Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Spreuken 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 20

Proverbs 20:1.

WAARSCHUWING TEGEN OVERDAAD EN DRONKENSCHAP.

XI. Proverbs 20:1-Proverbs 20:30. Ene grondgedachte, die het gehele hoofdstuk verbindt en beheerst is daarin niet te vinden; veeleer bestaat het uit verschillende, op zich zelven staande zinspreuken, die nu eens tegen brasserij, dan weer tegen twistzucht, luiheid en bedrog waarschuwen, of in het algemeen tot een verstandig en eerlijk leven vermanen. Alleen Proverbs 20:6-Proverbs 20:11 onderscheidt zich van het overige gedeelte als een vast te zamen gesloten geheel, en handelt over het diepe verderf van den zondigen mens en van zijne onbekwaamheid om in dit leven geheel rein en heilig te worden. Bovendien kan men misschien de volgende groepen van Spreuken onderscheiden. Verscheidene leefregelen aan wijsheid en rechtschapenheid, bijzonder waarschuwingen tegen zwelgerij, twistzucht en luiheid (Proverbs 20:1-Proverbs 20:5); van de zondigheid der mensen in het algemeen (Proverbs 20:6-Proverbs 20:11), opwekkingen tot vertrouwen op God, tot arbeidzaamheid, voorzichtigheid en rechtschapenheid (Proverbs 20:12-Proverbs 20:19); waarschuwing tegen vele zonden, die uit het bedorven hart voortkomen (Proverbs 20:20-Proverbs 20:23); gemengde vermaningen tot godsvrucht en gerechtigheid (Proverbs 20:21-Proverbs 20:30).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 20

Proverbs 20:1.

WAARSCHUWING TEGEN OVERDAAD EN DRONKENSCHAP.

XI. Proverbs 20:1-Proverbs 20:30. Ene grondgedachte, die het gehele hoofdstuk verbindt en beheerst is daarin niet te vinden; veeleer bestaat het uit verschillende, op zich zelven staande zinspreuken, die nu eens tegen brasserij, dan weer tegen twistzucht, luiheid en bedrog waarschuwen, of in het algemeen tot een verstandig en eerlijk leven vermanen. Alleen Proverbs 20:6-Proverbs 20:11 onderscheidt zich van het overige gedeelte als een vast te zamen gesloten geheel, en handelt over het diepe verderf van den zondigen mens en van zijne onbekwaamheid om in dit leven geheel rein en heilig te worden. Bovendien kan men misschien de volgende groepen van Spreuken onderscheiden. Verscheidene leefregelen aan wijsheid en rechtschapenheid, bijzonder waarschuwingen tegen zwelgerij, twistzucht en luiheid (Proverbs 20:1-Proverbs 20:5); van de zondigheid der mensen in het algemeen (Proverbs 20:6-Proverbs 20:11), opwekkingen tot vertrouwen op God, tot arbeidzaamheid, voorzichtigheid en rechtschapenheid (Proverbs 20:12-Proverbs 20:19); waarschuwing tegen vele zonden, die uit het bedorven hart voortkomen (Proverbs 20:20-Proverbs 20:23); gemengde vermaningen tot godsvrucht en gerechtigheid (Proverbs 20:21-Proverbs 20:30).

Vers 1

1. De wijn, onmatig gedronken zijnde, is velen mensen ten verderve; hij berooft niet alleen den onmatigen gebruiker van zijne beste vermogens, maar maakt hem ook tot een spotter met al wat heilig is; en de sterke drank, (hebr. schekar) een uit gerst en ooft bereide bedwelmende drank, naar mede of bier gelijkende (Leviticus 10:16 Numbers 6:4 Isaiah 5:22) is van nog erger gevolgen; deze maakt den gebruiker wild en woelachtig, zodat hij raast en tiert, en bijna aan een redeloos dier gelijk wordt; al wie zich daaraan overgeeft, en lust heeft om zich daardoor inhet verderf te storten, dwaalt grotelijks en verliest alle achting, hij zal niet alleen niet wijs zijn, maar het toppunt van dwaasheid bereiken; want de wijsheid eist boven alles lichamelijke en geestelijke nuchterheid (Proverbs 22:29, Isaiah 28:7).

De wijn, zo als alle bedwelmende dranken, bevat in zich enen geest, die nuttig is voor de aardse bestanddelen van den mens, maar die in staat is om den geest, die uit God is, met enen sluier te bedekken, zodat hij ongeschikt wordt gemaakt om goddelijke dingen te verrichten en deel te nemen aan het rijk van God; daarom wordt in Ephesians 5:18 dit vervuld zijn met den geest van beneden tegenover gesteld aan het vervuld worden met den Geest van boven, met den Heiligen Geest. Omdat echter op de deelneming aan het rijk Gods, op het bezit van de wijsheid, die van Boven is, het beeld Gods berust, daarom is de dronkenschap een aanval op het beeld van God zelf, ene poging om den Geest van God in den mens te vernietigen, als het ware ene vernieuwing van den zondenval. Wordt de dronkenschap een hartstocht, dan wordt zij ene hoofdzonde, de bron van bijna alle andere zonden des vleses (vergelijk de geschiedenis van Noach en Lot), bijzonder van alle geslachtszonden, de bron van de begeerlijkheid der ogen en van de hovaardij, en is bijna ongeneeslijk. De laatste eeuwen hebben ons met middelen ter bedwelming bekend gemaakt, die de Heilige Schrift nog niet kent: de brandewijn en het opium, welk laatste tot nu toe alleen door de heidenen gebruikt wordt, maar ook tot ons dreigt te komen. Wat van wijn en bier gezegd wordt, is nog in hogere mate op den brandewijn toepasselijk; hij maakt den mens aan het beest gelijk, maar sneller en zekerder dan de eerstgenoemde dranken.. Terwijl bijna alle volken de zonde der bedwelming wegens de daaruit voortkomende bewusteloosheid veracht hebben, hebben de Germaanse volken, helaas, ten allen tijde daarmee gespot, wat ook daaruit blijkt, dat alle spreekwoorden aan de dronkenschap en het onmatig gebruik van drank ontleend, bijna altijd schertsend daarvan spreken..

Vers 1

1. De wijn, onmatig gedronken zijnde, is velen mensen ten verderve; hij berooft niet alleen den onmatigen gebruiker van zijne beste vermogens, maar maakt hem ook tot een spotter met al wat heilig is; en de sterke drank, (hebr. schekar) een uit gerst en ooft bereide bedwelmende drank, naar mede of bier gelijkende (Leviticus 10:16 Numbers 6:4 Isaiah 5:22) is van nog erger gevolgen; deze maakt den gebruiker wild en woelachtig, zodat hij raast en tiert, en bijna aan een redeloos dier gelijk wordt; al wie zich daaraan overgeeft, en lust heeft om zich daardoor inhet verderf te storten, dwaalt grotelijks en verliest alle achting, hij zal niet alleen niet wijs zijn, maar het toppunt van dwaasheid bereiken; want de wijsheid eist boven alles lichamelijke en geestelijke nuchterheid (Proverbs 22:29, Isaiah 28:7).

De wijn, zo als alle bedwelmende dranken, bevat in zich enen geest, die nuttig is voor de aardse bestanddelen van den mens, maar die in staat is om den geest, die uit God is, met enen sluier te bedekken, zodat hij ongeschikt wordt gemaakt om goddelijke dingen te verrichten en deel te nemen aan het rijk van God; daarom wordt in Ephesians 5:18 dit vervuld zijn met den geest van beneden tegenover gesteld aan het vervuld worden met den Geest van boven, met den Heiligen Geest. Omdat echter op de deelneming aan het rijk Gods, op het bezit van de wijsheid, die van Boven is, het beeld Gods berust, daarom is de dronkenschap een aanval op het beeld van God zelf, ene poging om den Geest van God in den mens te vernietigen, als het ware ene vernieuwing van den zondenval. Wordt de dronkenschap een hartstocht, dan wordt zij ene hoofdzonde, de bron van bijna alle andere zonden des vleses (vergelijk de geschiedenis van Noach en Lot), bijzonder van alle geslachtszonden, de bron van de begeerlijkheid der ogen en van de hovaardij, en is bijna ongeneeslijk. De laatste eeuwen hebben ons met middelen ter bedwelming bekend gemaakt, die de Heilige Schrift nog niet kent: de brandewijn en het opium, welk laatste tot nu toe alleen door de heidenen gebruikt wordt, maar ook tot ons dreigt te komen. Wat van wijn en bier gezegd wordt, is nog in hogere mate op den brandewijn toepasselijk; hij maakt den mens aan het beest gelijk, maar sneller en zekerder dan de eerstgenoemde dranken.. Terwijl bijna alle volken de zonde der bedwelming wegens de daaruit voortkomende bewusteloosheid veracht hebben, hebben de Germaanse volken, helaas, ten allen tijde daarmee gespot, wat ook daaruit blijkt, dat alle spreekwoorden aan de dronkenschap en het onmatig gebruik van drank ontleend, bijna altijd schertsend daarvan spreken..

Vers 2

2. a) De schrik, het schrikverwekkende, toornige woord uit den mond eens konings is als het brullen eens jongen bloedgierigen en roofzuchtigen leeuws, en is het voorteken van een zekeren ondergang; die zich tegen hem vergramt, en die zijne majesteit te na komt, zondigt tegen zijne ziel, 1) tegen zijn eigen leven, dat hij op ene vermetele wijze aan de vervolging of zelfs aan enen ontijdigen dood prijs geeft.

a) Proverbs 16:14; Proverbs 19:12.

1) Een waarschuwing om den toorn des konings niet te verwekken, om geen reden te geven, dat de toorn des konings opkomt. De koning wordt hier vergeleken met een leeuw, en gelijk het dwaas is, een slapenden leeuw te wekken, zo is het evenzeer dwaas en gevaarlijk, om den slapenden toorn van een Oostersen despoot op te wekken. Men moet niet over het hoofd zien, dat een Oosterse vorst het recht had over leven en dood zijner onderdanen.

"Al is de toorn tegen den koning billijk, uit voorzichtigheid is aan te raden dien geheel in te houden."

Vers 2

2. a) De schrik, het schrikverwekkende, toornige woord uit den mond eens konings is als het brullen eens jongen bloedgierigen en roofzuchtigen leeuws, en is het voorteken van een zekeren ondergang; die zich tegen hem vergramt, en die zijne majesteit te na komt, zondigt tegen zijne ziel, 1) tegen zijn eigen leven, dat hij op ene vermetele wijze aan de vervolging of zelfs aan enen ontijdigen dood prijs geeft.

a) Proverbs 16:14; Proverbs 19:12.

1) Een waarschuwing om den toorn des konings niet te verwekken, om geen reden te geven, dat de toorn des konings opkomt. De koning wordt hier vergeleken met een leeuw, en gelijk het dwaas is, een slapenden leeuw te wekken, zo is het evenzeer dwaas en gevaarlijk, om den slapenden toorn van een Oostersen despoot op te wekken. Men moet niet over het hoofd zien, dat een Oosterse vorst het recht had over leven en dood zijner onderdanen.

"Al is de toorn tegen den koning billijk, uit voorzichtigheid is aan te raden dien geheel in te houden."

Vers 3

3. a) Het is eer voor enen man, en een bewijs van wijsheid in de ogen van alle godvruchtigen en van God zelf, van twist met hen, die aan hunnen hartstocht den vrijen loop geven, af te blijven; maar ieder dwaas mens zal er zich bij elke gelegenheid, waar tweedracht ontstaat, inmengen, 1) niet om vrede en verzoening te stichten, maar omdat hij gaarne bij zulke hartstochtelijke tonelen tegenwoordig is. Hij toont daardoor, dat hij noch zijn eigen hart, noch God kent.

a) Proverbs 17:14; Proverbs 19:11.

1) Het is een ere voor een man van verstand en waarheid, dat hij tone, hoe hij over zijn geest weet te heersen, door af te blijven van twist of als hij er in is, dien te laten varen, en om des vredes wille liever iets te verliezen, dan op zijn stipt recht te blijven staan..

Vers 3

3. a) Het is eer voor enen man, en een bewijs van wijsheid in de ogen van alle godvruchtigen en van God zelf, van twist met hen, die aan hunnen hartstocht den vrijen loop geven, af te blijven; maar ieder dwaas mens zal er zich bij elke gelegenheid, waar tweedracht ontstaat, inmengen, 1) niet om vrede en verzoening te stichten, maar omdat hij gaarne bij zulke hartstochtelijke tonelen tegenwoordig is. Hij toont daardoor, dat hij noch zijn eigen hart, noch God kent.

a) Proverbs 17:14; Proverbs 19:11.

1) Het is een ere voor een man van verstand en waarheid, dat hij tone, hoe hij over zijn geest weet te heersen, door af te blijven van twist of als hij er in is, dien te laten varen, en om des vredes wille liever iets te verliezen, dan op zijn stipt recht te blijven staan..

Vers 4

4. Om den winter, wanneer het hem te koud is, ofschoon het de geschikte tijd is, zal de luiaard niet ploegen; hij meent in de koude ene verontschuldiging te hebben voor zijne traagheid; daarom zal hij bedelen in den oogsttijd; maar er zal voor hem niet gezorgd worden, zelfs door hen niet, die anders mededeelzaam omtrent de armen zijn (Proverbs 14:4; Proverbs 10:5. Galatians 6:7. 2 Corinthians 9:6).

Dit gaat ook in den hoogsten graad door in het verstandelijke en het geestelijke leven.

Alzo ook predikanten en regenten, die hun ambt niet behoorlijk waarnemen, en tegenkanting en haat vrezen, zijn als luie arbeiders te beschouwen. De geringste zwarigheid schrikt enen luiaard af van de noodzakelijkste onderneming. Hij zal b.v. niet opstaan om in den herfst, wanneer de morgenlucht scherp en koud wordt, zijnen akker te beploegen, uit vrees van verkouden te worden. Maar op deze wijze haalt hij zich de grootste moeilijkheden op den hals; want in den oogst, als een overvloedig gewas den arbeid van anderen kroont, gaat hij bedelen, en niemand heeft medelijden met hem, niemand wil hem helpen.

Vers 4

4. Om den winter, wanneer het hem te koud is, ofschoon het de geschikte tijd is, zal de luiaard niet ploegen; hij meent in de koude ene verontschuldiging te hebben voor zijne traagheid; daarom zal hij bedelen in den oogsttijd; maar er zal voor hem niet gezorgd worden, zelfs door hen niet, die anders mededeelzaam omtrent de armen zijn (Proverbs 14:4; Proverbs 10:5. Galatians 6:7. 2 Corinthians 9:6).

Dit gaat ook in den hoogsten graad door in het verstandelijke en het geestelijke leven.

Alzo ook predikanten en regenten, die hun ambt niet behoorlijk waarnemen, en tegenkanting en haat vrezen, zijn als luie arbeiders te beschouwen. De geringste zwarigheid schrikt enen luiaard af van de noodzakelijkste onderneming. Hij zal b.v. niet opstaan om in den herfst, wanneer de morgenlucht scherp en koud wordt, zijnen akker te beploegen, uit vrees van verkouden te worden. Maar op deze wijze haalt hij zich de grootste moeilijkheden op den hals; want in den oogst, als een overvloedig gewas den arbeid van anderen kroont, gaat hij bedelen, en niemand heeft medelijden met hem, niemand wil hem helpen.

Vers 5

5. a) De raad, de geneigdheid en het voornemen in het hart eens mans, is dikwijls zeer verborgen als diepe wateren, die moeilijk uit den put kunnen omhoog gevoerd worden; maar een man van verstand, aan wien de wijsheid geleerd heeft zijn eigen hart, en daarom ook dat van anderen te kennen en te verstaan, zal dien raad doorgronden, en uithet hart te voorschijn halen. 1)

a) Proverbs 18:4.

1) Diepe wateren zijn ook stille wateren. Bij die stille, diepe wateren worden hier de plannen vergeleken, welke een mens dikwijls smeedt en koestert. En nu moge hij die plannen verborgen houden voor ondiepe mensen, of hen op een dwaalweg leiden omtrent hetgeen hij van voornemen is te doen, maar een man van verstand, die het valse van het ware weet te onderscheiden, weet dikwijls die plannen, door ze te doorgronden, te verijdelen. Ook geldt dit van het vatten van den verborgen zin van iemands woorden.

Vers 5

5. a) De raad, de geneigdheid en het voornemen in het hart eens mans, is dikwijls zeer verborgen als diepe wateren, die moeilijk uit den put kunnen omhoog gevoerd worden; maar een man van verstand, aan wien de wijsheid geleerd heeft zijn eigen hart, en daarom ook dat van anderen te kennen en te verstaan, zal dien raad doorgronden, en uithet hart te voorschijn halen. 1)

a) Proverbs 18:4.

1) Diepe wateren zijn ook stille wateren. Bij die stille, diepe wateren worden hier de plannen vergeleken, welke een mens dikwijls smeedt en koestert. En nu moge hij die plannen verborgen houden voor ondiepe mensen, of hen op een dwaalweg leiden omtrent hetgeen hij van voornemen is te doen, maar een man van verstand, die het valse van het ware weet te onderscheiden, weet dikwijls die plannen, door ze te doorgronden, te verijdelen. Ook geldt dit van het vatten van den verborgen zin van iemands woorden.

Vers 6

6. Elk een van de menigte der mensen roept zijne eigene weldadigheid uit, 1) en spreekt veel van hetgeen hij goeds gedaan heeft; maar wie zal enen recht trouwen man vinden, die wel doet zonder daarvoor den lof van mensen te willen inoogsten?

1) Beter: Het merendeel der mensen ontmoet wel een man, die genegen is. M.a.w. Men kan licht iemand vinden, die zich lief en aangenaam voordoet, vooral als er geen wolkje aan de lucht is. Daarom de tegenstelling, maar wie zal een recht trouwen man vinden, d.i. iemand, die in nood en dood houw en trouw blijft.

Vers 6

6. Elk een van de menigte der mensen roept zijne eigene weldadigheid uit, 1) en spreekt veel van hetgeen hij goeds gedaan heeft; maar wie zal enen recht trouwen man vinden, die wel doet zonder daarvoor den lof van mensen te willen inoogsten?

1) Beter: Het merendeel der mensen ontmoet wel een man, die genegen is. M.a.w. Men kan licht iemand vinden, die zich lief en aangenaam voordoet, vooral als er geen wolkje aan de lucht is. Daarom de tegenstelling, maar wie zal een recht trouwen man vinden, d.i. iemand, die in nood en dood houw en trouw blijft.

Vers 7

7. De rechtvaardige wandelt steeds in zijne oprechtheid, hij toont oprecht te zijn, niet alleen met den mond (Proverbs 20:6), maar ook door zijnen oprechten en onberispelijken wandel; welgelukzalig zijn zijne kinderen na hem, 1) tot in de verste nakomelingschap, om het verbond, dat God met zulk enen gemaakt heeft (Proverbs 14:26. Exodus 20:6; Exodus 34:7).

1) Om zijner Godsvrucht wille zullen deze te beter varen. Want God heeft ontferming en goedertierenheid in overvloed voor het zaad zijner getrouwe aanklevers..

Vers 7

7. De rechtvaardige wandelt steeds in zijne oprechtheid, hij toont oprecht te zijn, niet alleen met den mond (Proverbs 20:6), maar ook door zijnen oprechten en onberispelijken wandel; welgelukzalig zijn zijne kinderen na hem, 1) tot in de verste nakomelingschap, om het verbond, dat God met zulk enen gemaakt heeft (Proverbs 14:26. Exodus 20:6; Exodus 34:7).

1) Om zijner Godsvrucht wille zullen deze te beter varen. Want God heeft ontferming en goedertierenheid in overvloed voor het zaad zijner getrouwe aanklevers..

Vers 8

8. Een koning, die een levendig bewustzijn heeft van zijne hoge waardigheid, en met heiligheid en gerechtigheid bekleed is, zittende, als plaatsbekleder des allerhoogsten Rechters, op den troon des gerichts, heeft niet nodig uiterlijk geweld te gebruiken om het onrecht uit de omgeving van zijnen troon te verwijderen; maar hij a) verstrooit, zo als de zon alle duisternis verdrijft, alle kwaad met zijne ogen; het wordt alles voor hem openbaar, en moet voor het goede wijken (Proverbs 16:10. Isaiah 11:4). a) Proverbs 20:26.

1) Door de Wet (Deuteronomy 13:5b) werd bevolen om het boze uit het midden weg te doen. Hier wordt gezegd, dat de koning, die op den troon des gerichts zit, aan die roeping beantwoordt, dewijl hij, recht en gerechtigheid oefenende, in waarheid het kwaad verstrooit, het boze weg doet en voor zijn ogen niet laat bestaan of heersen. Hier is dus van een in waarheid theocratisch koning sprake.

Vers 8

8. Een koning, die een levendig bewustzijn heeft van zijne hoge waardigheid, en met heiligheid en gerechtigheid bekleed is, zittende, als plaatsbekleder des allerhoogsten Rechters, op den troon des gerichts, heeft niet nodig uiterlijk geweld te gebruiken om het onrecht uit de omgeving van zijnen troon te verwijderen; maar hij a) verstrooit, zo als de zon alle duisternis verdrijft, alle kwaad met zijne ogen; het wordt alles voor hem openbaar, en moet voor het goede wijken (Proverbs 16:10. Isaiah 11:4). a) Proverbs 20:26.

1) Door de Wet (Deuteronomy 13:5b) werd bevolen om het boze uit het midden weg te doen. Hier wordt gezegd, dat de koning, die op den troon des gerichts zit, aan die roeping beantwoordt, dewijl hij, recht en gerechtigheid oefenende, in waarheid het kwaad verstrooit, het boze weg doet en voor zijn ogen niet laat bestaan of heersen. Hier is dus van een in waarheid theocratisch koning sprake.

Vers 9

9. 1) Wie onder alle mensen kan zeggen: Ik heb mijn hartdoor zelfbeproeving, en vreze naar heiliging gezuiverd, van alle onzuivere neigingen, ik ben rein van mijne zonde?

1) 1 Kings 8:46. Ecclesiastes 7:20. 1 John 1:8 James 3:2. Job 14:4.

Ieder, die zijn hart in oprechtheid beproeft, moet bekennen, dat zijn hart en zijn leven geheel en al door de zonde bevlekt zijn, en dat het hem nooit zal gelukken, geheel zonder zonde te zijn..

Midden tussen de Spreuken vinden we deze hartsontboezeming van Salomo. Hij heeft gesproken van den koning, die het kwaad weg doet. Maar ziet, nu ziet zijn oog op naar boven en denkt hij om dien Koning, die in recht en gerechtigheid heerst, voor Wien niets verborgen is. En daarom in diens heilig Oog, wie is dan rein, wie is dan zuiver? Wie zal dan durven zeggen, dat hij zonder zonde is, geen zonde koestert, geen zondige neigingen heeft? Voor het oog van dien hemelsen Koning wordt de aardse koning een kind, ja wat meer zegt, een ootmoedig zondaar, die zichzelve gaarne schuldig belijdt.

Vers 9

9. 1) Wie onder alle mensen kan zeggen: Ik heb mijn hartdoor zelfbeproeving, en vreze naar heiliging gezuiverd, van alle onzuivere neigingen, ik ben rein van mijne zonde?

1) 1 Kings 8:46. Ecclesiastes 7:20. 1 John 1:8 James 3:2. Job 14:4.

Ieder, die zijn hart in oprechtheid beproeft, moet bekennen, dat zijn hart en zijn leven geheel en al door de zonde bevlekt zijn, en dat het hem nooit zal gelukken, geheel zonder zonde te zijn..

Midden tussen de Spreuken vinden we deze hartsontboezeming van Salomo. Hij heeft gesproken van den koning, die het kwaad weg doet. Maar ziet, nu ziet zijn oog op naar boven en denkt hij om dien Koning, die in recht en gerechtigheid heerst, voor Wien niets verborgen is. En daarom in diens heilig Oog, wie is dan rein, wie is dan zuiver? Wie zal dan durven zeggen, dat hij zonder zonde is, geen zonde koestert, geen zondige neigingen heeft? Voor het oog van dien hemelsen Koning wordt de aardse koning een kind, ja wat meer zegt, een ootmoedig zondaar, die zichzelve gaarne schuldig belijdt.

Vers 10

10. a) Tweeërlei weegsteen, die als gewicht gebruikt wordt,tweeërlei efa, zowel in handel en in wandel, als in de beoordeling van zijnen naaste, en in het oordeel van den rechter (Proverbs 11:1)is den HEERE een gruwel, ja die beiden, 1) Hem, die wil, dat wij rechtvaardig en heilig zijn, daar Hij zelf rechtvaardig en heilig is.

a) Proverbs 20:23. Deuteronomy 25:13. Proverbs 11:1.

1) Hij zal den handel derzulken, die zich daaraan schuldig maken, niet zegenen, noch aan hetgeen aldus gewonnen is, geen blijvenden zegen schenken..

Vers 10

10. a) Tweeërlei weegsteen, die als gewicht gebruikt wordt,tweeërlei efa, zowel in handel en in wandel, als in de beoordeling van zijnen naaste, en in het oordeel van den rechter (Proverbs 11:1)is den HEERE een gruwel, ja die beiden, 1) Hem, die wil, dat wij rechtvaardig en heilig zijn, daar Hij zelf rechtvaardig en heilig is.

a) Proverbs 20:23. Deuteronomy 25:13. Proverbs 11:1.

1) Hij zal den handel derzulken, die zich daaraan schuldig maken, niet zegenen, noch aan hetgeen aldus gewonnen is, geen blijvenden zegen schenken..

Vers 11

11. Een jongen zal ook 1) door zijne handelingen zich bekend maken, en elke zijner bezigheden, hetzij hij speelt of iets anders doet, oflater als hij groot geworden is, zijn werk zuiver is van verkeerdheden, of hij zijn leven naar Gods woord wil richten, en of het geen hij doet, recht zal wezen 2) of niet; ook in het kind vertoont zich reeds de verkeerdheid en de boosheid van het menselijke hart, maar ook de macht van God daarover.

1) Beter: Reeds een jongen zal, enz. De zin is hier deze, dat reeds in de jeugd het blijkt wat er in den knaap, dus wat in den mens zit. Een eigenlijke waarschuwing voor ouders, om op hun kinderen te letten en hen naar hun aard te besturen en op te voeden. 1) Het is ene zeer belangrijke bezigheid, voor ouders inzonderheid en voor opvoeders, de geaardheid hunner kinderen of kwekelingen met nauwkeurige oplettendheid gade te slaan. Men kan uit zulke waarnemingen de gewichtigste gevolgen afleiden ten opzichte der leiding en vorming van hun karakter, zowel voor de behoefte van het tegenwoordige ogenblik, als met betrekking tot hunnen levensstand en rijpere jaren. Een kind, dat traag van begrip is, en weinig of geen lust aan den dag legt tot leren, zal een wijs vader of opvoeder niet voor de wetenschappen opleiden, dewijl hij met zekerheid voorzien kan, dat er nooit een geleerde uit hem zal worden. Een blohartig jongeling, die zich liever door al zijne speelmakkers laat onderdrukken, dan ooit zijne krachten tegen hen te beproeven, zal nooit tot een dapper krijgsbevelhebber opgroeien, en het zou niet verstandig zijn hem tot dezen stand te bestemmen..

Vers 11

11. Een jongen zal ook 1) door zijne handelingen zich bekend maken, en elke zijner bezigheden, hetzij hij speelt of iets anders doet, oflater als hij groot geworden is, zijn werk zuiver is van verkeerdheden, of hij zijn leven naar Gods woord wil richten, en of het geen hij doet, recht zal wezen 2) of niet; ook in het kind vertoont zich reeds de verkeerdheid en de boosheid van het menselijke hart, maar ook de macht van God daarover.

1) Beter: Reeds een jongen zal, enz. De zin is hier deze, dat reeds in de jeugd het blijkt wat er in den knaap, dus wat in den mens zit. Een eigenlijke waarschuwing voor ouders, om op hun kinderen te letten en hen naar hun aard te besturen en op te voeden. 1) Het is ene zeer belangrijke bezigheid, voor ouders inzonderheid en voor opvoeders, de geaardheid hunner kinderen of kwekelingen met nauwkeurige oplettendheid gade te slaan. Men kan uit zulke waarnemingen de gewichtigste gevolgen afleiden ten opzichte der leiding en vorming van hun karakter, zowel voor de behoefte van het tegenwoordige ogenblik, als met betrekking tot hunnen levensstand en rijpere jaren. Een kind, dat traag van begrip is, en weinig of geen lust aan den dag legt tot leren, zal een wijs vader of opvoeder niet voor de wetenschappen opleiden, dewijl hij met zekerheid voorzien kan, dat er nooit een geleerde uit hem zal worden. Een blohartig jongeling, die zich liever door al zijne speelmakkers laat onderdrukken, dan ooit zijne krachten tegen hen te beproeven, zal nooit tot een dapper krijgsbevelhebber opgroeien, en het zou niet verstandig zijn hem tot dezen stand te bestemmen..

Vers 12

12. a) Een horend oor, dat de tucht en de lessen der wijsheid gewillig opneemt, en een ziend oog, dat duidelijk de boosheid der wereld en den wil van God erkent, heeft de HEERE gemaakt, Hij die alles ziet en hoort, ja, die beiden; 1) wilt gij dus goed horen en zien, zie dan in oprechte vrees op Hem, en wacht op Zijne goedertierenheid.

a) Exodus 4:11. Psalms 94:9.

1) Een oor te hebben is niet genoeg, dat heeft een dove ook, maar het moet een horend oor zijn. En zo ook een oog te hebben baat u niet, maar het moet een ziende oog wezen. En van daar dat de Heilige Geest van Salomo's lippen getuigt: Een horend oor en een ziend oog heeft de Heere gemaakt, ja die beiden. En omdat we nu ook in het geestelijke niets hoegenaamd vorderen met oren die niets opmerken en geen geluid verstaan, en evenmin met ogen die niets zien en niets waarnemen, daarom belijdt de Kerk van onzen Heere Jezus Christus, dat aan alle bewerking van den zondaar tot zaligheid een levend maken van den dode, een horend maken van het dove oor en ziende maken van het doffe, blinde oog, kortom een inplanting van het geloofsvermogen moet voorafgaan..

Dit geldt op lichamelijk en geestelijk gebied. God is de God der natuur, maar ook de God der genade. Wanneer een mens horende ter wereld komt en ziende, dan is dat Gods werk en grote goedheid. Maar evenzeer wanneer iemand hoort naar het Woord en ziet, wat God de Heere hem openbaart, dan is dit dewijl de Geest des Heeren hem zijne oren heeft doorboord en hem het geestelijk vermogen heeft gegeven om te zien.

Vers 12

12. a) Een horend oor, dat de tucht en de lessen der wijsheid gewillig opneemt, en een ziend oog, dat duidelijk de boosheid der wereld en den wil van God erkent, heeft de HEERE gemaakt, Hij die alles ziet en hoort, ja, die beiden; 1) wilt gij dus goed horen en zien, zie dan in oprechte vrees op Hem, en wacht op Zijne goedertierenheid.

a) Exodus 4:11. Psalms 94:9.

1) Een oor te hebben is niet genoeg, dat heeft een dove ook, maar het moet een horend oor zijn. En zo ook een oog te hebben baat u niet, maar het moet een ziende oog wezen. En van daar dat de Heilige Geest van Salomo's lippen getuigt: Een horend oor en een ziend oog heeft de Heere gemaakt, ja die beiden. En omdat we nu ook in het geestelijke niets hoegenaamd vorderen met oren die niets opmerken en geen geluid verstaan, en evenmin met ogen die niets zien en niets waarnemen, daarom belijdt de Kerk van onzen Heere Jezus Christus, dat aan alle bewerking van den zondaar tot zaligheid een levend maken van den dode, een horend maken van het dove oor en ziende maken van het doffe, blinde oog, kortom een inplanting van het geloofsvermogen moet voorafgaan..

Dit geldt op lichamelijk en geestelijk gebied. God is de God der natuur, maar ook de God der genade. Wanneer een mens horende ter wereld komt en ziende, dan is dat Gods werk en grote goedheid. Maar evenzeer wanneer iemand hoort naar het Woord en ziet, wat God de Heere hem openbaart, dan is dit dewijl de Geest des Heeren hem zijne oren heeft doorboord en hem het geestelijk vermogen heeft gegeven om te zien.

Vers 13

13. a) Heb den slaap, de traagheid, de rust, die de kracht van lichaam en ziel verteert, die elke inspanning en iederen strijd vreest, niet lief, opdat gij niet arm wordt aan aardse en hemelse schatten; openveeleer uwe lichamelijke en uwe geestelijke ogen, en verzadig u daarna met het brood, zowel het aardse als het hemelse, dat gij door Gods zegen zult ontvangen.

a) Proverbs 19:15; Proverbs 24:33

Vers 13

13. a) Heb den slaap, de traagheid, de rust, die de kracht van lichaam en ziel verteert, die elke inspanning en iederen strijd vreest, niet lief, opdat gij niet arm wordt aan aardse en hemelse schatten; openveeleer uwe lichamelijke en uwe geestelijke ogen, en verzadig u daarna met het brood, zowel het aardse als het hemelse, dat gij door Gods zegen zult ontvangen.

a) Proverbs 19:15; Proverbs 24:33

Vers 14

14. Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen, uwe koopmanschap is maar weinig waard; hij zal de waren verachten om ze tot lager prijs te brengen; maar als hij met de gekochte goederen weggegaan is, dan zal hij zich beroemen, dat hij door zijn verstand den verkoper heeft misleid, en zich zelven bevoordeeld.

Vers 14

14. Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen, uwe koopmanschap is maar weinig waard; hij zal de waren verachten om ze tot lager prijs te brengen; maar als hij met de gekochte goederen weggegaan is, dan zal hij zich beroemen, dat hij door zijn verstand den verkoper heeft misleid, en zich zelven bevoordeeld.

Vers 15

15. Goud is er genoeg in de wereld, en er zijn ene menigte van robijnen en andere edelgesteenten, en zij worden door ieder ten hoogste geprezen en geliefd; a) maar de lippen 1) der wetenschap, die de wijsheid uit God openbaren (Proverbs 18:15), zijn een kostelijk kleinood. meer waard dan paarlen en diamanten.

a) Proverbs 3:14,Proverbs 3:15; Proverbs 8:11.

1) De lippen komen hier voor als organen van het weten. Wetenschap, ware wijsheid is een schat, die niet ontroofd wordt, terwijl veel paarlen en veel goud door de dieven kan worden gestolen.

Vers 15

15. Goud is er genoeg in de wereld, en er zijn ene menigte van robijnen en andere edelgesteenten, en zij worden door ieder ten hoogste geprezen en geliefd; a) maar de lippen 1) der wetenschap, die de wijsheid uit God openbaren (Proverbs 18:15), zijn een kostelijk kleinood. meer waard dan paarlen en diamanten.

a) Proverbs 3:14,Proverbs 3:15; Proverbs 8:11.

1) De lippen komen hier voor als organen van het weten. Wetenschap, ware wijsheid is een schat, die niet ontroofd wordt, terwijl veel paarlen en veel goud door de dieven kan worden gestolen.

Vers 16

16. a) Als iemand voor enen vreemde, dien hij niet kent, en wiens trouw hij niet beproefd heeft, borg geworden is, neem zijn kleedtot pand voor de betaling; gij behoeft om zijne onvoorzichtigheid en onbezonnenheid gene schade te leiden; en pand hem voor de onbekenden, 1) die hij in zijne dwaze lichtgelovigheid heeft vertrouwd (Proverbs 6:1-Proverbs 6:6; Proverbs 17:18).

a) Proverbs 11:15; Proverbs 27:13.

1) Het woord in den grondtekst (volgens Keri) betekent een hoer. Daarom te meer wordt er op aangedrongen om zijn kleed te nemen, opdat hij door schade en schande wijs worde.

Vers 16

16. a) Als iemand voor enen vreemde, dien hij niet kent, en wiens trouw hij niet beproefd heeft, borg geworden is, neem zijn kleedtot pand voor de betaling; gij behoeft om zijne onvoorzichtigheid en onbezonnenheid gene schade te leiden; en pand hem voor de onbekenden, 1) die hij in zijne dwaze lichtgelovigheid heeft vertrouwd (Proverbs 6:1-Proverbs 6:6; Proverbs 17:18).

a) Proverbs 11:15; Proverbs 27:13.

1) Het woord in den grondtekst (volgens Keri) betekent een hoer. Daarom te meer wordt er op aangedrongen om zijn kleed te nemen, opdat hij door schade en schande wijs worde.

Vers 17

17. a) Het brood der leugen, het niet verdiende, is den mens aanvankelijk wel zoet, maar daarna zal de zoetheid van die lekkere spijze veranderen in bitterheid; zijn mond zal als het ware vol van zandsteentjes worden, waardoor hij zijne tanden zal verbreken, ja zelfs zal hij er van kunnen sterven.

a) Proverbs 9:17. Lamentations 3:16.

Verzadig uwe begeerte naar rijkdom niet door het plegen van bedrog, door leugentaal, of door het omkopen van anderen, noch uwen lust of vermaak door hoererij of overspel; want schoon deze dingen voor het tegenwoordige lieflijk zijn, dit is slechts als de aangenaamheid van kiezelig brood, dat misschien bij de eerste bete den hongerige zal behagen, maar gekauwd wordende het gehemelte schuurt, het tandvlees doorsnijdt of de tanden breekt. Goed, door onrecht verkregen, zal den bezitter de wroeging van een schuldig geweten en de gramschap en oordelen van den almachtigen God aanbrengen.

Het brood der leugen is eigenlijk het brood waarvoor men niet gearbeid heeft, wat men op allerlei, vaak ongeoorloofde manier, heeft verworven.

Vers 17

17. a) Het brood der leugen, het niet verdiende, is den mens aanvankelijk wel zoet, maar daarna zal de zoetheid van die lekkere spijze veranderen in bitterheid; zijn mond zal als het ware vol van zandsteentjes worden, waardoor hij zijne tanden zal verbreken, ja zelfs zal hij er van kunnen sterven.

a) Proverbs 9:17. Lamentations 3:16.

Verzadig uwe begeerte naar rijkdom niet door het plegen van bedrog, door leugentaal, of door het omkopen van anderen, noch uwen lust of vermaak door hoererij of overspel; want schoon deze dingen voor het tegenwoordige lieflijk zijn, dit is slechts als de aangenaamheid van kiezelig brood, dat misschien bij de eerste bete den hongerige zal behagen, maar gekauwd wordende het gehemelte schuurt, het tandvlees doorsnijdt of de tanden breekt. Goed, door onrecht verkregen, zal den bezitter de wroeging van een schuldig geweten en de gramschap en oordelen van den almachtigen God aanbrengen.

Het brood der leugen is eigenlijk het brood waarvoor men niet gearbeid heeft, wat men op allerlei, vaak ongeoorloofde manier, heeft verworven.

Vers 18

18. Elke gedachte, elk plan wordt door den goeden raadvan godvruchtige en wijze mannen tot stand gebracht en bevestigd; daarom voer oorlog, nadat gij alles rijpelijk hebt overwogen en beraadslaagd, metdezulken, wier wijze raadslagen u in deze gewichtige aangelegenheid tot gematigdheid en voorzichtigheid kunnen aansporen (Proverbs 24:6).

Het gebed en de lijfspreuk van generaal York bij het begin van elken slag was: "Keer, o Heere God, het begin, het midden en het einde ten beste."

Vers 18

18. Elke gedachte, elk plan wordt door den goeden raadvan godvruchtige en wijze mannen tot stand gebracht en bevestigd; daarom voer oorlog, nadat gij alles rijpelijk hebt overwogen en beraadslaagd, metdezulken, wier wijze raadslagen u in deze gewichtige aangelegenheid tot gematigdheid en voorzichtigheid kunnen aansporen (Proverbs 24:6).

Het gebed en de lijfspreuk van generaal York bij het begin van elken slag was: "Keer, o Heere God, het begin, het midden en het einde ten beste."

Vers 19

19. a) Die als een achterklapper wandelt, die vermaak heeft in het verspreiden van lasteringen en kwade geruchten, openbaart het heimelijke, en zal zich niet kunnen onthouden van het openbaren der grootste geheimen, die hem zijn toevertrouwd; vermeng u dan niet met hem, die met zijne lippen verlokt; vermijdt de gemeenschap en de verkering met hem, want hij zoekt door list uwe genegenheid te winnen, en op deze wijze al uw geheimen uit te vorsen, om die tot uwe schade en schande te openbaren.

a) Proverbs 11:13.

Vers 19

19. a) Die als een achterklapper wandelt, die vermaak heeft in het verspreiden van lasteringen en kwade geruchten, openbaart het heimelijke, en zal zich niet kunnen onthouden van het openbaren der grootste geheimen, die hem zijn toevertrouwd; vermeng u dan niet met hem, die met zijne lippen verlokt; vermijdt de gemeenschap en de verkering met hem, want hij zoekt door list uwe genegenheid te winnen, en op deze wijze al uw geheimen uit te vorsen, om die tot uwe schade en schande te openbaren.

a) Proverbs 11:13.

Vers 20

20. a) Wie zijnen vader, of zijne moeder, de ouders, die van God zelf hun gezag ontvangen hebben, vloekt, hen met woorden en daden smaadt, of zelfs, God verzoekende, straffen van het Goddelijk gericht toewenst en afbidt, en alzo het vijfde gebod vermetel overtreedt, diens lamp, diens geluk 1) zal uitgeblust worden in zwarte duisternis, 1) zal eensklaps in het stikdonkere van ongeluk en ellende vervallen, en over hem zal komen datgene, waarmee hij God verzocht heeft (Proverbs 13:9; Job 18:5; Job 21:17; Job 29:3

a) Exodus 21:17. Leviticus 20:9. Deuteronomy 27:16. Matthew 15:4.

1) De Arabier vergelijkt in zijn spreekwoord nog tegenwoordig het geluk met de lamp, die in zijne tent brandt.

1) Alle zijne eer zal in het stof geraken en hij zal zijn naam en achting voor altoos verliezen. Zijne dagen zullen verkort en de lamp zijns levens zal uitgeblust worden in tegenstelling van de belofte in het vijfde gebod. Ja zelfs wordt hier zijn eeuwig verderf gedreigd, zodat de lamp van zijn geluk in stikdonkere, in zwarte zeer akelige duisternis zal uitgeblust worden en verdonkerd blijven zal tot in eeuwigheid..

Vers 20

20. a) Wie zijnen vader, of zijne moeder, de ouders, die van God zelf hun gezag ontvangen hebben, vloekt, hen met woorden en daden smaadt, of zelfs, God verzoekende, straffen van het Goddelijk gericht toewenst en afbidt, en alzo het vijfde gebod vermetel overtreedt, diens lamp, diens geluk 1) zal uitgeblust worden in zwarte duisternis, 1) zal eensklaps in het stikdonkere van ongeluk en ellende vervallen, en over hem zal komen datgene, waarmee hij God verzocht heeft (Proverbs 13:9; Job 18:5; Job 21:17; Job 29:3

a) Exodus 21:17. Leviticus 20:9. Deuteronomy 27:16. Matthew 15:4.

1) De Arabier vergelijkt in zijn spreekwoord nog tegenwoordig het geluk met de lamp, die in zijne tent brandt.

1) Alle zijne eer zal in het stof geraken en hij zal zijn naam en achting voor altoos verliezen. Zijne dagen zullen verkort en de lamp zijns levens zal uitgeblust worden in tegenstelling van de belofte in het vijfde gebod. Ja zelfs wordt hier zijn eeuwig verderf gedreigd, zodat de lamp van zijn geluk in stikdonkere, in zwarte zeer akelige duisternis zal uitgeblust worden en verdonkerd blijven zal tot in eeuwigheid..

Vers 21

21. Als ene vaderlijke erfenis in het a) eerste verhaastigd wordt; wanneer zulk een onverlaat, als in het vorige vers genoemd is, een zoon, die zijne ouders vloekt, hun bezitting tegen hunnen wil v r den tijd tot zich neemt, ja, hen soms met geweld uit hun bezitting verdrijft (Luke 15:12; Proverbs 19:26)zo zal het bezit dier erfenis, al is haar schat ook nog zo groot, ten laatste meer vloek dan zegen aanbrengen; want zulk ene handelwijs kan niet gezegend worden, 1) maar als stof zal zij verdwijnen en verstuiven, en daarin zal ook ten dele het uitblussen der lamp zich openbaren.

a) Proverbs 13:11; Proverbs 28:20.

1) Wie zich derhalve in het bezit stelt van ene erfenis, aleer zijn recht daarop vervallen is, stelt zich tegen de uitspraak van Gods woord. Dit geldt dan ook niet alleen van het zich in bezit stellen met geweld, maar ook van het meer op vreedzame wijze. Iemand die, om de verschuldigde rechten op erfenissen te ontduiken, zich in het bezit van ene erfenis stelt aleer de erflater is gestorven, rekene met deze uitspraak.

Vers 21

21. Als ene vaderlijke erfenis in het a) eerste verhaastigd wordt; wanneer zulk een onverlaat, als in het vorige vers genoemd is, een zoon, die zijne ouders vloekt, hun bezitting tegen hunnen wil v r den tijd tot zich neemt, ja, hen soms met geweld uit hun bezitting verdrijft (Luke 15:12; Proverbs 19:26)zo zal het bezit dier erfenis, al is haar schat ook nog zo groot, ten laatste meer vloek dan zegen aanbrengen; want zulk ene handelwijs kan niet gezegend worden, 1) maar als stof zal zij verdwijnen en verstuiven, en daarin zal ook ten dele het uitblussen der lamp zich openbaren.

a) Proverbs 13:11; Proverbs 28:20.

1) Wie zich derhalve in het bezit stelt van ene erfenis, aleer zijn recht daarop vervallen is, stelt zich tegen de uitspraak van Gods woord. Dit geldt dan ook niet alleen van het zich in bezit stellen met geweld, maar ook van het meer op vreedzame wijze. Iemand die, om de verschuldigde rechten op erfenissen te ontduiken, zich in het bezit van ene erfenis stelt aleer de erflater is gestorven, rekene met deze uitspraak.

Vers 22

22. a) Zeg niet, wanneer iemand u beledigd heeft, in uw hart: ik zal het kwaad met kwaad vergelden; wacht op den HEERE, wien de wrake is, en die beloofd heeft al het kwade te straffen; heb geduld en lijd liever, dan u zelven te wreken; want de Heere zal uwe twistzaak op zich nemen, en Hij zal u verlossen, 1) al straft Hij ook op den tijd en de wijze, die gij wel zoudt menen, dat de beste was; eerst moet de zonde rijp zijn voor de straf.

a) Deuteronomy 32:35. Proverbs 17:13; Proverbs 24:29. Romans 12:17. 1 Thessalonians 5:15. 1 Peter 3:9.

1) Onder Israël had het jus talionis kracht, maar de Spreuken-dichter vermaant hier om zelf dit recht niet uit te oefenen, om zichzelven niet te wreken, maar de wrake den Heere over te geven en van Hem te smeken, dat Hij verlossen moge. David hoopte op Hem, toen Simeï hem vloekte.

Vers 22

22. a) Zeg niet, wanneer iemand u beledigd heeft, in uw hart: ik zal het kwaad met kwaad vergelden; wacht op den HEERE, wien de wrake is, en die beloofd heeft al het kwade te straffen; heb geduld en lijd liever, dan u zelven te wreken; want de Heere zal uwe twistzaak op zich nemen, en Hij zal u verlossen, 1) al straft Hij ook op den tijd en de wijze, die gij wel zoudt menen, dat de beste was; eerst moet de zonde rijp zijn voor de straf.

a) Deuteronomy 32:35. Proverbs 17:13; Proverbs 24:29. Romans 12:17. 1 Thessalonians 5:15. 1 Peter 3:9.

1) Onder Israël had het jus talionis kracht, maar de Spreuken-dichter vermaant hier om zelf dit recht niet uit te oefenen, om zichzelven niet te wreken, maar de wrake den Heere over te geven en van Hem te smeken, dat Hij verlossen moge. David hoopte op Hem, toen Simeï hem vloekte.

Vers 23

23. a) Tweeërlei weegsteen, in handel en wandel, in de beoordeling der gebreken en beledigingen van anderen, zo als die van den wraakgierige in Proverbs 20:22, is den HEERE een gruwel, en roept Zijne oordelen af; en de bedrieglijke weegschaal, die eigen voordeel beoogt, is niet goed, maar schandelijk en goddeloos; met de mate, waarmee gij meet, zal u gemeten worden.

a) Proverbs 20:10.

Vers 23

23. a) Tweeërlei weegsteen, in handel en wandel, in de beoordeling der gebreken en beledigingen van anderen, zo als die van den wraakgierige in Proverbs 20:22, is den HEERE een gruwel, en roept Zijne oordelen af; en de bedrieglijke weegschaal, die eigen voordeel beoogt, is niet goed, maar schandelijk en goddeloos; met de mate, waarmee gij meet, zal u gemeten worden.

a) Proverbs 20:10.

Vers 24

24. a) De treden des mans, zijne lotgevallen, zijn van den HEERE, Hij alleen richt en bestuurt zijn leven, en zendt hem zijn lot toe, als een antwoord op het eigen doen en laten des mensen. b) Hoe zou dan een mens zijnen weg verstaan, hoe zou hij zelf weten, welken weg hij moet inslaan, om gelukkig en zalig te worden? Moet niet de Heere hem gedurig op nieuw in elken nood, in elke moeilijkheid raad en hulp schenken? (Proverbs 16:9).

a) Job 31:4. Psalms 37:23; Psalms 139:2,Psalms 139:3. b) Jeremiah 10:23.

Achter het gehele leven van een mens staat een hoger leven, dat hem, wanneer hij dat voor ogen heeft, met wijsheid leidt en vasthoudt, en waarop hij steeds met verbazing moet staren. Laat het daarom altijd uwe voornaamste zorg zijn, vroom en oprecht te handelen, en laat God voor het overige zorgen. Vertrouw in uwe aardse aangelegenheden niet op uwe eigene overleggingen, zorgen en arbeiden. Vertrouw, bij al wat gij voorneemt, met uw ganse hart op God. Wie op den Heere vertrouwt, dien zal niets ontbreken..

Hier geldt inzonderheid ons spreekwoord, dat de mens wel wikt, maar het God is die beschikt. Want toch onze ondernemingen gelukken niet naar onze wensen en bedoelingen, maar naarmate God ze bestuurt. God beschikt daarom ook alles ten goede voor alle Zijne gunstgenoten. 25. Het is een uiterst gevaarlijke valstrik voor het hart des mensen, dat hij het heilige verslindt; 1) even dwaas en goddeloos is het, na gedane geloften eerst onderzoek te doen of men die wel kan houden.

1) Volgens deze overzetting spreekt de Spreukenuk van mensen, die, nadat zij enen tijdlang alles gedaan hebben, wat hun verdorven hart aangenaam is, nu op eens met ene enkele boetedoening hun bedrevene zonde menen te kunnen verzoenen, maar later weer hunnen vroegeren zondigen weg inslaan, en het dan nog erger maken dan te voren (Luke 11:24). Zulk een zal gedurig op nieuw, en steeds onbeschaamder en moedwilliger zondigen, en zich daarmee gerust stellen, dat hij na duizend bedrevene zonden zich weer even gemakkelijk door ene kleine moeite van alle schuld zal kunnen vrijmaken. Kan men zulk ene handelwijze niet noemen, met Gods genade te spotten? Het is ene grote troost, dat ons God, om Christus wil, onze zonden wil vergeven, maar alleen na een ernstig en waar berouw. Wanneer wij, na belijdenis van schuld gedaan, en de genademiddelen te hebben gebruikt, niet ernstig beginnen onze vorige zonden na te laten, onze fouten af te leggen, onze plichten zorgvuldiger te vervullen, en in onzen godsdienst ijveriger te worden, dan leggen wij ons enen strik om den hals, en roepen het oordeel Gods over ons in. (Hebrews 10:26). Het is ene boze zaak den Naam, het Woord en den dienst van God te lasteren, en daarna aalmoezen te geven, te bidden, te vasten enz. Luther zegt er van: Gij, heilige Martinius, zij offeren u enen penning en ontstelen u een paard..

In het Hebreeën Mokeesch adam jala' kodesch. Beter: Het is een valstrik van een mens, ondoordacht uit te spreken: het is heilig. Er volgt dan en na gelofte eerst onderzoek te doen. De Spreuken-dichter waarschuwt hier tegen het ondoordacht iets afzonderen voor het heiligdom, (zie Mark 7:11) zonder dat men weet of men het volbrengen kan, of men die gelofte kan houden. Dit wordt dan een valstrik genoemd. Want heeft men eenmaal een gelofte gedaan, dan moet men die houden, dewijl men die aan God, den Heilige gedaan heeft. Volbrengt men die niet, dan doet men zonde. En volbrengt men haar, dan brengt men zichzelve in moeilijkheid. Volgt men de vertaling der Staten-Overzetters dan is de hierboven gestelde verklaring van Dchsel alleen juist.

Vers 24

24. a) De treden des mans, zijne lotgevallen, zijn van den HEERE, Hij alleen richt en bestuurt zijn leven, en zendt hem zijn lot toe, als een antwoord op het eigen doen en laten des mensen. b) Hoe zou dan een mens zijnen weg verstaan, hoe zou hij zelf weten, welken weg hij moet inslaan, om gelukkig en zalig te worden? Moet niet de Heere hem gedurig op nieuw in elken nood, in elke moeilijkheid raad en hulp schenken? (Proverbs 16:9).

a) Job 31:4. Psalms 37:23; Psalms 139:2,Psalms 139:3. b) Jeremiah 10:23.

Achter het gehele leven van een mens staat een hoger leven, dat hem, wanneer hij dat voor ogen heeft, met wijsheid leidt en vasthoudt, en waarop hij steeds met verbazing moet staren. Laat het daarom altijd uwe voornaamste zorg zijn, vroom en oprecht te handelen, en laat God voor het overige zorgen. Vertrouw in uwe aardse aangelegenheden niet op uwe eigene overleggingen, zorgen en arbeiden. Vertrouw, bij al wat gij voorneemt, met uw ganse hart op God. Wie op den Heere vertrouwt, dien zal niets ontbreken..

Hier geldt inzonderheid ons spreekwoord, dat de mens wel wikt, maar het God is die beschikt. Want toch onze ondernemingen gelukken niet naar onze wensen en bedoelingen, maar naarmate God ze bestuurt. God beschikt daarom ook alles ten goede voor alle Zijne gunstgenoten. 25. Het is een uiterst gevaarlijke valstrik voor het hart des mensen, dat hij het heilige verslindt; 1) even dwaas en goddeloos is het, na gedane geloften eerst onderzoek te doen of men die wel kan houden.

1) Volgens deze overzetting spreekt de Spreukenuk van mensen, die, nadat zij enen tijdlang alles gedaan hebben, wat hun verdorven hart aangenaam is, nu op eens met ene enkele boetedoening hun bedrevene zonde menen te kunnen verzoenen, maar later weer hunnen vroegeren zondigen weg inslaan, en het dan nog erger maken dan te voren (Luke 11:24). Zulk een zal gedurig op nieuw, en steeds onbeschaamder en moedwilliger zondigen, en zich daarmee gerust stellen, dat hij na duizend bedrevene zonden zich weer even gemakkelijk door ene kleine moeite van alle schuld zal kunnen vrijmaken. Kan men zulk ene handelwijze niet noemen, met Gods genade te spotten? Het is ene grote troost, dat ons God, om Christus wil, onze zonden wil vergeven, maar alleen na een ernstig en waar berouw. Wanneer wij, na belijdenis van schuld gedaan, en de genademiddelen te hebben gebruikt, niet ernstig beginnen onze vorige zonden na te laten, onze fouten af te leggen, onze plichten zorgvuldiger te vervullen, en in onzen godsdienst ijveriger te worden, dan leggen wij ons enen strik om den hals, en roepen het oordeel Gods over ons in. (Hebrews 10:26). Het is ene boze zaak den Naam, het Woord en den dienst van God te lasteren, en daarna aalmoezen te geven, te bidden, te vasten enz. Luther zegt er van: Gij, heilige Martinius, zij offeren u enen penning en ontstelen u een paard..

In het Hebreeën Mokeesch adam jala' kodesch. Beter: Het is een valstrik van een mens, ondoordacht uit te spreken: het is heilig. Er volgt dan en na gelofte eerst onderzoek te doen. De Spreuken-dichter waarschuwt hier tegen het ondoordacht iets afzonderen voor het heiligdom, (zie Mark 7:11) zonder dat men weet of men het volbrengen kan, of men die gelofte kan houden. Dit wordt dan een valstrik genoemd. Want heeft men eenmaal een gelofte gedaan, dan moet men die houden, dewijl men die aan God, den Heilige gedaan heeft. Volbrengt men die niet, dan doet men zonde. En volbrengt men haar, dan brengt men zichzelve in moeilijkheid. Volgt men de vertaling der Staten-Overzetters dan is de hierboven gestelde verklaring van Dchsel alleen juist.

Vers 26

26. Een wijs koning verstrooit de goddelozen, doet hen in den wanmolen en verstaat het zeer goed om hen van de rechtvaardigen te scheiden, zo als men het kaf van het koren scheidt (Psalms 1:4),en hij brengt daarna het rad van den dorswagen over hen, om hen door het recht, dat hij heeft te verpletteren, zo als men in oude tijden volgens het toenmalig gebruik, gevangene vijanden placht te doen (2 Samuel 12:31. Amos 1:3).

Vers 26

26. Een wijs koning verstrooit de goddelozen, doet hen in den wanmolen en verstaat het zeer goed om hen van de rechtvaardigen te scheiden, zo als men het kaf van het koren scheidt (Psalms 1:4),en hij brengt daarna het rad van den dorswagen over hen, om hen door het recht, dat hij heeft te verpletteren, zo als men in oude tijden volgens het toenmalig gebruik, gevangene vijanden placht te doen (2 Samuel 12:31. Amos 1:3).

Vers 27

27. De ziel of de geest des mensen, waardoor hij verstand en zelfbewustzijn bezit (Genesis 2:7. Matthew 6:22), is ene lamp des HEEREN, 1) die Hij zelf heeft aangestoken, en die licht en kracht uit Gods eigen Geest in zich draagt, vervullende en doorzoekende al de binnenkameren des buiks, van het inwendige, niet alleen, maar die ook alle ledematen en delen, zelfs de verborgenste des mensen doordringt, bezielt, beheerst en bestuurt.

1) Erken den adeldom van den menselijken geest, deze lamp des Heeren. Hoed u daarom voor alle ingebeelde wijsheid en verachting van uwe naasten. Doe veeleer het genadelicht van God op alle krachten uwer ziel zijnen invloed uitoefenen, opdat, wanneer uw verstand behoorlijk verlicht is, ook uw wil tot het goede geneigd worde.

Hier wordt de grootheid, voortreflijkheid en hoge waardigheid van `s mensen ziel vertoond, als de luister van dat licht, welke een iegelijk mens, komende in de wereld, verlicht. Want zij is eerst een Goddelijk licht, een lamp, door Hem zelven aangestoken, want de aanblazing des Almachtigen deelt het verstand mede en Hij zelf heeft `s mensen geest binnen in hem geformeerd; want de mens is naar Gods beeld in kennis geschapen. Het geweten, die edele hoedanigheid is Gods afgezant in de ziele, en is als een kaars of lamp, niet alleen door, maar ook voor hem aangestoken. De Vader der geesten wordt derhalve ook de Vader der lichten geheten. Ten andere is de ziel een ontdekkend licht, want door het behulp der rede leren wij den mens kennen, over hun beweegredenen oordelen en in hun oogmerken indringen, en met den bijstand van het geweten geraken wij tot de kennis van ons zelven. `s Mensen geest heeft een zelfbewustheid (1 Corinthians 1:11), waardoor zij gesteldheden en neigingen der ziele onderzoekt, het goede prijst, het kwade veroordeelt, en ook de gedachten en oogmerken des harten wel weet te oordelen. Dit is het ambt en het vermogen van het geweten, hetwelk wij derhalve behoorlijk moeten onderzoeken en vrij houden van alle ergernis en kwaad..

Hier wordt in den grondtekst niet het gewone woord voor ziele gebruikt, maar een ander dat gebruikt wordt om den zelf bewusten, den persoon vormenden geest des mensen aan te geven, als het onmiddellijk van God ingeblazen beginsel des levens. Het is daarom dat ook de Apostel Paulus (1 Corinthians 2:11) zegt: Want wie van den mens weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Daarom wordt dan ook hier de ziele een lamp des Heeren genoemd, omdat zij als van God onmiddellijk ingeschapen, onderzoekt en doordringt tot de geheime hoeken van het binnenste van den mens, en de verborgen gedachten en raadslagen zoekt te beheersen. Gelijk de lamp of een licht heerst over wat in het verborgen schuilt, zo ook de ziele, zo ook de persoon vormende geest van den mens.

Vers 27

27. De ziel of de geest des mensen, waardoor hij verstand en zelfbewustzijn bezit (Genesis 2:7. Matthew 6:22), is ene lamp des HEEREN, 1) die Hij zelf heeft aangestoken, en die licht en kracht uit Gods eigen Geest in zich draagt, vervullende en doorzoekende al de binnenkameren des buiks, van het inwendige, niet alleen, maar die ook alle ledematen en delen, zelfs de verborgenste des mensen doordringt, bezielt, beheerst en bestuurt.

1) Erken den adeldom van den menselijken geest, deze lamp des Heeren. Hoed u daarom voor alle ingebeelde wijsheid en verachting van uwe naasten. Doe veeleer het genadelicht van God op alle krachten uwer ziel zijnen invloed uitoefenen, opdat, wanneer uw verstand behoorlijk verlicht is, ook uw wil tot het goede geneigd worde.

Hier wordt de grootheid, voortreflijkheid en hoge waardigheid van `s mensen ziel vertoond, als de luister van dat licht, welke een iegelijk mens, komende in de wereld, verlicht. Want zij is eerst een Goddelijk licht, een lamp, door Hem zelven aangestoken, want de aanblazing des Almachtigen deelt het verstand mede en Hij zelf heeft `s mensen geest binnen in hem geformeerd; want de mens is naar Gods beeld in kennis geschapen. Het geweten, die edele hoedanigheid is Gods afgezant in de ziele, en is als een kaars of lamp, niet alleen door, maar ook voor hem aangestoken. De Vader der geesten wordt derhalve ook de Vader der lichten geheten. Ten andere is de ziel een ontdekkend licht, want door het behulp der rede leren wij den mens kennen, over hun beweegredenen oordelen en in hun oogmerken indringen, en met den bijstand van het geweten geraken wij tot de kennis van ons zelven. `s Mensen geest heeft een zelfbewustheid (1 Corinthians 1:11), waardoor zij gesteldheden en neigingen der ziele onderzoekt, het goede prijst, het kwade veroordeelt, en ook de gedachten en oogmerken des harten wel weet te oordelen. Dit is het ambt en het vermogen van het geweten, hetwelk wij derhalve behoorlijk moeten onderzoeken en vrij houden van alle ergernis en kwaad..

Hier wordt in den grondtekst niet het gewone woord voor ziele gebruikt, maar een ander dat gebruikt wordt om den zelf bewusten, den persoon vormenden geest des mensen aan te geven, als het onmiddellijk van God ingeblazen beginsel des levens. Het is daarom dat ook de Apostel Paulus (1 Corinthians 2:11) zegt: Want wie van den mens weet, hetgeen des mensen is, dan de geest des mensen, die in hem is? Daarom wordt dan ook hier de ziele een lamp des Heeren genoemd, omdat zij als van God onmiddellijk ingeschapen, onderzoekt en doordringt tot de geheime hoeken van het binnenste van den mens, en de verborgen gedachten en raadslagen zoekt te beheersen. Gelijk de lamp of een licht heerst over wat in het verborgen schuilt, zo ook de ziele, zo ook de persoon vormende geest van den mens.

Vers 28

28. Weldadigheid, liefde jegens het volk, (Proverbs 12:2 ) en waarheid, trouw in al zijne beloften en uitspraken bewaren den koning, want waar deze uitvloeisels van godsvrucht en wijsheid bij hem zelven wonen, daar zal ook zijn volk getrouw en vol liefde omtrent hem zijn, en de Heere zal hem en zijn volk behoeden; en door weldadigheid ondersteunt hij zijnen troon, 1) die niet wankelt, ofschoon niet gesteund wordende door paarden en wagenen.

Hier wordt van den koning geëist, liefde en trouw. Zelfs dan als hij zich ten trone zet, om gericht te houden, moet hij zich openbaren als iemand, die liefde en trouw voorstaat en beoefent.

Vers 28

28. Weldadigheid, liefde jegens het volk, (Proverbs 12:2 ) en waarheid, trouw in al zijne beloften en uitspraken bewaren den koning, want waar deze uitvloeisels van godsvrucht en wijsheid bij hem zelven wonen, daar zal ook zijn volk getrouw en vol liefde omtrent hem zijn, en de Heere zal hem en zijn volk behoeden; en door weldadigheid ondersteunt hij zijnen troon, 1) die niet wankelt, ofschoon niet gesteund wordende door paarden en wagenen.

Hier wordt van den koning geëist, liefde en trouw. Zelfs dan als hij zich ten trone zet, om gericht te houden, moet hij zich openbaren als iemand, die liefde en trouw voorstaat en beoefent.

Vers 29

29. Der jongelingen sieraad, zowel van het lichaam als van den geest, waarmee zij wat groots en goeds verrichten ter ere van God en ten nutte der mensen, is hun kracht, en a) der ouden heerlijkheid, waarin zich hun ernst en hun wijze ervaring spiegelt, is de grijsheid, zo heeft elke leeftijd zijne gaven en eer van God ontvangen, die de mens moet erkennen en gebruiken.

a) Proverbs 16:31; Proverbs 17:6. 30. Gezwellen der wonde, zware slagen en striemen zijn in den boze, die naar zachte woorden niet hoort, ene zuivering, zo als men het roestige, dat zich aan het metaal heeft gehecht, er afvijlt; mitsgaders a) de slagen van het binnenste des buiks, de harde kastijdingen, die tot het binnenste doordringen, tot in de binnenkamer des harten, waardoor alleen de tucht gevoeld wordt.

a) Proverbs 10:13

Het lijden is even noodzakelijk als eten en drinken. Bij zeer boze mensen helpen woorden niet, maar daar moeten slagen en harde straffen het doen..

Anderen vertalen: Insnijdende wonden halen het boze weg en treffen de diepten van het binnenste. De betekenis is dezelfde. Salomo zegt hiermede, dat als het mes dieper in de wonde wordt gezet, het bij den mens tot zuivering kan komen, en dat God daarom met harde slagen komt om het boze uit het midden weg te doen.

Vers 29

29. Der jongelingen sieraad, zowel van het lichaam als van den geest, waarmee zij wat groots en goeds verrichten ter ere van God en ten nutte der mensen, is hun kracht, en a) der ouden heerlijkheid, waarin zich hun ernst en hun wijze ervaring spiegelt, is de grijsheid, zo heeft elke leeftijd zijne gaven en eer van God ontvangen, die de mens moet erkennen en gebruiken.

a) Proverbs 16:31; Proverbs 17:6. 30. Gezwellen der wonde, zware slagen en striemen zijn in den boze, die naar zachte woorden niet hoort, ene zuivering, zo als men het roestige, dat zich aan het metaal heeft gehecht, er afvijlt; mitsgaders a) de slagen van het binnenste des buiks, de harde kastijdingen, die tot het binnenste doordringen, tot in de binnenkamer des harten, waardoor alleen de tucht gevoeld wordt.

a) Proverbs 10:13

Het lijden is even noodzakelijk als eten en drinken. Bij zeer boze mensen helpen woorden niet, maar daar moeten slagen en harde straffen het doen..

Anderen vertalen: Insnijdende wonden halen het boze weg en treffen de diepten van het binnenste. De betekenis is dezelfde. Salomo zegt hiermede, dat als het mes dieper in de wonde wordt gezet, het bij den mens tot zuivering kan komen, en dat God daarom met harde slagen komt om het boze uit het midden weg te doen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile