Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Micha 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MICHA 5

Micah 5:1.

CHRISTUS GEBOORTEPLAATS.

IV. Micah 5:1-Micah 5:14. In de beide vorige afdelingen is reeds de heerlijkheid, welke het doel van het rijk Gods is, in hare gehele hoogte en grootte geschilderd, doch zonder nauwkeurig Hem aan te wijzen, door wien het rijk Gods tot dat punt zou worden gebracht. Thans voegt de Profeet dit er bij: "Juist in den tijd der diepste vernedering van Zion en zijnen rechter wordt uit het onbeduidende Bethlehem de grote Beheerser van Goddelijken oorsprong geboren. Deze zal door Zijn goddelijk bestuur Israël en daarmee het rijk Gods tot zijne reeds voorgestelde Goddelijke heerlijkheid verheffen, en het voor alle vijandige volken vrede verschaffen. Want Hij zal Zijn volk niet alleen beschermen en redden voor de aanvallen der Gode vijandige wereldmacht, maar het ook de kracht verlenen om zijne vijanden uitwendig en inwendig te overweldigen. Na overwinning van alle vijanden van het rijk Gods zal echter de Heere alle middelen van bloedvergieten en van krijg, en allen afgodendienst verdelgen, Zijn gericht des toorns over alle volken, die tegenstreven, houden, en daardoor over Zijn volk en Zijn rijk den volkomensten vrede brengen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MICHA 5

Micah 5:1.

CHRISTUS GEBOORTEPLAATS.

IV. Micah 5:1-Micah 5:14. In de beide vorige afdelingen is reeds de heerlijkheid, welke het doel van het rijk Gods is, in hare gehele hoogte en grootte geschilderd, doch zonder nauwkeurig Hem aan te wijzen, door wien het rijk Gods tot dat punt zou worden gebracht. Thans voegt de Profeet dit er bij: "Juist in den tijd der diepste vernedering van Zion en zijnen rechter wordt uit het onbeduidende Bethlehem de grote Beheerser van Goddelijken oorsprong geboren. Deze zal door Zijn goddelijk bestuur Israël en daarmee het rijk Gods tot zijne reeds voorgestelde Goddelijke heerlijkheid verheffen, en het voor alle vijandige volken vrede verschaffen. Want Hij zal Zijn volk niet alleen beschermen en redden voor de aanvallen der Gode vijandige wereldmacht, maar het ook de kracht verlenen om zijne vijanden uitwendig en inwendig te overweldigen. Na overwinning van alle vijanden van het rijk Gods zal echter de Heere alle middelen van bloedvergieten en van krijg, en allen afgodendienst verdelgen, Zijn gericht des toorns over alle volken, die tegenstreven, houden, en daardoor over Zijn volk en Zijn rijk den volkomensten vrede brengen.

Vers 1

1. En gij, Bethlehem (= broodhuis, met uwen ouderen naam Efratha(=" de vruchtbare, " dus te zamen "het vruchtbare broodhuis") 1), gij zult op nieuw uwen naam waar maken! Zijt gij klein) om te wezen onder de duizenden van Juda, onder de grotere, uit ongeveer 1000 families bestaande afdelingen, in welke Juda en de overige stammen Mijns volks verdeeld worden (Numbers 2:34 Exodus 18:25)? Uit u, waaruit Mijn grote voorvader David, de man naar Mijn hart is voortgekomen, juist uit u en niet uit het koninklijk Jeruzalem, zalten tijde van dien diepsten smaad Mijns volks Mij, tot volvoering Mijner raadsbesluiten en tot wederopbouwing van mijn rijk voortkomen, die een Heerser zal zijn in (= over) Israël, een algebiedend Koning; in den volsten zin des woords, en wiens uitgangen Zijn van ouds, van voor ondenkbare tijden, van de dagen der eeuwigheid. Zijne afkomst in aardsen zin moge arm en gering zijn, Hij is van boven uit den schoot der eeuwigheid 3).

1) Juist te Bethlehem wordt Christus geboren; want Hij zelf zegt: Ik ben het brood des levens, dat van den hemel nederdaalt. Evenzo wordt de plaats, waar de Heere geboren wordt, vooraf broodhuis genoemd, omdat Hij daar in het vlees moest verschijnen, die de zielen der uitverkorenen inwendig verzadigen zou. (GREGORIUS DE GROTE).

2) O Bethlehem! gij zijt klein, maar nu hoog verheven door den Heere! U heeft Hij verheerlijkt, die in u uit de hoogte in geringheid werd geboren. Welke stad zou u niet benijden om dien kostelijken stal en om den roem dier kribbe? Op de ganse aarde is nu uw naam beroemd, en u prijzen gelukkig alle geslachten der aarde; want heerlijke dingen worden van u gezegd, o stad Gods! gelijk geschreven staat. (ST. BERNHARD).

In duidelijke overeenstemming met zijnen tijdgenoot en geestelijken broeder Jesaja ziet hier Micha de Goddelijke natuur van den toekomstigen Verlosser. De eerste noemt Hem (Isaiah 9:5) "wonderlijk en sterke God. " Deze wil niet van den hogen ouderdom van het geslacht van David of van iets dergelijke spreken; maar plaatst tegenover de geringheid van den aardsen oorsprong van Christus de grootheid van Zijne hemelse afkomst. Wel ligt in deze plaats geen bewijs voor het eeuwige Zoonschap van Christus, of de duidelijke erkentenis van de eeuwige betrekking tot God den Vader, zo als dat in John 1:1 wordt uitgesproken, want de volle erkentenis van de Godheid en de eeuwige generatie des Zoons uit den Vader kon eerst door de menswording Gods in Christus worden geopenbaard. Matthew 2:5 en John 7:43 wijzen aan, dat de oud Joodse synagoge deze voorzegging eenparig zo verstond, dat de Messias te Bethlehem zou worden geboren. Matthes haalt den tekst niet nauwkeurig woordelijk aan, maar vrij naar zijne herinnering, waarbij hij er zich tevens op toelegt, om den zin der profetie te verduidelijken, en het zien der woorden op David meer bepaald op den voorgrond te stellen. De hoofdgedachte van ons vers is zeker deze, dat de Heere Christus uit Bethlehem, dat is uit het vernederde en verarmde huis van David, de plaats van den armen Herder der schapen, die voor God tot een Herder der volken verhoogd werd, zou voortkomen, en een scheut uit den omgehouwen krachtigen boom van het Davidische koningsgeslacht zou zijn (Isaiah 11:1). Bovendien is het ook het koninklijk ambt van den Heere Christus, dat hier voorzegd wordt. De bedenkingen des ongeloofs, dat ook deze voorzegging niet op Jezus wil toepassen, rusten :"op ene miskenning van het koninklijk ambt van Christus, dat niet een dichterlijk beeld, maar onder alle koninkrijken het reëelste is, ja dat, wat hun realiteit verleent, op de onkunde omtrent de eindgeschiedenis van het Messiaanse rijk. Men kent van de geschiedenis van Christus slechts een enkel fragment, Zijne verschijning in nederigheid, en ook dit, gelijk niet anders mogelijk is, slechts zeer onvolkomen. Zijne heerschappij die reeds nu onzichtbaar bestaat, erkent men niet, omdat die alleen met de ogen des geloofs aanschouwd wordt, en het latere zichtbaar te voorschijn treden gelooft men niet, omdat men de onzichtbare kracht van Christus, welke dit zichtbare gevolg waarborgt, niet aan zijn hart heeft ervaren.

Maar waarom moest Christus uit de armoede, uit een niet voortkomen? Opdat alle roem en alle verdiensten te niet zou worden gedaan, en de zaligheid zou voortkomen uit enkel genade. En waarom toch uit Davids geslacht? Opdat Gods trouw en waarheid zich heerlijk zouden betonen, en Zijne beloften door het geloof Ja en Amen zijn. Zou echter Christus in het arme Bethlehem en niet te Jeruzalem in de verheven koningsstad worden geboren, zo moest het geslacht van David, waaruit Hij zou voortkomen, te voren Zijn troon verliezen, en in de armoede van Zijn oorsprong terugzinken. Dit leidt den Profeet tot de gedachte in het volgende vers.

Vers 1

1. En gij, Bethlehem (= broodhuis, met uwen ouderen naam Efratha(=" de vruchtbare, " dus te zamen "het vruchtbare broodhuis") 1), gij zult op nieuw uwen naam waar maken! Zijt gij klein) om te wezen onder de duizenden van Juda, onder de grotere, uit ongeveer 1000 families bestaande afdelingen, in welke Juda en de overige stammen Mijns volks verdeeld worden (Numbers 2:34 Exodus 18:25)? Uit u, waaruit Mijn grote voorvader David, de man naar Mijn hart is voortgekomen, juist uit u en niet uit het koninklijk Jeruzalem, zalten tijde van dien diepsten smaad Mijns volks Mij, tot volvoering Mijner raadsbesluiten en tot wederopbouwing van mijn rijk voortkomen, die een Heerser zal zijn in (= over) Israël, een algebiedend Koning; in den volsten zin des woords, en wiens uitgangen Zijn van ouds, van voor ondenkbare tijden, van de dagen der eeuwigheid. Zijne afkomst in aardsen zin moge arm en gering zijn, Hij is van boven uit den schoot der eeuwigheid 3).

1) Juist te Bethlehem wordt Christus geboren; want Hij zelf zegt: Ik ben het brood des levens, dat van den hemel nederdaalt. Evenzo wordt de plaats, waar de Heere geboren wordt, vooraf broodhuis genoemd, omdat Hij daar in het vlees moest verschijnen, die de zielen der uitverkorenen inwendig verzadigen zou. (GREGORIUS DE GROTE).

2) O Bethlehem! gij zijt klein, maar nu hoog verheven door den Heere! U heeft Hij verheerlijkt, die in u uit de hoogte in geringheid werd geboren. Welke stad zou u niet benijden om dien kostelijken stal en om den roem dier kribbe? Op de ganse aarde is nu uw naam beroemd, en u prijzen gelukkig alle geslachten der aarde; want heerlijke dingen worden van u gezegd, o stad Gods! gelijk geschreven staat. (ST. BERNHARD).

In duidelijke overeenstemming met zijnen tijdgenoot en geestelijken broeder Jesaja ziet hier Micha de Goddelijke natuur van den toekomstigen Verlosser. De eerste noemt Hem (Isaiah 9:5) "wonderlijk en sterke God. " Deze wil niet van den hogen ouderdom van het geslacht van David of van iets dergelijke spreken; maar plaatst tegenover de geringheid van den aardsen oorsprong van Christus de grootheid van Zijne hemelse afkomst. Wel ligt in deze plaats geen bewijs voor het eeuwige Zoonschap van Christus, of de duidelijke erkentenis van de eeuwige betrekking tot God den Vader, zo als dat in John 1:1 wordt uitgesproken, want de volle erkentenis van de Godheid en de eeuwige generatie des Zoons uit den Vader kon eerst door de menswording Gods in Christus worden geopenbaard. Matthew 2:5 en John 7:43 wijzen aan, dat de oud Joodse synagoge deze voorzegging eenparig zo verstond, dat de Messias te Bethlehem zou worden geboren. Matthes haalt den tekst niet nauwkeurig woordelijk aan, maar vrij naar zijne herinnering, waarbij hij er zich tevens op toelegt, om den zin der profetie te verduidelijken, en het zien der woorden op David meer bepaald op den voorgrond te stellen. De hoofdgedachte van ons vers is zeker deze, dat de Heere Christus uit Bethlehem, dat is uit het vernederde en verarmde huis van David, de plaats van den armen Herder der schapen, die voor God tot een Herder der volken verhoogd werd, zou voortkomen, en een scheut uit den omgehouwen krachtigen boom van het Davidische koningsgeslacht zou zijn (Isaiah 11:1). Bovendien is het ook het koninklijk ambt van den Heere Christus, dat hier voorzegd wordt. De bedenkingen des ongeloofs, dat ook deze voorzegging niet op Jezus wil toepassen, rusten :"op ene miskenning van het koninklijk ambt van Christus, dat niet een dichterlijk beeld, maar onder alle koninkrijken het reëelste is, ja dat, wat hun realiteit verleent, op de onkunde omtrent de eindgeschiedenis van het Messiaanse rijk. Men kent van de geschiedenis van Christus slechts een enkel fragment, Zijne verschijning in nederigheid, en ook dit, gelijk niet anders mogelijk is, slechts zeer onvolkomen. Zijne heerschappij die reeds nu onzichtbaar bestaat, erkent men niet, omdat die alleen met de ogen des geloofs aanschouwd wordt, en het latere zichtbaar te voorschijn treden gelooft men niet, omdat men de onzichtbare kracht van Christus, welke dit zichtbare gevolg waarborgt, niet aan zijn hart heeft ervaren.

Maar waarom moest Christus uit de armoede, uit een niet voortkomen? Opdat alle roem en alle verdiensten te niet zou worden gedaan, en de zaligheid zou voortkomen uit enkel genade. En waarom toch uit Davids geslacht? Opdat Gods trouw en waarheid zich heerlijk zouden betonen, en Zijne beloften door het geloof Ja en Amen zijn. Zou echter Christus in het arme Bethlehem en niet te Jeruzalem in de verheven koningsstad worden geboren, zo moest het geslacht van David, waaruit Hij zou voortkomen, te voren Zijn troon verliezen, en in de armoede van Zijn oorsprong terugzinken. Dit leidt den Profeet tot de gedachte in het volgende vers.

Vers 2

2. Daarom, omdat de grote hemelse Koning en enige Verlosser des volks uit de armoede en geringheid van Bethlehem en het huis Davids moet voortkomen, zal Hij, de Heilige Gods, die Zijn volk voor alles uit de zonde en den eeuwigen dood wil verlossen, henlieden, die Hij zich als een volk des eigendoms en tot Zijne eeuwige heerlijkheid heeft verkoren, aan de heidenen als Zijne werktuigen tot straf voor hunnen afval overgeven(Micah 4:9). Dit zal zijn tot den tijd toe, dat zij, de maagd, van welke Jesaja voorzegd heeft (Isaiah 7:14), die baren zal, den Redder en Verlosser volgens Gods raadsbesluit gebaard hebbe. Met Zijne geboorte zal een tijd van rijken zegen en van genade voor Gods volk aanbreken. Dan zullen de overige, de uit de gerichten overgeblevene en door het geloof geredde zijner broederen, de broederen van den uit Bethlehem geboren hemelsen Koning, die Zijne broeders in bijzonderen zin zijn, namelijk die van Juda, die op Hem als de vertroosting Israëls zullen hopen, zich bekeren met de kinderen Israëls, met de overgeblevenen en geredden uit het rijk der tien stammen.

1) Hier wordt genoemd zijn eeuwig bestaan als God, Zijne uitgangen, als de uitgangen van de stralen der zon, waren of zijn geweest van ouds, van eeuwigheid, hetwelk zulk een duidelijke beschrijving is van Christus eeuwige generatie, of van Zijn uitgang als Zoon van God, van den Vader gegenereerd, voor alle de werelden dat deze Profetie alleen tot Hem moest behoren en nooit van iemand anders kan bewaarheid worden.

Maar wat betekent dan ten derde de wonderspreukige aanwijzing dat Israël (Micah 5:2) wordt overgeven in de hand zijner vijanden, tot zij, die baren zal, gebaard hebbe? Het is niet mogelijk, dat hier aan de dochter Zions, de kerk des Ouden Verbonds, wordt gedacht, en deze alzo als moeder van den aanstaanden Messias getekent. Reeds kort te voren had de Profeet zich van dezelfde beeldspraak bediend (Micah 4:10), en misschien is het ene schoonheid te meer dat zij, die eerst is voorgesteld als in barensnood van allerlei smarte en moeite, nu wordt aangeduid als reeds zwanger van Hem, die aan alle moeite voor altijd een einde zal maken. Maar wat hindert ons toch in den eigenlijksten zin van het woord hier aan de moeder van den Messias te denken, en het daarvoor te houden, dat haar beeld onwillekeurig den ziener voor den geest zweeft, die pas zinspeelde op de plaats der geboorte? Waarom zouden wij niet mogen aannemen, dat de geest der voorspelling zijnen tolk voorlopig nog slechts met een vluchtigen wenk heeft gewezen op haar, uit wie het heil der wereld zou voortkomen? De vermelding in hetzelfde verband van zijn "broederen, " doet het ons te lichter vermoeden, en Jesaja's uitspraak zal volkomen ophelderen, wat nog raadselachtig mocht overblijven. En vraagt men nu eindelijk, naar het gewin, dat voor onze kennis van Christus in het Oude Verbond, uit deze profetie wordt verkregen, het antwoord kan niet moeilijk zijn. Wij treffen hier de eerste van vele kleine bijzonderheden uit de geschiedenis van Davids groten Nakomeling aan, die door den Profeet aangeduid worden. Op ondubbelzinnige wijze wordt de plaats Zijner geboorte voorspeld, en slechts door de onnatuurlijke kunstgrepen kon het den Joodsen uitleggers van later dagen schijnbaar gelukken om de kracht van dit bewijs voor Jezus Messiaswaardigheid in twijfelachtige schaduw te plaatsen. Tevens wordt de aard van het Christusrijk, helderder dan door een der tot dusver beschouwde kleine Profeten, door de hand van Micha getekend, en zijne eigenaardige schildering der gouden eeuw, waarin de lang verwachte Davidszoon als een tweede Salomo optreedt, bevat niet weinig trekken, die wij later uitgebreid en ontwikkeld weer zullen vinden. Aangaande den tijd Zijner komst moge hij nog slechts in het algemeen kunnen zeggen, dat hij eerst na de aanstaande ballingschap dagen zal, die algemene bepaling maakt weer in zeker opzicht de grondslag van latere, meer bijzondere uit, die ons niet onbekend zullen blijven. En behoeven wij er nog bij te voegen, dat wij tot dusver in geheel dit hoofdstuk geen zo duidelijken wenk aangaande het bovenmenselijke in den Messias gehoord hebben. Een persoon, die reeds lang v r Zijne geboorte Zich van tijd tot tijd had geopenbaard aan Zijn volk, moest voor het oog van Israël treden, met bovenaardsen lichtgloed omstraald. Zulk een Koning-men moest het aanstonds gevoelen-was niet slechts in macht, maar ook in natuur oneindig ver verheven boven zijne meest roemrijke voorzaten. En vermoeden wij ook na al het gezegde, Zijne heerlijkheid nog meer dan wij die volkomen helder aanschouwen, met dubbele opgewektheid beginnen wij een oor aan een Godsman te lenen, die men voorwaar niet ten onrechte den Evangelist van het O. V. heeft genoemd. Micha doet ons naar Jesaja verlangen.

Aan de geboorte van den beloofden Messias verbindt Micha, even als de overige Profeten, den tijd der heerlijkheid van het rijk Gods. De tijd tussen de hemelvaart en de wederkomst des Heeren, de tijd van het ingaan der heidenen in het rijk Gods, blijft door hem onaangeroerd, zo als ook de tijd der verstokking van Gods volk ten gevolge van de verwerping van zijnen Heiland. De natuurlijke geboorte hielp toch het volk ook niets, wanneer Hij niet tevens in het hart werd geboren. Eerst wanneer het volk uit den grond des harten zal uitroepen: Geloofd zij Hij, die daar komt in den naam des Heeren, zal daarvoor de tijd van zegen, welke in `t volgende beschreven is, aanbreken.

De Heere Jezus had uitgangen voor Zijn volk, als hun Vertegenwoordiger voor den troon, lang voor dat zij op het toneel des tijds verschenen. Het was van de eeuwigheid, dat Hij het verbond met Zijn Vader tekende, om te betalen bloed voor bloed, lijden voor lijden, angst voor angst, dood voor dood, ten behoeve van Zijn volk; het was van eeuwigheid, dat Hij Zich overgaf, zonder een woord van murmurering, om van Zijn hoofdschedel af tot aan Zijne voetzolen toe grote druppelen bloeds te zweten, bespogen, doorstoken, bespot, verscheurd en vernietigd te worden onder de smarten des doods. Zijne uitgangen als onze Borg waren van eeuwigheid. Wees stil, o mijne ziel! en denk hierover aanbiddend na. Gij hebt uitgangen gehad in den persoon van Jezus van alle eeuwigheid. Niet slechts toen gij in de wereld geboren waart, had u Christus lief, maar Zijne vermakingen waren met de kinderen der mensen, voor er nog mensenkinderen waren. Dikwijls dacht Hij aan hen; van eeuwigheid had Hij Zijne liefde op hen gevestigd. Hoe, mijne ziel! heeft Hij Zich zo lang met uwe zaligheid bezig gehouden, en zal Hij die niet bewerken? Is Hij van eeuwigheid af uitgegaan om mij te redden, en zal Hij mij laten verloren gaan? Hoe, heeft Hij mij als Zijn kostbaar juweel in de hand gedragen, en zal Hij mij nu aan Zijne vingeren laten ontglippen? Heeft Hij mij verkoren eer de bergen geboren, eer de afgronden der diepten, de kolken gegraven waren, en zal Hij mij nu verwerpen? Onmogelijk! Ik ben verzekerd, dat Hij mij zo lang niet zou liefgehad hebben, ware Hij geen onveranderlijke minnaar? Indien Hij mij moede had kunnen worden, dan zou Hij dat reeds lang geweest zijn. Zo Hij mij niet had liefgehad met ene liefde, diep als de hel en sterker dan de dood, dan zou Hij Zich reeds lang voor dezen van mij hebben afgewend. O! vreugde boven alle vreugde, te weten, dat ik Zijn eeuwig en onvervreemdbaar eigendom ben, Hem gegeven door Zijnen Vader, eer de wereld was! Die eeuwige liefde zal elken dag mijne hoofdpeluw zijn.

Vers 2

2. Daarom, omdat de grote hemelse Koning en enige Verlosser des volks uit de armoede en geringheid van Bethlehem en het huis Davids moet voortkomen, zal Hij, de Heilige Gods, die Zijn volk voor alles uit de zonde en den eeuwigen dood wil verlossen, henlieden, die Hij zich als een volk des eigendoms en tot Zijne eeuwige heerlijkheid heeft verkoren, aan de heidenen als Zijne werktuigen tot straf voor hunnen afval overgeven(Micah 4:9). Dit zal zijn tot den tijd toe, dat zij, de maagd, van welke Jesaja voorzegd heeft (Isaiah 7:14), die baren zal, den Redder en Verlosser volgens Gods raadsbesluit gebaard hebbe. Met Zijne geboorte zal een tijd van rijken zegen en van genade voor Gods volk aanbreken. Dan zullen de overige, de uit de gerichten overgeblevene en door het geloof geredde zijner broederen, de broederen van den uit Bethlehem geboren hemelsen Koning, die Zijne broeders in bijzonderen zin zijn, namelijk die van Juda, die op Hem als de vertroosting Israëls zullen hopen, zich bekeren met de kinderen Israëls, met de overgeblevenen en geredden uit het rijk der tien stammen.

1) Hier wordt genoemd zijn eeuwig bestaan als God, Zijne uitgangen, als de uitgangen van de stralen der zon, waren of zijn geweest van ouds, van eeuwigheid, hetwelk zulk een duidelijke beschrijving is van Christus eeuwige generatie, of van Zijn uitgang als Zoon van God, van den Vader gegenereerd, voor alle de werelden dat deze Profetie alleen tot Hem moest behoren en nooit van iemand anders kan bewaarheid worden.

Maar wat betekent dan ten derde de wonderspreukige aanwijzing dat Israël (Micah 5:2) wordt overgeven in de hand zijner vijanden, tot zij, die baren zal, gebaard hebbe? Het is niet mogelijk, dat hier aan de dochter Zions, de kerk des Ouden Verbonds, wordt gedacht, en deze alzo als moeder van den aanstaanden Messias getekent. Reeds kort te voren had de Profeet zich van dezelfde beeldspraak bediend (Micah 4:10), en misschien is het ene schoonheid te meer dat zij, die eerst is voorgesteld als in barensnood van allerlei smarte en moeite, nu wordt aangeduid als reeds zwanger van Hem, die aan alle moeite voor altijd een einde zal maken. Maar wat hindert ons toch in den eigenlijksten zin van het woord hier aan de moeder van den Messias te denken, en het daarvoor te houden, dat haar beeld onwillekeurig den ziener voor den geest zweeft, die pas zinspeelde op de plaats der geboorte? Waarom zouden wij niet mogen aannemen, dat de geest der voorspelling zijnen tolk voorlopig nog slechts met een vluchtigen wenk heeft gewezen op haar, uit wie het heil der wereld zou voortkomen? De vermelding in hetzelfde verband van zijn "broederen, " doet het ons te lichter vermoeden, en Jesaja's uitspraak zal volkomen ophelderen, wat nog raadselachtig mocht overblijven. En vraagt men nu eindelijk, naar het gewin, dat voor onze kennis van Christus in het Oude Verbond, uit deze profetie wordt verkregen, het antwoord kan niet moeilijk zijn. Wij treffen hier de eerste van vele kleine bijzonderheden uit de geschiedenis van Davids groten Nakomeling aan, die door den Profeet aangeduid worden. Op ondubbelzinnige wijze wordt de plaats Zijner geboorte voorspeld, en slechts door de onnatuurlijke kunstgrepen kon het den Joodsen uitleggers van later dagen schijnbaar gelukken om de kracht van dit bewijs voor Jezus Messiaswaardigheid in twijfelachtige schaduw te plaatsen. Tevens wordt de aard van het Christusrijk, helderder dan door een der tot dusver beschouwde kleine Profeten, door de hand van Micha getekend, en zijne eigenaardige schildering der gouden eeuw, waarin de lang verwachte Davidszoon als een tweede Salomo optreedt, bevat niet weinig trekken, die wij later uitgebreid en ontwikkeld weer zullen vinden. Aangaande den tijd Zijner komst moge hij nog slechts in het algemeen kunnen zeggen, dat hij eerst na de aanstaande ballingschap dagen zal, die algemene bepaling maakt weer in zeker opzicht de grondslag van latere, meer bijzondere uit, die ons niet onbekend zullen blijven. En behoeven wij er nog bij te voegen, dat wij tot dusver in geheel dit hoofdstuk geen zo duidelijken wenk aangaande het bovenmenselijke in den Messias gehoord hebben. Een persoon, die reeds lang v r Zijne geboorte Zich van tijd tot tijd had geopenbaard aan Zijn volk, moest voor het oog van Israël treden, met bovenaardsen lichtgloed omstraald. Zulk een Koning-men moest het aanstonds gevoelen-was niet slechts in macht, maar ook in natuur oneindig ver verheven boven zijne meest roemrijke voorzaten. En vermoeden wij ook na al het gezegde, Zijne heerlijkheid nog meer dan wij die volkomen helder aanschouwen, met dubbele opgewektheid beginnen wij een oor aan een Godsman te lenen, die men voorwaar niet ten onrechte den Evangelist van het O. V. heeft genoemd. Micha doet ons naar Jesaja verlangen.

Aan de geboorte van den beloofden Messias verbindt Micha, even als de overige Profeten, den tijd der heerlijkheid van het rijk Gods. De tijd tussen de hemelvaart en de wederkomst des Heeren, de tijd van het ingaan der heidenen in het rijk Gods, blijft door hem onaangeroerd, zo als ook de tijd der verstokking van Gods volk ten gevolge van de verwerping van zijnen Heiland. De natuurlijke geboorte hielp toch het volk ook niets, wanneer Hij niet tevens in het hart werd geboren. Eerst wanneer het volk uit den grond des harten zal uitroepen: Geloofd zij Hij, die daar komt in den naam des Heeren, zal daarvoor de tijd van zegen, welke in `t volgende beschreven is, aanbreken.

De Heere Jezus had uitgangen voor Zijn volk, als hun Vertegenwoordiger voor den troon, lang voor dat zij op het toneel des tijds verschenen. Het was van de eeuwigheid, dat Hij het verbond met Zijn Vader tekende, om te betalen bloed voor bloed, lijden voor lijden, angst voor angst, dood voor dood, ten behoeve van Zijn volk; het was van eeuwigheid, dat Hij Zich overgaf, zonder een woord van murmurering, om van Zijn hoofdschedel af tot aan Zijne voetzolen toe grote druppelen bloeds te zweten, bespogen, doorstoken, bespot, verscheurd en vernietigd te worden onder de smarten des doods. Zijne uitgangen als onze Borg waren van eeuwigheid. Wees stil, o mijne ziel! en denk hierover aanbiddend na. Gij hebt uitgangen gehad in den persoon van Jezus van alle eeuwigheid. Niet slechts toen gij in de wereld geboren waart, had u Christus lief, maar Zijne vermakingen waren met de kinderen der mensen, voor er nog mensenkinderen waren. Dikwijls dacht Hij aan hen; van eeuwigheid had Hij Zijne liefde op hen gevestigd. Hoe, mijne ziel! heeft Hij Zich zo lang met uwe zaligheid bezig gehouden, en zal Hij die niet bewerken? Is Hij van eeuwigheid af uitgegaan om mij te redden, en zal Hij mij laten verloren gaan? Hoe, heeft Hij mij als Zijn kostbaar juweel in de hand gedragen, en zal Hij mij nu aan Zijne vingeren laten ontglippen? Heeft Hij mij verkoren eer de bergen geboren, eer de afgronden der diepten, de kolken gegraven waren, en zal Hij mij nu verwerpen? Onmogelijk! Ik ben verzekerd, dat Hij mij zo lang niet zou liefgehad hebben, ware Hij geen onveranderlijke minnaar? Indien Hij mij moede had kunnen worden, dan zou Hij dat reeds lang geweest zijn. Zo Hij mij niet had liefgehad met ene liefde, diep als de hel en sterker dan de dood, dan zou Hij Zich reeds lang voor dezen van mij hebben afgewend. O! vreugde boven alle vreugde, te weten, dat ik Zijn eeuwig en onvervreemdbaar eigendom ben, Hem gegeven door Zijnen Vader, eer de wereld was! Die eeuwige liefde zal elken dag mijne hoofdpeluw zijn.

Vers 3

3. En Hij, de Heiland en Koning Jezus Christus, die uit de geringheid van den herder David zal worden geboren, zal staan, en zal, als een goed Herder van Zijn verlost volk, weiden 1) in de kracht des HEEREN, met de kracht, waarmee Jehova zelf Hem bekleedt, opdat Hij Zijne kudde voor wolven en rovers zou kunnen beschermen (John 10:11), in de hoogheid, de majesteit van den hoogheiligen, aan Hem en door Hem eerst recht geopenbaarden naam) des HEEREN, Zijns Gods, die van eeuwigheid in bijzonderen zin met Hem nauw verbonden is; want Hij is zelf sterke God (Isaiah 9:5), en uitgerust met den Geest der sterkte (Isaiah 11:2); en zij, die zich tot God hebben bekeerd, en zich onder Zijn bestuur hebben onderworpen, zullenonder Zijnen herdersstaf in vollen, zaligen vrede ongestoord wonen; want, wanneer van enige zijde een vijand zich zou willen indringen, zou Hij dien afweren; nu ter zelfder tijd dat Hij Zijn volk weidt door macht en aanzien, zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde (Psalms 72:8, Psalms 72:17).

1) De uitdrukking weiden geeft te kennen, hoe Christus omtrent de Zijnen, de Hem toevertrouwde kudde, is. Hij heerse niet over haar als een verschrikkelijk tiran, die de Zijnen met vrees onderdrukt, maar Hij is een Herder; en behandelt Zijne schapen met gewenste zachtheid. Omdat wij echter rondom door vijanden omringd zijn, voegt de profeet er bij: "in de kracht, " d. i. zo veel macht is in God, zo veel bescherming is er bij Christus, zodra het nodig is de kerk te beschermen. Wij moeten dus leren van Christus even zo veel heil te verwachten, als er kracht in God is.

2) Hierin ligt uitgesproken, dat eerst door dezen toekomstigen Herder de volkomene openbaring van het wezen Gods wordt gegeven. "De grote Koning is zo nauw met God verbonden, dat de gehele volheid der goddelijke kracht en majesteit Hem toebehoort. Iets dergelijks komt van enen aardsen koning nooit voor. Deze heeft in den Heere sterkte (Isaiah 45:24), de Heere geeft sterkte aan Zijnen koning, en verhoogt den hoorn van Zijnen Gezalfde (1 Samuël2:10), maar niet is de gehele sterkte en majesteit Gods diens bezitting.

Vers 3

3. En Hij, de Heiland en Koning Jezus Christus, die uit de geringheid van den herder David zal worden geboren, zal staan, en zal, als een goed Herder van Zijn verlost volk, weiden 1) in de kracht des HEEREN, met de kracht, waarmee Jehova zelf Hem bekleedt, opdat Hij Zijne kudde voor wolven en rovers zou kunnen beschermen (John 10:11), in de hoogheid, de majesteit van den hoogheiligen, aan Hem en door Hem eerst recht geopenbaarden naam) des HEEREN, Zijns Gods, die van eeuwigheid in bijzonderen zin met Hem nauw verbonden is; want Hij is zelf sterke God (Isaiah 9:5), en uitgerust met den Geest der sterkte (Isaiah 11:2); en zij, die zich tot God hebben bekeerd, en zich onder Zijn bestuur hebben onderworpen, zullenonder Zijnen herdersstaf in vollen, zaligen vrede ongestoord wonen; want, wanneer van enige zijde een vijand zich zou willen indringen, zou Hij dien afweren; nu ter zelfder tijd dat Hij Zijn volk weidt door macht en aanzien, zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde (Psalms 72:8, Psalms 72:17).

1) De uitdrukking weiden geeft te kennen, hoe Christus omtrent de Zijnen, de Hem toevertrouwde kudde, is. Hij heerse niet over haar als een verschrikkelijk tiran, die de Zijnen met vrees onderdrukt, maar Hij is een Herder; en behandelt Zijne schapen met gewenste zachtheid. Omdat wij echter rondom door vijanden omringd zijn, voegt de profeet er bij: "in de kracht, " d. i. zo veel macht is in God, zo veel bescherming is er bij Christus, zodra het nodig is de kerk te beschermen. Wij moeten dus leren van Christus even zo veel heil te verwachten, als er kracht in God is.

2) Hierin ligt uitgesproken, dat eerst door dezen toekomstigen Herder de volkomene openbaring van het wezen Gods wordt gegeven. "De grote Koning is zo nauw met God verbonden, dat de gehele volheid der goddelijke kracht en majesteit Hem toebehoort. Iets dergelijks komt van enen aardsen koning nooit voor. Deze heeft in den Heere sterkte (Isaiah 45:24), de Heere geeft sterkte aan Zijnen koning, en verhoogt den hoorn van Zijnen Gezalfde (1 Samuël2:10), maar niet is de gehele sterkte en majesteit Gods diens bezitting.

Vers 4

4. En deze, die Davids zoon, die ons in de majesteit Gods weidt, zal Vrede 1), zal de ware Salomo (Psalms 72:7)zijn; Hij draagt den vrede in Zich, en verleent dien den Zijnen als de Vredevorst (Isaiah 9:5. John 14:27. Ephesians 2:14). Wanneer Assur 2), het voorbeeld van de antichristelijke wereldmacht en van alle geestelijke vijanden van Gods volk, in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, 3) leidslieden in den dienst van den oppersten Herder, en acht vorsten, onderbevelhebbers uit de mensen, om hen onder de opperleiding van den hemelsen Koning uit te drijven.

1) Deze, de Christus Gods, die in de kracht en Majesteit Gods zal optreden, zal Vrede zijn, d. w. z. niet alleen de bewerker van den vrede, maar dezelfde, die de vrede in eigen persoon is, den vrede in zich draagt, de zijnen zet in een toestand van vrede met God en ze verlost uit den toestand van onvrede, waarin zij door de zonde verkeren. Men merkt dat de Profeet den Zaligmaker verkondigt schier met denzelfden naam als Jesaja, wanneer dezen den Heere Vredevorst noemt. (Isaiah 9:5).

2) Assur komt hier alleen voor, in zijne typische betekenis beschouwd als vertegenwoordiger van alle vijandige wereldrijken van het begin af tot aan het rijk van den Antichrist, gelijk men daaruit ziet, dat het later "het land van Nimrod" wordt genoemd. De Profeet noemt deze macht der toekomst "Assur, " omdat deze de wereldmacht was, te zijner tijd gevaarlijk voor het rijk van God; want ieder profeet noemt de trekken van den Antichrist naar den hoofdvijand van zijnen tijd.

3) Door het getal zeven moesten deze vorsten worden voorgesteld als volkomen machtig, door God zelven toegerust. Door het grotere getal acht moet, even als steeds door de bij elkandervoeging van twee op elkaar volgende getallen uitgedrukt worden, dat het getal der leidslieden van Gods volk bijzonder groot zal zijn, en ook uitwendig eerbied zal eisen.

Vers 4

4. En deze, die Davids zoon, die ons in de majesteit Gods weidt, zal Vrede 1), zal de ware Salomo (Psalms 72:7)zijn; Hij draagt den vrede in Zich, en verleent dien den Zijnen als de Vredevorst (Isaiah 9:5. John 14:27. Ephesians 2:14). Wanneer Assur 2), het voorbeeld van de antichristelijke wereldmacht en van alle geestelijke vijanden van Gods volk, in ons land zal komen, en wanneer hij in onze paleizen zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders, 3) leidslieden in den dienst van den oppersten Herder, en acht vorsten, onderbevelhebbers uit de mensen, om hen onder de opperleiding van den hemelsen Koning uit te drijven.

1) Deze, de Christus Gods, die in de kracht en Majesteit Gods zal optreden, zal Vrede zijn, d. w. z. niet alleen de bewerker van den vrede, maar dezelfde, die de vrede in eigen persoon is, den vrede in zich draagt, de zijnen zet in een toestand van vrede met God en ze verlost uit den toestand van onvrede, waarin zij door de zonde verkeren. Men merkt dat de Profeet den Zaligmaker verkondigt schier met denzelfden naam als Jesaja, wanneer dezen den Heere Vredevorst noemt. (Isaiah 9:5).

2) Assur komt hier alleen voor, in zijne typische betekenis beschouwd als vertegenwoordiger van alle vijandige wereldrijken van het begin af tot aan het rijk van den Antichrist, gelijk men daaruit ziet, dat het later "het land van Nimrod" wordt genoemd. De Profeet noemt deze macht der toekomst "Assur, " omdat deze de wereldmacht was, te zijner tijd gevaarlijk voor het rijk van God; want ieder profeet noemt de trekken van den Antichrist naar den hoofdvijand van zijnen tijd.

3) Door het getal zeven moesten deze vorsten worden voorgesteld als volkomen machtig, door God zelven toegerust. Door het grotere getal acht moet, even als steeds door de bij elkandervoeging van twee op elkaar volgende getallen uitgedrukt worden, dat het getal der leidslieden van Gods volk bijzonder groot zal zijn, en ook uitwendig eerbied zal eisen.

Vers 5

5. Die zullen het land en het rijk van Assur, de macht van de vijanden der verloste gemeente afweiden met het zwaard, en het land van Assur of Nimrod, die aanvang en dat beeld van de vijandschap der wereldrijken tegen God, in deszelfs ingangen (met het ontblote zwaard). Alzo zal Hij, onze Heiland en Koning, ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden.

Deze strijd der verloste en geheiligde gemeente Gods van den laatsten tijd tegen de boosheid en vervolging der Gode vijandige wereldmacht is niet te beperken tot een strijd met enkel geestelijke wapenen. Integendeel zal de gemeente Gods, v r de Heere haar tot eeuwige heerseres op aarde maakt, en alle moordtuigen uitroeit, zo als in Micah 5:9 gezegd wordt, niet alleen geestelijke krijgen voeren, maar wanneer de vijandschap ten toppunt is gestegen, en de tijd van het oordeel nadert, ook met geweld van wapenen voor hun geloof en voor het bestaan van het rijk Gods tussen beide treden. Hoe weinig het tegenwoordig ook den schijn moge hebben, zo gaan wij toch, wanneer de laatste tijd nadert, bloedige godsdienstoorlogen te gemoet, die wel van anderen aard dan de 30-jarige oorlog zullen zijn, oorlogen, bij welke de tegenstelling God en wereld, majesteit van Christus en autonomie van den mens bestaan zal. De voorzegging van dezen strijd en deze overwinning staat ook niet in tegenspraak met de verkondiging Micah 4:2, dat in den Messiaansen tijd alle volken naar Zion zullen heengaan, en de opname in het rijk Gods zullen zoeken. Vele volken, d. i. grote scharen uit alle volken zullen den Heere en Zijn Evangelie zoeken, en in Zijn rijk ingaan; maar ene grote menigte uit alle volken zal ook in hare vijandschap tegen den Heere en Zijn rijk en volk volharden, en alle macht in `t werk stellen, om het te bestrijden en te onderdrukken. Hoe meer het Evangelie zich onder de volken uitbreidt, des te meer zal ook de vijandschap des ongeloofs en der goddeloosheid toenemen, en een strijd ontbranden, welke zal toenemen, totdat de Heere ten laatsten oordeel zal verschijnen en alle vijanden zal vermorzelen.

Ook hier wordt onder Assur Nimrod, de wereldmacht verstaan, die immer tegen Christus Rijk optreedt. Nimrod was de eerste bekende, die zich op bijzondere wijze verzette tegen de macht Gods en tegen de ordinantiën Gods. Wanneer derhalve hier na Assur Nimrod wordt genoemd, dan bedoelt de Profeet daarmee dat niet gedeeltelijk, maar geheel de macht zal vernietigd worden, die zich tegen God en Zijn gezalfden koning stelt.

Vers 5

5. Die zullen het land en het rijk van Assur, de macht van de vijanden der verloste gemeente afweiden met het zwaard, en het land van Assur of Nimrod, die aanvang en dat beeld van de vijandschap der wereldrijken tegen God, in deszelfs ingangen (met het ontblote zwaard). Alzo zal Hij, onze Heiland en Koning, ons redden van Assur, wanneer dezelve in ons land zal komen, en wanneer hij in onze landpale zal treden.

Deze strijd der verloste en geheiligde gemeente Gods van den laatsten tijd tegen de boosheid en vervolging der Gode vijandige wereldmacht is niet te beperken tot een strijd met enkel geestelijke wapenen. Integendeel zal de gemeente Gods, v r de Heere haar tot eeuwige heerseres op aarde maakt, en alle moordtuigen uitroeit, zo als in Micah 5:9 gezegd wordt, niet alleen geestelijke krijgen voeren, maar wanneer de vijandschap ten toppunt is gestegen, en de tijd van het oordeel nadert, ook met geweld van wapenen voor hun geloof en voor het bestaan van het rijk Gods tussen beide treden. Hoe weinig het tegenwoordig ook den schijn moge hebben, zo gaan wij toch, wanneer de laatste tijd nadert, bloedige godsdienstoorlogen te gemoet, die wel van anderen aard dan de 30-jarige oorlog zullen zijn, oorlogen, bij welke de tegenstelling God en wereld, majesteit van Christus en autonomie van den mens bestaan zal. De voorzegging van dezen strijd en deze overwinning staat ook niet in tegenspraak met de verkondiging Micah 4:2, dat in den Messiaansen tijd alle volken naar Zion zullen heengaan, en de opname in het rijk Gods zullen zoeken. Vele volken, d. i. grote scharen uit alle volken zullen den Heere en Zijn Evangelie zoeken, en in Zijn rijk ingaan; maar ene grote menigte uit alle volken zal ook in hare vijandschap tegen den Heere en Zijn rijk en volk volharden, en alle macht in `t werk stellen, om het te bestrijden en te onderdrukken. Hoe meer het Evangelie zich onder de volken uitbreidt, des te meer zal ook de vijandschap des ongeloofs en der goddeloosheid toenemen, en een strijd ontbranden, welke zal toenemen, totdat de Heere ten laatsten oordeel zal verschijnen en alle vijanden zal vermorzelen.

Ook hier wordt onder Assur Nimrod, de wereldmacht verstaan, die immer tegen Christus Rijk optreedt. Nimrod was de eerste bekende, die zich op bijzondere wijze verzette tegen de macht Gods en tegen de ordinantiën Gods. Wanneer derhalve hier na Assur Nimrod wordt genoemd, dan bedoelt de Profeet daarmee dat niet gedeeltelijk, maar geheel de macht zal vernietigd worden, die zich tegen God en Zijn gezalfden koning stelt.

Vers 6

6. En nog groteren zegen zal de tijd aanbrengen, die met de verschijning van den hemelsen Koning aanbreekt, Jakobs overblijfsel, het uit `t gericht geredde en waarlijk heilig geworden overblijfsel van het gehele volk Gods, zal zijn in het midden van vele volken onder de menigte van hen, die nog niet tot Gods volk behoren, maar zich ook nog niet vijandig verstokt hebben, als een verfrissende dauw van den HEERE afdruipt en nieuw, krachtig leven wekt, en als droppelen rijk en verkwikkend op het kruid, het gras, van den hemel nedervallen, dat (namelijk de dauw) naar genen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt, zich dus zonder hun toedoen rijkelijk uitstort. Alzo zal ook dan door de gemeente Gods nog een rijke stroom van geestelijk leven over velen worden uitgestort zonder enige verdienste van hen, boven alle verwachting, en zullen zich dus nog velen uit hen tot den enigen Redder Christus bekeren. 7. Maar tegenover hen, die hun hart verharden tegen dien Goddelijken zegen des nieuwen levens, zal Gods volk ene even grote macht van verwoesting betonen. Ja het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen van dien laatsten tijd, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw toorn snuivende rondjaagt onder de schaapskudden, dewelke wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde. Alzo zal ook gene menselijke macht, hoe groot die ook zij, de overwinnende hand van het geheiligd volk Gods kunnen tegenhouden, want de macht van God en Zijnen Christus zal met hen zijn.

Het volk van Christus is overal een volk van zegen. Maar waar men zich tegen dat volk verzet, daar wordt het tot een leeuw, dien niemand kan weerstaan. Het volk van Christus wordt een volk der overwinning.

In grootheid en heerlijkheid blinkt de nieuwe gemeente des Heeren onder de vele volken, die haar omgeven. De Profeet woont haar aan in twee zeer verschillende, bijna tegenovergestelde, maar treffende beelden, waarvan het ene haar in vrede, en het andere haar in strijd voorstelt. Zij is in hare hemelse, vrije roeping, en hare onafhankelijkheid van de gunst van mensen, de dauw, die van God in verkwikkende droppels op het kruid der aarde drupt-alzo werkt zij vruchtbaarmakend op de rijke plantenwereld der volken rondom. Maar zij is ook een leeuw onder de dieren des wouds, een jonge leeuw onder de kudde der schapen-zie daar hare zegerijke macht in den strijd met de rechtmatige machten der wereld. Zo heeft de Profeet de betekenis en de macht van de strijdende en triumferende kerk in een krachtig beeld vooraf getekend. Zij is de dauw der wereld, die in de donkere, geheimnisvolle stilte van de vruchtbaarmakende nachten op de aarde valt, en haar met hemelse krachten doordringt. Zij wil niets van de wereld; "zij wacht niet op mannen en op mensenkinderen, " zij is ook niet door mensen voortgebracht en gevormd, die wel plantingen kunnen aanleggen, maar tot haren wasdom den verfrissenden dauw van boven moeten verwachten. Wij horen den dauw niet van den hemel vallen, maar wij zien zijne hemelse werking op de velden der aarde. Doch wee der wereld, wanneer zij zich verzet tegen de hemelse zegeningen der kerk, welke rust in de vrede der wereld! Dan bruist hare stem als het majestueus gebrul van den leeuw in het woud, die, een geboren Koning, onwederstaanbaar in den strijd gaat.

Vers 6

6. En nog groteren zegen zal de tijd aanbrengen, die met de verschijning van den hemelsen Koning aanbreekt, Jakobs overblijfsel, het uit `t gericht geredde en waarlijk heilig geworden overblijfsel van het gehele volk Gods, zal zijn in het midden van vele volken onder de menigte van hen, die nog niet tot Gods volk behoren, maar zich ook nog niet vijandig verstokt hebben, als een verfrissende dauw van den HEERE afdruipt en nieuw, krachtig leven wekt, en als droppelen rijk en verkwikkend op het kruid, het gras, van den hemel nedervallen, dat (namelijk de dauw) naar genen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt, zich dus zonder hun toedoen rijkelijk uitstort. Alzo zal ook dan door de gemeente Gods nog een rijke stroom van geestelijk leven over velen worden uitgestort zonder enige verdienste van hen, boven alle verwachting, en zullen zich dus nog velen uit hen tot den enigen Redder Christus bekeren. 7. Maar tegenover hen, die hun hart verharden tegen dien Goddelijken zegen des nieuwen levens, zal Gods volk ene even grote macht van verwoesting betonen. Ja het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de heidenen van dien laatsten tijd, in het midden van vele volken, als een leeuw onder de beesten des wouds, als een jonge leeuw toorn snuivende rondjaagt onder de schaapskudden, dewelke wanneer hij doorgaat, zo vertreedt en verscheurt hij, dat niemand redde. Alzo zal ook gene menselijke macht, hoe groot die ook zij, de overwinnende hand van het geheiligd volk Gods kunnen tegenhouden, want de macht van God en Zijnen Christus zal met hen zijn.

Het volk van Christus is overal een volk van zegen. Maar waar men zich tegen dat volk verzet, daar wordt het tot een leeuw, dien niemand kan weerstaan. Het volk van Christus wordt een volk der overwinning.

In grootheid en heerlijkheid blinkt de nieuwe gemeente des Heeren onder de vele volken, die haar omgeven. De Profeet woont haar aan in twee zeer verschillende, bijna tegenovergestelde, maar treffende beelden, waarvan het ene haar in vrede, en het andere haar in strijd voorstelt. Zij is in hare hemelse, vrije roeping, en hare onafhankelijkheid van de gunst van mensen, de dauw, die van God in verkwikkende droppels op het kruid der aarde drupt-alzo werkt zij vruchtbaarmakend op de rijke plantenwereld der volken rondom. Maar zij is ook een leeuw onder de dieren des wouds, een jonge leeuw onder de kudde der schapen-zie daar hare zegerijke macht in den strijd met de rechtmatige machten der wereld. Zo heeft de Profeet de betekenis en de macht van de strijdende en triumferende kerk in een krachtig beeld vooraf getekend. Zij is de dauw der wereld, die in de donkere, geheimnisvolle stilte van de vruchtbaarmakende nachten op de aarde valt, en haar met hemelse krachten doordringt. Zij wil niets van de wereld; "zij wacht niet op mannen en op mensenkinderen, " zij is ook niet door mensen voortgebracht en gevormd, die wel plantingen kunnen aanleggen, maar tot haren wasdom den verfrissenden dauw van boven moeten verwachten. Wij horen den dauw niet van den hemel vallen, maar wij zien zijne hemelse werking op de velden der aarde. Doch wee der wereld, wanneer zij zich verzet tegen de hemelse zegeningen der kerk, welke rust in de vrede der wereld! Dan bruist hare stem als het majestueus gebrul van den leeuw in het woud, die, een geboren Koning, onwederstaanbaar in den strijd gaat.

Vers 8

8. Uwe hand, o Mijn volk! zal in de kracht van uwen God en Heiland zeker verhoogd zijn boven uwe wederpartijders, die toch ook vijanden Gods zijn, en alle uwe vijanden zullen eindelijk uitgeroeid worden.

Vers 8

8. Uwe hand, o Mijn volk! zal in de kracht van uwen God en Heiland zeker verhoogd zijn boven uwe wederpartijders, die toch ook vijanden Gods zijn, en alle uwe vijanden zullen eindelijk uitgeroeid worden.

Vers 9

9. En het zal te dien dage, als gij al uwe vijanden zegerijk zult hebben bestreden, geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik uwe a) paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uwe wagenen, met welke gij den strijd des Heeren hebt gevoerd, verdoen 1), want alsdan zal alle krijg op aarde ophouden.

a) Hosea 14:4.

1) Hier zegt God dat zij van alle vleselijk-vertrouwen zullen afgebracht worden, waarop zij gesteund hadden, dat zij door Gods Voorzienigheid zulk een veiligheid zullen genieten, dat zij die niet zouden nodig hebben, en door de genade van God daartoe gebracht worden, dat zij de waarheid daarvan zouden zien en daarvan zouden afhouden.

Vers 9

9. En het zal te dien dage, als gij al uwe vijanden zegerijk zult hebben bestreden, geschieden, spreekt de HEERE, dat Ik uwe a) paarden uit het midden van u zal uitroeien, en Ik zal uwe wagenen, met welke gij den strijd des Heeren hebt gevoerd, verdoen 1), want alsdan zal alle krijg op aarde ophouden.

a) Hosea 14:4.

1) Hier zegt God dat zij van alle vleselijk-vertrouwen zullen afgebracht worden, waarop zij gesteund hadden, dat zij door Gods Voorzienigheid zulk een veiligheid zullen genieten, dat zij die niet zouden nodig hebben, en door de genade van God daartoe gebracht worden, dat zij de waarheid daarvan zouden zien en daarvan zouden afhouden.

Vers 10

10. En Ik zal de steden uws lands, achter welker muren gij bescherming moest zoeken, uitroeien, en Ik zal al uwe vestingen, met welke gij u tegen Gods vijanden verdedigdet, afbreken, en eeuwigen vrede over u en de gehele aarde brengen (Isaiah 6:4-Isaiah 6:6).

Vers 10

10. En Ik zal de steden uws lands, achter welker muren gij bescherming moest zoeken, uitroeien, en Ik zal al uwe vestingen, met welke gij u tegen Gods vijanden verdedigdet, afbreken, en eeuwigen vrede over u en de gehele aarde brengen (Isaiah 6:4-Isaiah 6:6).

Vers 11

11. En ter zelfder tijd zal Ik u inwendig geheel heilig en rein maken, zodat Ik in u en gij in Mij alleen leeft. Ik zal de toverijen, al de overblijfselen van den vroegeren goddelozen tijd v r uwe bekering, uit uwe hand uitroeien, en gij zult gene guichelaars hebben, die in plaats van Mijn heilig woord te raadplegen en naar de stem Mijns Heiligen Geest te horen, de sterren en wolken om raad vragen (Leviticus 19:26. Deuteronomy 18:10, Deuteronomy 18:14).

Vers 11

11. En ter zelfder tijd zal Ik u inwendig geheel heilig en rein maken, zodat Ik in u en gij in Mij alleen leeft. Ik zal de toverijen, al de overblijfselen van den vroegeren goddelozen tijd v r uwe bekering, uit uwe hand uitroeien, en gij zult gene guichelaars hebben, die in plaats van Mijn heilig woord te raadplegen en naar de stem Mijns Heiligen Geest te horen, de sterren en wolken om raad vragen (Leviticus 19:26. Deuteronomy 18:10, Deuteronomy 18:14).

Vers 12

12. En Ik zal dan verder uwe houten en metalen afgoden, uwe gesnedene beelden en uwe opgerichte beelden, de opgerichte en gezalfde stenen, uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen en enig maaksel van uwe eigene macht.

Vers 12

12. En Ik zal dan verder uwe houten en metalen afgoden, uwe gesnedene beelden en uwe opgerichte beelden, de opgerichte en gezalfde stenen, uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen en enig maaksel van uwe eigene macht.

Vers 13

13. Voorts zal Ik uwe bossen waarin gij de afgoden heiligdet uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uwe steden verdelgen: Ik wil alles wegdoen wat maar binnen of naar buiten tegenover God of de mensen uwen vrede Gods verstoort.

De naam der zonde van heidensen afgodendienst is de oud-Testamentische vorm voor alle goddeloosheid en afgoderij, van welke de Heere Zijne gemeente nog ten laatste wil reinigen. De grove afgodendienst in het O. T. was toen slechts een andere vorm voor den even zwaren fijnen afgodendienst, waarin de Christenheid hoe langer hoe meer wegzinkt. De vleselijke lust, de begeerlijkheid der ogen, het welgevallen in den glans en de heerlijkheid van de dingen der vergankelijke wereld, de grootsheid des levens, het heidens vertrouwen op menselijke grootheid, op de vrucht van wapengeweld, van kunst, wetenschap, nijverheid vertegenwoordigen waarlijk gene geringere afgoden, welke men onder de Christenen wierookt, dan de Bal. de Astarte en de Moloch der oude Semieten. Het zijn sterke woorden, welke de Profeet gebruikt; op het uitroeien, uitrukken, verdelgen, komt het aan, wanneer Christus Zijnen intocht houdt in het gemoed des mensen; dan komen er brandende wonden en snijdende smarten voor het vlees van den natuurlijken mens, wanneer hij moet laten varen de liefelijke schijngoederen des levens, waaraan hij zijn hart met alle draden heeft gebonden.

Daar kan geen gezegende verlossing van de ellende zijn, dan wanneer er een volkomen reformatie wordt betracht en een uitroeien zelfs van gedenktekenen van de afgoderij. Want zij zullen niet alleen zich niet meer nederbuigen voor het werk hunner handen, maar hun beelden en bossen zullen uitgeroeid worden en zo zal Hij hun vijanden verdelgen.

Vers 13

13. Voorts zal Ik uwe bossen waarin gij de afgoden heiligdet uit het midden van u uitroeien, en Ik zal uwe steden verdelgen: Ik wil alles wegdoen wat maar binnen of naar buiten tegenover God of de mensen uwen vrede Gods verstoort.

De naam der zonde van heidensen afgodendienst is de oud-Testamentische vorm voor alle goddeloosheid en afgoderij, van welke de Heere Zijne gemeente nog ten laatste wil reinigen. De grove afgodendienst in het O. T. was toen slechts een andere vorm voor den even zwaren fijnen afgodendienst, waarin de Christenheid hoe langer hoe meer wegzinkt. De vleselijke lust, de begeerlijkheid der ogen, het welgevallen in den glans en de heerlijkheid van de dingen der vergankelijke wereld, de grootsheid des levens, het heidens vertrouwen op menselijke grootheid, op de vrucht van wapengeweld, van kunst, wetenschap, nijverheid vertegenwoordigen waarlijk gene geringere afgoden, welke men onder de Christenen wierookt, dan de Bal. de Astarte en de Moloch der oude Semieten. Het zijn sterke woorden, welke de Profeet gebruikt; op het uitroeien, uitrukken, verdelgen, komt het aan, wanneer Christus Zijnen intocht houdt in het gemoed des mensen; dan komen er brandende wonden en snijdende smarten voor het vlees van den natuurlijken mens, wanneer hij moet laten varen de liefelijke schijngoederen des levens, waaraan hij zijn hart met alle draden heeft gebonden.

Daar kan geen gezegende verlossing van de ellende zijn, dan wanneer er een volkomen reformatie wordt betracht en een uitroeien zelfs van gedenktekenen van de afgoderij. Want zij zullen niet alleen zich niet meer nederbuigen voor het werk hunner handen, maar hun beelden en bossen zullen uitgeroeid worden en zo zal Hij hun vijanden verdelgen.

Vers 14

14. En Ik zal daarna eindelijk in toorn en in grimmigheid, zonder genade en ontferming, als laatste gericht wrake doen aan diegenen onder de heidenen, die het woord van den Heere en Zijnen Christus niet willen horen, en zich niet van harte tot Hem bekeren, opdat dan het rijk alleen des Heeren zij, en Zijn volk in eeuwigen, zaligen vrede wone. Dat zijn de beloften, welke onze Profeet aan zijn volk verkondigt, en hoe geheel anders luiden zij, dan het woord dier leugenprofeten. Ernstig genoeg klinkt zijn woord, en toch steeds vol genade en ontferming. Het was genoeg om een volk tot den Heere te lokken, opdat het liever zich in zijnen beloofden Koning verheugen, en na ernstige tuchtiging het beloofde heil zou wachten. Maar wat was de weg, op welken des Heeren volk tot zaligheid kon komen? .

Vers 14

14. En Ik zal daarna eindelijk in toorn en in grimmigheid, zonder genade en ontferming, als laatste gericht wrake doen aan diegenen onder de heidenen, die het woord van den Heere en Zijnen Christus niet willen horen, en zich niet van harte tot Hem bekeren, opdat dan het rijk alleen des Heeren zij, en Zijn volk in eeuwigen, zaligen vrede wone. Dat zijn de beloften, welke onze Profeet aan zijn volk verkondigt, en hoe geheel anders luiden zij, dan het woord dier leugenprofeten. Ernstig genoeg klinkt zijn woord, en toch steeds vol genade en ontferming. Het was genoeg om een volk tot den Heere te lokken, opdat het liever zich in zijnen beloofden Koning verheugen, en na ernstige tuchtiging het beloofde heil zou wachten. Maar wat was de weg, op welken des Heeren volk tot zaligheid kon komen? .

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Micah 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/micah-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile