews 1:12.

1) God is oneindig groot in macht, want Hij is Almachtig en onafhankelijk; groot in goedheid, want Hij is rechtvaardig en algenoegzaam in Zichzelven. Hij is groot in alle Zijne werken en daarom hooglijk te prijzen, groot in doen, kennen wij Hem niet. Wij weten, dat Hij is, maar niet wat Hij is. Wij weten, wat Hij niet is, maar niet wat Hij al is. Wij kennen Hem hier ten dele en niet volmaaktelijk. Wij kennen de duurzaamheid van Zijn bestaan niet, want Hij is oneindig; het getal Zijner jaren is ondoorgrondelijk, want Hij is eeuwig. Hij is een Wezen zonder begin en zonder einde en zonder opvolging van tijd, altoos dezelfde, de grote IK BEN..

Vers 27

27. Want, om een voorbeeld te noemen, Hij trekt de druppelen der wateren, de dampen, die later waterdroppels worden, op, die den regen na zijnen damp, nadat de dampen van beneden opgetrokken zijn,uitgieten 1).

1) Hebreeën Hij trekt de waterdroppen, die den regen doorzijgen, tot een dichten damp zamen. Een schoon natuurbeeld, hoe de vochten worden opgetrokken, verdikt, en in die samengepakte wolk de regen, als door een zeef, wordt doorgezegen..

Vers 27

27. Want, om een voorbeeld te noemen, Hij trekt de druppelen der wateren, de dampen, die later waterdroppels worden, op, die den regen na zijnen damp, nadat de dampen van beneden opgetrokken zijn,uitgieten 1).

1) Hebreeën Hij trekt de waterdroppen, die den regen doorzijgen, tot een dichten damp zamen. Een schoon natuurbeeld, hoe de vochten worden opgetrokken, verdikt, en in die samengepakte wolk de regen, als door een zeef, wordt doorgezegen..

Vers 28

28. Welken regen de wolken uitgieten, en over den mens overvloedig afdruipen. Als een bewijs van Gods onnaspeurlijke heerlijkheid in de natuur, dat vooral den mens kan opwekken Zijne macht te verheffen, schildert Elihu het onweder. Daartoe schijnt hem aanleiding te geven, dat hij in de verte de beginselen daarvan aanschouwt. In het Oosten verkondigt de nevel, die als in rookzuilen over de bergen opstijgt, gewoonlijk het naderend onweder. Tevens is hem het onweder een bijzonder aangrijpend beeld in de natuur van de aanvechtingen, verschrikkingen, verzoekingen, louteringen Gods, die beiden, straf en zegen, bevatten. Daarom zegt Luther: Wanneer men de aanvechtingen eerst aanziet, schijnen zij zeer treurig en verschrikkelijk en alsof zij geheel ongelijk aan de beloften waren. Maar de uitkomst rijmt toch eindelijk met Gods woord, dat vast en onbeweeglijk blijft. Even als het pleegt te gaan, wanneer zich plotseling een onweder verheft; dan ziet men, dat de donder en de bliksem hemel en aarde, mensen en vee bedreigt; dan is het, of alles zal ten ondergaan. Maar het gaat zonder hinder voorbij en maakt het land vochtig en vruchtbaar..

Vers 28

28. Welken regen de wolken uitgieten, en over den mens overvloedig afdruipen. Als een bewijs van Gods onnaspeurlijke heerlijkheid in de natuur, dat vooral den mens kan opwekken Zijne macht te verheffen, schildert Elihu het onweder. Daartoe schijnt hem aanleiding te geven, dat hij in de verte de beginselen daarvan aanschouwt. In het Oosten verkondigt de nevel, die als in rookzuilen over de bergen opstijgt, gewoonlijk het naderend onweder. Tevens is hem het onweder een bijzonder aangrijpend beeld in de natuur van de aanvechtingen, verschrikkingen, verzoekingen, louteringen Gods, die beiden, straf en zegen, bevatten. Daarom zegt Luther: Wanneer men de aanvechtingen eerst aanziet, schijnen zij zeer treurig en verschrikkelijk en alsof zij geheel ongelijk aan de beloften waren. Maar de uitkomst rijmt toch eindelijk met Gods woord, dat vast en onbeweeglijk blijft. Even als het pleegt te gaan, wanneer zich plotseling een onweder verheft; dan ziet men, dat de donder en de bliksem hemel en aarde, mensen en vee bedreigt; dan is het, of alles zal ten ondergaan. Maar het gaat zonder hinder voorbij en maakt het land vochtig en vruchtbaar..

Vers 29

29. Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, kan men begrijpen, hoe, waar gij eerst slechts een kleine onweerswolk aanschouwt, zo spoedig de hemel bedekt is met wolken (1 Kings 18:44), en wat de krakingen zijner hutte zijn, hoe van achter die dichte wolkenmassa, achter welke Gods majesteit zich als in ene tent verbergt, de rollende donder klinkt (Psalms 18:12).

Vers 29

29. Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, kan men begrijpen, hoe, waar gij eerst slechts een kleine onweerswolk aanschouwt, zo spoedig de hemel bedekt is met wolken (1 Kings 18:44), en wat de krakingen zijner hutte zijn, hoe van achter die dichte wolkenmassa, achter welke Gods majesteit zich als in ene tent verbergt, de rollende donder klinkt (Psalms 18:12).

Vers 30

30. Zie, Hij breidt over hem, over de wolk, Zijn licht uit, Hij doet het ruime gewelf des hemels door onophoudelijk weerlichten schitteren, en de wortelen der zee 1), de oorsprongen, de diepten der zee, bedekt Hij met Zijn licht, daar Hij haar tot in de diepten met Zijne bliksemen verlicht.

1) De bliksemen, die bij een onweder, voornamelijk in den nacht, in de diepte der zee ter neerschieten, veranderen, gelijk de aan de zee wonen den getuigen, de zee van water voor een ogenblik als in ene zee van vuur..

Vers 30

30. Zie, Hij breidt over hem, over de wolk, Zijn licht uit, Hij doet het ruime gewelf des hemels door onophoudelijk weerlichten schitteren, en de wortelen der zee 1), de oorsprongen, de diepten der zee, bedekt Hij met Zijn licht, daar Hij haar tot in de diepten met Zijne bliksemen verlicht.

1) De bliksemen, die bij een onweder, voornamelijk in den nacht, in de diepte der zee ter neerschieten, veranderen, gelijk de aan de zee wonen den getuigen, de zee van water voor een ogenblik als in ene zee van vuur..

Vers 31

31. In zulk een onweder, dat Zijne macht openbaart, betoont Hij Zijne goedheid en rechtvaardigheid tevens; want daardoor richt Hij de volken, Hij doet ze voor zich beven, en toch Hij geeft ook weer door datzelfde onweder zegen, Hij maakt de velden vruchtbaar, zodat zij spijze ten overvloede opbrengen en zuivert den dampkring tot des mensen welvaart.

Vers 31

31. In zulk een onweder, dat Zijne macht openbaart, betoont Hij Zijne goedheid en rechtvaardigheid tevens; want daardoor richt Hij de volken, Hij doet ze voor zich beven, en toch Hij geeft ook weer door datzelfde onweder zegen, Hij maakt de velden vruchtbaar, zodat zij spijze ten overvloede opbrengen en zuivert den dampkring tot des mensen welvaart.

Vers 32

32. Met handen bedekt Hij het licht, en Hij doet daaraan verbod door degene, die tussen doorkomt.

Dit vers wordt verschillend vertaald en toegelicht. De mening onzer Staten-overzetters is deze: "met handen, dat is met wolken, bedekt Hij het licht, verbergt Hij de zon, en Hij doet daaraan, aan de zon, verbod, door degene, namelijk door de wolk, die tussen de zon en de aarde doorkomt." Anderen (v.d.Palm) vertalen: "Beide handen bekleedt Hij met den bliksem, en geeft hem bevel, wie hij treffen moet; " anderen (Delitzsch): Hij bedekt beide handen met licht, vult ze met bliksemstralen, en gebiedt daarover, wijst die weg en doel naar Zijnen heiligen wil aan, als een zeker treffende schutter. De meeste moeilijkheid geeft in dit vers het woord Bemafgia' treffen. Dezen nemen dit op als: "die maakt dat iets treft" genen als: "die vijandig treft," wederpartijders, en vertalen: "Hij gebiedt den bliksem tegen den wederpartijder." De zuiverste vertaling komt ons voor die van Delitzsch te zijn. God wordt hier dan voorgesteld als Degene, die Zijne handen vult met den bliksem en nooit mis treft, maar altijd zeker. Wie het nooit aan macht ontbreekt, om dien te treffen, dien Hij wil. De Engelse vertaling heeft: Hij beveelt, dat deze (n.l. de bliksem) treffe.

Schultens deelt mede, dat in zijn tijd er reeds 28 onderscheidene vertalingen en verklaringen waren gegeven.

Het is Elihu's bedoeling, om Job te doen zien, dat dezelfde zaak, al naarmate God het zo bestuurt, tot een zegen of tot een vloek kan zijn. Job heeft niet begrepen, dat het de goddelozen schijnbaar wel kan gaan en ook de vromen. Hij wilde het anders. Hij verwachtte het anders. Maar nu wijst Elihu hem op het onweder. Het onweder is tot zegen als het verfrist, als het door den verzellenden regen de landen weer groeikracht schenkt, en ditzelfde onweder is tot een vloek als het treft en zijne verwoestingen aanricht. De voorspoed is voor den vrome een zegen, en diezelfde voorspoed is voor den goddeloze een vloek, dewijl hij hem niet tot God brengt, maar van Hem afvoert.

Vers 32

32. Met handen bedekt Hij het licht, en Hij doet daaraan verbod door degene, die tussen doorkomt.

Dit vers wordt verschillend vertaald en toegelicht. De mening onzer Staten-overzetters is deze: "met handen, dat is met wolken, bedekt Hij het licht, verbergt Hij de zon, en Hij doet daaraan, aan de zon, verbod, door degene, namelijk door de wolk, die tussen de zon en de aarde doorkomt." Anderen (v.d.Palm) vertalen: "Beide handen bekleedt Hij met den bliksem, en geeft hem bevel, wie hij treffen moet; " anderen (Delitzsch): Hij bedekt beide handen met licht, vult ze met bliksemstralen, en gebiedt daarover, wijst die weg en doel naar Zijnen heiligen wil aan, als een zeker treffende schutter. De meeste moeilijkheid geeft in dit vers het woord Bemafgia' treffen. Dezen nemen dit op als: "die maakt dat iets treft" genen als: "die vijandig treft," wederpartijders, en vertalen: "Hij gebiedt den bliksem tegen den wederpartijder." De zuiverste vertaling komt ons voor die van Delitzsch te zijn. God wordt hier dan voorgesteld als Degene, die Zijne handen vult met den bliksem en nooit mis treft, maar altijd zeker. Wie het nooit aan macht ontbreekt, om dien te treffen, dien Hij wil. De Engelse vertaling heeft: Hij beveelt, dat deze (n.l. de bliksem) treffe.

Schultens deelt mede, dat in zijn tijd er reeds 28 onderscheidene vertalingen en verklaringen waren gegeven.

Het is Elihu's bedoeling, om Job te doen zien, dat dezelfde zaak, al naarmate God het zo bestuurt, tot een zegen of tot een vloek kan zijn. Job heeft niet begrepen, dat het de goddelozen schijnbaar wel kan gaan en ook de vromen. Hij wilde het anders. Hij verwachtte het anders. Maar nu wijst Elihu hem op het onweder. Het onweder is tot zegen als het verfrist, als het door den verzellenden regen de landen weer groeikracht schenkt, en ditzelfde onweder is tot een vloek als het treft en zijne verwoestingen aanricht. De voorspoed is voor den vrome een zegen, en diezelfde voorspoed is voor den goddeloze een vloek, dewijl hij hem niet tot God brengt, maar van Hem afvoert.

Vers 33

33. Daarvan, van het naderen des onweders verkondigt Zijn geklater, rollen, en het vee, daar het angstig te zamen loopt en op elkaar dringt, kondigt ook aan; ook van den opgaanden damp 1) geeft het vee, even als van het naderen des onweders, tekenen.

1) "Het vee heeft niet slechts een voorgevoel van naderenden regen, maar zegt ook, voordat de wolken nog opgekomen zijn, dat zij opkomen zullen." -Over deze en andere natuurbeschrijvingen van ons Boek, zegt de geestvolle Katholieke theoloog Ggler: De natuur staat hier overal nog in hare vreselijke oorspronkelijke gedaante, gelijk zij pas uit den chaos voortkwam, voor de ziel; het zijn de reuzengebergten, de bruisende wateren, de uitgespannen hemel, de zon, de sterrenbeelden, die als wonderen zonder getal op het gemoed aanvallen; het zijn de ontblote afgronden, de uitgebreide nacht, de aan niets hangende aardbol, het in wolken verzamelde water, de bevende zuilen des hemels, de donder en de aan alle zuilen der aarde schitterende bliksemen, het zijn ontelbare dingen, onnaspeurlijke wonderen, die het opgewekt denkvermogen bezig houden, de natuur ligt in hare oorspronkelijke grootte, in hare oorspronkelijke diepte voor het verwonderd, voor het worstelend gemoed..

Indien er geen licht is, is er zeker ene wolk, die het onderschept. Het licht van Gods gunst, het licht van Zijn aangezicht, het meest licht gevende van alles. Juist dat licht heeft menigmaal ene wolk. De wolken onzer zonden dwingen den Heere, om Zijn aangezicht te bedekken met toorn en smart; zij verhinderen dat licht van Zijne gunst en Zijne dierbare goedheid om in onze zielen te schijnen.

(Intussen is het onweder naderbij gekomen, de bliksem licht, de donder rolt).

Vers 33

33. Daarvan, van het naderen des onweders verkondigt Zijn geklater, rollen, en het vee, daar het angstig te zamen loopt en op elkaar dringt, kondigt ook aan; ook van den opgaanden damp 1) geeft het vee, even als van het naderen des onweders, tekenen.

1) "Het vee heeft niet slechts een voorgevoel van naderenden regen, maar zegt ook, voordat de wolken nog opgekomen zijn, dat zij opkomen zullen." -Over deze en andere natuurbeschrijvingen van ons Boek, zegt de geestvolle Katholieke theoloog Ggler: De natuur staat hier overal nog in hare vreselijke oorspronkelijke gedaante, gelijk zij pas uit den chaos voortkwam, voor de ziel; het zijn de reuzengebergten, de bruisende wateren, de uitgespannen hemel, de zon, de sterrenbeelden, die als wonderen zonder getal op het gemoed aanvallen; het zijn de ontblote afgronden, de uitgebreide nacht, de aan niets hangende aardbol, het in wolken verzamelde water, de bevende zuilen des hemels, de donder en de aan alle zuilen der aarde schitterende bliksemen, het zijn ontelbare dingen, onnaspeurlijke wonderen, die het opgewekt denkvermogen bezig houden, de natuur ligt in hare oorspronkelijke grootte, in hare oorspronkelijke diepte voor het verwonderd, voor het worstelend gemoed..

Indien er geen licht is, is er zeker ene wolk, die het onderschept. Het licht van Gods gunst, het licht van Zijn aangezicht, het meest licht gevende van alles. Juist dat licht heeft menigmaal ene wolk. De wolken onzer zonden dwingen den Heere, om Zijn aangezicht te bedekken met toorn en smart; zij verhinderen dat licht van Zijne gunst en Zijne dierbare goedheid om in onze zielen te schijnen.

(Intussen is het onweder naderbij gekomen, de bliksem licht, de donder rolt).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 36". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-36.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile