Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Micha 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MICHA 3

Micah 3:1.

STRAF DER WERELDLIJKE EN GEESTELIJKE OPPERHOOFDEN.

B. De tweede rede van ons Boek (Micah 3:1-5) is eveneens voornamelijk van belovenden inhoud, als de eerste van dreigenden en bestraffenden aard was. Wel begint de Profeet dadelijk wederom de verdorvenheid der geestelijke overheden en der geestelijke leidslieden van het volk te schilderen, en het daarom te bedreigen met de gehele verwoesting van Zion; maar deze bedreiging der diepste vernedering van Gods volk dient tevens alleen daartoe, om de volgende beloften der latere hoogste verheffing van Zion, de verlossing van het bekeerde overblijfsel, en daardoor de genade Gods in des te schitterender licht te plaatsen. De rede bevat 4 afdelingen: In de eerste (Micah 3:1) wordt nogmaals een wee uitgeroepen over de goddeloze vorsten en geestelijke leidslieden des volks; het gezegde in Micah 2:1, wordt nader ontwikkeld. In de tweede afdeling (Micah 4:1-Micah 4:7) wordt het toekomstige heil der verlossing in zijne voltooiing geschilderd, in het derde (Micah 4:8-Micah 4:14) wordt dat in zijne langzame ontwikkeling tot dit hoogste toppunt, de wederoprichting der vroegere heerschappij van de dochter Zions door hare verlossing uit Babel, en hare overwinning over alle machten der wereld voorgesteld; en eindelijk in de vierde (Micah 5:1) de toekomstige verwezenlijking van al die zaligheid door den Heerser, die uit Bethlehem zal voortkomen en door zijn krachtig bestuur den grootsten zegen zal verbreiden. Zo stelt hij tegenover dwaze verwachtingen de ware verwachtingen der zaligheid en de waarachtige beloften Gods, opdat het volk zijne valse verwachtingen late varen, en bedenken moge wat werkelijk tot zijnen vrede dient.

I. Micah 3:1-Micah 3:12. De Profeet ontwikkelt nog eens een uitvoerig, donker beeld van de zonden van `s volks leidslieden, en de daarom nabijzijnde verwoesting van Jeruzalem. Vooreerst verkondigt hij den vorsten, omdat zij het recht in onrecht verkeren en het arme volk uitzuigen, Gods rechtvaardige vergelding (Micah 3:1-Micah 3:4); vervolgens den valsen profeten, omdat zij het volk verleiden en door leugenachtige vredesbeloften in zijne zonde versterken, gestrenge bestraffing (Micah 3:5-Micah 3:8), en eindelijk aan alle van God geordende leidslieden des volks, aan de vorsten, priesters en Profeten, omdat zij het tegendeel waren geworden van hetgeen zij moesten zijn, dat Jeruzalem verwoest zou worden, Zion en de tempelberg in akkerveld zouden worden veranderd. (Micah 3:9-Micah 3:12).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MICHA 3

Micah 3:1.

STRAF DER WERELDLIJKE EN GEESTELIJKE OPPERHOOFDEN.

B. De tweede rede van ons Boek (Micah 3:1-5) is eveneens voornamelijk van belovenden inhoud, als de eerste van dreigenden en bestraffenden aard was. Wel begint de Profeet dadelijk wederom de verdorvenheid der geestelijke overheden en der geestelijke leidslieden van het volk te schilderen, en het daarom te bedreigen met de gehele verwoesting van Zion; maar deze bedreiging der diepste vernedering van Gods volk dient tevens alleen daartoe, om de volgende beloften der latere hoogste verheffing van Zion, de verlossing van het bekeerde overblijfsel, en daardoor de genade Gods in des te schitterender licht te plaatsen. De rede bevat 4 afdelingen: In de eerste (Micah 3:1) wordt nogmaals een wee uitgeroepen over de goddeloze vorsten en geestelijke leidslieden des volks; het gezegde in Micah 2:1, wordt nader ontwikkeld. In de tweede afdeling (Micah 4:1-Micah 4:7) wordt het toekomstige heil der verlossing in zijne voltooiing geschilderd, in het derde (Micah 4:8-Micah 4:14) wordt dat in zijne langzame ontwikkeling tot dit hoogste toppunt, de wederoprichting der vroegere heerschappij van de dochter Zions door hare verlossing uit Babel, en hare overwinning over alle machten der wereld voorgesteld; en eindelijk in de vierde (Micah 5:1) de toekomstige verwezenlijking van al die zaligheid door den Heerser, die uit Bethlehem zal voortkomen en door zijn krachtig bestuur den grootsten zegen zal verbreiden. Zo stelt hij tegenover dwaze verwachtingen de ware verwachtingen der zaligheid en de waarachtige beloften Gods, opdat het volk zijne valse verwachtingen late varen, en bedenken moge wat werkelijk tot zijnen vrede dient.

I. Micah 3:1-Micah 3:12. De Profeet ontwikkelt nog eens een uitvoerig, donker beeld van de zonden van `s volks leidslieden, en de daarom nabijzijnde verwoesting van Jeruzalem. Vooreerst verkondigt hij den vorsten, omdat zij het recht in onrecht verkeren en het arme volk uitzuigen, Gods rechtvaardige vergelding (Micah 3:1-Micah 3:4); vervolgens den valsen profeten, omdat zij het volk verleiden en door leugenachtige vredesbeloften in zijne zonde versterken, gestrenge bestraffing (Micah 3:5-Micah 3:8), en eindelijk aan alle van God geordende leidslieden des volks, aan de vorsten, priesters en Profeten, omdat zij het tegendeel waren geworden van hetgeen zij moesten zijn, dat Jeruzalem verwoest zou worden, Zion en de tempelberg in akkerveld zouden worden veranderd. (Micah 3:9-Micah 3:12).

Vers 1

1. Voorts zei ik, om het gezegde in het vorige hoofdstuk nader te ontwikkelen: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, vorsten der stammen onder het volk van Israël, en gij oversten van het huis Israëls, hoofden der bijzondere geslachten en families! betaamt het ulieden, wien de gerechtspleging onder het volk is opgedragen (Isaiah 1:10; Isaiah 22:3), niet het recht te weten, daar dit toch bij uw ambt behoort? Kent gij het niet, wie zal het dan kennen?

Even als de persoon, omdat hij een ambt bekleedt, openbaar is, zo zijn ook de zonden en gebreken der overheden openbaar en veel meer vruchtbaar dan de zonden der gewone burgers, niet alleen om de grote ergernis, daarom dat het volk in `t algemeen geneigd is de gebreken der groten na te volgen, maar ook daarom dat diensvolgens de overheid nalatiger wordt, om zulke zonden en gebreken in de onderdanen te bestraffen, die zij in zich zelf vindt en gevoelt. 2. Zij weten het recht wel, maar doen juist het tegendeel; zij haten in hun hart het goede, en hebben het kwade lief; zij rovenbij degenen, die recht bij hen zoeken, zelfs hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen, zij beroven hen van alle middelen, om hun leven te onderhouden.

Vers 1

1. Voorts zei ik, om het gezegde in het vorige hoofdstuk nader te ontwikkelen: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, vorsten der stammen onder het volk van Israël, en gij oversten van het huis Israëls, hoofden der bijzondere geslachten en families! betaamt het ulieden, wien de gerechtspleging onder het volk is opgedragen (Isaiah 1:10; Isaiah 22:3), niet het recht te weten, daar dit toch bij uw ambt behoort? Kent gij het niet, wie zal het dan kennen?

Even als de persoon, omdat hij een ambt bekleedt, openbaar is, zo zijn ook de zonden en gebreken der overheden openbaar en veel meer vruchtbaar dan de zonden der gewone burgers, niet alleen om de grote ergernis, daarom dat het volk in `t algemeen geneigd is de gebreken der groten na te volgen, maar ook daarom dat diensvolgens de overheid nalatiger wordt, om zulke zonden en gebreken in de onderdanen te bestraffen, die zij in zich zelf vindt en gevoelt. 2. Zij weten het recht wel, maar doen juist het tegendeel; zij haten in hun hart het goede, en hebben het kwade lief; zij rovenbij degenen, die recht bij hen zoeken, zelfs hun huid van hen af, en hun vlees van hun beenderen, zij beroven hen van alle middelen, om hun leven te onderhouden.

Vers 3

3. Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken, en van n leggen even als slachtvee, dat ten hunnen nutte is gemest gelijk als in enen pot, en als vlees in het midden eens ketels 1); zo mest gij u met hun goed.

1) Op zeer plastische wijze schetst de Profeet hier de gruwelen van de Overheid. Schrikkelijker is er niet als dat van de zijde der Overheid het kwade geliefd wordt en het goede gehaat. Dan moet noodwendig een volk te gronde gaan. Het is dan ook daarom dat de Heere waarschuwt, dat Hij niet zal horen als zij in de dagen der benauwdheid tot Hem zullen roepen. Dan zal het bevestigd worden, dat het gebed des goddelozen den Heere een gruwel is.

Vers 3

3. Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken, en van n leggen even als slachtvee, dat ten hunnen nutte is gemest gelijk als in enen pot, en als vlees in het midden eens ketels 1); zo mest gij u met hun goed.

1) Op zeer plastische wijze schetst de Profeet hier de gruwelen van de Overheid. Schrikkelijker is er niet als dat van de zijde der Overheid het kwade geliefd wordt en het goede gehaat. Dan moet noodwendig een volk te gronde gaan. Het is dan ook daarom dat de Heere waarschuwt, dat Hij niet zal horen als zij in de dagen der benauwdheid tot Hem zullen roepen. Dan zal het bevestigd worden, dat het gebed des goddelozen den Heere een gruwel is.

Vers 4

4. Als de tijd van het gericht komt, dan zullen zijin hunnen angst roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren(Proverbs 1:28), maar zal, omdat zij den tijd Zijner genade hebben laten voorbijgaan, Zijn aangezicht, die bron van alle waarachtig leven, te dier tijd voor hen verbergen, zodat wanhoop en dood over hen zullen komen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben.

Al is het anders weinig de zaak der machtigen om tot den Heere te roepen, zo kunnen er toch omstandigheden komen, oorlog enz. waaronder het roepen ontwaakt. Even als de belofte van de verhoring des gebeds het troostelijkste voor een arm mens, zo is de bedreiging van het niet verhoren het verschrikkelijkste. O, wie menigen noodlijdenden, die gerechtigd was om van zijn ambt nut te hebben, zo afwijst, zijn aangezicht voor hem verbergt, zich laat verloochenen, zie wel toe wat hij doet.

Op voortreffelijke wijze keert zich Micha van de hoofden en vorsten, die het rechterambt bekleden, tot de valse profeten, want deze zijn het, die hun handelwijze bevorderen en versterken. Zij zijn hun helpers, hun verbondenen, daar zij voor een stuk brood en een stuk geld wijzen op hun ijverig waarnemen van den uitwendigen godsdienst, en hun alles goeds, het genieten van alle zegeningen, die in de wet op gehoorzaamheid zijn beloofd, aankondigen, hoewel zij door hun misdadig gedrag toch alleen de daarin gedreigde straffen over zich kunnen teweegbrengen, en hen door hun beloften van vrede en vreugde, ook voor alle bestraffingen en bedreigingen der ware profeten onvatbaar maken.

Vers 4

4. Als de tijd van het gericht komt, dan zullen zijin hunnen angst roepen tot den HEERE, doch Hij zal hen niet verhoren(Proverbs 1:28), maar zal, omdat zij den tijd Zijner genade hebben laten voorbijgaan, Zijn aangezicht, die bron van alle waarachtig leven, te dier tijd voor hen verbergen, zodat wanhoop en dood over hen zullen komen, gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben.

Al is het anders weinig de zaak der machtigen om tot den Heere te roepen, zo kunnen er toch omstandigheden komen, oorlog enz. waaronder het roepen ontwaakt. Even als de belofte van de verhoring des gebeds het troostelijkste voor een arm mens, zo is de bedreiging van het niet verhoren het verschrikkelijkste. O, wie menigen noodlijdenden, die gerechtigd was om van zijn ambt nut te hebben, zo afwijst, zijn aangezicht voor hem verbergt, zich laat verloochenen, zie wel toe wat hij doet.

Op voortreffelijke wijze keert zich Micha van de hoofden en vorsten, die het rechterambt bekleden, tot de valse profeten, want deze zijn het, die hun handelwijze bevorderen en versterken. Zij zijn hun helpers, hun verbondenen, daar zij voor een stuk brood en een stuk geld wijzen op hun ijverig waarnemen van den uitwendigen godsdienst, en hun alles goeds, het genieten van alle zegeningen, die in de wet op gehoorzaamheid zijn beloofd, aankondigen, hoewel zij door hun misdadig gedrag toch alleen de daarin gedreigde straffen over zich kunnen teweegbrengen, en hen door hun beloften van vrede en vreugde, ook voor alle bestraffingen en bedreigingen der ware profeten onvatbaar maken.

Vers 5

5. Alzo zegt de HEERE verder tegen de valse profeten, die Mijn volk moesten leren, wat voor God recht en waar is, maar in plaats daarvan het verleiden, het van de ware erkentenis van `t geen tot zijnen vrede dient, af brengen, daar zij geluk en vrede verkondigen in plaats van de zonde voor te houden en bekering te prediken, die met hun tanden bijten, die als zij wat te eten krijgen geluk aanzeggen, en roepen vrede uit; maar die niet geeft in hunnen mond, tegen dien zo heiligen zij enen krijg, dien kondigen zij aan dat krijg of enige straf van God over hen komen zal. Dit blijft voor alle tijden een teken van de valse profeten, dat het hun om winst, om uitwendige aardse rust en gemak, om de gemeente met zich in vrede te houden, om de liefde en toegenegenheid der grote menigte en ten gevolge daarvan ook allerlei handtastelijke bewijzen van vriendschap te verkrijgen, te doen is; om spot en hoon, haat en vervolging te ontwijken, aan de goddelijke waarheid en gerechtigheid de scherpe kanten ontnemen, zodat zij niet meer wonden, misschien zelfs wel voor het vlees aangenaam zijn. Dit is een teken der valse profeten, dat zij het eerste en voornaamste stuk der prediking, de duidelijke straffen der bijzondere zonden, en de vermaning tot bekering, zonder voor het vlees nog een uitweg te laten, achterwege laat. Het valse profeteren heeft in win- eer- en zelfzucht van den ouden mens zijn wortel en oorzaak. Het is wel een groot ongeluk onder ene tirannieke overheid te leven, maar nog gevaarlijker is het valse en goddeloze leraars te hebben; want zij prediken niet alleen het volk uit het land, maar ook in de hel. Het is een zeker kenteken van anti-christelijke gezindheid, welke zich steeds heeft geopenbaard, zodra de waarheid zich hier of daar in de wereld heeft verheven, dat de duivel dadelijk lasteraars verwekt heeft, de getuigen der waarheid heeft aangevallen en hen van de verschrikkelijkste misdaden heeft beschuldigd. Zo gaat het nog en zo zal het blijven tot den jongsten dag.

De tegenwoordige tijd betoont ook daarin zijne grote zwakheid, dat de dwaalleraars rustig in de kerk blijven ja zelfs beweren recht te hebben, om daar in te blijven. Velen in de christelijke kerk hebben zelfs de gave van onderscheiding tussen de ware en de valse leer geheel verloren.

Vers 5

5. Alzo zegt de HEERE verder tegen de valse profeten, die Mijn volk moesten leren, wat voor God recht en waar is, maar in plaats daarvan het verleiden, het van de ware erkentenis van `t geen tot zijnen vrede dient, af brengen, daar zij geluk en vrede verkondigen in plaats van de zonde voor te houden en bekering te prediken, die met hun tanden bijten, die als zij wat te eten krijgen geluk aanzeggen, en roepen vrede uit; maar die niet geeft in hunnen mond, tegen dien zo heiligen zij enen krijg, dien kondigen zij aan dat krijg of enige straf van God over hen komen zal. Dit blijft voor alle tijden een teken van de valse profeten, dat het hun om winst, om uitwendige aardse rust en gemak, om de gemeente met zich in vrede te houden, om de liefde en toegenegenheid der grote menigte en ten gevolge daarvan ook allerlei handtastelijke bewijzen van vriendschap te verkrijgen, te doen is; om spot en hoon, haat en vervolging te ontwijken, aan de goddelijke waarheid en gerechtigheid de scherpe kanten ontnemen, zodat zij niet meer wonden, misschien zelfs wel voor het vlees aangenaam zijn. Dit is een teken der valse profeten, dat zij het eerste en voornaamste stuk der prediking, de duidelijke straffen der bijzondere zonden, en de vermaning tot bekering, zonder voor het vlees nog een uitweg te laten, achterwege laat. Het valse profeteren heeft in win- eer- en zelfzucht van den ouden mens zijn wortel en oorzaak. Het is wel een groot ongeluk onder ene tirannieke overheid te leven, maar nog gevaarlijker is het valse en goddeloze leraars te hebben; want zij prediken niet alleen het volk uit het land, maar ook in de hel. Het is een zeker kenteken van anti-christelijke gezindheid, welke zich steeds heeft geopenbaard, zodra de waarheid zich hier of daar in de wereld heeft verheven, dat de duivel dadelijk lasteraars verwekt heeft, de getuigen der waarheid heeft aangevallen en hen van de verschrikkelijkste misdaden heeft beschuldigd. Zo gaat het nog en zo zal het blijven tot den jongsten dag.

De tegenwoordige tijd betoont ook daarin zijne grote zwakheid, dat de dwaalleraars rustig in de kerk blijven ja zelfs beweren recht te hebben, om daar in te blijven. Velen in de christelijke kerk hebben zelfs de gave van onderscheiding tussen de ware en de valse leer geheel verloren.

Vers 6

6. Daarom zal het een nacht van ellende voor ulieden worden van wege het gezicht, dat gij de lieden hebt voorgelogen, en ulieden zal duisternis des gerichts zijn, van wege de waarzegging, die gij in den naam Gods uitspreekt en waarmee gij den heiligen naam Gods lastert; en {a} de zon des heils zal over deze leugen-profeten ondergaan, en de dag zal over hen b) zwart, zal een gerichtsdag worden.

{a} Jeremiah 15:9. Amos 8:9. b) Joel 2:10.

Vers 6

6. Daarom zal het een nacht van ellende voor ulieden worden van wege het gezicht, dat gij de lieden hebt voorgelogen, en ulieden zal duisternis des gerichts zijn, van wege de waarzegging, die gij in den naam Gods uitspreekt en waarmee gij den heiligen naam Gods lastert; en {a} de zon des heils zal over deze leugen-profeten ondergaan, en de dag zal over hen b) zwart, zal een gerichtsdag worden.

{a} Jeremiah 15:9. Amos 8:9. b) Joel 2:10.

Vers 7

7. En de zieners dier leugengezichten zullen op dien dag, dat hun straf over hen komt, voor hun vroegere vrienden beschaamd, en de waarzeggers, die den naam van profeet niet waard zijn, omdat zij uit hun eigen hart waarzeggen, zullen voor de mensen schaamrood worden, daar al hun vroegere voorzeggingen zullen blijken leugen te zijn. Zodra toch de wereld ziet, dat zij bedrogen is, keert zij zich met verachting van hare eigene profeten af. En zij zullen dan al te zamen, beschaamd en vol smart over den smaad, die op hen rust, de bovenste lip bewimpelen); want er zal, wanneer zij in hunnen nood om licht zullen roepen, geen antwoord Gods zijn, geen dat hun door God als een openbaring wordt toegezonden. Zo lang zij konden liggen deden zij het, maar eindelijk zijn zij door God zelven weerlegd, en moeten zij, die vroeger zoveel troost gaven, als troostelozen beschaamd daar staan.

1) Het voorzeggen en waarzeggen is een zien; zien kan men alleen in licht en door middel daarvan; het licht waarin en waardoor de valse profeten nu zien, is de aanwezige toestand van geluk en vrede, welke het hun alleen mogelijk maakt met hun leugenprofetiën op te treden; want ene waarachtige, van alle geluk en ongeluk onafhankelijke profetische verlichting hebben zij toch niet; zodra daar om de nacht des ongeluks zal komen, zal het ook met hun voorzeggen gedaan zijn.

2) Zij zullen mond en kin met enen sluier bedekken, hetwelk men niet alleen deed in grote treurigheid en rouw, gelijk men zien kan Ezekiel 24:17, maar `t geen ook inzonderheid de melaatsen betrof, die niet anders dan aldus in het openbaar mochten verschijnen volgens Leviticus 13:45; schande, walging en afkeer zouden hun deel zijn.

Vers 7

7. En de zieners dier leugengezichten zullen op dien dag, dat hun straf over hen komt, voor hun vroegere vrienden beschaamd, en de waarzeggers, die den naam van profeet niet waard zijn, omdat zij uit hun eigen hart waarzeggen, zullen voor de mensen schaamrood worden, daar al hun vroegere voorzeggingen zullen blijken leugen te zijn. Zodra toch de wereld ziet, dat zij bedrogen is, keert zij zich met verachting van hare eigene profeten af. En zij zullen dan al te zamen, beschaamd en vol smart over den smaad, die op hen rust, de bovenste lip bewimpelen); want er zal, wanneer zij in hunnen nood om licht zullen roepen, geen antwoord Gods zijn, geen dat hun door God als een openbaring wordt toegezonden. Zo lang zij konden liggen deden zij het, maar eindelijk zijn zij door God zelven weerlegd, en moeten zij, die vroeger zoveel troost gaven, als troostelozen beschaamd daar staan.

1) Het voorzeggen en waarzeggen is een zien; zien kan men alleen in licht en door middel daarvan; het licht waarin en waardoor de valse profeten nu zien, is de aanwezige toestand van geluk en vrede, welke het hun alleen mogelijk maakt met hun leugenprofetiën op te treden; want ene waarachtige, van alle geluk en ongeluk onafhankelijke profetische verlichting hebben zij toch niet; zodra daar om de nacht des ongeluks zal komen, zal het ook met hun voorzeggen gedaan zijn.

2) Zij zullen mond en kin met enen sluier bedekken, hetwelk men niet alleen deed in grote treurigheid en rouw, gelijk men zien kan Ezekiel 24:17, maar `t geen ook inzonderheid de melaatsen betrof, die niet anders dan aldus in het openbaar mochten verschijnen volgens Leviticus 13:45; schande, walging en afkeer zouden hun deel zijn.

Vers 8

8. Maar 1) waarlijk, ik, Gods ware, door Hem gezondene Profeet, ben vol krachts van den Geest des HEEREN 2), in Wien alleen kracht en licht is (Isaiah 31:3), zodat ik niet als gene, uit eigen geest spreek (Ezekiel 13:3. Jeremiah 5:13). En ik ben vol van gericht, om onpartijdig de rechtvaardige oordelen Gods uit te spreken, en vol dapperheid, welke niet als de slaafse gezindheid der leugenprofeten voor een maal eten te koop is. Mij niet bekommerende om vriendschap of vijandschap, heb ik moed om Jakob, het verdorven volk van God en al zijne standen te verkondigenniet de leugen van valsen vrede, maar zijne overtreding en Gods rechtvaardige straf daarover, en Israël zijne zonde, om hen daarmee tot boete te roepen.

1) Leert hieruit, dat het gans niet strijdig is tegen de ware nederigheid, dat iemand zijn roeping en gaven die hij van God ontvangen heeft, openlijk staande houdt, wanneer anders zijn persoon en zijn bezending in hem, gereed is om door de boosheid der mensen in verachting gebracht te worden. Dit wordt ons uit het voorbeeld van Micha geleerd, die zichzelven tegen alle verachting, die de valse profeten, en degenen die hen aanhingen, op hem zochten te werpen, verdedigt.

2) Door het adversatiepartikel "oelaam", dat hier staat, plaatst Micha zijn persoon in de sterkste tegenstelling tegenover de valse profeten. Ik ben, zegt hij (nu en over `t algemeen) vol kracht, en alzo zijn de profeten krachteloos. De kracht van den Profeet is echter gene natuurlijke, maar ene hem door den Heere geschonkene; zij is de Geest des Heeren, met welken hij vervuld is, en die den valsen profeten, die naar hunnen eigen geest spreken, geheel ontbreekt. Zonder den Geest zijn zij krachteloos. De Profeet is geheel vervuld met de gedachte aan, met gevoel voor het gericht, met gerechtigheidszin, met moed en kracht, om dat gericht in de bestraffing der ongerechtigheid te doen vrezen. Gericht en sterkte zijn beide werkingen der kracht, des Geestes des Heeren. De valse profeten kunnen Israëls zonde niet bestraffen, omdat het hun aan gevoel voor gerechtigheid en mannelijken moed daartoe ontbreekt; maar deze ontbreken hun, omdat zij geest- en krachteloos zijn.

Een Evangelisch prediker moet ook alle die voorrechten hebben, zal hij met nut prediken. Hij moet met goddelijke kracht zijn aangedaan, om niet in zijn ambt met zwakheid te arbeiden. De gerechtigheid moet hem voor alle dingen naar waarheid doen oordelen. Hij moet sterkte des geestes Gods hebben, opdat zijne woorden een indruk en werking in de zielen hebben.

Wanneer iemand zonder groten strijd zich tot zijn leraarsambt voorbereidt, is ene gewone mate des Geestes voldoende, om dien dienst te verrichten; maar wanneer iemand in een hevigen, zwaren strijd wordt gevoerd, zo wordt hij tevens door den Heere toegerust. Dagelijks zien wij hiervan voorbeelden. Want vele ongeleerden, die nooit de wetenschap geproefd hebben, zijn toch met hemelse gaven bekleed geweest, zodra het tot een strijd kwam, zodat zij die hooggeleerde doctoren, die alle spreuken der wijsheid schenen machtig te zijn, den mond stopten. Het is ook niet voldoende, getrouw te leren, wat God beveelt zo wij niet tevens strijden. Al verheffen zich de goddelozen zeer, zo moeten wij toch een ijzeren voorhoofd hebben, mogen wij voor hun woede niet wijken, maar onoverwinnelijk standvastigheid betonen. Daar wij met den duivel, de wereld en alle goddelozen te strijden hebben, moeten wij ons ambt getrouw willen waarnemen, ook met dezen moed zijn toegerust. Want met deze vastheid moeten de dienaren Gods door alle hinderpalen doorbreken, met welke de satan ze beproeft op te houden of terug te drijven.

Vers 8

8. Maar 1) waarlijk, ik, Gods ware, door Hem gezondene Profeet, ben vol krachts van den Geest des HEEREN 2), in Wien alleen kracht en licht is (Isaiah 31:3), zodat ik niet als gene, uit eigen geest spreek (Ezekiel 13:3. Jeremiah 5:13). En ik ben vol van gericht, om onpartijdig de rechtvaardige oordelen Gods uit te spreken, en vol dapperheid, welke niet als de slaafse gezindheid der leugenprofeten voor een maal eten te koop is. Mij niet bekommerende om vriendschap of vijandschap, heb ik moed om Jakob, het verdorven volk van God en al zijne standen te verkondigenniet de leugen van valsen vrede, maar zijne overtreding en Gods rechtvaardige straf daarover, en Israël zijne zonde, om hen daarmee tot boete te roepen.

1) Leert hieruit, dat het gans niet strijdig is tegen de ware nederigheid, dat iemand zijn roeping en gaven die hij van God ontvangen heeft, openlijk staande houdt, wanneer anders zijn persoon en zijn bezending in hem, gereed is om door de boosheid der mensen in verachting gebracht te worden. Dit wordt ons uit het voorbeeld van Micha geleerd, die zichzelven tegen alle verachting, die de valse profeten, en degenen die hen aanhingen, op hem zochten te werpen, verdedigt.

2) Door het adversatiepartikel "oelaam", dat hier staat, plaatst Micha zijn persoon in de sterkste tegenstelling tegenover de valse profeten. Ik ben, zegt hij (nu en over `t algemeen) vol kracht, en alzo zijn de profeten krachteloos. De kracht van den Profeet is echter gene natuurlijke, maar ene hem door den Heere geschonkene; zij is de Geest des Heeren, met welken hij vervuld is, en die den valsen profeten, die naar hunnen eigen geest spreken, geheel ontbreekt. Zonder den Geest zijn zij krachteloos. De Profeet is geheel vervuld met de gedachte aan, met gevoel voor het gericht, met gerechtigheidszin, met moed en kracht, om dat gericht in de bestraffing der ongerechtigheid te doen vrezen. Gericht en sterkte zijn beide werkingen der kracht, des Geestes des Heeren. De valse profeten kunnen Israëls zonde niet bestraffen, omdat het hun aan gevoel voor gerechtigheid en mannelijken moed daartoe ontbreekt; maar deze ontbreken hun, omdat zij geest- en krachteloos zijn.

Een Evangelisch prediker moet ook alle die voorrechten hebben, zal hij met nut prediken. Hij moet met goddelijke kracht zijn aangedaan, om niet in zijn ambt met zwakheid te arbeiden. De gerechtigheid moet hem voor alle dingen naar waarheid doen oordelen. Hij moet sterkte des geestes Gods hebben, opdat zijne woorden een indruk en werking in de zielen hebben.

Wanneer iemand zonder groten strijd zich tot zijn leraarsambt voorbereidt, is ene gewone mate des Geestes voldoende, om dien dienst te verrichten; maar wanneer iemand in een hevigen, zwaren strijd wordt gevoerd, zo wordt hij tevens door den Heere toegerust. Dagelijks zien wij hiervan voorbeelden. Want vele ongeleerden, die nooit de wetenschap geproefd hebben, zijn toch met hemelse gaven bekleed geweest, zodra het tot een strijd kwam, zodat zij die hooggeleerde doctoren, die alle spreuken der wijsheid schenen machtig te zijn, den mond stopten. Het is ook niet voldoende, getrouw te leren, wat God beveelt zo wij niet tevens strijden. Al verheffen zich de goddelozen zeer, zo moeten wij toch een ijzeren voorhoofd hebben, mogen wij voor hun woede niet wijken, maar onoverwinnelijk standvastigheid betonen. Daar wij met den duivel, de wereld en alle goddelozen te strijden hebben, moeten wij ons ambt getrouw willen waarnemen, ook met dezen moed zijn toegerust. Want met deze vastheid moeten de dienaren Gods door alle hinderpalen doorbreken, met welke de satan ze beproeft op te houden of terug te drijven.

Vers 9

9. Hoort nu dit, wat u tot straf voor al uwe verkeerdheid zal overkomen (v. 12), gij hoofden van het huis Jakobs, en gij oversten van het huis Israëls, gij allen, wien het gericht en het staatsbestuur is toevertrouwd (Micah 3:1); die van het gericht, van het recht, hetwelk voor u het onveranderlijk richtsnoer uwer handelingen moest zijn, enen gruwel hebt, en al wat recht is door uwe heilloze kunstgrepen en listen a) verkeert. Zo veroordeelt gij, vertrouwende op uwe macht, omdat gij door de tegenpartij zijt omgekocht.

a) Amos 5:7; Amos 6:12.

Vers 9

9. Hoort nu dit, wat u tot straf voor al uwe verkeerdheid zal overkomen (v. 12), gij hoofden van het huis Jakobs, en gij oversten van het huis Israëls, gij allen, wien het gericht en het staatsbestuur is toevertrouwd (Micah 3:1); die van het gericht, van het recht, hetwelk voor u het onveranderlijk richtsnoer uwer handelingen moest zijn, enen gruwel hebt, en al wat recht is door uwe heilloze kunstgrepen en listen a) verkeert. Zo veroordeelt gij, vertrouwende op uwe macht, omdat gij door de tegenpartij zijt omgekocht.

a) Amos 5:7; Amos 6:12.

Vers 10

10. Bouwende Zion met a) bloed 1); en Jeruzalem, de heilige stad, met onrecht; daar gij, even als Achab, u daarin paleizen opricht van geld, door geweld, afpersing, omkoping en veroordeling van onschuldigen verworven.

a) Ezekiel 22:7. Zephaniah 3:3.

1) Hiermede zegt God het aan de Overheid, dat zij zich door allerlei geldafpersingen, dat is door bloedgeld, ja door zogenaamde rechterlijke moorden verontreinigt, Zion, dat is hier Jeruzalem, met al wat daarbij behoort daardoor opbouwt. Zich zelf vergroot ten koste van de ellendigen, en paleizen bouwt ten koste van het bloed der verdrukten, gelijk Achab en Jojachim hadden gedaan (1 Kings 21:1 en Jeremiah 22:13-Jeremiah 22:17). Onder Zion en Jeruzalem wordt hier hetzelfde verstaan.

Vers 10

10. Bouwende Zion met a) bloed 1); en Jeruzalem, de heilige stad, met onrecht; daar gij, even als Achab, u daarin paleizen opricht van geld, door geweld, afpersing, omkoping en veroordeling van onschuldigen verworven.

a) Ezekiel 22:7. Zephaniah 3:3.

1) Hiermede zegt God het aan de Overheid, dat zij zich door allerlei geldafpersingen, dat is door bloedgeld, ja door zogenaamde rechterlijke moorden verontreinigt, Zion, dat is hier Jeruzalem, met al wat daarbij behoort daardoor opbouwt. Zich zelf vergroot ten koste van de ellendigen, en paleizen bouwt ten koste van het bloed der verdrukten, gelijk Achab en Jojachim hadden gedaan (1 Kings 21:1 en Jeremiah 22:13-Jeremiah 22:17). Onder Zion en Jeruzalem wordt hier hetzelfde verstaan.

Vers 11

11. Hare hoofden, Jeruzalems oversten en rechters, rechten om geschenken, zodat de armen nooit tot hun recht kunnen komen, maar voor de macht der rijken, die de middelen hebben om te kopen, moeten onderdoen, en hare priesters, aan welke toch uitdrukkelijk bevolen is, alle bepalingen omtrent offeranden en andere wetten voor niet mede te delen (Leviticus 10:11. Deuteronomy 10:11; Deuteronomy 33:10), leren om loon, dus dengenen, die ze daarvoor betalen, zodat de armen aan de rechten en woorden Gods geen deel hebben (Isaiah 5:23), en hare profeten waarzeggen om geld, 1) zo als die mensen het gaarne hebben, en zij betalen even als de heidenen (Numbers 22:6); nog steunen zij daarbij op den HEERE, zeggende in hun vleselijke gerustheid en blindheid: Is de HEERE niet hier te Jeruzalem in het midden van ons, gezeten op den troon boven de cherubim in het Allerheilige? Daarom ons zal geen kwaad overkomen 2), zo als de Profeten Micha en Jesaja beweren. Zij bedenken daarbij niet, dat de Heere een heilig God is, en van Zijn volk heiligheid verlangt, maar gedreigd heeft de goddelozen uit te roeien. 1) Alhoewel hetgeen goddeloos is nooit kan geheiligd worden door een ijver voor de Kerk, zo kan toch hetgeen heilig is ontheiligd worden en wordt dikwijls ontheiligd door de liefde der wereld. Wanneer de mens datgene doet, wat in zich zelf goed is, maar het doet om vuil gewin verliest het zijne voortreflijkheid en wordt het een gruwel voor God en mensen.

God geeft Zich in Zijn woord aan diegenen, die het gelovig aannemen; maar nooit volgens de namen en de afstamming der mensen. Des te groter is ons oordeel, hoe nader God Zich tot ons heeft geplaatst, wanneer wij daarbij naar het vlees wandelen. Wat nut geeft ons de zuivere leer, wanneer men die niet op het leven toepast, zo men dat niet dagelijks daarnaar richt? De ware leer is alleen daar, waar men tegen alle eigene gedachten, begeerten en lusten, dus tegen vlees, wereld en duivel in den strijd ligt, anders wordt zij misbruikt en kan zij ons slechts veroordelen.

2) Wat hier zich uitspreekt is het vleselijk vertrouwen der goddelozen. Dit vertrouwen gebruikt den Heere God als een steun, terwijl het zijn grondslag heeft in de wereld. Het is het tegenovergestelde van het geloof, hetwelk zijn grondslag heeft in den Heere God zelven, en daarom op Hem alleen steunt, maar ook Hem alleen wenst te dienen en te vrezen.

Vers 11

11. Hare hoofden, Jeruzalems oversten en rechters, rechten om geschenken, zodat de armen nooit tot hun recht kunnen komen, maar voor de macht der rijken, die de middelen hebben om te kopen, moeten onderdoen, en hare priesters, aan welke toch uitdrukkelijk bevolen is, alle bepalingen omtrent offeranden en andere wetten voor niet mede te delen (Leviticus 10:11. Deuteronomy 10:11; Deuteronomy 33:10), leren om loon, dus dengenen, die ze daarvoor betalen, zodat de armen aan de rechten en woorden Gods geen deel hebben (Isaiah 5:23), en hare profeten waarzeggen om geld, 1) zo als die mensen het gaarne hebben, en zij betalen even als de heidenen (Numbers 22:6); nog steunen zij daarbij op den HEERE, zeggende in hun vleselijke gerustheid en blindheid: Is de HEERE niet hier te Jeruzalem in het midden van ons, gezeten op den troon boven de cherubim in het Allerheilige? Daarom ons zal geen kwaad overkomen 2), zo als de Profeten Micha en Jesaja beweren. Zij bedenken daarbij niet, dat de Heere een heilig God is, en van Zijn volk heiligheid verlangt, maar gedreigd heeft de goddelozen uit te roeien. 1) Alhoewel hetgeen goddeloos is nooit kan geheiligd worden door een ijver voor de Kerk, zo kan toch hetgeen heilig is ontheiligd worden en wordt dikwijls ontheiligd door de liefde der wereld. Wanneer de mens datgene doet, wat in zich zelf goed is, maar het doet om vuil gewin verliest het zijne voortreflijkheid en wordt het een gruwel voor God en mensen.

God geeft Zich in Zijn woord aan diegenen, die het gelovig aannemen; maar nooit volgens de namen en de afstamming der mensen. Des te groter is ons oordeel, hoe nader God Zich tot ons heeft geplaatst, wanneer wij daarbij naar het vlees wandelen. Wat nut geeft ons de zuivere leer, wanneer men die niet op het leven toepast, zo men dat niet dagelijks daarnaar richt? De ware leer is alleen daar, waar men tegen alle eigene gedachten, begeerten en lusten, dus tegen vlees, wereld en duivel in den strijd ligt, anders wordt zij misbruikt en kan zij ons slechts veroordelen.

2) Wat hier zich uitspreekt is het vleselijk vertrouwen der goddelozen. Dit vertrouwen gebruikt den Heere God als een steun, terwijl het zijn grondslag heeft in de wereld. Het is het tegenovergestelde van het geloof, hetwelk zijn grondslag heeft in den Heere God zelven, en daarom op Hem alleen steunt, maar ook Hem alleen wenst te dienen en te vrezen.

Vers 12

12. Daarom, om uwentwil, o goddeloze vorsten, priesters en profeten! zal Zion door Gods gericht even als Samaria eens geheel worden verwoest en vervolgens als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezen huizes, de tempelberg, waar nu nog des Heeren huis op staat, tot hoogten eens wouds 1), die met wilde struiken zijn begroeid, en waarop van de heerlijkheid en tegenwoordigheid des Heeren niets meer zal te zien zijn (Ezekiel 10:18, Ezekiel 11:22).

1) Geen plaats of zichtbare kerk heeft zulk een voorrecht, of de zonde zal dezelve woest maken. Want daar was geen plaats, die zulke beloften had als Zion, Jeruzalem en de berg des Heeren, en nochthans zullen zij als een akker geploegd worden.

Vers 12

12. Daarom, om uwentwil, o goddeloze vorsten, priesters en profeten! zal Zion door Gods gericht even als Samaria eens geheel worden verwoest en vervolgens als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezen huizes, de tempelberg, waar nu nog des Heeren huis op staat, tot hoogten eens wouds 1), die met wilde struiken zijn begroeid, en waarop van de heerlijkheid en tegenwoordigheid des Heeren niets meer zal te zien zijn (Ezekiel 10:18, Ezekiel 11:22).

1) Geen plaats of zichtbare kerk heeft zulk een voorrecht, of de zonde zal dezelve woest maken. Want daar was geen plaats, die zulke beloften had als Zion, Jeruzalem en de berg des Heeren, en nochthans zullen zij als een akker geploegd worden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Micah 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/micah-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile