Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 14

Proverbs 14:1.

LOF DER WIJSHEID IN HET MENSELIJKE LEVEN.

V. Proverbs 14:1-Proverbs 14:35. De vroomheid en de goddeloosheid worden met elkaar vergeleken, in zoverre zij wijsheid en dwaasheid zijn. Meer bijzonder handelen Proverbs 14:1-Proverbs 14:7 over de wijsheid en dwaasheid in het huiselijk leven; Proverbs 14:8-Proverbs 14:25 in het burgerlijke leven; Proverbs 14:26-Proverbs 14:35 in het staats- en volksleven. In de tegenoverstelling, die in dit gehele hoofdstuk voorkomt tussen wijsheid en dwaasheid, vindt men aan het einde van het hoofdstuk nog de tegenover elkaar geplaatste denkbeelden over rijken en armen, heren en knechten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 14

Proverbs 14:1.

LOF DER WIJSHEID IN HET MENSELIJKE LEVEN.

V. Proverbs 14:1-Proverbs 14:35. De vroomheid en de goddeloosheid worden met elkaar vergeleken, in zoverre zij wijsheid en dwaasheid zijn. Meer bijzonder handelen Proverbs 14:1-Proverbs 14:7 over de wijsheid en dwaasheid in het huiselijk leven; Proverbs 14:8-Proverbs 14:25 in het burgerlijke leven; Proverbs 14:26-Proverbs 14:35 in het staats- en volksleven. In de tegenoverstelling, die in dit gehele hoofdstuk voorkomt tussen wijsheid en dwaasheid, vindt men aan het einde van het hoofdstuk nog de tegenover elkaar geplaatste denkbeelden over rijken en armen, heren en knechten.

Vers 1

1. Elke wijze vrouw bouwt haar huis, bestuurt haar huisgezin (Psalms 127:1); maar die zeer dwaas, zonder tucht en godsvrucht is, breekt het af met hare handen, met al hare handelingen, ja zelfs de vlijt der goddeloze huisvrouw blijft ongezegend, en veroorzaakt den ondergang van haar gezin (Proverbs 11:16; Proverbs 12:4; Proverbs 31:10).

Ook dit vers, evenals de vroegere, waarin van de vrouwen gesproken wordt, bewijst, dat de positie van de vrouw bij de Joden op veel hogeren trap stond dan bij de andere volken der oudheid. De Heilige Geest had het volk Gods leren begrijpen, welke aanzienlijke roeping God aan de huisvrouw had gegeven; dat zij het moest zijn, die de ziel uitmaakte van het werkelijke familieleven. Alleen de eigendommelijke vrouwelijke wijsheid (niet iets mannelijks) kan zich een huis bouwen, d.i. een huiselijk leven in den waren zin des woords daarstellen, omdat de vrouw alleen den aanleg heeft, om de huiselijke behoeften in de bijzonderheden te kunnen opmerken en zorgvuldig daarin te voorzien, en omdat de verschillende werkzaamheden van de leden van het huisgezin alleen door de nu eens matigenden, dan weer besturenden invloed der vrouwelijke persoonlijkheid tot harmonische eenheid kunnen worden verbonden. Waar echter de huisvrouw deze, voor de vrouw alleen bereikbare, haar bijzonder toebehorende wijsheid mist, daar gaat onherstelbaar datgene verloren, waardoor zij, die door bloedverwantschap aan elkaar verbonden zijn, tot een aangenaam familieleven, tot ene zedelijke gemeenschap worden verenigd, en waardoor het huis niet enkel een gebouw om in te wonen, maar ene geestelijke kweekplaats van inwendig verbondene personen kan genoemd worden.

Vers 1

1. Elke wijze vrouw bouwt haar huis, bestuurt haar huisgezin (Psalms 127:1); maar die zeer dwaas, zonder tucht en godsvrucht is, breekt het af met hare handen, met al hare handelingen, ja zelfs de vlijt der goddeloze huisvrouw blijft ongezegend, en veroorzaakt den ondergang van haar gezin (Proverbs 11:16; Proverbs 12:4; Proverbs 31:10).

Ook dit vers, evenals de vroegere, waarin van de vrouwen gesproken wordt, bewijst, dat de positie van de vrouw bij de Joden op veel hogeren trap stond dan bij de andere volken der oudheid. De Heilige Geest had het volk Gods leren begrijpen, welke aanzienlijke roeping God aan de huisvrouw had gegeven; dat zij het moest zijn, die de ziel uitmaakte van het werkelijke familieleven. Alleen de eigendommelijke vrouwelijke wijsheid (niet iets mannelijks) kan zich een huis bouwen, d.i. een huiselijk leven in den waren zin des woords daarstellen, omdat de vrouw alleen den aanleg heeft, om de huiselijke behoeften in de bijzonderheden te kunnen opmerken en zorgvuldig daarin te voorzien, en omdat de verschillende werkzaamheden van de leden van het huisgezin alleen door de nu eens matigenden, dan weer besturenden invloed der vrouwelijke persoonlijkheid tot harmonische eenheid kunnen worden verbonden. Waar echter de huisvrouw deze, voor de vrouw alleen bereikbare, haar bijzonder toebehorende wijsheid mist, daar gaat onherstelbaar datgene verloren, waardoor zij, die door bloedverwantschap aan elkaar verbonden zijn, tot een aangenaam familieleven, tot ene zedelijke gemeenschap worden verenigd, en waardoor het huis niet enkel een gebouw om in te wonen, maar ene geestelijke kweekplaats van inwendig verbondene personen kan genoemd worden.

Vers 2

2. a) Die in zijne oprechtheid 1) wandelt, die wandelt in eenvoudigheid op den goeden weg, vreest den HEERE; maar die van Hem afwijkt in zijne wegen, verkeerde wegen bewandelt, toont daarmee, dat hij God niet vreest, ja hij veracht Hem (Proverbs 16:9; Proverbs 2:15; Proverbs 3:32).

a) Job 12:4.

1) Eigenlijk staat er recht uit. Van daar dat ook in het tweede gedeelte van een afwijken wordt gesproken. Bedoeling is, dat wie den Heere vreest, zijn lust het is om recht uit te gaan, d.w.z. in overeenstemming met de ordinantiën van Gods wet en de Openbaring an Zijn wil. Maar die deze ordinantiën niet vreest, daarentegen deze veracht, die wijkt af ter rechter- of ter linkerhand. 3. In den mond des dwazen is ene roede des hoogmoeds 1); de overmoedige gesprekken van den opgeblazene brengen hem zelven in het verderf, en geven de eerste aanleiding tot zijne vernedering, maar de lippen der wijzen bewaren hen tegen het dwaze, overmoedige gezwets, en zijn alzo werktuigen, waarmee God hen beschermt; want de door hem verkondigde waarheid is voor velen ene beschutting en bescherming (Proverbs 10:13; Proverbs 13:3).

1) Salomo spreekt hier niet zo zeer van den dwaas, maar van den gek, van degene, die opgeblazen, schier aan hoogmoedswaanzin lijdt. Voor dien wordt de hoogmoed een roede, die hem treft en tot verderf brengt.

Vers 2

2. a) Die in zijne oprechtheid 1) wandelt, die wandelt in eenvoudigheid op den goeden weg, vreest den HEERE; maar die van Hem afwijkt in zijne wegen, verkeerde wegen bewandelt, toont daarmee, dat hij God niet vreest, ja hij veracht Hem (Proverbs 16:9; Proverbs 2:15; Proverbs 3:32).

a) Job 12:4.

1) Eigenlijk staat er recht uit. Van daar dat ook in het tweede gedeelte van een afwijken wordt gesproken. Bedoeling is, dat wie den Heere vreest, zijn lust het is om recht uit te gaan, d.w.z. in overeenstemming met de ordinantiën van Gods wet en de Openbaring an Zijn wil. Maar die deze ordinantiën niet vreest, daarentegen deze veracht, die wijkt af ter rechter- of ter linkerhand. 3. In den mond des dwazen is ene roede des hoogmoeds 1); de overmoedige gesprekken van den opgeblazene brengen hem zelven in het verderf, en geven de eerste aanleiding tot zijne vernedering, maar de lippen der wijzen bewaren hen tegen het dwaze, overmoedige gezwets, en zijn alzo werktuigen, waarmee God hen beschermt; want de door hem verkondigde waarheid is voor velen ene beschutting en bescherming (Proverbs 10:13; Proverbs 13:3).

1) Salomo spreekt hier niet zo zeer van den dwaas, maar van den gek, van degene, die opgeblazen, schier aan hoogmoedswaanzin lijdt. Voor dien wordt de hoogmoed een roede, die hem treft en tot verderf brengt.

Vers 4

4. Als er gene ossen zijn, om het land te beploegen, en den oogst binnen te brengen, zo is en blijft de krib rein 1), ledig; maar door de kracht van den os, en waar de mensen in het huis gene moeite en kosten sparen, daar is het bedrag der inkomsten veel 2).

1) Rein heeft hier de betekenis van, ledig. Deze spreuk dient om te vermanen tot het houden van het nodige vee, om het land te bewerken, en af te manen van de dwaasheid, om zich enkel te verlustigen in de vermaken des lands, maar niet in het bearbeiden en het bewerken er van. In de dagen van Salomo begon vooral de weelde te klimmen, zodat niet weinigen het een oneer vonden, om zich met akkerbouw en veeteelt bezig te houden.

2) Niets kost niets, maar brengt ook niets aan. Van niets komt niets..

Dit gaat ook in het geestelijk leven door, ook hier wordt de geringste aanwending van moeite en vlijt niet onbeloond gelaten. Die zich zijne zaligheid niets wil laten kosten, voor hem zal ook de eeuwige oogst verloren gaan. Ene gemeente zonder leraar heeft weinig uitgaven; waar echter ijverige predikers zijn, daar groeien de geestelijke schatten..

Vers 4

4. Als er gene ossen zijn, om het land te beploegen, en den oogst binnen te brengen, zo is en blijft de krib rein 1), ledig; maar door de kracht van den os, en waar de mensen in het huis gene moeite en kosten sparen, daar is het bedrag der inkomsten veel 2).

1) Rein heeft hier de betekenis van, ledig. Deze spreuk dient om te vermanen tot het houden van het nodige vee, om het land te bewerken, en af te manen van de dwaasheid, om zich enkel te verlustigen in de vermaken des lands, maar niet in het bearbeiden en het bewerken er van. In de dagen van Salomo begon vooral de weelde te klimmen, zodat niet weinigen het een oneer vonden, om zich met akkerbouw en veeteelt bezig te houden.

2) Niets kost niets, maar brengt ook niets aan. Van niets komt niets..

Dit gaat ook in het geestelijk leven door, ook hier wordt de geringste aanwending van moeite en vlijt niet onbeloond gelaten. Die zich zijne zaligheid niets wil laten kosten, voor hem zal ook de eeuwige oogst verloren gaan. Ene gemeente zonder leraar heeft weinig uitgaven; waar echter ijverige predikers zijn, daar groeien de geestelijke schatten..

Vers 5

5. Een waarachtig a) getuige zal niet liegen, alleen hij, die in zijn leven steeds waar en recht is bevonden, zal als getuige voor het gerecht geheel trouw zijn en geloof vinden; vertrouw uwe zaak alleen aan zulk een, wanneer gij niet bedrogen wilt worden; maar een vals getuige blaastook in de samenleving, op ene vermetele en onbeschaamde wijze leugens en bedrog met zijne lippen; daarom zal hij ook voor het gericht geen geloof vinden (Proverbs 6:19).

a) Exodus 23:1. Proverbs 12:17.

Een oprechte zal zich noch door vrees, noch door gunst laten bewegen tot het rechtvaardigen van de minste leugen; maar enen man zonder geweten, die zich het liegen heeft aangewend, is het onverschillig, hoe vele valsheden hij getuigt, die hij voortbrengt zonder moeite.

Vers 5

5. Een waarachtig a) getuige zal niet liegen, alleen hij, die in zijn leven steeds waar en recht is bevonden, zal als getuige voor het gerecht geheel trouw zijn en geloof vinden; vertrouw uwe zaak alleen aan zulk een, wanneer gij niet bedrogen wilt worden; maar een vals getuige blaastook in de samenleving, op ene vermetele en onbeschaamde wijze leugens en bedrog met zijne lippen; daarom zal hij ook voor het gericht geen geloof vinden (Proverbs 6:19).

a) Exodus 23:1. Proverbs 12:17.

Een oprechte zal zich noch door vrees, noch door gunst laten bewegen tot het rechtvaardigen van de minste leugen; maar enen man zonder geweten, die zich het liegen heeft aangewend, is het onverschillig, hoe vele valsheden hij getuigt, die hij voortbrengt zonder moeite.

Vers 6

6. De spotter, ofschoon van God, de bron van alle waarheid en wijsheid afgekeerd, zoekt ook zelfs dikwijls met grote moeite en inspanning naar wijsheid, en er is er gene voor hem te vinden; want die God niet lief heeft, kent Hem ook niet; maar de wetenschap is voor den verstandige, in wiens hart de vreze Gods licht; hij verkrijgt haar, zonder dat hij zelf weet hoe; want wie heeft, dien zal gegeven worden (2 Timothy 3:7. James 1:5,James 1:17). De strekking van deze Spreukenuk is klaarblijkelijk gericht tegen die oppervlakkige ijdele schijnbeschaving van die spotters met den godsdienst, die in enen verkeerden zin verlicht zijn, die het aan rechte kennis en begrip van alle waarheid ontbreekt.

Alzo bestraft deze Spreukenuk ook de schijnbeschaving van onze dagen, welker grondslag de godsvrucht niet is, welke veel meer als ene uitrusting met alle wapenen, welke onechte wetenschap en ijdele geschriften tot verwoesting van waarheid, zeden en godsvrucht uitwerkt, kan beschouwd worden. De strijd tussen ware en valse beschaving, goddelijke en duivelse wijsheid, gelovige en ongelovige wetenschap is onverzoenlijk. Alle ware wetenschap begint met de vreze en kennis van God, met de ootmoedige erkentenis, dat men zelf niets weet en vermag. Daarom zegt Richard van St. Victor: "Een ieder vermag zoveel van de waarheid te zien, als hij zelf is." Daarmee, dat de mens aan de werking van den Heiligen Geest plaats geeft, begint zijne vorming en beschaving in den waren zin des woords. Zijne krachten ontwikkelen zich, worden sterk, krijgen ene bepaalde richting, afmeting en doel, alles naar het voorbeeld van Christus. Zijn kennen komt tot het begrip van de wezenlijke betekenis en den samenhang van alle bestaan en leven; zij kan de dingen, welke in den voortgang des tijds en des levens uit het rijk der schepping achtereenvolgens, als nieuw onder zijn bereik komen, rangschikken in den behoorlijken samenhang van het geheel, waarin elke op zich zelf staande zaak licht wordt, zodat het nieuwe de kennis niet verduistert en verwart, maar rijper en meer volkomen maakt. Zijn gevoel gaat meer en meer over in een bewonderend welgevallen in de werken, de beschikkingen en de daden Gods, als openbaringen van Zijne almacht, wijsheid en liefde, en in een mishagen in al datgene, wat tegen den wil van God strijdt, en in Zijne heilige verordeningen verwoestend ingrijpt. Zijn wil wordt bevrijd van de macht der zonde, die de geheimzinnige tegenoverstelling van vrijheid en gebondenheid in hem gelegd heeft, zodat nu de mens de keten, waarin hij geboren was, verbreekt, als meester over zich zelven, ook meester worden kan over alles, wat strijdt met zijnen wil, dien hij vrijwillig aan den wil van God heeft onderworpen, terwijl hij met opgeheven hoofd het doel tegemoet gaat, dat hem, zo als de apostel Paulus zegt, de hemelse roeping in Christus voor ogen stelt. Is alzo alle menselijke beschaving in de gemeenschap met God geworteld, dan heeft zij dien tengevolge haren grond in den godsdienst, welke de betrekking daar stelt van de onderworpenheid des mensen aan den wil van God. Ja, wij mogen verder gaan en zeggen: in zo verre alles, wat buiten God bestaat, Gods openbaring is, waarin de mens Gods heerlijkheid moet erkennen, en tevens het rijk, waarin hij daardoor, dat hij al zijn doen naar Gods wil inricht, beheersen en dienen moet; in zo verre gaat de beschaving van den mens op in den godsdienst, en al zijne plannen en pogingen moeten strekken om God te dienen. Als wij zo spreken, drukken wij daardoor de schoonste en edelste opvatting van de menselijke beschaving en het menselijke leven uit.

Die onverschillig is omtrent God, de spotter, kan aldus gene beschaving, kennis of wijsheid in den waren zin van het woord bezitten of verkrijgen.

Vers 6

6. De spotter, ofschoon van God, de bron van alle waarheid en wijsheid afgekeerd, zoekt ook zelfs dikwijls met grote moeite en inspanning naar wijsheid, en er is er gene voor hem te vinden; want die God niet lief heeft, kent Hem ook niet; maar de wetenschap is voor den verstandige, in wiens hart de vreze Gods licht; hij verkrijgt haar, zonder dat hij zelf weet hoe; want wie heeft, dien zal gegeven worden (2 Timothy 3:7. James 1:5,James 1:17). De strekking van deze Spreukenuk is klaarblijkelijk gericht tegen die oppervlakkige ijdele schijnbeschaving van die spotters met den godsdienst, die in enen verkeerden zin verlicht zijn, die het aan rechte kennis en begrip van alle waarheid ontbreekt.

Alzo bestraft deze Spreukenuk ook de schijnbeschaving van onze dagen, welker grondslag de godsvrucht niet is, welke veel meer als ene uitrusting met alle wapenen, welke onechte wetenschap en ijdele geschriften tot verwoesting van waarheid, zeden en godsvrucht uitwerkt, kan beschouwd worden. De strijd tussen ware en valse beschaving, goddelijke en duivelse wijsheid, gelovige en ongelovige wetenschap is onverzoenlijk. Alle ware wetenschap begint met de vreze en kennis van God, met de ootmoedige erkentenis, dat men zelf niets weet en vermag. Daarom zegt Richard van St. Victor: "Een ieder vermag zoveel van de waarheid te zien, als hij zelf is." Daarmee, dat de mens aan de werking van den Heiligen Geest plaats geeft, begint zijne vorming en beschaving in den waren zin des woords. Zijne krachten ontwikkelen zich, worden sterk, krijgen ene bepaalde richting, afmeting en doel, alles naar het voorbeeld van Christus. Zijn kennen komt tot het begrip van de wezenlijke betekenis en den samenhang van alle bestaan en leven; zij kan de dingen, welke in den voortgang des tijds en des levens uit het rijk der schepping achtereenvolgens, als nieuw onder zijn bereik komen, rangschikken in den behoorlijken samenhang van het geheel, waarin elke op zich zelf staande zaak licht wordt, zodat het nieuwe de kennis niet verduistert en verwart, maar rijper en meer volkomen maakt. Zijn gevoel gaat meer en meer over in een bewonderend welgevallen in de werken, de beschikkingen en de daden Gods, als openbaringen van Zijne almacht, wijsheid en liefde, en in een mishagen in al datgene, wat tegen den wil van God strijdt, en in Zijne heilige verordeningen verwoestend ingrijpt. Zijn wil wordt bevrijd van de macht der zonde, die de geheimzinnige tegenoverstelling van vrijheid en gebondenheid in hem gelegd heeft, zodat nu de mens de keten, waarin hij geboren was, verbreekt, als meester over zich zelven, ook meester worden kan over alles, wat strijdt met zijnen wil, dien hij vrijwillig aan den wil van God heeft onderworpen, terwijl hij met opgeheven hoofd het doel tegemoet gaat, dat hem, zo als de apostel Paulus zegt, de hemelse roeping in Christus voor ogen stelt. Is alzo alle menselijke beschaving in de gemeenschap met God geworteld, dan heeft zij dien tengevolge haren grond in den godsdienst, welke de betrekking daar stelt van de onderworpenheid des mensen aan den wil van God. Ja, wij mogen verder gaan en zeggen: in zo verre alles, wat buiten God bestaat, Gods openbaring is, waarin de mens Gods heerlijkheid moet erkennen, en tevens het rijk, waarin hij daardoor, dat hij al zijn doen naar Gods wil inricht, beheersen en dienen moet; in zo verre gaat de beschaving van den mens op in den godsdienst, en al zijne plannen en pogingen moeten strekken om God te dienen. Als wij zo spreken, drukken wij daardoor de schoonste en edelste opvatting van de menselijke beschaving en het menselijke leven uit.

Die onverschillig is omtrent God, de spotter, kan aldus gene beschaving, kennis of wijsheid in den waren zin van het woord bezitten of verkrijgen.

Vers 7

7. Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans, ook van den zogenaamden beschaafde, ga niet met hem om, want gij zoudt bij hem gene lippen, die de woorden der wetenschap uitspreken, merken. Hoe kan hij u licht en raad geven, die voor het hoogste blind is? 8. De wijsheid des kloekzinnigen, die met God in gemeenschap leeft, is, bestaat daarin, om zijnen weg te verstaan, zich zelven te kennen en al zijne gedachten, woorden en werken naar de wet van God te richten; maar de dwaasheid of de ingebeelde wijsheid der goddeloze zotten is of bestaat in ijdele bedriegerij, zodat zij noch zich zelven, noch God, noch de wereld kennen, in n woord: zelfbedrog, zelfverblinding is hun alles, waarop eindelijk ene verschrikkelijke ontnuchtering volgen zal.

Zonder de nakoming van het gebod, dat reeds bij de oude Grieken zo hoog aangeschreven stond: Ken u zelven! is er gene ware wijsheid, in hare verschillende betekenissen opgevat, mogelijk. Ja, juist in de zelfkennis bestaat de wijsheid, zo als ook omgekeerd de grootste dwaasheid van den mens juist daarin bestaat, dat hij zich zelven niet kent. Het woord weg betekent naar onze opvatting ongetwijfeld: wijze van denken spreken en handelen; het is alzo waar, dat de wijze het doel van zijn levensweg steeds in het oog heeft, terwijl de dwaas niet begrijpt en niet ziet, waarheen zijn weg hem voert. De dwazen kennen hun tegenwoordige schreden, wat zij voor ogen zien, dikwijls zeer goed, ja beter dan de kinderen Gods, maar zij zien het einde niet. Dit is evenzeer op het gewone leven toepasselijk, als op de wetenschap..

Vers 7

7. Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans, ook van den zogenaamden beschaafde, ga niet met hem om, want gij zoudt bij hem gene lippen, die de woorden der wetenschap uitspreken, merken. Hoe kan hij u licht en raad geven, die voor het hoogste blind is? 8. De wijsheid des kloekzinnigen, die met God in gemeenschap leeft, is, bestaat daarin, om zijnen weg te verstaan, zich zelven te kennen en al zijne gedachten, woorden en werken naar de wet van God te richten; maar de dwaasheid of de ingebeelde wijsheid der goddeloze zotten is of bestaat in ijdele bedriegerij, zodat zij noch zich zelven, noch God, noch de wereld kennen, in n woord: zelfbedrog, zelfverblinding is hun alles, waarop eindelijk ene verschrikkelijke ontnuchtering volgen zal.

Zonder de nakoming van het gebod, dat reeds bij de oude Grieken zo hoog aangeschreven stond: Ken u zelven! is er gene ware wijsheid, in hare verschillende betekenissen opgevat, mogelijk. Ja, juist in de zelfkennis bestaat de wijsheid, zo als ook omgekeerd de grootste dwaasheid van den mens juist daarin bestaat, dat hij zich zelven niet kent. Het woord weg betekent naar onze opvatting ongetwijfeld: wijze van denken spreken en handelen; het is alzo waar, dat de wijze het doel van zijn levensweg steeds in het oog heeft, terwijl de dwaas niet begrijpt en niet ziet, waarheen zijn weg hem voert. De dwazen kennen hun tegenwoordige schreden, wat zij voor ogen zien, dikwijls zeer goed, ja beter dan de kinderen Gods, maar zij zien het einde niet. Dit is evenzeer op het gewone leven toepasselijk, als op de wetenschap..

Vers 9

9. Elke dwaas zal de schuld verbloemen 1) maar onder de oprechten is goedwilligheid onder elkaar zichtbaar; Gods welgevallen rust op hen, en vernieuwt Zijnen zegen over hen.

1) In het Hebreeën Ewilim jalits ascham. Letterlijk: De dwazen spotten met het schuldoffer. Het schuldoffer was een offer der boete (Leviticus 5:15 en, Leviticus 19:20-Leviticus 19:22 Leviticus 19:20-Leviticus 19:22). Voor den priester werd berekend hoe groot het schuldoffer ter vergoeding moest wezen. Welnu, de Spreuken-dichter zegt, dat een dwaas er mee spot, door telkens zich te vergrijpen aan de eigendommen van anderen, van de ene schuld in de andere valt, en op die wijze duidelijk de bewijzen geeft, dat hij er mee spot. Daartegenover staan weer de oprechten en de goedwilligen. Deze eerbiedigen het eigendom en het recht van den naaste.

Vers 9

9. Elke dwaas zal de schuld verbloemen 1) maar onder de oprechten is goedwilligheid onder elkaar zichtbaar; Gods welgevallen rust op hen, en vernieuwt Zijnen zegen over hen.

1) In het Hebreeën Ewilim jalits ascham. Letterlijk: De dwazen spotten met het schuldoffer. Het schuldoffer was een offer der boete (Leviticus 5:15 en, Leviticus 19:20-Leviticus 19:22 Leviticus 19:20-Leviticus 19:22). Voor den priester werd berekend hoe groot het schuldoffer ter vergoeding moest wezen. Welnu, de Spreuken-dichter zegt, dat een dwaas er mee spot, door telkens zich te vergrijpen aan de eigendommen van anderen, van de ene schuld in de andere valt, en op die wijze duidelijk de bewijzen geeft, dat hij er mee spot. Daartegenover staan weer de oprechten en de goedwilligen. Deze eerbiedigen het eigendom en het recht van den naaste.

Vers 10

10. Het hart kent zijne eigene bittere droefheid, al wil men die ook verbergen, door een blij gelaat te tonen; en een vreemde zal zich met des zelfs blijdschap niet vermengen, zal nooit deelgenoot kunnen zijn van de inwendige blijdschap des harten, omdat hij die niet begrijpt, en ook niet in die mate kan gevoelen, die hem dezelfde blijdschap zou kunnen doen genieten.

Ene uitspraak, onvergelijkelijk in diepte en waarheid. Ieder mens is ene kleine wereld voor zich zelven, die God alleen geheel doorziet en begrijpt. In zijne smart, die tot het inwendige leven behoort, en in zijne vreugde kan een ander zich nooit geheel verplaatsen. Ja de allersmartelijkste ervaringen, de innigste gevoelens van vreugde hebben wij alleen, zonder alle deelnemers. Daarom is het troosten zo moeilijk; daarom kwetst de deelneming van anderen dikwijls meer, dan zij verkwikt. Wie dat weet, en boven alles moet een zielverzorger dat weten, die behandelt zulke door vreugde of smart bewogene harten met ene zachte hand; zelfs bij dezulken, die iets zeer smartelijks ondervonden hebben, onthoudt hij zich van elke toespraak. Het het woord van God alleen kan men in de geheimste schuilhoeken van het menselijke hart doordringen, zodat ook de innigste smart en de hoogste vreugde tot droefheid naar God, en tot blijdschap in Hem kunnen veranderd worden.. 11. Het huis der goddelozen; al schijnt het nog zulk vaste grondslagen te hebben, zal eindelijk toch met al zijne bewoners en al zijn geluk verdelgd worden; want het fondament der wijsheid en der godsvrucht ontbreekt er aan; maar de eenvoudige, nederige tent der oprechten, hoe veel ook afstekende bij het paleis der goddelozen zal bloeien, ongedeerd en lieflijk blijven, als een getuigenis van de immer frisse genade van God (Proverbs 12:7. Job 18:15. Isaiah 27:6).

Vers 10

10. Het hart kent zijne eigene bittere droefheid, al wil men die ook verbergen, door een blij gelaat te tonen; en een vreemde zal zich met des zelfs blijdschap niet vermengen, zal nooit deelgenoot kunnen zijn van de inwendige blijdschap des harten, omdat hij die niet begrijpt, en ook niet in die mate kan gevoelen, die hem dezelfde blijdschap zou kunnen doen genieten.

Ene uitspraak, onvergelijkelijk in diepte en waarheid. Ieder mens is ene kleine wereld voor zich zelven, die God alleen geheel doorziet en begrijpt. In zijne smart, die tot het inwendige leven behoort, en in zijne vreugde kan een ander zich nooit geheel verplaatsen. Ja de allersmartelijkste ervaringen, de innigste gevoelens van vreugde hebben wij alleen, zonder alle deelnemers. Daarom is het troosten zo moeilijk; daarom kwetst de deelneming van anderen dikwijls meer, dan zij verkwikt. Wie dat weet, en boven alles moet een zielverzorger dat weten, die behandelt zulke door vreugde of smart bewogene harten met ene zachte hand; zelfs bij dezulken, die iets zeer smartelijks ondervonden hebben, onthoudt hij zich van elke toespraak. Het het woord van God alleen kan men in de geheimste schuilhoeken van het menselijke hart doordringen, zodat ook de innigste smart en de hoogste vreugde tot droefheid naar God, en tot blijdschap in Hem kunnen veranderd worden.. 11. Het huis der goddelozen; al schijnt het nog zulk vaste grondslagen te hebben, zal eindelijk toch met al zijne bewoners en al zijn geluk verdelgd worden; want het fondament der wijsheid en der godsvrucht ontbreekt er aan; maar de eenvoudige, nederige tent der oprechten, hoe veel ook afstekende bij het paleis der goddelozen zal bloeien, ongedeerd en lieflijk blijven, als een getuigenis van de immer frisse genade van God (Proverbs 12:7. Job 18:15. Isaiah 27:6).

Vers 12

12. Er is een weg, die iemand, die in zijne dwaasheid de zaken niet uit het rechte oogpunt beschouwt, recht schijnt, maar het laatste van dien weg is niet alleen tijdelijke ellende; maar zij, die den weg bewandelen, zijn op de kromme wegen des eeuwigen doods.

Vers 12

12. Er is een weg, die iemand, die in zijne dwaasheid de zaken niet uit het rechte oogpunt beschouwt, recht schijnt, maar het laatste van dien weg is niet alleen tijdelijke ellende; maar zij, die den weg bewandelen, zijn op de kromme wegen des eeuwigen doods.

Vers 13

13. Het hart van den wijze zal ook in het lachen smart hebben, omdat hij de zonde en hare ellende nimmer vergeten kan, a) en het laatste van die blijdschap, die de dwazen genieten, is droefheid.

a) Proverbs 5:4.

Dit is weer ene van die uit de diepste ervaring gepaste raadselspreuken, die ook naar de bedoeling des dichter, voor verschillende uitlegging vatbaar zijn. De eerste best kan betekenen: Besluit niet altijd met zekerheid naar het uiterlijk van den mens tot zijn inwendig gevoel; onder de vreugde kan dikwijls de bitterste smart verborgen zijn, misschien alleen door een overgevoel, en weldra wordt dan ook het ongeluk, dat men te midden der vreugde gevreesd heeft, tot werkelijkheid. -Volgens Luthers vertaling luidt dit vers aldus: Na het lachen komt treuren, en na de vreugde komt leed. Dan betekent het vers de tegenstelling tussen het rijk van God en dat der wereld. In het rijk Gods is het leedgevoel om de zonde het eerste; het wordt ook in de vrolijke uren van den godvrezende niet van hem genomen, totdat eindelijk alle leed in eeuwige vreugde eindigt; in de wereld begint men met de vreugde, maar de eeuwige smart is haar einde; hare vreugde wordt eindelijk beloond met ellende. -Eindelijk kan men er ook nog dit in vinden: Die het vrolijkste zijn, hebben niet alleen den meesten ernst in het leven, maar ook die het werelds vermaak het meeste lief hebben, ja de goddelozen zelfs horen hun ziel jammeren, terwijl zij schertsende en dansende door de rijen vliegen. Eindelijk wordt het gordijn opgehaald, en de leidingen Gods brengen de ganse ellende aan den dag..

Vers 13

13. Het hart van den wijze zal ook in het lachen smart hebben, omdat hij de zonde en hare ellende nimmer vergeten kan, a) en het laatste van die blijdschap, die de dwazen genieten, is droefheid.

a) Proverbs 5:4.

Dit is weer ene van die uit de diepste ervaring gepaste raadselspreuken, die ook naar de bedoeling des dichter, voor verschillende uitlegging vatbaar zijn. De eerste best kan betekenen: Besluit niet altijd met zekerheid naar het uiterlijk van den mens tot zijn inwendig gevoel; onder de vreugde kan dikwijls de bitterste smart verborgen zijn, misschien alleen door een overgevoel, en weldra wordt dan ook het ongeluk, dat men te midden der vreugde gevreesd heeft, tot werkelijkheid. -Volgens Luthers vertaling luidt dit vers aldus: Na het lachen komt treuren, en na de vreugde komt leed. Dan betekent het vers de tegenstelling tussen het rijk van God en dat der wereld. In het rijk Gods is het leedgevoel om de zonde het eerste; het wordt ook in de vrolijke uren van den godvrezende niet van hem genomen, totdat eindelijk alle leed in eeuwige vreugde eindigt; in de wereld begint men met de vreugde, maar de eeuwige smart is haar einde; hare vreugde wordt eindelijk beloond met ellende. -Eindelijk kan men er ook nog dit in vinden: Die het vrolijkste zijn, hebben niet alleen den meesten ernst in het leven, maar ook die het werelds vermaak het meeste lief hebben, ja de goddelozen zelfs horen hun ziel jammeren, terwijl zij schertsende en dansende door de rijen vliegen. Eindelijk wordt het gordijn opgehaald, en de leidingen Gods brengen de ganse ellende aan den dag..

Vers 14

14. Die afkerig van hart is, die zich afkeert van God, en van den weg zijner geboden, met zijn ganse hart, uit vrije verkiezing, zal de vrucht van zijne a) wegen rijkelijk inoogsten, en daardoor verzadigd worden, hij zal de straf zijner zonde dragen; maar een goed man, een ware oprechte zal, ofschoon in lijden en druk zijnde, verzadiging vinden in den godsdienst zijns harten, zodat hij van, uit zich zelven, uit zijn binnenste, door Gods genade uit het door God gereinigd hart, het bewustzijn heeft dat Hij zijn loon geenszins zal verliezen.

1) Het geluk der godzaligen zal bestaan in eeuwigdurende genoegens, in hetgeen zij bezitten, in alle die genadens en gunsten, welke hun van God mogen gebeuren, wetende wat God en de H. geest Gods in hun gewrocht heeft..

Vers 14

14. Die afkerig van hart is, die zich afkeert van God, en van den weg zijner geboden, met zijn ganse hart, uit vrije verkiezing, zal de vrucht van zijne a) wegen rijkelijk inoogsten, en daardoor verzadigd worden, hij zal de straf zijner zonde dragen; maar een goed man, een ware oprechte zal, ofschoon in lijden en druk zijnde, verzadiging vinden in den godsdienst zijns harten, zodat hij van, uit zich zelven, uit zijn binnenste, door Gods genade uit het door God gereinigd hart, het bewustzijn heeft dat Hij zijn loon geenszins zal verliezen.

1) Het geluk der godzaligen zal bestaan in eeuwigdurende genoegens, in hetgeen zij bezitten, in alle die genadens en gunsten, welke hun van God mogen gebeuren, wetende wat God en de H. geest Gods in hun gewrocht heeft..

Vers 15

15. De slechte, de onnozele, die nog onervaren is, en zich nog niet v r of tegen de wijsheid heeft verklaard (Proverbs 1:22 ; Proverbs 9:4 ), gelooft, zonder de trouweloosheid en twijfelachtigheid der mensen te bemerken, alle woord, dat hem toegesproken wordt, maar de kloekzinnige, in wie de wijsheid van Boven woont, merkt op zijnen gang, vertrouwt noch zich zelven, noch de wereld, maar alleen het woord Gods, dat hem tot richtsnoer strekt (Proverbs 14:8).

Vers 15

15. De slechte, de onnozele, die nog onervaren is, en zich nog niet v r of tegen de wijsheid heeft verklaard (Proverbs 1:22 ; Proverbs 9:4 ), gelooft, zonder de trouweloosheid en twijfelachtigheid der mensen te bemerken, alle woord, dat hem toegesproken wordt, maar de kloekzinnige, in wie de wijsheid van Boven woont, merkt op zijnen gang, vertrouwt noch zich zelven, noch de wereld, maar alleen het woord Gods, dat hem tot richtsnoer strekt (Proverbs 14:8).

Vers 16

16. De wijze vreest altijd voor Gods toorn, en voor zijn eigen zwak hart, en wijkt daarom van het kwade, en de verzoeking daartoe; maar de zot, die de zwaarte der zonde, den schrik voor het gericht niet acht, is oplopende toornig (Genesis 34:25 ), en verheft zich zorgeloos 1) boven alle bedenkingen (Proverbs 16:6, Proverbs 16:17).

1) Een dwaas, voor zijn gevaar gewaarschuwd, stuift op in woede en steunt op zijn krachten, of is voor geen leed beducht of bezorgd. Hij kan geen berisping noch bestraffing verdragen en tartende den toorn en de wrake Gods, blijft hij kommerloos voor het gevaar, in zijn hardnekkigheid en weerspannigheid volharden, dartelende en huppelende op het spits ener gevaarlijke steilte, en handelende dus als een onverbeterlijke dwaas, die tegen zijne rede en belangen aanloopt en wiens verderf wel haast een blijk zal opleveren van zijn dwaasheid..

Vers 16

16. De wijze vreest altijd voor Gods toorn, en voor zijn eigen zwak hart, en wijkt daarom van het kwade, en de verzoeking daartoe; maar de zot, die de zwaarte der zonde, den schrik voor het gericht niet acht, is oplopende toornig (Genesis 34:25 ), en verheft zich zorgeloos 1) boven alle bedenkingen (Proverbs 16:6, Proverbs 16:17).

1) Een dwaas, voor zijn gevaar gewaarschuwd, stuift op in woede en steunt op zijn krachten, of is voor geen leed beducht of bezorgd. Hij kan geen berisping noch bestraffing verdragen en tartende den toorn en de wrake Gods, blijft hij kommerloos voor het gevaar, in zijn hardnekkigheid en weerspannigheid volharden, dartelende en huppelende op het spits ener gevaarlijke steilte, en handelende dus als een onverbeterlijke dwaas, die tegen zijne rede en belangen aanloopt en wiens verderf wel haast een blijk zal opleveren van zijn dwaasheid..

Vers 17

17. Die haastig is tot toorn, en die zich zelven niet kan beheersen, zal zich aan dwaasheid overgeven, en zotte dingen doen; en een man van schandelijke verdichtselen 1), die wel is waar uiterlijk zachtmoedig schijnt, maar inwendig vol bedrog en misleiding is, zal nog meer gehaat worden, dan de opvliegende.

1) Een man van schandelijke verdichtselen is iemand, die niet alleen boze plannen smeedt, maar ze ook koelbloedig volvoert en zich zonder enig zweem van medelijden aan het leven of het goed van den naaste vergrijpt.

Vers 17

17. Die haastig is tot toorn, en die zich zelven niet kan beheersen, zal zich aan dwaasheid overgeven, en zotte dingen doen; en een man van schandelijke verdichtselen 1), die wel is waar uiterlijk zachtmoedig schijnt, maar inwendig vol bedrog en misleiding is, zal nog meer gehaat worden, dan de opvliegende.

1) Een man van schandelijke verdichtselen is iemand, die niet alleen boze plannen smeedt, maar ze ook koelbloedig volvoert en zich zonder enig zweem van medelijden aan het leven of het goed van den naaste vergrijpt.

Vers 18

18. De slechten, die zich van de Goddelijke wijsheid afwenden, erven, verwerven altijd meer dwaasheid, totdat zij de droevige gevolgen daarvan zien; maar de kloekzinnigen, de ware wijzen, zullenalle gelegenheden zoeken om kennis op te zamelen, en zich daardoor met wetenschap kronen.

Vers 18

18. De slechten, die zich van de Goddelijke wijsheid afwenden, erven, verwerven altijd meer dwaasheid, totdat zij de droevige gevolgen daarvan zien; maar de kloekzinnigen, de ware wijzen, zullenalle gelegenheden zoeken om kennis op te zamelen, en zich daardoor met wetenschap kronen.

Vers 19

19. De kwaden buigen zich zelfs tegen hunnen wil voor het aangezicht der goeden neer, om hen te dienen, en de goddelozen voor de poorten des rechtvaardigen; alzo behouden waarheid en gerechtigheid toch altijd de overwinning (Proverbs 13:9,Proverbs 13:22. Psalms 37:25).

Soms perst God, zelfs van slechte mensen de erkentenis af, dat Gods volk een heerlijk volk is. (Esther 8:17. 2 Corinthians 3:12). Eens zal er een dag komen, dat de oprechten de heerschappij zullen ontvangen..

Dat is juist de vloek, die op het rijk der duisternis ligt, dat het met zijnen haat en zijne boosheid het rijk des lichts moet dienen en helpen opbouwen, terwijl het in den waan leeft, het te zullen verwoesten en reeds tijd en uur berekent, wanneer het van de aarde zal verdwenen zijn.. 20. a) De arme wordt zelfs van zijnen vriend gehaat en teruggestoten, die toen hij nog niet tot armoede vervallen was, hem scheen lief te hebben en te trekken; maar de liefhebbers des rijken zijn vele (Sir. 6:7; 12:8, Luke 11:5).

a) Proverbs 19:4,Proverbs 19:7.

In den nood leert men de vrienden kennen..

In de wereld vindt men weinig vriendschap, die niet wordt beheerst door eigenbelang, en dat is de ware vriendschap niet. Een wijs man rekent daar niet op, stelt daar geen vertrouwen in. Het is goed God tot vriend te hebben, want zulk een vriend laat ons niet alleen..

Vers 19

19. De kwaden buigen zich zelfs tegen hunnen wil voor het aangezicht der goeden neer, om hen te dienen, en de goddelozen voor de poorten des rechtvaardigen; alzo behouden waarheid en gerechtigheid toch altijd de overwinning (Proverbs 13:9,Proverbs 13:22. Psalms 37:25).

Soms perst God, zelfs van slechte mensen de erkentenis af, dat Gods volk een heerlijk volk is. (Esther 8:17. 2 Corinthians 3:12). Eens zal er een dag komen, dat de oprechten de heerschappij zullen ontvangen..

Dat is juist de vloek, die op het rijk der duisternis ligt, dat het met zijnen haat en zijne boosheid het rijk des lichts moet dienen en helpen opbouwen, terwijl het in den waan leeft, het te zullen verwoesten en reeds tijd en uur berekent, wanneer het van de aarde zal verdwenen zijn.. 20. a) De arme wordt zelfs van zijnen vriend gehaat en teruggestoten, die toen hij nog niet tot armoede vervallen was, hem scheen lief te hebben en te trekken; maar de liefhebbers des rijken zijn vele (Sir. 6:7; 12:8, Luke 11:5).

a) Proverbs 19:4,Proverbs 19:7.

In den nood leert men de vrienden kennen..

In de wereld vindt men weinig vriendschap, die niet wordt beheerst door eigenbelang, en dat is de ware vriendschap niet. Een wijs man rekent daar niet op, stelt daar geen vertrouwen in. Het is goed God tot vriend te hebben, want zulk een vriend laat ons niet alleen..

Vers 21

21. Die zijnen naaste veracht, en hem niet helpt, als hij in armoede en nood geraakt, zondigt; maar die zich der nederigen, der ellendigen ontfermt, die toont een kind Gods te zijn, zal ook barmhartigheid ontvangen, hij is welgelukzalig (Proverbs 16:20. Matthew 5:7).

Vers 21

21. Die zijnen naaste veracht, en hem niet helpt, als hij in armoede en nood geraakt, zondigt; maar die zich der nederigen, der ellendigen ontfermt, die toont een kind Gods te zijn, zal ook barmhartigheid ontvangen, hij is welgelukzalig (Proverbs 16:20. Matthew 5:7).

Vers 22

22. Dwalen zij niet, die kwaad stichten 1), en zullen zij niet het doel van hun listig bedachte plannen missen, en zelfs in het verderf storten? maar weldadigheid van God en goede trouw van mensen is voor degenen, die goed stichten; want God zal aan hen zijne beloften vervullen, en Zijne genade aan hen schenken.

1) Letterlijk staat er op kwaad zinnen, gelijk oog in het tweede gedeelte op goed zinnen. De wijze koning Israël's vraagt hier, of niet degenen, die op kwade dingen zinnen, op dwaalwegen gaan, zodat zij zullen omkomen? En of niet degenen, die op goede dingen zinnen, zowel bij God als den naaste genade en gunst zullen vinden?

Vers 22

22. Dwalen zij niet, die kwaad stichten 1), en zullen zij niet het doel van hun listig bedachte plannen missen, en zelfs in het verderf storten? maar weldadigheid van God en goede trouw van mensen is voor degenen, die goed stichten; want God zal aan hen zijne beloften vervullen, en Zijne genade aan hen schenken.

1) Letterlijk staat er op kwaad zinnen, gelijk oog in het tweede gedeelte op goed zinnen. De wijze koning Israël's vraagt hier, of niet degenen, die op kwade dingen zinnen, op dwaalwegen gaan, zodat zij zullen omkomen? En of niet degenen, die op goede dingen zinnen, zowel bij God als den naaste genade en gunst zullen vinden?

Vers 23

23. In allen smartelijken arbeid, in het zweet des aangezichts, hoe die ook geschiede, is overschot van loon, want Gods zegen kan daarbij niet uitblijven; maar het woord der lippen, zonder betekenis en zin, en maar wel gesproken, maar niets gedaan wordt, strekt niet tot iets goeds, het brengt niet tot overvloed, maar alleen tot gebrek, want Gods vloek rust op leugen en bedrog (Proverbs 11:24; Proverbs 21:5. Matthew 12:36).

Men moet meer vrezen voor een ijdel woord, dan voor den zwaarsten arbeid.

Vers 23

23. In allen smartelijken arbeid, in het zweet des aangezichts, hoe die ook geschiede, is overschot van loon, want Gods zegen kan daarbij niet uitblijven; maar het woord der lippen, zonder betekenis en zin, en maar wel gesproken, maar niets gedaan wordt, strekt niet tot iets goeds, het brengt niet tot overvloed, maar alleen tot gebrek, want Gods vloek rust op leugen en bedrog (Proverbs 11:24; Proverbs 21:5. Matthew 12:36).

Men moet meer vrezen voor een ijdel woord, dan voor den zwaarsten arbeid.

Vers 24

24. Der wijzen kroon, de eer, het sieraad, dat hen als kinderen Gods en heren der wereld kenmerkt, is hun eerlijke, vlijtige en met gebed verkregene rijkdom 1); de dwaasheid echter der zotten is onvruchtbaar en ijdel; zij blijft eeuwig, wat zij is, namelijk dwaasheid 2), en niets als dwaasheid, al pronken zij er ook zo mede, en al wenden zij ook hunnen rijkdom daartoe aan, om door allerlei pronk en sieraad zo groot aanzien te verwerven, het zal hen niet tot wijzen maken.

1) Als de mensen wijs zijn en vroom, doen hun goederen of hun gebruik hen nog meer achting erlangen, en maken hen te meer eerwaardig. De rijkdom is de kroon der wijzen, omdat dezelve invloed hen en de maatschappij tot sieraad en nut verstrekt en hun achtbaarheid daardoor vergroot wordt.. 2) Men mag den dwaas stellen in welk een staat men wil, altijd zal de dwaas een dwaas blijven. Hij komt nooit vooruit, hoe dikwijls hij ook geholpen wordt.

Vers 24

24. Der wijzen kroon, de eer, het sieraad, dat hen als kinderen Gods en heren der wereld kenmerkt, is hun eerlijke, vlijtige en met gebed verkregene rijkdom 1); de dwaasheid echter der zotten is onvruchtbaar en ijdel; zij blijft eeuwig, wat zij is, namelijk dwaasheid 2), en niets als dwaasheid, al pronken zij er ook zo mede, en al wenden zij ook hunnen rijkdom daartoe aan, om door allerlei pronk en sieraad zo groot aanzien te verwerven, het zal hen niet tot wijzen maken.

1) Als de mensen wijs zijn en vroom, doen hun goederen of hun gebruik hen nog meer achting erlangen, en maken hen te meer eerwaardig. De rijkdom is de kroon der wijzen, omdat dezelve invloed hen en de maatschappij tot sieraad en nut verstrekt en hun achtbaarheid daardoor vergroot wordt.. 2) Men mag den dwaas stellen in welk een staat men wil, altijd zal de dwaas een dwaas blijven. Hij komt nooit vooruit, hoe dikwijls hij ook geholpen wordt.

Vers 25

25. Een waarachtig getuige, wiens hart en lippen in Gods waarheid gegrond zijn, redt door zijne geloofwaardige uitspraak de zielen van velen van den dood, wanneer zij valselijk voor het gericht zijn aangeklaagd, waardoor zij bedreigd worden ene onrechtvaardige straf te ondergaan. Zulk een getuige van hun onschuld brengt hen uit het gevaar. Maar die leugens blaast, wie het liegen ene tweede natuur geworden is, is een bedrieger, en stelt de hoop te leer van hen, die zich op hem verlaten, en wordt zelf in zijne verwachting van gewin bedrogen (Proverbs 12:17)..

Dit is nog veel meer waar in het geestelijke. Een valse profeet stort de zielen in tijdelijke en eeuwige ellende.

Vers 25

25. Een waarachtig getuige, wiens hart en lippen in Gods waarheid gegrond zijn, redt door zijne geloofwaardige uitspraak de zielen van velen van den dood, wanneer zij valselijk voor het gericht zijn aangeklaagd, waardoor zij bedreigd worden ene onrechtvaardige straf te ondergaan. Zulk een getuige van hun onschuld brengt hen uit het gevaar. Maar die leugens blaast, wie het liegen ene tweede natuur geworden is, is een bedrieger, en stelt de hoop te leer van hen, die zich op hem verlaten, en wordt zelf in zijne verwachting van gewin bedrogen (Proverbs 12:17)..

Dit is nog veel meer waar in het geestelijke. Een valse profeet stort de zielen in tijdelijke en eeuwige ellende.

Vers 26

26. In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, tegen uit- en inwendige vijanden, tegen verzoekingen en vervolgingen, tegen nood en dood. De Heere beschermt en helpt hen, die op Hem touwen, en Hij zal 1) zijnen kinderen ene toevlucht wezen, want de zegen der godsvrucht wordt nog ondervonden in het duizendste geslacht.

Een vaste burg is onze God, een toevlucht voor de Zijnen..

Zijne kinderen, d.w.z. de kinderen dergenen, die den Heere vrezen, bij wie de vreze des Heren is. Gelijk de zegening van Abraham afdaalde op den godvruchtigen Izak en God, de Heere, ook Jakob een sterke toevlucht was, zo zal de Heere het immer wezen. Genade is geen erfgoed, maar niet zelden ontdekt men het, dat de Heere de kinderen nog zegent, om godvrezende ouders.

Vers 26

26. In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, tegen uit- en inwendige vijanden, tegen verzoekingen en vervolgingen, tegen nood en dood. De Heere beschermt en helpt hen, die op Hem touwen, en Hij zal 1) zijnen kinderen ene toevlucht wezen, want de zegen der godsvrucht wordt nog ondervonden in het duizendste geslacht.

Een vaste burg is onze God, een toevlucht voor de Zijnen..

Zijne kinderen, d.w.z. de kinderen dergenen, die den Heere vrezen, bij wie de vreze des Heren is. Gelijk de zegening van Abraham afdaalde op den godvruchtigen Izak en God, de Heere, ook Jakob een sterke toevlucht was, zo zal de Heere het immer wezen. Genade is geen erfgoed, maar niet zelden ontdekt men het, dat de Heere de kinderen nog zegent, om godvrezende ouders.

Vers 27

27. De vreze des HEEREN a) is een springader des eeuwigen levens1), even als de daarop gebouwde wijsheid, om af te wijken van de wereld, en de strikken des doods, die door den duivel en het eigen vlees worden gelegd, de verzoekingen tot de zonden, die naar den dood voeren.

a) Proverbs 10:11; Proverbs 13:14.

1) De Godsvrucht is een volle, overvloeiende, lieflijk zuivere bron van troost en blijdschap, zij is de springader des levens, welke een bestendig vermaak en genoegen aan de ziele oplevert, welke zuiver en verkwikkend is en dezelve als van nieuw verlevendigt en haar dorst lest, waartoe deze springbron onuitputtelijke stoffe levert. Deze bron van levend water springt uit den welgestelden Geest zelf voort en is voor dezulken tot een onderpand van het geestelijk en eeuwig leven..

Vers 27

27. De vreze des HEEREN a) is een springader des eeuwigen levens1), even als de daarop gebouwde wijsheid, om af te wijken van de wereld, en de strikken des doods, die door den duivel en het eigen vlees worden gelegd, de verzoekingen tot de zonden, die naar den dood voeren.

a) Proverbs 10:11; Proverbs 13:14.

1) De Godsvrucht is een volle, overvloeiende, lieflijk zuivere bron van troost en blijdschap, zij is de springader des levens, welke een bestendig vermaak en genoegen aan de ziele oplevert, welke zuiver en verkwikkend is en dezelve als van nieuw verlevendigt en haar dorst lest, waartoe deze springbron onuitputtelijke stoffe levert. Deze bron van levend water springt uit den welgestelden Geest zelf voort en is voor dezulken tot een onderpand van het geestelijk en eeuwig leven..

Vers 28

28. In de menigte des volks, dat uit- en inwendige kracht bezit, en niet is een schitterende hofstaat, is des konings heerlijkheid, daardoor heeft hij aanzien en invloed hij andere volken en vorsten; maar in gebrek van volk, dat door dwingelandij wordt uitgezogen, of door goddeloosheid verzwakt en verkwijnt, is eens vorsten verstoring en val. 29. De lankmoedige, die zich niet spoedig tot toorn, gramschap en bitterheid laat brengen, is groot van verstand (James 1:19; James 3:13), maar die haastig is van gemoed, die zich tot hartstochtelijkheid of tot toorn laat medeslepen, verheftdaardoor de dwaasheid in zich zelven.

Zij, die werkelijk beschaafd zijn, de wijzen, zijn kenbaar aan ene deugd, die het schone Griekse woord Sophrosyne zo juist uitdrukt, de tegenwoordigheid van geest, de gematigdheid, het terstond gevat zijn in alles. Zij laten zich niet verrassen door onverwachte gebeurtenissen, raken niet van hun stuk en staan vast bij ongelukken en wederwaardigheden; zij blijven zich zelven gelijk in alle wisselingen des levens, zonder door de ontrouw van anderen in verwarring gebracht te worden, wanneer zij hen vals behandelen; hun oordeel blijft rustig, hun overtuiging vast, hun grondbeginselen onbeweeglijk; zij worden niet radeloos, verliezen den moed niet, worden niet verbitterd, en laten zich niet medeslepen tot onberaden handelingen..

Vers 28

28. In de menigte des volks, dat uit- en inwendige kracht bezit, en niet is een schitterende hofstaat, is des konings heerlijkheid, daardoor heeft hij aanzien en invloed hij andere volken en vorsten; maar in gebrek van volk, dat door dwingelandij wordt uitgezogen, of door goddeloosheid verzwakt en verkwijnt, is eens vorsten verstoring en val. 29. De lankmoedige, die zich niet spoedig tot toorn, gramschap en bitterheid laat brengen, is groot van verstand (James 1:19; James 3:13), maar die haastig is van gemoed, die zich tot hartstochtelijkheid of tot toorn laat medeslepen, verheftdaardoor de dwaasheid in zich zelven.

Zij, die werkelijk beschaafd zijn, de wijzen, zijn kenbaar aan ene deugd, die het schone Griekse woord Sophrosyne zo juist uitdrukt, de tegenwoordigheid van geest, de gematigdheid, het terstond gevat zijn in alles. Zij laten zich niet verrassen door onverwachte gebeurtenissen, raken niet van hun stuk en staan vast bij ongelukken en wederwaardigheden; zij blijven zich zelven gelijk in alle wisselingen des levens, zonder door de ontrouw van anderen in verwarring gebracht te worden, wanneer zij hen vals behandelen; hun oordeel blijft rustig, hun overtuiging vast, hun grondbeginselen onbeweeglijk; zij worden niet radeloos, verliezen den moed niet, worden niet verbitterd, en laten zich niet medeslepen tot onberaden handelingen..

Vers 30

30. Een gezond hart, dat rustig en bedaard blijft, dat alles aan den Heere overlaat, is ook het leven des vlezes; maar nijd, of liever hartstochtelijke prikkelbaarheid is verrotting der beenderen, die het merg des levens verteert.

Die een gezond lichaam verlangt te hebben moet zorg dragen, dat zijn gemoed bedaard blijft, en bevrijd is van de heerschappij van verkeerde begeerten en neigingen.

Vers 30

30. Een gezond hart, dat rustig en bedaard blijft, dat alles aan den Heere overlaat, is ook het leven des vlezes; maar nijd, of liever hartstochtelijke prikkelbaarheid is verrotting der beenderen, die het merg des levens verteert.

Die een gezond lichaam verlangt te hebben moet zorg dragen, dat zijn gemoed bedaard blijft, en bevrijd is van de heerschappij van verkeerde begeerten en neigingen.

Vers 31

31. a) Die den arme, den hulpeloze verdrukt, smaadt des zelfs Maken, die zowel armen als rijken geschapen heeft, en die wil, dat beiden met elkaar verkeren (1. Sam. 2:7; 22:1); a)maar die zich des nooddruftigen ontfermt, hem vriendelijk behandelt, en hem, die ook naar Gods beeld is geschapen (James 3:9), eer en liefde bewijst, die eert daarmee Hem, die ook den allergeringste en onwaardigste Zijner schepselen liefde bewijst.

a) Proverbs 17:5. b) Proverbs 14:21.

In den rechten arme, die zijnen last op zich neemt en in stilheid draagt, die uitziet naar verlossing, treedt ons de Heere Jezus zelf tegemoet. Hij, die in nederigheid en armoede verscheen onder de mensen; daarom wil Hij ook alles, wat aan den geringste Zijner broederen gedaan wordt, beschouwen alsof het aan Hem zelven gedaan werd. (Matthew 25:40).

Die den arme verdrukt of bedrieglijk behandelt, vergeet God, die hem tot dezelfden staat kan brengen; hij beledigt de Majesteit des Heren, die beloofd heeft de verdediger te zullen zijn van zulke hulpelozen. Ieder die enig ontzag voor God heeft zal, in plaats van de behoeftigen te verongelijken, hun veeleer weldadigheid bewijzen en hen liefhebben.

Vers 31

31. a) Die den arme, den hulpeloze verdrukt, smaadt des zelfs Maken, die zowel armen als rijken geschapen heeft, en die wil, dat beiden met elkaar verkeren (1. Sam. 2:7; 22:1); a)maar die zich des nooddruftigen ontfermt, hem vriendelijk behandelt, en hem, die ook naar Gods beeld is geschapen (James 3:9), eer en liefde bewijst, die eert daarmee Hem, die ook den allergeringste en onwaardigste Zijner schepselen liefde bewijst.

a) Proverbs 17:5. b) Proverbs 14:21.

In den rechten arme, die zijnen last op zich neemt en in stilheid draagt, die uitziet naar verlossing, treedt ons de Heere Jezus zelf tegemoet. Hij, die in nederigheid en armoede verscheen onder de mensen; daarom wil Hij ook alles, wat aan den geringste Zijner broederen gedaan wordt, beschouwen alsof het aan Hem zelven gedaan werd. (Matthew 25:40).

Die den arme verdrukt of bedrieglijk behandelt, vergeet God, die hem tot dezelfden staat kan brengen; hij beledigt de Majesteit des Heren, die beloofd heeft de verdediger te zullen zijn van zulke hulpelozen. Ieder die enig ontzag voor God heeft zal, in plaats van de behoeftigen te verongelijken, hun veeleer weldadigheid bewijzen en hen liefhebben.

Vers 32

32. Wanneer de goddeloze in ellende vervalt, verliest hij allen moed, en hij zal in de bewustheid zijner boosheid heengedreven worden in zijn kwaad; wanneer hij Gods gericht over zich ziet komen, verliest hij alle vertrouwen, en valt, van God en mensen verlaten, ter aarde, om niet weer op te staan; maar de rechtvaardige, die God tot vriend, en vrede in zijn hart heeft, betrouwt zelfs in zijnen dood; want de dood is voor hem geen dood, maar alleen een overgang tot het leven. 33. De hemelse gave der a) wijsheid rust in het hart der verstandigen; maar wat in het binnenste der zotten is, wordt bekend; zij kunnen hun dwaasheid, die zij voor wijsheid houden, niet inhouden, maar dragen ze altijd op de tong, en zoeken ze ijverig openbaar te maken (Proverbs 15:2).

a) Proverbs 10:14; Proverbs 12:23; Proverbs 13:16.

Vers 32

32. Wanneer de goddeloze in ellende vervalt, verliest hij allen moed, en hij zal in de bewustheid zijner boosheid heengedreven worden in zijn kwaad; wanneer hij Gods gericht over zich ziet komen, verliest hij alle vertrouwen, en valt, van God en mensen verlaten, ter aarde, om niet weer op te staan; maar de rechtvaardige, die God tot vriend, en vrede in zijn hart heeft, betrouwt zelfs in zijnen dood; want de dood is voor hem geen dood, maar alleen een overgang tot het leven. 33. De hemelse gave der a) wijsheid rust in het hart der verstandigen; maar wat in het binnenste der zotten is, wordt bekend; zij kunnen hun dwaasheid, die zij voor wijsheid houden, niet inhouden, maar dragen ze altijd op de tong, en zoeken ze ijverig openbaar te maken (Proverbs 15:2).

a) Proverbs 10:14; Proverbs 12:23; Proverbs 13:16.

Vers 34

34. Gerechtigheid, in haren gansen omvang d.i. de kennis en de vreze Gods met alle daaruit voorkomende deugden, verhoogt een volk, doet het in alle opzichten bloeien, zodat het zich gelukkig gevoelt, en andere volken het moeten achten en eren; maar de zonde, het tegendeel van de bovengenoemde gerechtigheid, is ene schandvlek der natiën, want zij worden gesmaad en veracht, worden steeds ellendiger, en vergaan eindelijk.

1) Als er recht en gerechtigheid onder een volk plaats heeft, deelt dit ere en aanzien aan hetzelve mede, maar als de ondeugd onder een volk heerst, wordt hetzelve met schande overhoopt..

Het bewijs voor de onomstotelijke waarheid dezer spreuk levert de geschiedenis aller volken, b.v. die der Perzen, Egyptenaren, Romeinen, Grieken, ja zelfs der Joden. Voor het verledene is het gemakkelijk op te merken, maar dit ook voor het tegenwoordige te geloven is niet zo licht..

Deze waarheid wordt zowel door Israël's geschiedenis als door die der volken krachtdadig bevestigd. Als in Israël recht en gerechtigheid werd geoefend, bloeide het, maar gaf Israël zich over aan de zonde der afgoderij, dan zonk het in. En zo ook de andere volken, zij zijn gevallen toen de zonde hare uiterste grens had bereikt.

Vers 34

34. Gerechtigheid, in haren gansen omvang d.i. de kennis en de vreze Gods met alle daaruit voorkomende deugden, verhoogt een volk, doet het in alle opzichten bloeien, zodat het zich gelukkig gevoelt, en andere volken het moeten achten en eren; maar de zonde, het tegendeel van de bovengenoemde gerechtigheid, is ene schandvlek der natiën, want zij worden gesmaad en veracht, worden steeds ellendiger, en vergaan eindelijk.

1) Als er recht en gerechtigheid onder een volk plaats heeft, deelt dit ere en aanzien aan hetzelve mede, maar als de ondeugd onder een volk heerst, wordt hetzelve met schande overhoopt..

Het bewijs voor de onomstotelijke waarheid dezer spreuk levert de geschiedenis aller volken, b.v. die der Perzen, Egyptenaren, Romeinen, Grieken, ja zelfs der Joden. Voor het verledene is het gemakkelijk op te merken, maar dit ook voor het tegenwoordige te geloven is niet zo licht..

Deze waarheid wordt zowel door Israël's geschiedenis als door die der volken krachtdadig bevestigd. Als in Israël recht en gerechtigheid werd geoefend, bloeide het, maar gaf Israël zich over aan de zonde der afgoderij, dan zonk het in. En zo ook de andere volken, zij zijn gevallen toen de zonde hare uiterste grens had bereikt.

Vers 35

35. Het welbehagen des konings is over een verstandig knecht, die door trouw en voorzichtigheid zijne hemelse wijsheid ten nutte van zijnen vorst aanwendt; hij kan rekenen op zijne gunst, en daarom zeker zijn van zijn geluk; maar zijne, des konings, verbolgenheid zal zeker zijn over degenen zijner knechten, die hem schade en schande aanbrengt, en alzo beschaamd maakt.

Een voorzichtig en bekwaam stadsdienaar, die zijn werk verstaat en dat getrouw verricht, moet gewis zijnen vorst zeer aangenaam zijn; maar des konings gramschap wordt ten hoogste ontstoken over dezulken, die de zaken van hunnen vorst niet behartigende, door een slecht bestuur zijne regering onteren, en alles in verwarring brengen.

Indien men vorstelijke gunst zelden bestendig ziet, men moet het, immers gedeeltelijk, daaraan toeschrijven, dat er niets moeilijker is dan staatsdienaren te vinden, die tot het ideaal der volkomenheid naderen, dat men vruchteloos ten allen tijde zocht. Niets is ondertussen ongelukkiger voor een koning, dan onder zijne voorname hofbeambten de zodanige te zien, die juist het tegendeel zijn van vaardige en rijpberadene dienaars; wargeesten namelijk, die hindernissen en verlegenheden niet uit den weg ruimen, maar vermeerderen; die zich gedurig dieper in onaangename, onvoorziene uitkomsten inwikkelen, elk ogenblik beschaamd moeten staan, en ook hunnen vorst beschaamd maken. Indien deze zich, in plaats van gunst, ongenade op den hals halen, zal niemand zich hierover verwonderen; want een koning rekent dikwijls zijnen dienaars ook dit tot ene misdaad toe, dat hij zich in hen heeft kunnen bedriegen. In onze spreuk lezen wij niet het zachte woord ongenade, maar het in ene Oosterse heerschappij verschrikkelijke woord van `s Konings verbolgenheid, die doorgaans niets minder dan verbeurte van goed en leven ten gevolge heeft. Men ziet daar menigwerf mensen, ook de onbekwaamste en slechtste, door vrouwen streken, door vleierij, door geschenken en omkoping, zich tot de eerste posten in den Staat verheffen. Voor dezulken ligt er ene geduchte waarschuwing in Salomo's uitspraak opgesloten: dat zij niet rekenen kunnen op `s konings duurzame gunst, die slechts den bekwamen en braven kon ten deel vallen, dat zij op niets anders mogen rekenen, dan dat nmaal hun nietigheid of trouweloosheid zich openbaren zal, en dat zij beladen met `s vorsten verbolgenheid hun staatzucht met hunnen val zullen boeten.

Vers 35

35. Het welbehagen des konings is over een verstandig knecht, die door trouw en voorzichtigheid zijne hemelse wijsheid ten nutte van zijnen vorst aanwendt; hij kan rekenen op zijne gunst, en daarom zeker zijn van zijn geluk; maar zijne, des konings, verbolgenheid zal zeker zijn over degenen zijner knechten, die hem schade en schande aanbrengt, en alzo beschaamd maakt.

Een voorzichtig en bekwaam stadsdienaar, die zijn werk verstaat en dat getrouw verricht, moet gewis zijnen vorst zeer aangenaam zijn; maar des konings gramschap wordt ten hoogste ontstoken over dezulken, die de zaken van hunnen vorst niet behartigende, door een slecht bestuur zijne regering onteren, en alles in verwarring brengen.

Indien men vorstelijke gunst zelden bestendig ziet, men moet het, immers gedeeltelijk, daaraan toeschrijven, dat er niets moeilijker is dan staatsdienaren te vinden, die tot het ideaal der volkomenheid naderen, dat men vruchteloos ten allen tijde zocht. Niets is ondertussen ongelukkiger voor een koning, dan onder zijne voorname hofbeambten de zodanige te zien, die juist het tegendeel zijn van vaardige en rijpberadene dienaars; wargeesten namelijk, die hindernissen en verlegenheden niet uit den weg ruimen, maar vermeerderen; die zich gedurig dieper in onaangename, onvoorziene uitkomsten inwikkelen, elk ogenblik beschaamd moeten staan, en ook hunnen vorst beschaamd maken. Indien deze zich, in plaats van gunst, ongenade op den hals halen, zal niemand zich hierover verwonderen; want een koning rekent dikwijls zijnen dienaars ook dit tot ene misdaad toe, dat hij zich in hen heeft kunnen bedriegen. In onze spreuk lezen wij niet het zachte woord ongenade, maar het in ene Oosterse heerschappij verschrikkelijke woord van `s Konings verbolgenheid, die doorgaans niets minder dan verbeurte van goed en leven ten gevolge heeft. Men ziet daar menigwerf mensen, ook de onbekwaamste en slechtste, door vrouwen streken, door vleierij, door geschenken en omkoping, zich tot de eerste posten in den Staat verheffen. Voor dezulken ligt er ene geduchte waarschuwing in Salomo's uitspraak opgesloten: dat zij niet rekenen kunnen op `s konings duurzame gunst, die slechts den bekwamen en braven kon ten deel vallen, dat zij op niets anders mogen rekenen, dan dat nmaal hun nietigheid of trouweloosheid zich openbaren zal, en dat zij beladen met `s vorsten verbolgenheid hun staatzucht met hunnen val zullen boeten.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile