Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 19

Proverbs 19:1.

VAN DE VERACHTING DER ARMEN, EN HET MATIGEN VAN DEN TOORN.

X. Proverbs 19:1-Proverbs 19:29. Bij verreweg de meeste Spreuken van dit Hoofdstuk zijn de vermaningen tot zachtmoedigheid, en de lof, die daaraan gegeven wordt, aan het hoofdbegrip, dat hier tot grondslag ligt, gewijd, dat daarom als ene alzijdige uitbreiding van Matthew 5:5 en James 1:20 vv. kan beschouwd worden. Slechts enige Spreuken van enigszins verschillenden inhoud, zo als Proverbs 19:2,Proverbs 19:9 Proverbs 19:28,Proverbs 19:15,Proverbs 19:24,Proverbs 19:8,Proverbs 19:16,Proverbs 19:29 zijn daartussen gestrooid. In het bijzonder vermanen Proverbs 19:1-Proverbs 19:7 Proverbs 19:19:1-7 tot ootmoed en zachtmoedigheid vooral omtrent de armen; Proverbs 19:8-Proverbs 19:17, tot zachtmoedigheid, geduld, barmhartigheid en andere uitvloeisels der ware wijsheid; Proverbs 19:18-Proverbs 19:21; tot zachtmoedigheid bij ouders en kinderen in de opvoeding, Proverbs 19:22-Proverbs 19:29 bijzonder tot mensenliefde, waarheid, godsvrucht enz.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 19

Proverbs 19:1.

VAN DE VERACHTING DER ARMEN, EN HET MATIGEN VAN DEN TOORN.

X. Proverbs 19:1-Proverbs 19:29. Bij verreweg de meeste Spreuken van dit Hoofdstuk zijn de vermaningen tot zachtmoedigheid, en de lof, die daaraan gegeven wordt, aan het hoofdbegrip, dat hier tot grondslag ligt, gewijd, dat daarom als ene alzijdige uitbreiding van Matthew 5:5 en James 1:20 vv. kan beschouwd worden. Slechts enige Spreuken van enigszins verschillenden inhoud, zo als Proverbs 19:2,Proverbs 19:9 Proverbs 19:28,Proverbs 19:15,Proverbs 19:24,Proverbs 19:8,Proverbs 19:16,Proverbs 19:29 zijn daartussen gestrooid. In het bijzonder vermanen Proverbs 19:1-Proverbs 19:7 Proverbs 19:19:1-7 tot ootmoed en zachtmoedigheid vooral omtrent de armen; Proverbs 19:8-Proverbs 19:17, tot zachtmoedigheid, geduld, barmhartigheid en andere uitvloeisels der ware wijsheid; Proverbs 19:18-Proverbs 19:21; tot zachtmoedigheid bij ouders en kinderen in de opvoeding, Proverbs 19:22-Proverbs 19:29 bijzonder tot mensenliefde, waarheid, godsvrucht enz.

Vers 1

1. De a) arme, in zijne oprechtheid, in eenvoudigheid en reinheid van gemoed tegenover den naaste (Proverbs 12:2 ) wandelende, is beter en gelukkiger dan de verkeerde van lippen, en die door zijne leugens tot eer en rijkdom (Proverbs 19:23) gekomen zijnde, toch slechts een zot is, 1) zonder ware wijsheid en godsvrucht; alle zegen, dien hij in zijne goederen meent te vinden, is hem geen zegen, maar een vloek.

a) Proverbs 28:6.

1) Let tevens waarin de schande des rijkaards gelegen is. Deze is, al maakt hij nog zoveel statie en geeft zich nog zoveel zwiers, een ellendige en arme dwaas, wanneer hij met een ledig hersenvat en een boze tong is voorzien, en een verdwaald hart is..

Duidelijk is het dat hier een eerlijke arme gesteld wordt tegenover den dwazen en hoogmoedigen rijke, die zich inbeeldt heel wat in de wereld te zijn en ten slotte toch niets is en door niemand geacht wordt.

Vers 1

1. De a) arme, in zijne oprechtheid, in eenvoudigheid en reinheid van gemoed tegenover den naaste (Proverbs 12:2 ) wandelende, is beter en gelukkiger dan de verkeerde van lippen, en die door zijne leugens tot eer en rijkdom (Proverbs 19:23) gekomen zijnde, toch slechts een zot is, 1) zonder ware wijsheid en godsvrucht; alle zegen, dien hij in zijne goederen meent te vinden, is hem geen zegen, maar een vloek.

a) Proverbs 28:6.

1) Let tevens waarin de schande des rijkaards gelegen is. Deze is, al maakt hij nog zoveel statie en geeft zich nog zoveel zwiers, een ellendige en arme dwaas, wanneer hij met een ledig hersenvat en een boze tong is voorzien, en een verdwaald hart is..

Duidelijk is het dat hier een eerlijke arme gesteld wordt tegenover den dwazen en hoogmoedigen rijke, die zich inbeeldt heel wat in de wereld te zijn en ten slotte toch niets is en door niemand geacht wordt.

Vers 2

2. Ook is de ziel zonder wetenschap, zonder wijze inzichten en welberadenheid (Proverbs 18:15 ) niet goed, en bij alle ondernemingen zal zegen en voorspoed gemist worden; en die met de voeten haastig is, zich zo onbezonnen in zijne handelingen gedraagt, dat de ziel zelf in de verwarring en moeilijkheid haar bewustzijn verliest, zondigt tegen zich zelven en anderen (Proverbs 6:18; Proverbs 20:21. Ecclesiastes 9:11).

Vers 2

2. Ook is de ziel zonder wetenschap, zonder wijze inzichten en welberadenheid (Proverbs 18:15 ) niet goed, en bij alle ondernemingen zal zegen en voorspoed gemist worden; en die met de voeten haastig is, zich zo onbezonnen in zijne handelingen gedraagt, dat de ziel zelf in de verwarring en moeilijkheid haar bewustzijn verliest, zondigt tegen zich zelven en anderen (Proverbs 6:18; Proverbs 20:21. Ecclesiastes 9:11).

Vers 3

3. a) De dwaasheid des mensen, niet de Heere, zal zijnen weg verkeren, en hem zelven ten val brengen, en toch is het waar, dat de dwaze deze slechte gevolgen niet aan zich zelven zal wijten, maar zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen 1) (Isaiah 37:28. Lamentations 3:39).

a) James 1:13-James 1:15.

1) Hoe dikwijls wordt deze Spreukenuk bevestigd door de ervaring en de geschiedenis. Menigeen, die achteruitgaat in zijn stand of door eigen schuld verarmt, zal niet bij zich zelven de oorzaak zoeken, maar de Voorzienigheid Gods lasteren en murmureren tegen de leidingen Gods. 4. a) Het geld en goed brengt vele vrienden toe; maar de arme, 1) die vroeger in betere omstandigheden geweest is, wordt van zijnen besten vriend gescheiden 2) (Proverbs 18:24).

a) Proverbs 14:20.

1) De arme is hier degene, die arm werd, die betere dagen gekend heeft maar tot armoede verviel. In zijn rijke dagen had hij vele vrienden, maar nu kan hij ze wel tellen.

2) Waar het geld gemist wordt, daar is de vriendschap uit.

Vers 3

3. a) De dwaasheid des mensen, niet de Heere, zal zijnen weg verkeren, en hem zelven ten val brengen, en toch is het waar, dat de dwaze deze slechte gevolgen niet aan zich zelven zal wijten, maar zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen 1) (Isaiah 37:28. Lamentations 3:39).

a) James 1:13-James 1:15.

1) Hoe dikwijls wordt deze Spreukenuk bevestigd door de ervaring en de geschiedenis. Menigeen, die achteruitgaat in zijn stand of door eigen schuld verarmt, zal niet bij zich zelven de oorzaak zoeken, maar de Voorzienigheid Gods lasteren en murmureren tegen de leidingen Gods. 4. a) Het geld en goed brengt vele vrienden toe; maar de arme, 1) die vroeger in betere omstandigheden geweest is, wordt van zijnen besten vriend gescheiden 2) (Proverbs 18:24).

a) Proverbs 14:20.

1) De arme is hier degene, die arm werd, die betere dagen gekend heeft maar tot armoede verviel. In zijn rijke dagen had hij vele vrienden, maar nu kan hij ze wel tellen.

2) Waar het geld gemist wordt, daar is de vriendschap uit.

Vers 5

5. a) Een vals getuige zal niet onschuldig zijn, al wordt er ook naar zijne getuigenis gehandeld (Proverbs 19:9. Proverbs 6:29; Proverbs 17:5), en die leugenen, die in zijn leugenachtig hart opkomen, stout en vermetel blaast, zal de straf van God niet ontkomen.

a) Deuteronomy 19:19. Proverbs 21:28; Proverbs 11:21.

Vers 5

5. a) Een vals getuige zal niet onschuldig zijn, al wordt er ook naar zijne getuigenis gehandeld (Proverbs 19:9. Proverbs 6:29; Proverbs 17:5), en die leugenen, die in zijn leugenachtig hart opkomen, stout en vermetel blaast, zal de straf van God niet ontkomen.

a) Deuteronomy 19:19. Proverbs 21:28; Proverbs 11:21.

Vers 6

6. Velen vleien en smeken het aangezicht des prinsen; de grote massa der mensen is immers vol huichelarij en vleierij tegen ieder, die rijk is en veel invloed hoeft; en een ieder is een vriend van dengenen, die giften geeft en hem zijnen rijkdom ook wil laten genieten.

Vers 6

6. Velen vleien en smeken het aangezicht des prinsen; de grote massa der mensen is immers vol huichelarij en vleierij tegen ieder, die rijk is en veel invloed hoeft; en een ieder is een vriend van dengenen, die giften geeft en hem zijnen rijkdom ook wil laten genieten.

Vers 7

7. a) Al de broeders daarentegen des armen, verarmden haten, miskennen en verloochenen hem zelfs, ofschoon zij door de banden des bloeds aan hem verbonden zijn; zij schamen zich over den bloedverwant, die arm en ongelukkig is geworden, bijzonder wanneer hij hen soms lastig valt; hoe veel te meer gaan zijne vrienden, die hij in betere dagen had, toen hij nog geschenken kon geven, verre van hem, en willen hem zelfs niet meer kennen; hij loopt hen nog na, met de gedachte, dat zij de woorden van trouw, die zij hem, toen hij nog in betere omstandigheden was, zullen waar maken; maar hij ondervindt, dat zij niets zijn geweest dan ijdele klanken (Proverbs 27:10)

a) Proverbs 14:20.

De beide laatste verzen geven dus ten duidelijkste te kennen, hoe bijzonder afhankelijk de liefde der mensen tot den naaste is van de uiterlijke omstandigheden des levens van dezen. -Dewijl in deze hoofdafdeling van het Spreukenboek nergens anders een drieledig vers voorkomt, is het zeer waarschijnlijk, dat het derde lid van Proverbs 19:7 een gedeelte van ene andere spreuk is. Deze gedachte wordt door de Griekse vertaling der Septuaginta bevestigd, die hier zelfs twee spreuken meer heeft dan de Hebreeuwse grondtekst, van welke de tweede het derde lid van Proverbs 19:7 het slot schijnt te hebben. Volgens de vertaling van enige latere geleerden luiden deze twee verzen aldus:

Het beste oordeel is bij den wijze; die verstand heeft zal het vinden.

Die te veel vrienden heeft, heeft vele moeilijkheden; die woorden najaagt zal verloren gaan.. De inhoud dezer beide Spreuken Proverbs 19:6, Proverbs 19:7 heeft gene bevestiging nodig. Men zie slechts wat er gebeurt, wanneer iemand door rijkdom of ereposten tot aanzien geraakt; weldra verandert de toon van allen, die hem naderen of omringen. Die hem te voren gemeenzaam aanspraken, zijn behoedzamer, ingetogener, eerbiediger in hun uitdrukkingen, en bevlijtigen zich, om hem iets aangenaams te zeggen, dat zijne eigenliefde streelt. Allen, die hem te voren kenden, beroemen zich nu op de betrekking, waarin zij tot hem staan; en hoe groot zou het getal zijner vrienden, zijner boezemvrienden zijn, zo men elk daarvoor houden moest, die dien titel zich gaarne aanmatigde. Zo eerbiedigt de menigte de opgaande zon en huldigt haar, totdat zij de middaghoogte heeft bereikt, al worden ook velen door hare stralen verschroeid! Maar ziet men haar dalen, dan verflauwt allengs de toon der aanbidding; neigt zij naar de avondkim, dan is er nauwelijks iemand over, die zich in hare ondergaande stralen wil baden.

Vers 7

7. a) Al de broeders daarentegen des armen, verarmden haten, miskennen en verloochenen hem zelfs, ofschoon zij door de banden des bloeds aan hem verbonden zijn; zij schamen zich over den bloedverwant, die arm en ongelukkig is geworden, bijzonder wanneer hij hen soms lastig valt; hoe veel te meer gaan zijne vrienden, die hij in betere dagen had, toen hij nog geschenken kon geven, verre van hem, en willen hem zelfs niet meer kennen; hij loopt hen nog na, met de gedachte, dat zij de woorden van trouw, die zij hem, toen hij nog in betere omstandigheden was, zullen waar maken; maar hij ondervindt, dat zij niets zijn geweest dan ijdele klanken (Proverbs 27:10)

a) Proverbs 14:20.

De beide laatste verzen geven dus ten duidelijkste te kennen, hoe bijzonder afhankelijk de liefde der mensen tot den naaste is van de uiterlijke omstandigheden des levens van dezen. -Dewijl in deze hoofdafdeling van het Spreukenboek nergens anders een drieledig vers voorkomt, is het zeer waarschijnlijk, dat het derde lid van Proverbs 19:7 een gedeelte van ene andere spreuk is. Deze gedachte wordt door de Griekse vertaling der Septuaginta bevestigd, die hier zelfs twee spreuken meer heeft dan de Hebreeuwse grondtekst, van welke de tweede het derde lid van Proverbs 19:7 het slot schijnt te hebben. Volgens de vertaling van enige latere geleerden luiden deze twee verzen aldus:

Het beste oordeel is bij den wijze; die verstand heeft zal het vinden.

Die te veel vrienden heeft, heeft vele moeilijkheden; die woorden najaagt zal verloren gaan.. De inhoud dezer beide Spreuken Proverbs 19:6, Proverbs 19:7 heeft gene bevestiging nodig. Men zie slechts wat er gebeurt, wanneer iemand door rijkdom of ereposten tot aanzien geraakt; weldra verandert de toon van allen, die hem naderen of omringen. Die hem te voren gemeenzaam aanspraken, zijn behoedzamer, ingetogener, eerbiediger in hun uitdrukkingen, en bevlijtigen zich, om hem iets aangenaams te zeggen, dat zijne eigenliefde streelt. Allen, die hem te voren kenden, beroemen zich nu op de betrekking, waarin zij tot hem staan; en hoe groot zou het getal zijner vrienden, zijner boezemvrienden zijn, zo men elk daarvoor houden moest, die dien titel zich gaarne aanmatigde. Zo eerbiedigt de menigte de opgaande zon en huldigt haar, totdat zij de middaghoogte heeft bereikt, al worden ook velen door hare stralen verschroeid! Maar ziet men haar dalen, dan verflauwt allengs de toon der aanbidding; neigt zij naar de avondkim, dan is er nauwelijks iemand over, die zich in hare ondergaande stralen wil baden.

Vers 8

8. Die verstand, ware wijsheid, wijsheid van Boven, bekomt, heeft waarlijk zijne ziel lief, schenkt haar gaven des geestes, vastigheid en vrede, goederen, die niet, zoals het aardse goed, van de vergankelijkheid van al het aardse, van menschengunst afhankelijk zijn; hij neemt de verstandigheid waar, hij geeft acht op de bevelen der wijsheid, om het goede deel, het ware geluk te vinden 1), dat de trouweloosheid dezer weren hem niet kan ontnemen (Proverbs 8:36; Proverbs 29:24).

1) Zij, die vele moeite en allen vlijt aanwenden, om wijsheid, kennis, genade en gemeenschap met God te erlangen, tonen duidelijk, dat zij hun eigene zielen liefhebben, en zullen eenmaal bevinden, dat zij zich de allerbeste en wenselijkste vriendelijkheid betoond, een onwaardeerbaar groot geluk verkregen hebben..

Vers 8

8. Die verstand, ware wijsheid, wijsheid van Boven, bekomt, heeft waarlijk zijne ziel lief, schenkt haar gaven des geestes, vastigheid en vrede, goederen, die niet, zoals het aardse goed, van de vergankelijkheid van al het aardse, van menschengunst afhankelijk zijn; hij neemt de verstandigheid waar, hij geeft acht op de bevelen der wijsheid, om het goede deel, het ware geluk te vinden 1), dat de trouweloosheid dezer weren hem niet kan ontnemen (Proverbs 8:36; Proverbs 29:24).

1) Zij, die vele moeite en allen vlijt aanwenden, om wijsheid, kennis, genade en gemeenschap met God te erlangen, tonen duidelijk, dat zij hun eigene zielen liefhebben, en zullen eenmaal bevinden, dat zij zich de allerbeste en wenselijkste vriendelijkheid betoond, een onwaardeerbaar groot geluk verkregen hebben..

Vers 9

9. a) Een vals getuige, hetzij voor het gericht, of op den kansel, of in het dagelijkse leven, zal, al verwerft hij daardoor ook de gunst der wereld of aardse goederen, en al ontdekt de rechter zijn bedrog niet, toch voor God niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, opzettelijk leugens verbreidt, zal dikwijls reeds op aarde in het ongeluk komen, maar zeker door het eeuwige oordeel Gods vergaan.

a) Proverbs 19:5.

Vers 9

9. a) Een vals getuige, hetzij voor het gericht, of op den kansel, of in het dagelijkse leven, zal, al verwerft hij daardoor ook de gunst der wereld of aardse goederen, en al ontdekt de rechter zijn bedrog niet, toch voor God niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, opzettelijk leugens verbreidt, zal dikwijls reeds op aarde in het ongeluk komen, maar zeker door het eeuwige oordeel Gods vergaan.

a) Proverbs 19:5.

Vers 10

10. De weelde, het leven in vermaak, overvloed en uitwendige heerlijkheid staat enen zot, die de godsvrucht en den ootmoed niet bezit, niet wel; zij is hem niet nuttig, hij zal daardoor nog erger en goddelozer worden, en zich zelven en anderen verderf bereiden (Proverbs 17:7; Proverbs 26:1); a) hoeveel te min nog enen knecht, enen mens met ene kruipende ziel, die aan zijne begeerlijkheden is overgegeven, om te heersen over vorsten, over dezulken, die door de wijsheid, die uit God is, zijn vrij gemaakt, en een edel hart hebben. Gelukt het een zodanigen slaaf door uiterlijke omstandigheden echter tot enen schijn van heerschappij te geraken, dan zal zijn val des te onverwachter zijn.

a) Proverbs 30:22. Ecclesiastes 10:7.

Door "vorsten" moeten hier verstaan worden zulke personen, die door God geroepen zijn, om het volk voor te gaan in godsvrucht en wijsheid, en door goede verordeningen de geestelijke belangen des volks te bevorderen. Dezulken te beheersen, daartoe behoort nog meer geestkracht, dan om zich bij grote gastmalen en in voorspoed verstandig te gedragen. Wanneer nu een dwaas, die gene wilskracht bezit, datgene niet vermag, wat gemakkelijk is, hoe zal hij dan het moeilijke kunnen doen. Het is ene omkering der wereldorde, waarbij dienen en heersen niet kunnen zamengaan..

Vers 10

10. De weelde, het leven in vermaak, overvloed en uitwendige heerlijkheid staat enen zot, die de godsvrucht en den ootmoed niet bezit, niet wel; zij is hem niet nuttig, hij zal daardoor nog erger en goddelozer worden, en zich zelven en anderen verderf bereiden (Proverbs 17:7; Proverbs 26:1); a) hoeveel te min nog enen knecht, enen mens met ene kruipende ziel, die aan zijne begeerlijkheden is overgegeven, om te heersen over vorsten, over dezulken, die door de wijsheid, die uit God is, zijn vrij gemaakt, en een edel hart hebben. Gelukt het een zodanigen slaaf door uiterlijke omstandigheden echter tot enen schijn van heerschappij te geraken, dan zal zijn val des te onverwachter zijn.

a) Proverbs 30:22. Ecclesiastes 10:7.

Door "vorsten" moeten hier verstaan worden zulke personen, die door God geroepen zijn, om het volk voor te gaan in godsvrucht en wijsheid, en door goede verordeningen de geestelijke belangen des volks te bevorderen. Dezulken te beheersen, daartoe behoort nog meer geestkracht, dan om zich bij grote gastmalen en in voorspoed verstandig te gedragen. Wanneer nu een dwaas, die gene wilskracht bezit, datgene niet vermag, wat gemakkelijk is, hoe zal hij dan het moeilijke kunnen doen. Het is ene omkering der wereldorde, waarbij dienen en heersen niet kunnen zamengaan..

Vers 11

11. Het verstand des mensen vertrekt zijnen toorn, houdt dien terug, en daardoor toont hij een door God geleerd, wijs en ervaren mens te zijn, dat hij liever geduldig draagt, dan aan zijne hartstochten toe te geven. Geduld is ene der eerste vruchten der wijsheid, die uit God is; en hij die beledigingen verdraagt is wijs, want hij volgt daarin zijnen groten Meester na, die niet schold, als Hij gescholden werd. De mens, die verdragen kan, is edel, en zijn sieraad is, de overtreding voorbij te gaan 1).

1) Met andere woorden, de verstandige doet zich kennen door lankmoedig te zijn, traag tot toorn te wezen, en zijn sieraad, zijn roem is het, toegeeflijk te zijn, wanneer men tegen hem overtreden heeft.

Vers 11

11. Het verstand des mensen vertrekt zijnen toorn, houdt dien terug, en daardoor toont hij een door God geleerd, wijs en ervaren mens te zijn, dat hij liever geduldig draagt, dan aan zijne hartstochten toe te geven. Geduld is ene der eerste vruchten der wijsheid, die uit God is; en hij die beledigingen verdraagt is wijs, want hij volgt daarin zijnen groten Meester na, die niet schold, als Hij gescholden werd. De mens, die verdragen kan, is edel, en zijn sieraad is, de overtreding voorbij te gaan 1).

1) Met andere woorden, de verstandige doet zich kennen door lankmoedig te zijn, traag tot toorn te wezen, en zijn sieraad, zijn roem is het, toegeeflijk te zijn, wanneer men tegen hem overtreden heeft.

Vers 12

12. a) Des konings gramschap veroorzaakt vrees en schrik, en is als het brullen eens jongen leeuws, want de koning draagt niet te vergeefs het zwaard (Romans 13:4. Daniel 2:12. Esther 7:7); maar b) zijn welgevallenricht bekommerde en bedroefde harten op, en is als dauw op het kruid, dat door de hitte der zon verbrand was.

a) Proverbs 16:14; Proverbs 20:2. b) Proverbs 16:15. Psalms 72:6.

Vers 12

12. a) Des konings gramschap veroorzaakt vrees en schrik, en is als het brullen eens jongen leeuws, want de koning draagt niet te vergeefs het zwaard (Romans 13:4. Daniel 2:12. Esther 7:7); maar b) zijn welgevallenricht bekommerde en bedroefde harten op, en is als dauw op het kruid, dat door de hitte der zon verbrand was.

a) Proverbs 16:14; Proverbs 20:2. b) Proverbs 16:15. Psalms 72:6.

Vers 13

13. a) Een zotte, goddeloze (Psalms 14:1)zoon is zijnen vader ene grote ellende, ene bron van gedurig verdriet en kommer; nauwelijks is de ene ellende voorbij of de andere staat weer voor de deur; en evenzo zijn de b) kijvingen ener vrouwtegen haren echtgenoot als een gestadig, een onophoudelijk druipen, zoals van ene dakgoot, waaruit gestadig druppels nedervallen, en de ene den anderen voortdrijft. Op gelijke wijze breekt ene kijfachtige huisvrouw in een nieuwen stroom van woorden uit, wanneer de man zich reeds verheugt, dat de eerste heeft opgehouden.

a) Proverbs 10:1; Proverbs 15:20; Proverbs 17:25. b) Proverbs 21:10; Proverbs 27:15.

Vers 13

13. a) Een zotte, goddeloze (Psalms 14:1)zoon is zijnen vader ene grote ellende, ene bron van gedurig verdriet en kommer; nauwelijks is de ene ellende voorbij of de andere staat weer voor de deur; en evenzo zijn de b) kijvingen ener vrouwtegen haren echtgenoot als een gestadig, een onophoudelijk druipen, zoals van ene dakgoot, waaruit gestadig druppels nedervallen, en de ene den anderen voortdrijft. Op gelijke wijze breekt ene kijfachtige huisvrouw in een nieuwen stroom van woorden uit, wanneer de man zich reeds verheugt, dat de eerste heeft opgehouden.

a) Proverbs 10:1; Proverbs 15:20; Proverbs 17:25. b) Proverbs 21:10; Proverbs 27:15.

Vers 14

14. Huis en goed is ene erve van de vaderen, en daardoor wordt het tijdelijk geluk der kinderen gevestigd; a) maar ene verstandige huisvrouw, die wijsheid van God heeft ontvangen en met deugden is versierd (Proverbs 18:15 ), en daardoor het leven van haren man aangenaam maakt en inwendigen vrede in huis doet wonen, dat is een geschenk, dat door niets kan geëvenaard worden; is van den HEERE 1), het is de edelste gave, die God op aarde kan schenken.

a) Proverbs 18:22.

1) Men kan in den gewonen loop van Gods bestuur en de menselijke zaken vele goederen als een erfdeel zijner vaderen verkrijgen, maar niemand krijgt een vrome vrouw bij erfenis of opvolging. Wereldgezinde ouders zien in de verzorging hunner kinderen doorgaans niet verder, dan om ze aan welgestelde en rijke kinderen te verbinden, doch indien zij hen een verstandige vrouw mogen beschikken, zo moet er Gode alleen alle de ere van toegedaan worden..

De huwelijken worden in den hemel gesloten..

Vers 14

14. Huis en goed is ene erve van de vaderen, en daardoor wordt het tijdelijk geluk der kinderen gevestigd; a) maar ene verstandige huisvrouw, die wijsheid van God heeft ontvangen en met deugden is versierd (Proverbs 18:15 ), en daardoor het leven van haren man aangenaam maakt en inwendigen vrede in huis doet wonen, dat is een geschenk, dat door niets kan geëvenaard worden; is van den HEERE 1), het is de edelste gave, die God op aarde kan schenken.

a) Proverbs 18:22.

1) Men kan in den gewonen loop van Gods bestuur en de menselijke zaken vele goederen als een erfdeel zijner vaderen verkrijgen, maar niemand krijgt een vrome vrouw bij erfenis of opvolging. Wereldgezinde ouders zien in de verzorging hunner kinderen doorgaans niet verder, dan om ze aan welgestelde en rijke kinderen te verbinden, doch indien zij hen een verstandige vrouw mogen beschikken, zo moet er Gode alleen alle de ere van toegedaan worden..

De huwelijken worden in den hemel gesloten..

Vers 15

15. a) Luiheid en te veel trage rust sterkt geenszins de inwendige kracht, maar doet de vermogens in diepen slaap vallen, geeft aan lichaam en ziel ene slaperige verdoving en verslapping, die onbekwaam maakt voor den arbeid; b) en ene bedrieglijke, ene ijdele ziel zaleindelijk hongeren, tot ellende geraken, en het einde is vaak de bedelstaf.

a) Proverbs 6:9; Proverbs 20:13. b) Proverbs 10:4; Proverbs 12:23.

Gelijk arbeidzaamheid de mensen sterk van lichaam en tevens rijk maakt, zo veroorzaakt luiheid en ledigheid deze twee schadelijke uitwerkingen, dat zij het verstand doen vervallen tot ene domme ongevoeligheid en verdwaasdheid aangaande de nodigste dingen en daardoor de mensen brengen tot gebrek en bedelarij; hierbij kan men nog ene derde voegen, dat zij hen verlokt tot bedriegerij, en het in het werk stellen van oneerlijke middelen om in hun onderhoud te voorzien..

Vers 15

15. a) Luiheid en te veel trage rust sterkt geenszins de inwendige kracht, maar doet de vermogens in diepen slaap vallen, geeft aan lichaam en ziel ene slaperige verdoving en verslapping, die onbekwaam maakt voor den arbeid; b) en ene bedrieglijke, ene ijdele ziel zaleindelijk hongeren, tot ellende geraken, en het einde is vaak de bedelstaf.

a) Proverbs 6:9; Proverbs 20:13. b) Proverbs 10:4; Proverbs 12:23.

Gelijk arbeidzaamheid de mensen sterk van lichaam en tevens rijk maakt, zo veroorzaakt luiheid en ledigheid deze twee schadelijke uitwerkingen, dat zij het verstand doen vervallen tot ene domme ongevoeligheid en verdwaasdheid aangaande de nodigste dingen en daardoor de mensen brengen tot gebrek en bedelarij; hierbij kan men nog ene derde voegen, dat zij hen verlokt tot bedriegerij, en het in het werk stellen van oneerlijke middelen om in hun onderhoud te voorzien..

Vers 16

16. Die het a) gebod bewaart, zijn leven zorgvuldig naar den erkenden wil van God inricht en daarin trouw voortgaat, die bewaart zijne ziel, zodat hij hier gelukkig en gerust kan leven, en na dit leven eeuwig zalig zijn (Proverbs 16:17. Ecclesiastes 8:5); maar die zijne wegen veracht, niet er op let, welken weg hij moet inslaan, en op welken weg hij is, zal sterven, niet alleen den geestelijken en eeuwigen dood, maar ook in het maatschappelijke leven, zodat hij of verachting en smaad zal deelachtig worden, of de Overheid in handen valt (Hosea 20:11).

a) Proverbs 3:31. Luke 11:28.

Menigeen komt den gerechtsdienaars in handen, en aan de galg. Want ongehoorzame kinderen ontlopen die niet.

Vers 16

16. Die het a) gebod bewaart, zijn leven zorgvuldig naar den erkenden wil van God inricht en daarin trouw voortgaat, die bewaart zijne ziel, zodat hij hier gelukkig en gerust kan leven, en na dit leven eeuwig zalig zijn (Proverbs 16:17. Ecclesiastes 8:5); maar die zijne wegen veracht, niet er op let, welken weg hij moet inslaan, en op welken weg hij is, zal sterven, niet alleen den geestelijken en eeuwigen dood, maar ook in het maatschappelijke leven, zodat hij of verachting en smaad zal deelachtig worden, of de Overheid in handen valt (Hosea 20:11).

a) Proverbs 3:31. Luke 11:28.

Menigeen komt den gerechtsdienaars in handen, en aan de galg. Want ongehoorzame kinderen ontlopen die niet.

Vers 17

17. Die zich des armen ontfermt, en hem rijkelijk geeft van zijne aardse en geestelijke goederen, die wordt daardoor in het geheel niet armer, maar leent den HEERE, den boven alles rijken en barmhartigen God, die door den mond der armen om onze gaven vraagt (Proverbs 14:31. Matthew 25:40. Luke 6:30); en Hij zal hem zijne weldaad met woeker vergeldenin dit en in het volgend leven (Ecclesiastes 11:1. Proverbs 12:14).

Aan armen geven verarmt niet. -Wie den armen leent, dien betaalt God den interest. -Den arme gegeven is wel gezaaid..

Dr. Jonas gaf eens iets aan enen arme en zei: Wie weet waar God het wedergeeft! -Toen zei Luther: Alsof God het niet reeds lang te voren gegeven had! Ontfermen sluit in, n medelijden n goedheid. Geven op zichzelve kan ook met een onbarmhartig gemoed worden gedaan, om er zich van af te maken. Daarom zegt de Heere ook, dat Hij wil barmhartigheid en geen offerande. Ware ontferming komt voort uit een hart, dat zelf erkent, alles te hebben ontvangen en op niets geen aanspraak te hebben. Ontferming bestaat niet altijd in het geven van geld, zij kan zich ook uitspreken in een vriendelijk woord, in een mededeelzamen blik. De onvermogende, die niets heeft te geven, kan daarom ook ontferming openbaren in het bieden der behulpzame hand.

Vers 17

17. Die zich des armen ontfermt, en hem rijkelijk geeft van zijne aardse en geestelijke goederen, die wordt daardoor in het geheel niet armer, maar leent den HEERE, den boven alles rijken en barmhartigen God, die door den mond der armen om onze gaven vraagt (Proverbs 14:31. Matthew 25:40. Luke 6:30); en Hij zal hem zijne weldaad met woeker vergeldenin dit en in het volgend leven (Ecclesiastes 11:1. Proverbs 12:14).

Aan armen geven verarmt niet. -Wie den armen leent, dien betaalt God den interest. -Den arme gegeven is wel gezaaid..

Dr. Jonas gaf eens iets aan enen arme en zei: Wie weet waar God het wedergeeft! -Toen zei Luther: Alsof God het niet reeds lang te voren gegeven had! Ontfermen sluit in, n medelijden n goedheid. Geven op zichzelve kan ook met een onbarmhartig gemoed worden gedaan, om er zich van af te maken. Daarom zegt de Heere ook, dat Hij wil barmhartigheid en geen offerande. Ware ontferming komt voort uit een hart, dat zelf erkent, alles te hebben ontvangen en op niets geen aanspraak te hebben. Ontferming bestaat niet altijd in het geven van geld, zij kan zich ook uitspreken in een vriendelijk woord, in een mededeelzamen blik. De onvermogende, die niets heeft te geven, kan daarom ook ontferming openbaren in het bieden der behulpzame hand.

Vers 18

18. a) Tuchtig uwen zoon, als of, want dan er nog hoop is, opdat hij zich betere, en tot het leven terugkere; b) maar verhef uwe ziel niet tot toorn, om hem te doden, want dan is alle hoop weg, en het doel der tuchtiging is verloren.

a) Proverbs 13:24; Proverbs 23:13. b) Ephesians 6:4.

Bij de meeste oude volken was de macht der vaders over hun kinderen zover uitgestrekt, dat zij hen doden mochten. Ten aanzien der Hebreën vinden wij hiervan in de geschiedenis der aardsvaders duidelijke sporen en niet slechts in de rechtspleging van Juda over Thamar (Genesis 38:1), maar veel sterker nog in het gezegde van Ruben tot zijnen vader Jakob (Genesis 42:37): dood twee mijner zonen, zo ik Benjamin niet tot u wederbreng. In de Romeinse geschiedenis van veel latere dagen vinden wij voorbeelden van dezelfde vaderlijke oppermacht, met gestrengheid, en zelfs, hetgeen bij dit volk gene zeldzaamheid was, met wreedheid uitgeoefend. Bij de Mozaïsche wetgeving wordt aan enen vader het recht van leven of dood over zijne kinderen niet toegekend. Een onverbeterlijk kind, hetwelk doof voor alle vermaning en bestraffing, zich in ene ergerlijke en schandelijke leefwijs te buiten ging, moest door zijne ouders openlijk bij den rechter worden aangeklaagd, en werd op die aanklachte veroordeeld, om gestenigd te worden..

Tucht is middel en niet doel. Tucht is het middel om den boom te buigen, wanneer hij nog teer, jong is. Maar nooit moet de tucht doel worden. Men moet niet kastijden om te kastijden en de Spreuken-dichter waarschuwt hier tegen de wraak, waardoor een vader zijn kind zou kunnen doden. Niet te onrechte is wel eens gezegd: Als ge driftig wordt, wacht dan met het oefenen van de tucht, totdat de drift bekoeld is.

Vers 18

18. a) Tuchtig uwen zoon, als of, want dan er nog hoop is, opdat hij zich betere, en tot het leven terugkere; b) maar verhef uwe ziel niet tot toorn, om hem te doden, want dan is alle hoop weg, en het doel der tuchtiging is verloren.

a) Proverbs 13:24; Proverbs 23:13. b) Ephesians 6:4.

Bij de meeste oude volken was de macht der vaders over hun kinderen zover uitgestrekt, dat zij hen doden mochten. Ten aanzien der Hebreën vinden wij hiervan in de geschiedenis der aardsvaders duidelijke sporen en niet slechts in de rechtspleging van Juda over Thamar (Genesis 38:1), maar veel sterker nog in het gezegde van Ruben tot zijnen vader Jakob (Genesis 42:37): dood twee mijner zonen, zo ik Benjamin niet tot u wederbreng. In de Romeinse geschiedenis van veel latere dagen vinden wij voorbeelden van dezelfde vaderlijke oppermacht, met gestrengheid, en zelfs, hetgeen bij dit volk gene zeldzaamheid was, met wreedheid uitgeoefend. Bij de Mozaïsche wetgeving wordt aan enen vader het recht van leven of dood over zijne kinderen niet toegekend. Een onverbeterlijk kind, hetwelk doof voor alle vermaning en bestraffing, zich in ene ergerlijke en schandelijke leefwijs te buiten ging, moest door zijne ouders openlijk bij den rechter worden aangeklaagd, en werd op die aanklachte veroordeeld, om gestenigd te worden..

Tucht is middel en niet doel. Tucht is het middel om den boom te buigen, wanneer hij nog teer, jong is. Maar nooit moet de tucht doel worden. Men moet niet kastijden om te kastijden en de Spreuken-dichter waarschuwt hier tegen de wraak, waardoor een vader zijn kind zou kunnen doden. Niet te onrechte is wel eens gezegd: Als ge driftig wordt, wacht dan met het oefenen van de tucht, totdat de drift bekoeld is.

Vers 19

19. Die groot is van grimmigheid, en daardoor zich vergrijpt aan anderen, hetzij hun goed, hetzij hun leven, zal de strafmoeten dragen; zal de schuld moeten vergoeden, want zo gij hem uitredt, of, zo gij hem aanpakt, het zal te vergeefs zijn, wanneer gij daardoor meent hem nuttig te zijn; zo zult gij nog gedurig moeten voortvaren, 1) zo moet gij ervaren dat het nog erger wordt.

1) Beter: Zo gij hem aanpakt, zo maakt gij het nog erger. De Spreuken-dichter wil hier zeggen, dat het juist wel nodig is, dat iemand, die in zijn drift en toorn zich vergrijpt aan een ander, daarvoor moet boeten, maar het staat zo gelegen met den driftige, dat die boete, die straf hem nog driftiger maakt, zodat de zaak met hem er niet op verbetert, maar verergert. De Engelse vertaling heeft: Een man van groten toorn zal straf lijden. 20. Hoor naar raad, eer het te laat is, en laat u niet te vergeefs vermanen, en ontvang met een onderworpen hart de tucht, die dient om uw bedorven aard, uwe begeerlijkheden en uwe boosheid weg te nemen, opdat gij in uw ganse leven op aarde, ja, tot in uwe laatsteure wijs zijt. (Proverbs 12:15).

Vers 19

19. Die groot is van grimmigheid, en daardoor zich vergrijpt aan anderen, hetzij hun goed, hetzij hun leven, zal de strafmoeten dragen; zal de schuld moeten vergoeden, want zo gij hem uitredt, of, zo gij hem aanpakt, het zal te vergeefs zijn, wanneer gij daardoor meent hem nuttig te zijn; zo zult gij nog gedurig moeten voortvaren, 1) zo moet gij ervaren dat het nog erger wordt.

1) Beter: Zo gij hem aanpakt, zo maakt gij het nog erger. De Spreuken-dichter wil hier zeggen, dat het juist wel nodig is, dat iemand, die in zijn drift en toorn zich vergrijpt aan een ander, daarvoor moet boeten, maar het staat zo gelegen met den driftige, dat die boete, die straf hem nog driftiger maakt, zodat de zaak met hem er niet op verbetert, maar verergert. De Engelse vertaling heeft: Een man van groten toorn zal straf lijden. 20. Hoor naar raad, eer het te laat is, en laat u niet te vergeefs vermanen, en ontvang met een onderworpen hart de tucht, die dient om uw bedorven aard, uwe begeerlijkheden en uwe boosheid weg te nemen, opdat gij in uw ganse leven op aarde, ja, tot in uwe laatsteure wijs zijt. (Proverbs 12:15).

Vers 21

21. In het hart des mans zijn vele gedachten; zo lang de waarheid en de gerechtigheid zijn hart en zijnen weg door dit leven nog niet verlichten, zal hij steeds wankelende zijn; dan houdt hij het ene, dan weer het andere voor recht; a) maar de raad des HEEREN, Zijn onwankelbaar besluit, Zijne heilige gedachte, die zal bestaan tot in eeuwigheid. Deze wordt u bekend gemaakt door de lessen en den raad der wijzen, opdat gij die moogt aannemen met uw ganse hart, en het goede van het kwade zult leren onderscheiden (Proverbs 16:1,Proverbs 16:9).

a) Job 23:13. Psalms 33:11; Psalms 115:3 Isaiah 46:10.

Vers 21

21. In het hart des mans zijn vele gedachten; zo lang de waarheid en de gerechtigheid zijn hart en zijnen weg door dit leven nog niet verlichten, zal hij steeds wankelende zijn; dan houdt hij het ene, dan weer het andere voor recht; a) maar de raad des HEEREN, Zijn onwankelbaar besluit, Zijne heilige gedachte, die zal bestaan tot in eeuwigheid. Deze wordt u bekend gemaakt door de lessen en den raad der wijzen, opdat gij die moogt aannemen met uw ganse hart, en het goede van het kwade zult leren onderscheiden (Proverbs 16:1,Proverbs 16:9).

a) Job 23:13. Psalms 33:11; Psalms 115:3 Isaiah 46:10.

Vers 22

22. De wens des mensen, 1) die de geboden des Heeren liefheeft, is zijne weldadigheid te kunnen uitoefenen, en zijn leven in weldadige liefde ten dienste der armen, ellendigen en verlatenen te kunnen besteden; maar de arme, ofschoon hij zulke liefdediensten niet kan bewijzen, maar die moet aannemen, ofschoon zijn hart geneigd is tot liefde, istoch nog veel beter en gelukkiger, dan een rijk, leugenachtig man, die wel de middelen heeft, maar wien het aan liefde ontbreekt, en den smekenden arme niets mededeelt, of slechts ijdele beloften doet, en zich alzo van het zaligste genot berooft; bij al zijnen overvloed is hij waarlijk arm (Hand. 20:35).

1) De Spreuken-dichter wil zeggen, dat het den mens tot een eer en sieraad strekt om de weldadigheid lief te hebben en dat, of men veel of weinig heeft, het aankomt op de gemoedsgesteldheid, dat men van hetgeen men ontvangt, ook iets kan mededelen aan anderen.

Vers 22

22. De wens des mensen, 1) die de geboden des Heeren liefheeft, is zijne weldadigheid te kunnen uitoefenen, en zijn leven in weldadige liefde ten dienste der armen, ellendigen en verlatenen te kunnen besteden; maar de arme, ofschoon hij zulke liefdediensten niet kan bewijzen, maar die moet aannemen, ofschoon zijn hart geneigd is tot liefde, istoch nog veel beter en gelukkiger, dan een rijk, leugenachtig man, die wel de middelen heeft, maar wien het aan liefde ontbreekt, en den smekenden arme niets mededeelt, of slechts ijdele beloften doet, en zich alzo van het zaligste genot berooft; bij al zijnen overvloed is hij waarlijk arm (Hand. 20:35).

1) De Spreuken-dichter wil zeggen, dat het den mens tot een eer en sieraad strekt om de weldadigheid lief te hebben en dat, of men veel of weinig heeft, het aankomt op de gemoedsgesteldheid, dat men van hetgeen men ontvangt, ook iets kan mededelen aan anderen.

Vers 23

23. De vreze des HEEREN, de rechte en ernstige verering van den enigen, waren God, overeenkomstig Zijn heilig woord, (Hoofdst: 24:27) is ten leven, maakt waarlijk gelukkig en doet tevreden leven; a) want men zal, dezen vrede bezittende, en verzadigd zijndevan het goede, vernachten in de zoetste rust des harten; met het kwaad, dat dezen vrede Gods zou kunnen verstoren, zal men niet bezocht worden, want Gods genade redt uit de grootste droefenis, en doet het leven in God genieten (Matthew 5:6).

a) Psalms 34:10.

Vers 23

23. De vreze des HEEREN, de rechte en ernstige verering van den enigen, waren God, overeenkomstig Zijn heilig woord, (Hoofdst: 24:27) is ten leven, maakt waarlijk gelukkig en doet tevreden leven; a) want men zal, dezen vrede bezittende, en verzadigd zijndevan het goede, vernachten in de zoetste rust des harten; met het kwaad, dat dezen vrede Gods zou kunnen verstoren, zal men niet bezocht worden, want Gods genade redt uit de grootste droefenis, en doet het leven in God genieten (Matthew 5:6).

a) Psalms 34:10.

Vers 24

24. Een luiaard a) verbergt de hand in den boezem, 1) en hij zal ze niet weer aan zijnen mond brengen 2); hij is te traag zelfs om te eten en zijne spijze te kauwen, hij zou, zo als men spreekwoordelijk zegt, dit gaarne door anderen laten doen (Proverbs 12:27).

a) Proverbs 26:15

1) In het Hebreeën txlub wdy lue Nmj (Taman afsal jado batsalchath). Beter: De luiaard steekt zijn hand in den schotel. Het laatste woord toch betekent niet boezem maar schotel. Dan komt ook het tweede gedeelte beter tot zijn recht. De Spreuken-dichter tekent hier den luiaard, die wel zijn hand in den schotel steekt, maar te lui is om te eten. In het Oosten was het de gewoonte, om met de handen te eten, zelfs melkspijs met het holle van de hand tot zich te nemen.

Onze Staten-Overzetters hebben de vertaling van de Septuaginta gevolgd.

2) Dit is, helaas! ook dikwijls in ene geestelijke betekenis waar. Ieder heeft zijne bijzondere soort van luiheid. -Leraars, regeerders, bedienden verzuimen dikwijls hunnen post, ofschoon zij dien gemakkelijk konden waarnemen.

Alle Spreuken van onze verzameling, die van de bestraffing der luiheid spreken zijn scherp satyriek. In een vernuftig aanschouwelijk beeld stelt ons de bovenstaande Spreukenuk de onverbeterlijke traagheid voor, die zo erg is, dat de luiaard, zelfs bij het stillen van zijnen honger, waarbij men toch wel wat meer vlugheid zou mogen verwachten, nog niet van zijn traagheid afgaat. -Luther spreekt van de hand in enen pot, en Lange van die in enen schotel te steken. Beiden merken hierbij op, dat de Oosterlingen zich bij het eten niet van lepels, vorken en messen bedienen; en zelfs soep en melkspijs wordt met de holle hand uit den schotel in den mond gebracht, of men doopt het brood daarin..

Vers 24

24. Een luiaard a) verbergt de hand in den boezem, 1) en hij zal ze niet weer aan zijnen mond brengen 2); hij is te traag zelfs om te eten en zijne spijze te kauwen, hij zou, zo als men spreekwoordelijk zegt, dit gaarne door anderen laten doen (Proverbs 12:27).

a) Proverbs 26:15

1) In het Hebreeën txlub wdy lue Nmj (Taman afsal jado batsalchath). Beter: De luiaard steekt zijn hand in den schotel. Het laatste woord toch betekent niet boezem maar schotel. Dan komt ook het tweede gedeelte beter tot zijn recht. De Spreuken-dichter tekent hier den luiaard, die wel zijn hand in den schotel steekt, maar te lui is om te eten. In het Oosten was het de gewoonte, om met de handen te eten, zelfs melkspijs met het holle van de hand tot zich te nemen.

Onze Staten-Overzetters hebben de vertaling van de Septuaginta gevolgd.

2) Dit is, helaas! ook dikwijls in ene geestelijke betekenis waar. Ieder heeft zijne bijzondere soort van luiheid. -Leraars, regeerders, bedienden verzuimen dikwijls hunnen post, ofschoon zij dien gemakkelijk konden waarnemen.

Alle Spreuken van onze verzameling, die van de bestraffing der luiheid spreken zijn scherp satyriek. In een vernuftig aanschouwelijk beeld stelt ons de bovenstaande Spreukenuk de onverbeterlijke traagheid voor, die zo erg is, dat de luiaard, zelfs bij het stillen van zijnen honger, waarbij men toch wel wat meer vlugheid zou mogen verwachten, nog niet van zijn traagheid afgaat. -Luther spreekt van de hand in enen pot, en Lange van die in enen schotel te steken. Beiden merken hierbij op, dat de Oosterlingen zich bij het eten niet van lepels, vorken en messen bedienen; en zelfs soep en melkspijs wordt met de holle hand uit den schotel in den mond gebracht, of men doopt het brood daarin..

Vers 25

25. a) Sla den spotter, den verklaarden vijand der waarheid, zo zal de slechte, de eenvoudige of onnozele, die tot hiertoe alles in het midden liet, onbeslist zijnde, naar welke zijde zich heen te wenden, en in gevaar zijnde zelf een spotter te worden, kloekzinnig, kloek van verstand worden; en bestraf daarentegen den verstandige, die reeds geleerd heeft onderscheid te maken tussen waarheid en leugen, recht en onrecht, al ware het maar met woorden, hij zal wetenschap begrijpen, en nog verstandiger en voorzichtiger worden (Proverbs 18:15. ).

a) Proverbs 21:11.

Zo als rotsen niet anders kunnen gespleten worden dan door menigvuldige hamerslagen, en leemkluiten door eenvoudige aanraking reeds vaneen scheiden, zo worden verharde harten alleen gebroken door hevige slagen en geselingen, maar weke daarentegen reeds door ene zachte terechtwijzing..

Vers 25

25. a) Sla den spotter, den verklaarden vijand der waarheid, zo zal de slechte, de eenvoudige of onnozele, die tot hiertoe alles in het midden liet, onbeslist zijnde, naar welke zijde zich heen te wenden, en in gevaar zijnde zelf een spotter te worden, kloekzinnig, kloek van verstand worden; en bestraf daarentegen den verstandige, die reeds geleerd heeft onderscheid te maken tussen waarheid en leugen, recht en onrecht, al ware het maar met woorden, hij zal wetenschap begrijpen, en nog verstandiger en voorzichtiger worden (Proverbs 18:15. ).

a) Proverbs 21:11.

Zo als rotsen niet anders kunnen gespleten worden dan door menigvuldige hamerslagen, en leemkluiten door eenvoudige aanraking reeds vaneen scheiden, zo worden verharde harten alleen gebroken door hevige slagen en geselingen, maar weke daarentegen reeds door ene zachte terechtwijzing..

Vers 26

26. Wie den vader verwoest, ruw mishandelt, of de moederuit het huis verjaagt, is een door God gevloekte zoon, die zijne ouders beschaamd maakt, en zich zelven schande aandoet 1) (Proverbs 30:17; Proverbs 28:24.

1) Hier wordt de zonde van een verkwistenden zoon voorgesteld. Deze benadeelt niet alleen zichzelven maar is ook beledigend voor zijne goede ouders, en op een laffe en lage wijze ondankbaar jegens de werktuigen van zijn bestaan, die zich geen moeite en zorgen omtrent hem ontzien hebben, en dit verzwaart zijne zonde en maakt hem uitstekender hatelijk in de ogen van God en mensen..

Het Proverbs 19:26 begint de vierde hoofdafdeling der Salomonische verzameling van Spreuken.. 27. Laat af, mijn zoon, horende de tucht, de lessen en onderwijzingen der valse wijsheid; waarom zoekt gij af te dwalen van de redenen der wetenschap, die u de ware wijsheid leren?

De "tucht," die hier in de eerste helft van het vers genoemd is, zou men ook, als op andere plaatsen in het Spreukenboek, als de tucht van Gods wijsheid kunnen opvatten. Alsdan is de zin spottender wijze, en stelt, onder den schijn ener waarschuwing, voor de goede tucht ene hoogst ernstige vermaning voor, om ze te horen en aan te nemen. Laat maar af mijn zoon! om naar de tucht te horen, die u uwe zonde en dwaasheid voor ogen stelt, als gij er slechts naar luistert, om daarna weer af te dwalen van de lessen der wijsheid, en u zelven dus ongelukkig te maken. Maar wilt gij dat werkelijk? (Proverbs 20:16)..

Vers 26

26. Wie den vader verwoest, ruw mishandelt, of de moederuit het huis verjaagt, is een door God gevloekte zoon, die zijne ouders beschaamd maakt, en zich zelven schande aandoet 1) (Proverbs 30:17; Proverbs 28:24.

1) Hier wordt de zonde van een verkwistenden zoon voorgesteld. Deze benadeelt niet alleen zichzelven maar is ook beledigend voor zijne goede ouders, en op een laffe en lage wijze ondankbaar jegens de werktuigen van zijn bestaan, die zich geen moeite en zorgen omtrent hem ontzien hebben, en dit verzwaart zijne zonde en maakt hem uitstekender hatelijk in de ogen van God en mensen..

Het Proverbs 19:26 begint de vierde hoofdafdeling der Salomonische verzameling van Spreuken.. 27. Laat af, mijn zoon, horende de tucht, de lessen en onderwijzingen der valse wijsheid; waarom zoekt gij af te dwalen van de redenen der wetenschap, die u de ware wijsheid leren?

De "tucht," die hier in de eerste helft van het vers genoemd is, zou men ook, als op andere plaatsen in het Spreukenboek, als de tucht van Gods wijsheid kunnen opvatten. Alsdan is de zin spottender wijze, en stelt, onder den schijn ener waarschuwing, voor de goede tucht ene hoogst ernstige vermaning voor, om ze te horen en aan te nemen. Laat maar af mijn zoon! om naar de tucht te horen, die u uwe zonde en dwaasheid voor ogen stelt, als gij er slechts naar luistert, om daarna weer af te dwalen van de lessen der wijsheid, en u zelven dus ongelukkig te maken. Maar wilt gij dat werkelijk? (Proverbs 20:16)..

Vers 28

28. Een Belials, een nietswaardig getuige, een goddeloos getuige bespot met zijne leugenachtige uitspraken het recht, dat voor den rechterstoel ook door hem aan het licht komen zal; en de mond der goddelozen slokt begerig, als ene zoete vrucht (Job 20:12. 20:12 Isaiah 28:4) de ongerechtigheid in; 1) het is hem een waar genot onrecht te doen en onheil te stichten.

1) Het onrecht zal den mond der goddelozen inslokken, want dezelver losheid, ijdelheid, logentaal en snode ondeugendheid loopt uit in meineed, zodat zij in een diepe kolk van trouw- en eerloosheid en verderf ingedompeld worden, waaruit zij nooit ontkomen..

Vers 28

28. Een Belials, een nietswaardig getuige, een goddeloos getuige bespot met zijne leugenachtige uitspraken het recht, dat voor den rechterstoel ook door hem aan het licht komen zal; en de mond der goddelozen slokt begerig, als ene zoete vrucht (Job 20:12. 20:12 Isaiah 28:4) de ongerechtigheid in; 1) het is hem een waar genot onrecht te doen en onheil te stichten.

1) Het onrecht zal den mond der goddelozen inslokken, want dezelver losheid, ijdelheid, logentaal en snode ondeugendheid loopt uit in meineed, zodat zij in een diepe kolk van trouw- en eerloosheid en verderf ingedompeld worden, waaruit zij nooit ontkomen..

Vers 29

29. Maar Gods gerichten 1) zijn voor de spotters met het recht, voor de valse getuigen bereid, en slagen zijn gereed voor den rug der goddeloze zotten (Proverbs 14:3; Proverbs 26:3).

1) Onder deze gerichten worden altijd de gezanten en straffen Gods verstaan, al worden zij ook door de mensen toegediend. De spotters zijn de spotters met den godsdienst. De geschiedenis meldt het op zo vele bladzijden, dat wie met God en Godsdienst spot, ten leste op zichtbare wijs zijn straffen krijgt en zijn loon thuis vindt. Hoe is menigeen, die in blinden overmoed tegen Gods Openbaring n daarom tegen den zich openbarenden God inging, geëindigd als een dwaas, in den vollen zin des woords, als een krankzinnige.

Vers 29

29. Maar Gods gerichten 1) zijn voor de spotters met het recht, voor de valse getuigen bereid, en slagen zijn gereed voor den rug der goddeloze zotten (Proverbs 14:3; Proverbs 26:3).

1) Onder deze gerichten worden altijd de gezanten en straffen Gods verstaan, al worden zij ook door de mensen toegediend. De spotters zijn de spotters met den godsdienst. De geschiedenis meldt het op zo vele bladzijden, dat wie met God en Godsdienst spot, ten leste op zichtbare wijs zijn straffen krijgt en zijn loon thuis vindt. Hoe is menigeen, die in blinden overmoed tegen Gods Openbaring n daarom tegen den zich openbarenden God inging, geëindigd als een dwaas, in den vollen zin des woords, als een krankzinnige.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile