Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 6

Leviticus 6:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 6

Leviticus 6:1.

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, 1) tot Mozes, zeggende:

1) Mozes handelt nu niet over dwalingen, welke verzoend moeten worden, wanneer de zondaar uit onwetendheid gezondigd heeft, maar schrijft de wijze van verzoening voor, indien iemand vrijwillig en met overleg God heeft beledigd. Wat waardig is, om aangetekend te worden, opdat zij, die vrijwillig in de zonde waren vervallen niet zouden twijfelen, dat God hen genadig wil zijn, indien zij slechts tot het enige slachtoffer van Christus (in wie de waarheid van de wet van de schaduwdienst volkomen is vervuld) zich begaven. Men moet zich echter wel wachten, dat men ze, onder voorwendsel van de zachtmoedigheid en edelaardigheid van God, inwilligt. Want, meer dan recht is, zet de wellust van het vlees ons tot zondigen aan, zodat er niet zodanig een aanloksel bij behoeft te komen, noch is men vrij, door goddeloze minachting van God, de vrijheid om te zondigen daaruit zich aan te matigen, omdat God geneigd is te vergeven. De vrees voor God, die de slechte begeerlijkheden als een teugel bedwingt, regere in ons alzo, dat wij niet vrijwillig in zonde vallen en zijn mededogen verwekke veeleer een haat en afkeer van de zonde in onze harten, dan dat zij ons tot laatdunkendheid aanzet. Maar tegelijk moet men zich ijverig wachten, dat, indien wij ons God voorstellen als licht te verbidden voor de zonden, die wij vrijwillig begingen, de strengheid bij de heiligsten, wie dan ook, de hoop op behoud uitwisse. Want er zijn er heden ten dage nog wel krankzinnigen, welke de vergiffenis ontkennen voor allen, die door zwakheid van het vlees kwamen te vallen..

Als nu wordt de noodzakelijkheid van een schuldoffer uitgebreid voor die gevallen, waarbij de zonde niet in onwetendheid of onbedachtzaamheid is gepleegd, maar met opzet en laatdunkendheid, ja, met valse eedzwering is ontkend, maar welke later door de klop van het geweten niet langer ontkend, maar beleden wordt..

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, 1) tot Mozes, zeggende:

1) Mozes handelt nu niet over dwalingen, welke verzoend moeten worden, wanneer de zondaar uit onwetendheid gezondigd heeft, maar schrijft de wijze van verzoening voor, indien iemand vrijwillig en met overleg God heeft beledigd. Wat waardig is, om aangetekend te worden, opdat zij, die vrijwillig in de zonde waren vervallen niet zouden twijfelen, dat God hen genadig wil zijn, indien zij slechts tot het enige slachtoffer van Christus (in wie de waarheid van de wet van de schaduwdienst volkomen is vervuld) zich begaven. Men moet zich echter wel wachten, dat men ze, onder voorwendsel van de zachtmoedigheid en edelaardigheid van God, inwilligt. Want, meer dan recht is, zet de wellust van het vlees ons tot zondigen aan, zodat er niet zodanig een aanloksel bij behoeft te komen, noch is men vrij, door goddeloze minachting van God, de vrijheid om te zondigen daaruit zich aan te matigen, omdat God geneigd is te vergeven. De vrees voor God, die de slechte begeerlijkheden als een teugel bedwingt, regere in ons alzo, dat wij niet vrijwillig in zonde vallen en zijn mededogen verwekke veeleer een haat en afkeer van de zonde in onze harten, dan dat zij ons tot laatdunkendheid aanzet. Maar tegelijk moet men zich ijverig wachten, dat, indien wij ons God voorstellen als licht te verbidden voor de zonden, die wij vrijwillig begingen, de strengheid bij de heiligsten, wie dan ook, de hoop op behoud uitwisse. Want er zijn er heden ten dage nog wel krankzinnigen, welke de vergiffenis ontkennen voor allen, die door zwakheid van het vlees kwamen te vallen..

Als nu wordt de noodzakelijkheid van een schuldoffer uitgebreid voor die gevallen, waarbij de zonde niet in onwetendheid of onbedachtzaamheid is gepleegd, maar met opzet en laatdunkendheid, ja, met valse eedzwering is ontkend, maar welke later door de klop van het geweten niet langer ontkend, maar beleden wordt..

Vers 2

2. Als een mens gezondigd en alzo tegen de HEERE, die de Grondlegger en Beschermer is van alle onder de leden van Zijn volk bestaande rechtstoestanden, door overtredingovertreden zal hebben, dat hij, die zondigt, aan zijn naaste zal gelogen hebben, van hetgeen hem in bewaring gegeven, of als onderpand ter hand gesteld was, of van roof (Genesis 21:25 Job 24:2 Micah 2:2 ) of dat hij met geweld zijn naaste onthoudt, hem afperst (Deuteronomy 24:14 Hosea 2:8 Malachi 3:5 ).

Vers 2

2. Als een mens gezondigd en alzo tegen de HEERE, die de Grondlegger en Beschermer is van alle onder de leden van Zijn volk bestaande rechtstoestanden, door overtredingovertreden zal hebben, dat hij, die zondigt, aan zijn naaste zal gelogen hebben, van hetgeen hem in bewaring gegeven, of als onderpand ter hand gesteld was, of van roof (Genesis 21:25 Job 24:2 Micah 2:2 ) of dat hij met geweld zijn naaste onthoudt, hem afperst (Deuteronomy 24:14 Hosea 2:8 Malachi 3:5 ).

Vers 3

3. Of dat hij het verlorene gevonden en daarover gelogen en met valsheid gezworen zal hebben; a)over iets van alles, dat de mens doet, daarin zondigende; de valse eed moge dan betrekking hebben op hetgeen gevonden is, of op een andere van het in Leviticus 6:2 vermelde of anders in het leven voorkomende ontvreemdingen.

a) Numbers 5:6

Vers 3

3. Of dat hij het verlorene gevonden en daarover gelogen en met valsheid gezworen zal hebben; a)over iets van alles, dat de mens doet, daarin zondigende; de valse eed moge dan betrekking hebben op hetgeen gevonden is, of op een andere van het in Leviticus 6:2 vermelde of anders in het leven voorkomende ontvreemdingen.

a) Numbers 5:6

Vers 4

4. Het zal dan geschieden, omdat hij gezondigd heeft en schuldig geworden is, en nu zijn zonde en schuld inziet en daarover berouw heeft, dat hij weer uitkeren zal de roof, die hij geroofd, of het onthoudene, dat hij met geweld onthoudt, of het bewaarde, dat bij hem te bewaren gegeven was, of het verlorene, dat hij gevonden heeft;

Vers 4

4. Het zal dan geschieden, omdat hij gezondigd heeft en schuldig geworden is, en nu zijn zonde en schuld inziet en daarover berouw heeft, dat hij weer uitkeren zal de roof, die hij geroofd, of het onthoudene, dat hij met geweld onthoudt, of het bewaarde, dat bij hem te bewaren gegeven was, of het verlorene, dat hij gevonden heeft;

Vers 5

5. Of van al, waarover hij dan ook vals gezworen heeft, dat hij dit in zijn hoofdsom 1) in het volle bedrag teruggeeft en nog het vijfde deel daarenboven toedoen zal (Leviticus 5:16) van wie dat is, die zal hij ditgeven op de dag van zijn schuld. 2)

1) In het Hebreeuws Beroscho, eigenlijk naar zijn som, dat is, naar het volle bedrag..

2) In het Hebreeuws Bejoom Aschmato, beter, op de dag van zijn schuldoffer, d.i. op de dag, waarop hij zijn schuldoffer brengt..

Vers 5

5. Of van al, waarover hij dan ook vals gezworen heeft, dat hij dit in zijn hoofdsom 1) in het volle bedrag teruggeeft en nog het vijfde deel daarenboven toedoen zal (Leviticus 5:16) van wie dat is, die zal hij ditgeven op de dag van zijn schuld. 2)

1) In het Hebreeuws Beroscho, eigenlijk naar zijn som, dat is, naar het volle bedrag..

2) In het Hebreeuws Bejoom Aschmato, beter, op de dag van zijn schuldoffer, d.i. op de dag, waarop hij zijn schuldoffer brengt..

Vers 6

6. En hij zal de HEERE, voor zijn schuld, die daardoor nog niet is uitgedelgd, zijn schuldoffer brengen tot de priester, een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting, alzo tenminste twee zilveren sikkels (Leviticus 5:15,Leviticus 5:18) ten schuldoffer.

Vers 6

6. En hij zal de HEERE, voor zijn schuld, die daardoor nog niet is uitgedelgd, zijn schuldoffer brengen tot de priester, een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting, alzo tenminste twee zilveren sikkels (Leviticus 5:15,Leviticus 5:18) ten schuldoffer.

Vers 7

7. Dan zal de priester 1) door het brengen van een offer (Leviticus 7:1) voor hem verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN, en het zal hem vergeven worden; over iets van al, wat hij doet, waar hij schuld aan heeft, 2) zowel de zonde van onthouding en berovingenz., als die van loochening en eedzwering.

1) Ook uit deze uitdrukking, welke meermalen wordt aangetroffen, leest men, dat het offerdier op zichzelf niet de losprijs is geweest, maar dat de verzoening gefundeerd was in het priesterschap..

2) Van de vier soorten bloedige offers, waarover wij (Leviticus 1:1, 3, 4, 5) hebben gesproken (wij rekenen hier Leviticus 5:1 tot 6:7; over de niet zeldzaam ons voorkomende verkeerde verdeling in hoofdstukken zie Genesis 32:2), stellen de twee eerste, de brand- en dankoffers, de Verbondsbetrekking als een ongestoorde, nog bestaande op de voorgrond. In de daad van de slachting en bloedbesprenkeling hebben zij ook wel met verzoening te doen, maar toch alleen met de verzoening van de menselijke zonde in het algemeen, en niet met de verzoening als met haar hoogste, haar einddoel, maar alleen als met een middel tot het doel, als met de weg, waarlangs zij alleen tot het einddoel kunnen leiden. Dit doel nu is de versterking en bevestiging van de offeraar in de genadestaat. In het brandoffer geeft deze zich opnieuw en onverdeeld aan zijn Verbondsgod over; in het dankoffer wordt hij zich inwendig met blijdschap van de Verbondsgenade en Verbondsvriendschap van zijn God bewust. De beide andere offers, het zond- en schuldoffer, bedoelen de opheffing van een bijzondere, in de Verbondsbetrekking ontstane breuk en het herstel van de rechte betrekking tot God, hetzij van het gehele volk, hetzij van de afzonderlijke Israëliet; dit doel nu wordt bereikt door de verzoening van hetgeen de betrekking verstoord en de band verbroken heeft, maar wat daarbuiten ligt, en tot het gebied van de weer herstelde heils- en genadestaat behoort, moeten zij aan de werking van de andere offers overlaten, van welke dan in de regel een of meerdere daarop volgen! Zo werd het reeds vastgesteld met betrekking tot de priesterwijding (Exodus. 29:9), en iets dergelijks wordt daarna voor de viering van de grote Verzoendag en de hoge feesten bepaald. Deze zijn allen slechts zondoffers, die gebracht moeten worden, geen schuldoffers, daar de overtredingen, die aan de laatste ten grondslag liggen, in zoverre aan deze altijd een werkelijke vergoeding van het ontvreemde moet voorafgaan, geen samengestelde behandeling gedogen. Maar wel lieten de afzonderlijke zonden van onwetendheid, overijling en zwakheid, welke door Aron en zijn zonen sedert het sluiten van het Verbond (Exodus 24:1), of wil men dit liever sedert het herstel van het Verbond (Exodus. 32) en door het volk in zijn geheel van de ene verzoeningsdag tot de andere en van het ene feest tot het andere bedreven waren, zich als een geheel samenvatten (naar het woord van de Psalmdichter Psalms 19:13 ): "wie kan de afdwalingen verstaan, reinig mij van de verborgene) en door een enkel gemeenschappelijk offer verzoenen. Door een dergelijke behandeling gaat het begrip van de afzonderlijke offers in dat van de zonde, in het algemeen voorbij; alleen moet men daaronder niet de erfelijke zonde, of de zondigheid, maar de dadelijke zonde, of de vereniging van alle mogelijke overtredingen van de goddelijke wet verstaan! Nadat deze in het gebrachte zondoffer verzoend zijn, heeft de daad van de verzoening door de daarop volgende brand- en dankoffers betrekking op de uitdelging van de zondenschuld welke reeds wegens de zondigheid van de mens, afgezien van de verschillende uitingen van deze door woord en daad, op hem rust..

Dit is een opklimming van het uit- naar het inwendige, van het grovere tot het fijne, die geheel overeenkomt met de voortgang van de zedelijke erkenning en de behoefte van de godsdienstige levens; want eerst leert de mens zijn afzonderlijke zonde bij naam kennen, en is begerig naar vergeving van deze; later wordt dit ook hem tot een ondraaglijke last, waarvan hij zo graag bevrijd zou zijn, namelijk dat hij uit zondige ouders geboren is en dat zijn gedachten alleen boos zijn. (zie Exodus 20:17 over, de opklimming van de werkelijke tot erfelijke boze lusten, zoals deze volgens de Lutherse opvatting in de Tien Geboden worden voorgesteld, gene namelijk in de 9de, deze in het tiende gebod, -zo dezelfde voortgang van buiten naar binnen, van het grovere tot het fijnere)

OVER DE BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE PRIESTER IN BETREKKING TOT HET BRAND-, SPIJS- EN ZONDOFFER.

I. Leviticus 6:8-Leviticus 6:13. Nu volgen, na de voorstelling van de offerwet in het algemeen, nog vele afzonderlijke voorschriften, die vooral de priesters aangaan, en zowel op hun ambtsbediening als op hun rechten betrekking hebben, en wel het eerst met betrekking tot het in Leviticus 4:1 behandelde brandoffer.

Vers 7

7. Dan zal de priester 1) door het brengen van een offer (Leviticus 7:1) voor hem verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN, en het zal hem vergeven worden; over iets van al, wat hij doet, waar hij schuld aan heeft, 2) zowel de zonde van onthouding en berovingenz., als die van loochening en eedzwering.

1) Ook uit deze uitdrukking, welke meermalen wordt aangetroffen, leest men, dat het offerdier op zichzelf niet de losprijs is geweest, maar dat de verzoening gefundeerd was in het priesterschap..

2) Van de vier soorten bloedige offers, waarover wij (Leviticus 1:1, 3, 4, 5) hebben gesproken (wij rekenen hier Leviticus 5:1 tot 6:7; over de niet zeldzaam ons voorkomende verkeerde verdeling in hoofdstukken zie Genesis 32:2), stellen de twee eerste, de brand- en dankoffers, de Verbondsbetrekking als een ongestoorde, nog bestaande op de voorgrond. In de daad van de slachting en bloedbesprenkeling hebben zij ook wel met verzoening te doen, maar toch alleen met de verzoening van de menselijke zonde in het algemeen, en niet met de verzoening als met haar hoogste, haar einddoel, maar alleen als met een middel tot het doel, als met de weg, waarlangs zij alleen tot het einddoel kunnen leiden. Dit doel nu is de versterking en bevestiging van de offeraar in de genadestaat. In het brandoffer geeft deze zich opnieuw en onverdeeld aan zijn Verbondsgod over; in het dankoffer wordt hij zich inwendig met blijdschap van de Verbondsgenade en Verbondsvriendschap van zijn God bewust. De beide andere offers, het zond- en schuldoffer, bedoelen de opheffing van een bijzondere, in de Verbondsbetrekking ontstane breuk en het herstel van de rechte betrekking tot God, hetzij van het gehele volk, hetzij van de afzonderlijke Israëliet; dit doel nu wordt bereikt door de verzoening van hetgeen de betrekking verstoord en de band verbroken heeft, maar wat daarbuiten ligt, en tot het gebied van de weer herstelde heils- en genadestaat behoort, moeten zij aan de werking van de andere offers overlaten, van welke dan in de regel een of meerdere daarop volgen! Zo werd het reeds vastgesteld met betrekking tot de priesterwijding (Exodus. 29:9), en iets dergelijks wordt daarna voor de viering van de grote Verzoendag en de hoge feesten bepaald. Deze zijn allen slechts zondoffers, die gebracht moeten worden, geen schuldoffers, daar de overtredingen, die aan de laatste ten grondslag liggen, in zoverre aan deze altijd een werkelijke vergoeding van het ontvreemde moet voorafgaan, geen samengestelde behandeling gedogen. Maar wel lieten de afzonderlijke zonden van onwetendheid, overijling en zwakheid, welke door Aron en zijn zonen sedert het sluiten van het Verbond (Exodus 24:1), of wil men dit liever sedert het herstel van het Verbond (Exodus. 32) en door het volk in zijn geheel van de ene verzoeningsdag tot de andere en van het ene feest tot het andere bedreven waren, zich als een geheel samenvatten (naar het woord van de Psalmdichter Psalms 19:13 ): "wie kan de afdwalingen verstaan, reinig mij van de verborgene) en door een enkel gemeenschappelijk offer verzoenen. Door een dergelijke behandeling gaat het begrip van de afzonderlijke offers in dat van de zonde, in het algemeen voorbij; alleen moet men daaronder niet de erfelijke zonde, of de zondigheid, maar de dadelijke zonde, of de vereniging van alle mogelijke overtredingen van de goddelijke wet verstaan! Nadat deze in het gebrachte zondoffer verzoend zijn, heeft de daad van de verzoening door de daarop volgende brand- en dankoffers betrekking op de uitdelging van de zondenschuld welke reeds wegens de zondigheid van de mens, afgezien van de verschillende uitingen van deze door woord en daad, op hem rust..

Dit is een opklimming van het uit- naar het inwendige, van het grovere tot het fijne, die geheel overeenkomt met de voortgang van de zedelijke erkenning en de behoefte van de godsdienstige levens; want eerst leert de mens zijn afzonderlijke zonde bij naam kennen, en is begerig naar vergeving van deze; later wordt dit ook hem tot een ondraaglijke last, waarvan hij zo graag bevrijd zou zijn, namelijk dat hij uit zondige ouders geboren is en dat zijn gedachten alleen boos zijn. (zie Exodus 20:17 over, de opklimming van de werkelijke tot erfelijke boze lusten, zoals deze volgens de Lutherse opvatting in de Tien Geboden worden voorgesteld, gene namelijk in de 9de, deze in het tiende gebod, -zo dezelfde voortgang van buiten naar binnen, van het grovere tot het fijnere)

OVER DE BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE PRIESTER IN BETREKKING TOT HET BRAND-, SPIJS- EN ZONDOFFER.

I. Leviticus 6:8-Leviticus 6:13. Nu volgen, na de voorstelling van de offerwet in het algemeen, nog vele afzonderlijke voorschriften, die vooral de priesters aangaan, en zowel op hun ambtsbediening als op hun rechten betrekking hebben, en wel het eerst met betrekking tot het in Leviticus 4:1 behandelde brandoffer.

Vers 8

8. Verder sprak de HEERE (waarschijnlijk op de tweede dag na de oprichting van de tabernakel, Leviticus 1:1) tot Mozes, zeggende:

Vers 8

8. Verder sprak de HEERE (waarschijnlijk op de tweede dag na de oprichting van de tabernakel, Leviticus 1:1) tot Mozes, zeggende:

Vers 9

9. Gebied Aron en zijn zonen, met betrekking tot hun priesterlijke bediening, welke zij nu spoedig zullen aanvaarden, zeggende: dit is de wet van het brandoffer, de wet van hetgeen gij daarbij te doen hebt. Het is (zoals Ik reeds in Exodus 29:38, gezegd heb) hetgeen, wat door de branding op het altaar, en wel v r iets anders (daar iedere dag met de avond van de vorige dag begint, zie "Genesis 1:5) dat, wat tussen de twee avonden geofferd wordt, en de gehele nacht tot aan de morgen opvaart, alwaar het vuur van het altaar, dat Ik te gelegener tijd zelf ontsteken zal (Leviticus 9:24), en dat geen vreemd of uit het gewone leven genomen vuur zijn mag, zal brandende gehouden worden. 1)

1) Ten opzichte van de brandoffers beveelt hij, dat zij niet van het altaar zouden genomen worden, dan wanneer zij geheel door het vuur waren verteerd. Maar van de tijd, dat zij erop gelegd zijn, beveelt hij, dat zij aanhoudend door het vuur moeten verteerd worden, tot op de volgende dag. Hiermee doet hij duidelijk uitkomen, dat het vuur daartoe de gehele nacht moest worden onderhouden. Want anders kon het offer niet tot as vergaan, tenzij het vuur gedurig gevoed werd..

Vers 9

9. Gebied Aron en zijn zonen, met betrekking tot hun priesterlijke bediening, welke zij nu spoedig zullen aanvaarden, zeggende: dit is de wet van het brandoffer, de wet van hetgeen gij daarbij te doen hebt. Het is (zoals Ik reeds in Exodus 29:38, gezegd heb) hetgeen, wat door de branding op het altaar, en wel v r iets anders (daar iedere dag met de avond van de vorige dag begint, zie "Genesis 1:5) dat, wat tussen de twee avonden geofferd wordt, en de gehele nacht tot aan de morgen opvaart, alwaar het vuur van het altaar, dat Ik te gelegener tijd zelf ontsteken zal (Leviticus 9:24), en dat geen vreemd of uit het gewone leven genomen vuur zijn mag, zal brandende gehouden worden. 1)

1) Ten opzichte van de brandoffers beveelt hij, dat zij niet van het altaar zouden genomen worden, dan wanneer zij geheel door het vuur waren verteerd. Maar van de tijd, dat zij erop gelegd zijn, beveelt hij, dat zij aanhoudend door het vuur moeten verteerd worden, tot op de volgende dag. Hiermee doet hij duidelijk uitkomen, dat het vuur daartoe de gehele nacht moest worden onderhouden. Want anders kon het offer niet tot as vergaan, tenzij het vuur gedurig gevoed werd..

Vers 10

10. En de dienstdoende priester zal op de morgen na die nacht, gedurende welke het offer gebrand heeft, zijn linnen kleed, zijn rok van lijnwaad (zie "Exodus 28:42) aantrekken en de linnen onderbroek, welke bestemd is, om de schaamdelen te bedekken (Exodus 28:42), zal hij over Zijn vlees aantrekken, en hij zal, door middel van de (Exodus 27:3) opgenoemde gereedschappen, de as opnemen en wegruimen als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar op de ashoop die zich aan de oostzijde van het altaar bevindt, leggen, en vervolgens in de eigenlijkepriesterkleding het morgenbrandoffer gereed maken.

Vers 10

10. En de dienstdoende priester zal op de morgen na die nacht, gedurende welke het offer gebrand heeft, zijn linnen kleed, zijn rok van lijnwaad (zie "Exodus 28:42) aantrekken en de linnen onderbroek, welke bestemd is, om de schaamdelen te bedekken (Exodus 28:42), zal hij over Zijn vlees aantrekken, en hij zal, door middel van de (Exodus 27:3) opgenoemde gereedschappen, de as opnemen en wegruimen als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar op de ashoop die zich aan de oostzijde van het altaar bevindt, leggen, en vervolgens in de eigenlijkepriesterkleding het morgenbrandoffer gereed maken.

Vers 11

11. Daarna, zo menigmaal het weer tijd is om de as weg te ruimen, zal hij zijn priesterlijke kleren, die hij slechts in het heiligdom dragen mag, uittrekken, en zal andere gewone kleren aandoen, en zal de as tot buiten het leger uitdragen op een reine plaats. 1)

1) Met de priesterlijke kleren versierd mocht de priester alleen verkeren bij het altaar, maar in het leger moest hij zijn gewone kleren aantrekken..

Vers 11

11. Daarna, zo menigmaal het weer tijd is om de as weg te ruimen, zal hij zijn priesterlijke kleren, die hij slechts in het heiligdom dragen mag, uittrekken, en zal andere gewone kleren aandoen, en zal de as tot buiten het leger uitdragen op een reine plaats. 1)

1) Met de priesterlijke kleren versierd mocht de priester alleen verkeren bij het altaar, maar in het leger moest hij zijn gewone kleren aantrekken..

Vers 12

12. Het vuur nu op het altaar zal, terwijl zo het ene offer het andere opvolgt, daarop brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden, 1) ten teken dat Israël zonder ophouden zijn God dient; maar de priester zal daarelke morgen, nadat hij de van het avondoffer overgebleven as heeft weggeruimd (Leviticus 6:10), hout aansteken, en zal daarop het morgenbrandoffer schikken en hij zal in de loop van de dag het vet van de dankoffers, die f voor die dat vastgesteld, f door afzonderlijke Israëlieten vrijwillig gebracht zijn, daarop aansteken.

1) Wel opmerkenswaardig is het, dat hij hier het voorschrift erbij voegt, omtrent het z onderhouden van het vuur, dat het vuur nooit uitging. Daarmee toch werd te zien gegeven, dat de offerdieren onafgebroken door het hemels vuur werden verbrand. Want van de dag af, waarop Aron optrad, is de offerande niet door toedoen van mensen, maar door een wonder tot as verteerd, tot een teken van goedkeuring. God nu wilde wel niet dagelijks Zijn macht tentoon spreiden maar heeft toch z de macht en de arbeid van de mensen tussenbeide laten treden, dat de oorsprong van het heilige vuur uit de hemel bleef..

Vers 12

12. Het vuur nu op het altaar zal, terwijl zo het ene offer het andere opvolgt, daarop brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden, 1) ten teken dat Israël zonder ophouden zijn God dient; maar de priester zal daarelke morgen, nadat hij de van het avondoffer overgebleven as heeft weggeruimd (Leviticus 6:10), hout aansteken, en zal daarop het morgenbrandoffer schikken en hij zal in de loop van de dag het vet van de dankoffers, die f voor die dat vastgesteld, f door afzonderlijke Israëlieten vrijwillig gebracht zijn, daarop aansteken.

1) Wel opmerkenswaardig is het, dat hij hier het voorschrift erbij voegt, omtrent het z onderhouden van het vuur, dat het vuur nooit uitging. Daarmee toch werd te zien gegeven, dat de offerdieren onafgebroken door het hemels vuur werden verbrand. Want van de dag af, waarop Aron optrad, is de offerande niet door toedoen van mensen, maar door een wonder tot as verteerd, tot een teken van goedkeuring. God nu wilde wel niet dagelijks Zijn macht tentoon spreiden maar heeft toch z de macht en de arbeid van de mensen tussenbeide laten treden, dat de oorsprong van het heilige vuur uit de hemel bleef..

Vers 13

13. Het vuur zal, zoals gezegd is, gedurig op het altaar brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden. 1) Israël zou anders ontrouw worden aan zijn roeping, wanneer het te eniger tijd de heilige dienst van zijn God verliet. 2)

1) Gods bedoeling was, door het vreemde vuur te verbieden, Zijn volk te houden bij Zijn ware verordeningen en de voorschriften van de wet, opdat geen uitvindingen van mensen zou binnensluipen. Want evenzo was het verbod van het vreemde vuur van kracht, als de mensen verboden was, iets van het hun in te voeren of te voegen bij de zuivere kennis van Gods wet, of van Zijn voorschriften iets af te doen. Ondertussen, omdat God als met uitgestrekte hand van de hemel eenmaal had getuigd, dat de offerande Hem behaagde, werden de gelovigen in hun geloof bevestigd, door het onderpand van het altijd brandend vuur..

Het vuur moest om twee redenen op het altaar brandende worden gehouden. Ten eerste, omdat God, de Heere, het eerste offer met vuur uit de hemel had aangestoken, en dus uit heilige eerbied voor het onderpand van God. Ten tweede, omdat door het immer onderhouden van het vuur de gemeenschap tussen Israël en God als blijvend moest worden afgeschaduwd. Door het onderhouden van het vuur deed de priester en door hem Israël belijdenis van de noodzakelijkheid en de heerlijkheid van de verering van zijn Verbondsgod..

2) Het bevel om het vuur van het brandofferaltaar onafgebroken te doen branden, heeft v r alle dingen en voornamelijk ten doel, dat Israël toont een volk te zijn, dat onafgebroken zijn God dient dag en nacht. Intussen is het niet zonder betekenis, dat, daar later (Leviticus 9:24) vuur van de Heere afdaalt en het door Aron bij zijn ambtsbediening gebrachte offer verteert, het een goddelijk, hemels vuur is, dat door de voortdurende Godsverering op het altaar op natuurlijke wijs onderhouden werd, tot op de bouw van Salomo's tempel, toen de Heere het opnieuw gaf (2 Kronieken7:1). Over de betekenis van dit feit, zie Leviticus 1:9. Bij de verwoesting van de tempel ging dit, zoals nog menig ander zinnebeeld en onderpand, b.v. de Urim en Tummim (zie Exodus 28:30) verloren en werd niet weer hersteld, deels tot straf voor Israël, dat Gods genade even zo weinig tot Zijn ere gebruikt en Zijn Verbond zo smadelijk verbroken had, maar deels, omdat het alleen zinnebeelden en onderpanden waren, geen tot zaligheid nodige, maar slechts eregaven, en omdat de tijd nu reeds zo dicht op handen was, waarop het Oude Verbond voor een nieuw wijken en alles veel rijker en veel inniger door de beloofde Christus vervuld zou worden..

II. Leviticus 6:14-Leviticus 6:23. Hieraan sluiten zich bijzondere bepalingen voor de priesters, met betrekking tot het (Leviticus 2:1) behandelde spijsoffer, en wordt bij deze gelegenheid ook het spijsoffer, dat door de Hogepriester bij de dagelijkse morgen- en avondbrandoffers gebracht moest worden, nader omschreven.

Vers 13

13. Het vuur zal, zoals gezegd is, gedurig op het altaar brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden. 1) Israël zou anders ontrouw worden aan zijn roeping, wanneer het te eniger tijd de heilige dienst van zijn God verliet. 2)

1) Gods bedoeling was, door het vreemde vuur te verbieden, Zijn volk te houden bij Zijn ware verordeningen en de voorschriften van de wet, opdat geen uitvindingen van mensen zou binnensluipen. Want evenzo was het verbod van het vreemde vuur van kracht, als de mensen verboden was, iets van het hun in te voeren of te voegen bij de zuivere kennis van Gods wet, of van Zijn voorschriften iets af te doen. Ondertussen, omdat God als met uitgestrekte hand van de hemel eenmaal had getuigd, dat de offerande Hem behaagde, werden de gelovigen in hun geloof bevestigd, door het onderpand van het altijd brandend vuur..

Het vuur moest om twee redenen op het altaar brandende worden gehouden. Ten eerste, omdat God, de Heere, het eerste offer met vuur uit de hemel had aangestoken, en dus uit heilige eerbied voor het onderpand van God. Ten tweede, omdat door het immer onderhouden van het vuur de gemeenschap tussen Israël en God als blijvend moest worden afgeschaduwd. Door het onderhouden van het vuur deed de priester en door hem Israël belijdenis van de noodzakelijkheid en de heerlijkheid van de verering van zijn Verbondsgod..

2) Het bevel om het vuur van het brandofferaltaar onafgebroken te doen branden, heeft v r alle dingen en voornamelijk ten doel, dat Israël toont een volk te zijn, dat onafgebroken zijn God dient dag en nacht. Intussen is het niet zonder betekenis, dat, daar later (Leviticus 9:24) vuur van de Heere afdaalt en het door Aron bij zijn ambtsbediening gebrachte offer verteert, het een goddelijk, hemels vuur is, dat door de voortdurende Godsverering op het altaar op natuurlijke wijs onderhouden werd, tot op de bouw van Salomo's tempel, toen de Heere het opnieuw gaf (2 Kronieken7:1). Over de betekenis van dit feit, zie Leviticus 1:9. Bij de verwoesting van de tempel ging dit, zoals nog menig ander zinnebeeld en onderpand, b.v. de Urim en Tummim (zie Exodus 28:30) verloren en werd niet weer hersteld, deels tot straf voor Israël, dat Gods genade even zo weinig tot Zijn ere gebruikt en Zijn Verbond zo smadelijk verbroken had, maar deels, omdat het alleen zinnebeelden en onderpanden waren, geen tot zaligheid nodige, maar slechts eregaven, en omdat de tijd nu reeds zo dicht op handen was, waarop het Oude Verbond voor een nieuw wijken en alles veel rijker en veel inniger door de beloofde Christus vervuld zou worden..

II. Leviticus 6:14-Leviticus 6:23. Hieraan sluiten zich bijzondere bepalingen voor de priesters, met betrekking tot het (Leviticus 2:1) behandelde spijsoffer, en wordt bij deze gelegenheid ook het spijsoffer, dat door de Hogepriester bij de dagelijkse morgen- en avondbrandoffers gebracht moest worden, nader omschreven.

Vers 14

14. Dit is nu de wet a) van het spijsoffer; n van de zonen van Aron wiens beurt het was de dienst te verrichten zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, voor aan het altaar, in zoverre de priesters aan het brengen daarvan deel hebben.

a) Numbers 15:4, Numbers 15:15. En hij, diegene van de priesters, die de offerdaad moet volbrengen, zal daarvan opnemen zijn hand vol, uit de meelbloem van het spijsoffer en van de olie en al dewierook, die op het spijsoffer is (Leviticus 2:2) dan zal hij hetgeen hij zo-even opgenomen heeft-van ieder van de verschillende koeken (Leviticus 2:4) - een koek behalve al de wierook, aansteken op het altaar; het is een liefelijke reuk tot diens gedachtenis voor de HEERE, om hem, die het brengt, daardoor bij de Heere in genadig aandenken te brengen.

Vers 14

14. Dit is nu de wet a) van het spijsoffer; n van de zonen van Aron wiens beurt het was de dienst te verrichten zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, voor aan het altaar, in zoverre de priesters aan het brengen daarvan deel hebben.

a) Numbers 15:4, Numbers 15:15. En hij, diegene van de priesters, die de offerdaad moet volbrengen, zal daarvan opnemen zijn hand vol, uit de meelbloem van het spijsoffer en van de olie en al dewierook, die op het spijsoffer is (Leviticus 2:2) dan zal hij hetgeen hij zo-even opgenomen heeft-van ieder van de verschillende koeken (Leviticus 2:4) - een koek behalve al de wierook, aansteken op het altaar; het is een liefelijke reuk tot diens gedachtenis voor de HEERE, om hem, die het brengt, daardoor bij de Heere in genadig aandenken te brengen.

Vers 16

16. En het overblijvende daarvan zullen Aron en zijn zonen, als het hun toekomend deel van het offer (Leviticus 2:3,Leviticus 2:10) eten, en wel: het overige van het spijsoffer van meel en gerst, de gezamenlijke priesterschaar; maar het overige van het spijsoffer van koeken, de dienstdoende priesters (Leviticus 7:9,Leviticus 7:10); ongezuurd, zoals het is, zal het gegeten worden, nadat zij het vooraf hebben gebakken, in de heilige plaats, in de voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. 1)

1) Dat de priesters deze dingen moesten eten in de heilige plaats, en als in de bijzondere aanwezigheid van de Heere moest hen verplichten tot te meer oplettendheid, om zijn gaven en vooral zaken, die God geheiligd waren, niet anders dan heilig te gebruiken, en hen leren, dat zij deze en andere spijzen moesten nuttigen, zo in dankbaarheid jegens Hem als de Gever zelf, als ten opzichte van Zijn dienst en Zijn verheerlijking..

Vers 16

16. En het overblijvende daarvan zullen Aron en zijn zonen, als het hun toekomend deel van het offer (Leviticus 2:3,Leviticus 2:10) eten, en wel: het overige van het spijsoffer van meel en gerst, de gezamenlijke priesterschaar; maar het overige van het spijsoffer van koeken, de dienstdoende priesters (Leviticus 7:9,Leviticus 7:10); ongezuurd, zoals het is, zal het gegeten worden, nadat zij het vooraf hebben gebakken, in de heilige plaats, in de voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. 1)

1) Dat de priesters deze dingen moesten eten in de heilige plaats, en als in de bijzondere aanwezigheid van de Heere moest hen verplichten tot te meer oplettendheid, om zijn gaven en vooral zaken, die God geheiligd waren, niet anders dan heilig te gebruiken, en hen leren, dat zij deze en andere spijzen moesten nuttigen, zo in dankbaarheid jegens Hem als de Gever zelf, als ten opzichte van Zijn dienst en Zijn verheerlijking..

Vers 17

17. Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel, dat Ik gegeven heb van Mijn vuuroffers: in de toestand waarin het Mij zelf naar Mijn bevel is gebracht (Leviticus 2:11) zullen het ook Mijn disgenoten eten en daardoor zich betonen heilige lieden voor Mijn aangezicht te zijn; het, zelfs dit overige, is hun een Heiligheid derHeiligheden, iets dat niet alleen heilig, maar ook hoogheilig is (zie "Exodus 40:10) zoals het overige van het zondoffer en zoals het schuldoffer.

Vers 17

17. Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel, dat Ik gegeven heb van Mijn vuuroffers: in de toestand waarin het Mij zelf naar Mijn bevel is gebracht (Leviticus 2:11) zullen het ook Mijn disgenoten eten en daardoor zich betonen heilige lieden voor Mijn aangezicht te zijn; het, zelfs dit overige, is hun een Heiligheid derHeiligheden, iets dat niet alleen heilig, maar ook hoogheilig is (zie "Exodus 40:10) zoals het overige van het zondoffer en zoals het schuldoffer.

Vers 18

18. Al wat mannelijk is onder de zonen van Aron, en alzo tot de priesterlijke stand behoort, zal het eten, daarentegen zullen de vrouwelijke leden van hun geslachtdaarvan zijn uitgesloten; het zij een eeuwige instelling voor uw geslachten met betrekking tot het aandeel van de priesters, van de vuur (spijs) offers van de HEERE; a) al wat die zal aanraken, 1) zal heilig zijn.

a) Exodus 29:37

1) Deze laatste bepaling, welke wij reeds in Exodus 29:37; Exodus 30:29 hebben aangetroffen en later in het 27ste vers van dit hoofdstuk evenzo door ons zal gelezen worden wordt door de uitleggers verschillend verklaard. Sommigen verstaan het heilig worden in deze zin: een zodanige valt het heiligdom toe, en moet, zoals hij, die zich door een gelofte aan God heeft verbonden, voor een bepaalde som geld worden losgekocht (Leviticus 27:1-Leviticus 27:8). Anderen denken daarentegen aan de vele beperkingen in het leven, waaraan de priesters om zich hun God als heilig te vertonen moesten onderwerpen (Leviticus 24:1-Leviticus 24:15); aan dergelijke beperkingen hadden zulke leden, die iets hoogheiligs hadden aangeraakt, zich voortaan moeten onderwerpen: hetgeen des te meer iets zeer ongeschikts en ondragelijks in het dagelijks leven voor hen moest meebrengen, daar zij niet tevens dezelfde rechten en voorrechten deelachtig werden, als de priesters bezaten en die bij deze een tegenwicht vormden tegen de bepaalde, ook voor hen gedeeltelijk onaangename opofferingen..

De gedachte is: ieder niet-priester, die deze hoogheilige dingen aanraakt, wordt door de aanraking heilig, zodat hij voortaan zich in dezelfde mate als de geheiligde priester voor verontreiniging te wachten heeft, zonder de priesterlijke rechten en voorrechten deelachtig te worden. Daardoor raakte hij in een toestand, welke vele ongeriefelijkheden voor het gewone verkeer in het leven met zich bracht..

Vers 18

18. Al wat mannelijk is onder de zonen van Aron, en alzo tot de priesterlijke stand behoort, zal het eten, daarentegen zullen de vrouwelijke leden van hun geslachtdaarvan zijn uitgesloten; het zij een eeuwige instelling voor uw geslachten met betrekking tot het aandeel van de priesters, van de vuur (spijs) offers van de HEERE; a) al wat die zal aanraken, 1) zal heilig zijn.

a) Exodus 29:37

1) Deze laatste bepaling, welke wij reeds in Exodus 29:37; Exodus 30:29 hebben aangetroffen en later in het 27ste vers van dit hoofdstuk evenzo door ons zal gelezen worden wordt door de uitleggers verschillend verklaard. Sommigen verstaan het heilig worden in deze zin: een zodanige valt het heiligdom toe, en moet, zoals hij, die zich door een gelofte aan God heeft verbonden, voor een bepaalde som geld worden losgekocht (Leviticus 27:1-Leviticus 27:8). Anderen denken daarentegen aan de vele beperkingen in het leven, waaraan de priesters om zich hun God als heilig te vertonen moesten onderwerpen (Leviticus 24:1-Leviticus 24:15); aan dergelijke beperkingen hadden zulke leden, die iets hoogheiligs hadden aangeraakt, zich voortaan moeten onderwerpen: hetgeen des te meer iets zeer ongeschikts en ondragelijks in het dagelijks leven voor hen moest meebrengen, daar zij niet tevens dezelfde rechten en voorrechten deelachtig werden, als de priesters bezaten en die bij deze een tegenwicht vormden tegen de bepaalde, ook voor hen gedeeltelijk onaangename opofferingen..

De gedachte is: ieder niet-priester, die deze hoogheilige dingen aanraakt, wordt door de aanraking heilig, zodat hij voortaan zich in dezelfde mate als de geheiligde priester voor verontreiniging te wachten heeft, zonder de priesterlijke rechten en voorrechten deelachtig te worden. Daardoor raakte hij in een toestand, welke vele ongeriefelijkheden voor het gewone verkeer in het leven met zich bracht..

Vers 19

19. Verder sprak de HEERE tot Mozes, met de bepalingen, welke betrekking hebben op de ambtsbediening en rechten van de priester, bij de gewone spijsoffers (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18), verenigende wat evenzo op de priesters betrekking heeft, zeggende:

Vers 19

19. Verder sprak de HEERE tot Mozes, met de bepalingen, welke betrekking hebben op de ambtsbediening en rechten van de priester, bij de gewone spijsoffers (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18), verenigende wat evenzo op de priesters betrekking heeft, zeggende:

Vers 20

20. Dit is de offerande 1) van Aron en van zijn zonen, die zij door Aron, die het hoofd is van de gehele priesterschaar, uit eigen middelen de HEERE offeren zullen, ten dage 2) dat hij gezalfd zal worden, van de dag af, dat zijn zalving zal voleindigd zijn en hij zijn hogepriesterlijke bediening zal aanvaarden (Leviticus 6:9), het tiende deel van een efa meelbloem, een spijsoffer gedurig 3) zijn tiende deel efa (Leviticus 5:11) fijn meel zullen zij door hem brengen tot een dagelijks spijsoffer; de helft daarvan op de morgen nade aanbieding van het tot het morgenbrandoffer behorende spijsoffer van de gemeente (Exodus 29:40), voordat het dan volgende drankoffer (Numbers 28:7) uitgestort wordt, en de helft daarvan op de avond, evenals bij het morgenbrandoffer te brengen tussen het zich daaraan aansluitende spijs- en het daarop volgende drankoffer van de gemeente (Sirach. 45:17).

1) Het spijsoffer voor de priester wordt hier tussenin gevoegd, omdat zo-even van de priester is gesproken en deze wet een gehele enige plaats inneemt. Deze offerande moest gebracht worden als de zalving was geschied; daarom, omdat laatstgenoemde verrichting zeven dagen duurde, op de 8ste dag..

2) In het Hebreeuws Bejoom hamaschach. Hiermee wordt niet n dag bedoeld, maar de volle zeven dagen, gedurende welke de zalving plaats had. Omdat deze zeven dagen als een geheel werden beschouwd, wordt gesproken van "ten dage enz"

3) Een spijsoffer gedurig, d.i. elke dag, zolang zijn ambt zal duren, zal hij bij het morgen- en avondoffer zulk een spijsoffer aansteken..

Vers 20

20. Dit is de offerande 1) van Aron en van zijn zonen, die zij door Aron, die het hoofd is van de gehele priesterschaar, uit eigen middelen de HEERE offeren zullen, ten dage 2) dat hij gezalfd zal worden, van de dag af, dat zijn zalving zal voleindigd zijn en hij zijn hogepriesterlijke bediening zal aanvaarden (Leviticus 6:9), het tiende deel van een efa meelbloem, een spijsoffer gedurig 3) zijn tiende deel efa (Leviticus 5:11) fijn meel zullen zij door hem brengen tot een dagelijks spijsoffer; de helft daarvan op de morgen nade aanbieding van het tot het morgenbrandoffer behorende spijsoffer van de gemeente (Exodus 29:40), voordat het dan volgende drankoffer (Numbers 28:7) uitgestort wordt, en de helft daarvan op de avond, evenals bij het morgenbrandoffer te brengen tussen het zich daaraan aansluitende spijs- en het daarop volgende drankoffer van de gemeente (Sirach. 45:17).

1) Het spijsoffer voor de priester wordt hier tussenin gevoegd, omdat zo-even van de priester is gesproken en deze wet een gehele enige plaats inneemt. Deze offerande moest gebracht worden als de zalving was geschied; daarom, omdat laatstgenoemde verrichting zeven dagen duurde, op de 8ste dag..

2) In het Hebreeuws Bejoom hamaschach. Hiermee wordt niet n dag bedoeld, maar de volle zeven dagen, gedurende welke de zalving plaats had. Omdat deze zeven dagen als een geheel werden beschouwd, wordt gesproken van "ten dage enz"

3) Een spijsoffer gedurig, d.i. elke dag, zolang zijn ambt zal duren, zal hij bij het morgen- en avondoffer zulk een spijsoffer aansteken..

Vers 21

21. Het zal door de Hogepriester, die het in uw naam en in die van de gehele priesterschaar brengt, in een pan 1) (Leviticus 2:5) met olie, maar zonder zuurdeeg gemaakt worden; geroosterd, nadat het behoorlijk in de olie gewenteld en hard daarin gebakken is, zult gij het brengen; en de gebakken stukken van het spijsoffer, 2) na het bakken in stukken gebroken, (Leviticus 2:6) zult gij offeren tot een liefelijke reuk voor de HEERE.

1) Beter, op een pan.. 2) De gebakken stukken van het spijsoffer. Hoogstwaarschijnlijk duidt het grondwoord, in verband met het stamverwante Arabisch, aan, dat de geroosterde broden evenals bij het spijsoffer in stukken moesten worden gebroken (sommigen menen in twaalf) waarvan de helft dan `s morgens en de andere helft `s avonds werd geofferd..

Vers 21

21. Het zal door de Hogepriester, die het in uw naam en in die van de gehele priesterschaar brengt, in een pan 1) (Leviticus 2:5) met olie, maar zonder zuurdeeg gemaakt worden; geroosterd, nadat het behoorlijk in de olie gewenteld en hard daarin gebakken is, zult gij het brengen; en de gebakken stukken van het spijsoffer, 2) na het bakken in stukken gebroken, (Leviticus 2:6) zult gij offeren tot een liefelijke reuk voor de HEERE.

1) Beter, op een pan.. 2) De gebakken stukken van het spijsoffer. Hoogstwaarschijnlijk duidt het grondwoord, in verband met het stamverwante Arabisch, aan, dat de geroosterde broden evenals bij het spijsoffer in stukken moesten worden gebroken (sommigen menen in twaalf) waarvan de helft dan `s morgens en de andere helft `s avonds werd geofferd..

Vers 22

22. Ook zal de priester, die uit zijn zonen, na hem, in zijn plaats de gezalfde, de Hogepriester zal worden, hetzelfde doen, zo menigmaal hij het dagelijks morgen- en avondoffer van de gemeente brengt, op de bepaalde tijd, namelijk tussen het spijs- en drankoffer, het zij een eeuwige inzetting, dat de priesterschaar Hem dagelijks bijzondere offers brengt; het zal echter voor de HEERE geheel, en niet slechts gedeeltelijk, gelijk een gewoonspijsoffer (Leviticus 6:15,Leviticus 6:16) aangestoken worden.

Vers 22

22. Ook zal de priester, die uit zijn zonen, na hem, in zijn plaats de gezalfde, de Hogepriester zal worden, hetzelfde doen, zo menigmaal hij het dagelijks morgen- en avondoffer van de gemeente brengt, op de bepaalde tijd, namelijk tussen het spijs- en drankoffer, het zij een eeuwige inzetting, dat de priesterschaar Hem dagelijks bijzondere offers brengt; het zal echter voor de HEERE geheel, en niet slechts gedeeltelijk, gelijk een gewoonspijsoffer (Leviticus 6:15,Leviticus 6:16) aangestoken worden.

Vers 23

23. Alzo zal alle spijsoffer van de priester geheel zijn; 1) het zal niet voor een deel gegeten worden, 2) daar de priester hier niet voor het volk, maar in zijn persoonlijk belang werkzaam is, komt hem dus ook geen loon toe.

1) In de vorige voorschriften vervult de Hogepriester, in het aanbieden van de offerande, het ambt voor het volk; in dit bevel voert hij uit, wat op zijn eigen van toepassing is en wat op hemzelf betrekking heeft.

2) Terwijl het dagelijks voor de gehele gemeente gebrachte morgen- en avondbrandoffer ook de Hogepriester, het hoofd van deze gemeente aangaat, zal deze, bij het algemene spijsoffer, en nog een afzonderlijk voor zich en zijn ambtgenoten bijvoegen, en wel in een andere en verhoogde bewerking van het koren (gebakken in een pan), wanneer dan ook de hoeveelheid (getal) slechts half zo veel is; dit doelt daarop, dat Hij in wiens heiligheid de gehele gemeente vertegenwoordigd wordt, ook in zijn ambtsverrichting een hogere graad van heiligheid moet ontwikkelen en handhaven, dan van het gehele volk kan worden geëist..

Daar dit spijsoffer valt in de categorie van de brandoffers, moest het geheel voor de Heere verbrand worden en mocht er niets van worden gegeten..

III. Leviticus 6:24-Leviticus 6:7:10. Onmiddellijk hierop volgen nadere bepalingen over de in Leviticus 4:1-Leviticus 4:6,Leviticus 4:7 slechts gedeeltelijk behandelde zond- en schuldoffers, en wordt daar over de vorm, waarin zij moeten gebracht worden, en over het gebruik van het vlees veel meegedeeld, wat vroeger voorbijgegaan of meer aanwijzend dan uitvoerig behandeld was.

Vers 23

23. Alzo zal alle spijsoffer van de priester geheel zijn; 1) het zal niet voor een deel gegeten worden, 2) daar de priester hier niet voor het volk, maar in zijn persoonlijk belang werkzaam is, komt hem dus ook geen loon toe.

1) In de vorige voorschriften vervult de Hogepriester, in het aanbieden van de offerande, het ambt voor het volk; in dit bevel voert hij uit, wat op zijn eigen van toepassing is en wat op hemzelf betrekking heeft.

2) Terwijl het dagelijks voor de gehele gemeente gebrachte morgen- en avondbrandoffer ook de Hogepriester, het hoofd van deze gemeente aangaat, zal deze, bij het algemene spijsoffer, en nog een afzonderlijk voor zich en zijn ambtgenoten bijvoegen, en wel in een andere en verhoogde bewerking van het koren (gebakken in een pan), wanneer dan ook de hoeveelheid (getal) slechts half zo veel is; dit doelt daarop, dat Hij in wiens heiligheid de gehele gemeente vertegenwoordigd wordt, ook in zijn ambtsverrichting een hogere graad van heiligheid moet ontwikkelen en handhaven, dan van het gehele volk kan worden geëist..

Daar dit spijsoffer valt in de categorie van de brandoffers, moest het geheel voor de Heere verbrand worden en mocht er niets van worden gegeten..

III. Leviticus 6:24-Leviticus 6:7:10. Onmiddellijk hierop volgen nadere bepalingen over de in Leviticus 4:1-Leviticus 4:6,Leviticus 4:7 slechts gedeeltelijk behandelde zond- en schuldoffers, en wordt daar over de vorm, waarin zij moeten gebracht worden, en over het gebruik van het vlees veel meegedeeld, wat vroeger voorbijgegaan of meer aanwijzend dan uitvoerig behandeld was.

Vers 24

24. Verder sprak de HEERE, na deze tussenrede over het dagelijks spijsoffer van de Hogepriester (Leviticus 6:19-Leviticus 6:23) tot het vroegere onderwerp, de ambtsbezigheden en voorrechten van de priester bij de offers van de gemeente terugkerende, tot Mozes, om na de behandeling van het brandoffer (Leviticus 6:8-Leviticus 6:13) en het spijsoffer, (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18) hem nu ook over het zond- en schuldoffer het nodige mee te delen, zeggende:

Vers 24

24. Verder sprak de HEERE, na deze tussenrede over het dagelijks spijsoffer van de Hogepriester (Leviticus 6:19-Leviticus 6:23) tot het vroegere onderwerp, de ambtsbezigheden en voorrechten van de priester bij de offers van de gemeente terugkerende, tot Mozes, om na de behandeling van het brandoffer (Leviticus 6:8-Leviticus 6:13) en het spijsoffer, (Leviticus 6:14-Leviticus 6:18) hem nu ook over het zond- en schuldoffer het nodige mee te delen, zeggende:

Vers 25

25. Spreukenek tot Aron 1) en tot zijn zonen, zeggende: Dit is de wet van het zondoffer, met betrekking tot hetgeen gij daarbij te doen en te eisen hebt; in de plaats, waar het brandoffer geslacht wordt, namelijk aan de noordzijde van het altaar (Leviticus 1:11) zal het zondoffer door hem, die het brengt, voor het aangezicht des HEEREN geslacht worden (Leviticus 4:24) het is een Heiligheid der Heiligheden, met het bloed en vlees van zulk een offer moet in ieder opzicht op zeer heilige wijze worden gehandeld, opdat daarvan toch niets ontheiligd wordt.

1) Wij zien overal, hoe ijverig God ervoor waakt, dat het volk in geen enkele zaak in twijfel hoeft te verkeren. En zeker van de valse voorstellingen wordt de ware godsverering als het ware door een eigenaardig teken onderscheiden, wanneer God zelf voorschrijft, wat gedaan moet worden. Nu kon niet anders dan uit zijn eigen mond met zekerheid vernomen worden, waarin de ware vroomheid behoort gefundeerd te zijn. Verder, omdat er onderscheid was tussen de offeranden en offerdieren, voor de zonde, zou het geschikst zijn geweest, dat zij afgezonderd op verschillende plaatsen werden geslacht, indien men daarmee maar niet tot dwaling aanleiding gaf. Doch alle twijfel wordt weggenomen, wanneer God voor beide gevallen dezelfde plaats aanwijst. Waaruit wij opmaken, dat een wet, omtrent het dienen van God, wel voldoende zou zijn, indien maar niet de mens bij zichzelf wijs wilde zijn, maar de mond van God wilde gehoorzamen. Want hoe het geschied is, dat, terwijl die twee soorten van elkaar waren onderscheiden er toen gelijktijdig van deze sprake is, komt, omdat het Gode zo wilde. Deze plaats herinnert ons genoegzaam, met hoe grote bezonnenheid en bescheidenheid behoort opgevolgd te worden, wat door het woord van God wordt aangewezen..

Vers 25

25. Spreukenek tot Aron 1) en tot zijn zonen, zeggende: Dit is de wet van het zondoffer, met betrekking tot hetgeen gij daarbij te doen en te eisen hebt; in de plaats, waar het brandoffer geslacht wordt, namelijk aan de noordzijde van het altaar (Leviticus 1:11) zal het zondoffer door hem, die het brengt, voor het aangezicht des HEEREN geslacht worden (Leviticus 4:24) het is een Heiligheid der Heiligheden, met het bloed en vlees van zulk een offer moet in ieder opzicht op zeer heilige wijze worden gehandeld, opdat daarvan toch niets ontheiligd wordt.

1) Wij zien overal, hoe ijverig God ervoor waakt, dat het volk in geen enkele zaak in twijfel hoeft te verkeren. En zeker van de valse voorstellingen wordt de ware godsverering als het ware door een eigenaardig teken onderscheiden, wanneer God zelf voorschrijft, wat gedaan moet worden. Nu kon niet anders dan uit zijn eigen mond met zekerheid vernomen worden, waarin de ware vroomheid behoort gefundeerd te zijn. Verder, omdat er onderscheid was tussen de offeranden en offerdieren, voor de zonde, zou het geschikst zijn geweest, dat zij afgezonderd op verschillende plaatsen werden geslacht, indien men daarmee maar niet tot dwaling aanleiding gaf. Doch alle twijfel wordt weggenomen, wanneer God voor beide gevallen dezelfde plaats aanwijst. Waaruit wij opmaken, dat een wet, omtrent het dienen van God, wel voldoende zou zijn, indien maar niet de mens bij zichzelf wijs wilde zijn, maar de mond van God wilde gehoorzamen. Want hoe het geschied is, dat, terwijl die twee soorten van elkaar waren onderscheiden er toen gelijktijdig van deze sprake is, komt, omdat het Gode zo wilde. Deze plaats herinnert ons genoegzaam, met hoe grote bezonnenheid en bescheidenheid behoort opgevolgd te worden, wat door het woord van God wordt aangewezen..

Vers 26

26. a) De priester die het voor de zonde offert, die bij deze offerdaad de dienst verricht, voor de besprenkeling met het bloed en de verbranding zorgt, zal het vlees, dat niet op het altaar komt, eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent van de samenkomst.

a) Hosea4:8

Vers 26

26. a) De priester die het voor de zonde offert, die bij deze offerdaad de dienst verricht, voor de besprenkeling met het bloed en de verbranding zorgt, zal het vlees, dat niet op het altaar komt, eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent van de samenkomst.

a) Hosea4:8

Vers 27

27. Al wat dit, van het zondoffer, vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprenkeld hebben, op wiens kleed bij het slachten van een dergelijk offer iets van dit bloed spat, dat kleed, waarop hij gesprenkeld zal hebben, zult gij in de heilige plaats met het water uit het koperen wasvat wassen. 1)

1) Dit moest geschieden, opdat het hoogheilige bloed niet mede gedragen zou worden op het kleed in het leger en aldus ontheiligd..

Vers 27

27. Al wat dit, van het zondoffer, vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprenkeld hebben, op wiens kleed bij het slachten van een dergelijk offer iets van dit bloed spat, dat kleed, waarop hij gesprenkeld zal hebben, zult gij in de heilige plaats met het water uit het koperen wasvat wassen. 1)

1) Dit moest geschieden, opdat het hoogheilige bloed niet mede gedragen zou worden op het kleed in het leger en aldus ontheiligd..

Vers 28

28. En het aarden vat, waarin het vlees gekookt is door de dienstdoende priester, als die gerechtigd is om het te eten (Leviticus 6:26), zal, wanneer het van aarde is, gebroken worden, maar zo het in een koperen vat gekookt is, dan zal het geschuurd en goed in water gespoeld worden.1)

1) In een aarden pot, soms meegebracht door niet-priesters, (in het Heiligdom had men alleen koperen vaten) bleef soms nog iets van het heilige vlees over. Bovendien, als straks die pot weer gebruikt werd voor het dagelijks voedsel, daarmee werd het heilige vlees, dat erin gekookt was, smaad aangedaan. Daarom moest, om dit te voorkomen, de aarden pot gebroken worden. Een koperen vat kon genoegzaam geschuurd worden, om de ontheiliging te voorkomen.. Ongetwijfeld diende dit voorschrift, om bij de Israëliet een heilige eerbied voor de dienst van de Heere te bewerken en levendig te houden..

Vers 28

28. En het aarden vat, waarin het vlees gekookt is door de dienstdoende priester, als die gerechtigd is om het te eten (Leviticus 6:26), zal, wanneer het van aarde is, gebroken worden, maar zo het in een koperen vat gekookt is, dan zal het geschuurd en goed in water gespoeld worden.1)

1) In een aarden pot, soms meegebracht door niet-priesters, (in het Heiligdom had men alleen koperen vaten) bleef soms nog iets van het heilige vlees over. Bovendien, als straks die pot weer gebruikt werd voor het dagelijks voedsel, daarmee werd het heilige vlees, dat erin gekookt was, smaad aangedaan. Daarom moest, om dit te voorkomen, de aarden pot gebroken worden. Een koperen vat kon genoegzaam geschuurd worden, om de ontheiliging te voorkomen.. Ongetwijfeld diende dit voorschrift, om bij de Israëliet een heilige eerbied voor de dienst van de Heere te bewerken en levendig te houden..

Vers 29

29. Al wat mannelijk is onder de priesters zal alleen dat gekookte vlees eten; het is een Heiligheid der Heiligheden. (Leviticus 6:18)

Vers 29

29. Al wat mannelijk is onder de priesters zal alleen dat gekookte vlees eten; het is een Heiligheid der Heiligheden. (Leviticus 6:18)

Vers 30

30. Maar geen zondoffer, a) waarvan het bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden, om in het heiligdom te verzoenen, alzo zowel het vlees van dat zondoffer, dat de hogepriester voor zichzelf (Leviticus 4:2) als ook het vlees, dat hij voor de gehele gemeente offert (Leviticus 4:13) zal gegeten worden; maar het zal op de (Leviticus 4:11,Leviticus 4:21) voorgeschreven wijze in het vuur verbrand worden. 1)

a)Hebrews 13:11

1) De uitzondering wordt herhaald, zowel ten opzichte van de offerande, waarvan sprake is geweest in het vierde hoofdstuk, als van de plechtige offerande, waardoor priester en volk, jaarlijks werden verzoend. Want voor een minder bedrag verzoende de mens afzonderlijk zijn zonde, en slechts het altaar, dat in het voorhof was, werd met bloed besprenkeld. Maar, indien de priester God f voor zichzelf, f voor het volk verzoening aanbracht, ging hij, opdat de voorbede des te klemmender zou zijn, het heiligdom binnen, om recht tegenover het voorhangsel het bloed uit te gieten. Zodanige offerdieren nu beval God, geheel te verbranden. Zo is deze plaats niets anders dan een bevestiging van die andere, waarin een gelijk bevel werd gegeven..

Vers 30

30. Maar geen zondoffer, a) waarvan het bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden, om in het heiligdom te verzoenen, alzo zowel het vlees van dat zondoffer, dat de hogepriester voor zichzelf (Leviticus 4:2) als ook het vlees, dat hij voor de gehele gemeente offert (Leviticus 4:13) zal gegeten worden; maar het zal op de (Leviticus 4:11,Leviticus 4:21) voorgeschreven wijze in het vuur verbrand worden. 1)

a)Hebrews 13:11

1) De uitzondering wordt herhaald, zowel ten opzichte van de offerande, waarvan sprake is geweest in het vierde hoofdstuk, als van de plechtige offerande, waardoor priester en volk, jaarlijks werden verzoend. Want voor een minder bedrag verzoende de mens afzonderlijk zijn zonde, en slechts het altaar, dat in het voorhof was, werd met bloed besprenkeld. Maar, indien de priester God f voor zichzelf, f voor het volk verzoening aanbracht, ging hij, opdat de voorbede des te klemmender zou zijn, het heiligdom binnen, om recht tegenover het voorhangsel het bloed uit te gieten. Zodanige offerdieren nu beval God, geheel te verbranden. Zo is deze plaats niets anders dan een bevestiging van die andere, waarin een gelijk bevel werd gegeven..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile