Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 12

PSALM 12.

GEBED OM BEWARING DER WEINIGE GETROUWEN DOOR GODS WOORD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 12

PSALM 12.

GEBED OM BEWARING DER WEINIGE GETROUWEN DOOR GODS WOORD.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1) voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de Scheminith (Psalms 6:1 ).

2.

Was ook David's tijd verreweg de beste in Israël's geschiedenis, zo was hij toch, gelijk bij 2 Samuel 21:22 werd opgemerkt, in het licht van den Geest der heiligheid beschouwd, aan de andere zijde ene zo in den grond bedorvene, dat even goed als op elke anderen tijd, het zuchten naar de toekomst des Heren, tot het karakter der ware gemeente behoorde. David, de mond van deze gemeente, moest zulk een zuchten tot ene bepaalde uitdrukking brengen. Nu heeft hij de klacht der Kerk, die aan alle tijden gemeen is, over het in haar eigen midden heersend verderf in de wereld, gedeeltelijk reeds onder woorden gebracht in de beide voorafgaande Psalmen; hier wordt echter de klacht ook naar den vorm tot een werkelijk klaaglied

I. Psalms 12:2-Psalms 12:5. De zanger klaagt over het verderf, dat in zijnen tijd heerst, bijzonder over de zo ver verbreide trouweloosheid en huichelarij en den overmoed van diegenen, die vaardig met de tong, zich de heerschappij op aarde aanmatigen, Hij bidt, dat de Heere de zijnen, die onderdrukt worden, te hulp kome en aan dat geslacht van goddelozen een einde make. 2. Behoud, o HEERE! help bij dezen heillozen, zo diep verdorven toestand dezer gemeente; want de goedertierene, de vrome, die volgens de beide tafelen der wet liefde jegens God en den naaste gevoelt (Psalms 4:4; Psalms 30:5; Psalms 31:24; Psalms 37:28 wordt niet meer gevonden; want de getrouwen, degenen, op wier trouw men zich verlaten kan, zijn weinig geworden onder de mensen-kinderen (Isaiah 57:1. Jeremiah 7:28. Micah 7:2).

1) Sommigen menen, dat dit een klacht is over een onrechtvaardige moord op de vromen, alsof hij had gezegd, dat wie nog billijkheid en trouw najaagde, onredelijk door Saul was gedood. Ik nu vat de bedoeling eenvoudiger op, dat er geen weldadigheid of waarheid meer was overgebleven onder de mensen..

Dat de profeet hier zulk ene spreekwijze gebruikt, welke de zaak groter maakt dan zij inderdaad is, daartoe geeft hem de heftige ijver aanleiding; want er zijn altijd nog heiligen op aarde. Volgens deze spreekwijze klagen nog heden allen, dat er volstrekt gene trouw onder de mensen is, dat men in alles bedrieglijk handelt..

Geloof en zaligheid zijn als de boom en de vruchten; in den grondtekst staat een woord, `t welk enigen, als Luther, verstaan: een gelovigen, (voor goedertierenen) en niet ten onrechte, want het komt af van heaemim, `t welk betekent die gelatenheid, die een zuigeling betoont in den schoot zijner moeder, alwaar hij zich in volle zekerheid acht te zijn; zo zijn ook de gelovigen rechte schootkinderen Gods, welke, van Zijne wijsheid, waarheid en andere roemwaardige deugden en eigenschappen overtuigd, een hartelijk vertrouwen in Christus tot God als hunnen Verbonds-God hebben. Getrouwen of heiligen zijn zulke mensen, die een gelovig hart hebben, waarlijk God vrezen en zich benaarstigen, om zoveel hun in deze onvolmaaktheid door Gods genade mogelijk is, zo te leven, dat zij boven zich een genadig God en in zich een genadig God en in zich een gerust geweten hebben mogen, die God boven alles en de naasten liefhebben, hun geloof door de werken bewijzen en een teer gemoed hebben, die met Abraham voor God wandelen en oprecht zijn, zich benaarstigen om hun roeping en verkiezing vast te maken. Daar bestaat de ware heiligheid niet in stuurse gebaren, een hangend hoofd, zuchten en klagen, niet in zelfverkorene nederigheid en slechte kleding.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1) voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de Scheminith (Psalms 6:1 ).

2.

Was ook David's tijd verreweg de beste in Israël's geschiedenis, zo was hij toch, gelijk bij 2 Samuel 21:22 werd opgemerkt, in het licht van den Geest der heiligheid beschouwd, aan de andere zijde ene zo in den grond bedorvene, dat even goed als op elke anderen tijd, het zuchten naar de toekomst des Heren, tot het karakter der ware gemeente behoorde. David, de mond van deze gemeente, moest zulk een zuchten tot ene bepaalde uitdrukking brengen. Nu heeft hij de klacht der Kerk, die aan alle tijden gemeen is, over het in haar eigen midden heersend verderf in de wereld, gedeeltelijk reeds onder woorden gebracht in de beide voorafgaande Psalmen; hier wordt echter de klacht ook naar den vorm tot een werkelijk klaaglied

I. Psalms 12:2-Psalms 12:5. De zanger klaagt over het verderf, dat in zijnen tijd heerst, bijzonder over de zo ver verbreide trouweloosheid en huichelarij en den overmoed van diegenen, die vaardig met de tong, zich de heerschappij op aarde aanmatigen, Hij bidt, dat de Heere de zijnen, die onderdrukt worden, te hulp kome en aan dat geslacht van goddelozen een einde make. 2. Behoud, o HEERE! help bij dezen heillozen, zo diep verdorven toestand dezer gemeente; want de goedertierene, de vrome, die volgens de beide tafelen der wet liefde jegens God en den naaste gevoelt (Psalms 4:4; Psalms 30:5; Psalms 31:24; Psalms 37:28 wordt niet meer gevonden; want de getrouwen, degenen, op wier trouw men zich verlaten kan, zijn weinig geworden onder de mensen-kinderen (Isaiah 57:1. Jeremiah 7:28. Micah 7:2).

1) Sommigen menen, dat dit een klacht is over een onrechtvaardige moord op de vromen, alsof hij had gezegd, dat wie nog billijkheid en trouw najaagde, onredelijk door Saul was gedood. Ik nu vat de bedoeling eenvoudiger op, dat er geen weldadigheid of waarheid meer was overgebleven onder de mensen..

Dat de profeet hier zulk ene spreekwijze gebruikt, welke de zaak groter maakt dan zij inderdaad is, daartoe geeft hem de heftige ijver aanleiding; want er zijn altijd nog heiligen op aarde. Volgens deze spreekwijze klagen nog heden allen, dat er volstrekt gene trouw onder de mensen is, dat men in alles bedrieglijk handelt..

Geloof en zaligheid zijn als de boom en de vruchten; in den grondtekst staat een woord, `t welk enigen, als Luther, verstaan: een gelovigen, (voor goedertierenen) en niet ten onrechte, want het komt af van heaemim, `t welk betekent die gelatenheid, die een zuigeling betoont in den schoot zijner moeder, alwaar hij zich in volle zekerheid acht te zijn; zo zijn ook de gelovigen rechte schootkinderen Gods, welke, van Zijne wijsheid, waarheid en andere roemwaardige deugden en eigenschappen overtuigd, een hartelijk vertrouwen in Christus tot God als hunnen Verbonds-God hebben. Getrouwen of heiligen zijn zulke mensen, die een gelovig hart hebben, waarlijk God vrezen en zich benaarstigen, om zoveel hun in deze onvolmaaktheid door Gods genade mogelijk is, zo te leven, dat zij boven zich een genadig God en in zich een genadig God en in zich een gerust geweten hebben mogen, die God boven alles en de naasten liefhebben, hun geloof door de werken bewijzen en een teer gemoed hebben, die met Abraham voor God wandelen en oprecht zijn, zich benaarstigen om hun roeping en verkiezing vast te maken. Daar bestaat de ware heiligheid niet in stuurse gebaren, een hangend hoofd, zuchten en klagen, niet in zelfverkorene nederigheid en slechte kleding.

Vers 3

3. Zij spreken valsheid, dingen, die slechts op leugen en bedrog berusten, geheel tegen de geest van het 8ste gebod (Ephesians 4:25), een ieder met zijnen naaste, met vleiende lippen, zij spreken met een dubbel hart, terwijl de gezindheid des harten juist tegenovergesteld is aan de gladde veinzende redenen der tong.

Vers 3

3. Zij spreken valsheid, dingen, die slechts op leugen en bedrog berusten, geheel tegen de geest van het 8ste gebod (Ephesians 4:25), een ieder met zijnen naaste, met vleiende lippen, zij spreken met een dubbel hart, terwijl de gezindheid des harten juist tegenovergesteld is aan de gladde veinzende redenen der tong.

Vers 4

4. De HEERE snijde af alle vleiende lippen, (Galatians 5:12), de grootsprekende tong 1), de tongen die zo uit de hoogte spreken.

1) Vleiende lippen en ene grootsprekende tong zijn in zoverre verenigbaar als de grootspreker, waar het in zijn eigen belang is, tot een vleier wordt..

Vers 4

4. De HEERE snijde af alle vleiende lippen, (Galatians 5:12), de grootsprekende tong 1), de tongen die zo uit de hoogte spreken.

1) Vleiende lippen en ene grootsprekende tong zijn in zoverre verenigbaar als de grootspreker, waar het in zijn eigen belang is, tot een vleier wordt..

Vers 5

5. De Heere roeie uit, die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong, wij bewerken door onze welbespraaktheid wat wij willen, onze lippen zijn onze, zijn in onze macht zodat wij spreken kunnen wat wij willen en voor alles raad weten en in alles onze begeerte verkrijgen! Wie is heer over ons 1)?

1) Luther past deze verzen op de valse leraars toe, en in de eerste plaats op die der Roomse Kerk. Op die verklaring past het woord van Johannes Arndt: "De valse geestelijkheid wil geen Opperheer erkennen, keizer, koning en de gehele Overheid moet onder den paus zijn, den paus de voeten kussen zich zelf door den paus met den voet op den hals laten treden. Waar deze anti-christelijke tirannie is, daar is de grond omgehaald, wat kan daar de rechtvaardige te weeg brengen! en er kan gene groter tirannie zijn, dan die, welke over de zielen en over het geweten heerst. Daar zuchten de armen; spreekt iemand een woord tegen, het is steeds: "naar het vuur met hem." Daar moeten de arme zielen in benauwdheid zijn, en er wordt zo op hen geloerd, als een leeuw in zijn hol loert, daar hangt het adderengebroedsel zo aan elkaar, dat men zich daarvoor niet genoeg kan wachten."

Met deze woorden verklaren zij, dat zij geen gezag over zich weten of dulden. Zij menen, dat zij alles kunnen doen, alles in hun handen hebben, zodat geen macht ter wereld hen kan beletten, wat zij bedacht hebben, of uitspreken. In het volgende vers wordt nu de Heere sprekende ingevoerd, waarin Hij verklaart, dat Hij de ellendigen en verdrukten zal helpen en uithelpen.

6.

II. Psalms 12:6-Psalms 12:9. Als antwoord op zijn gebed verneemt de heilige zanger spoedig ene Godsspraak, die het naderen des Heren verkondigt; want juist door de zelfvergoding dergenen, die in den mond zo grote helden zijn, is de Heere daartoe opgewekt, want Hij kan Zich de heerschappij op aarde niet laten ontnemen, noch de Zijnen altijd knechten laten blijen. Op dat woord stelt dan David zijn vertrouwen, daar hij weet, hoe volkomen een woord van God te vertrouwen is. Hij brengt zijne ziel tot rust, in het zeker uitzicht op des Heren genadige bewaring in deze wereld vol verzoeking, een uitzicht, dat hem te zekerder is, hoe groter het gevaar is van het altijd verder om zich heen grijpen van de heerschappij der boze mensen.

Vers 5

5. De Heere roeie uit, die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong, wij bewerken door onze welbespraaktheid wat wij willen, onze lippen zijn onze, zijn in onze macht zodat wij spreken kunnen wat wij willen en voor alles raad weten en in alles onze begeerte verkrijgen! Wie is heer over ons 1)?

1) Luther past deze verzen op de valse leraars toe, en in de eerste plaats op die der Roomse Kerk. Op die verklaring past het woord van Johannes Arndt: "De valse geestelijkheid wil geen Opperheer erkennen, keizer, koning en de gehele Overheid moet onder den paus zijn, den paus de voeten kussen zich zelf door den paus met den voet op den hals laten treden. Waar deze anti-christelijke tirannie is, daar is de grond omgehaald, wat kan daar de rechtvaardige te weeg brengen! en er kan gene groter tirannie zijn, dan die, welke over de zielen en over het geweten heerst. Daar zuchten de armen; spreekt iemand een woord tegen, het is steeds: "naar het vuur met hem." Daar moeten de arme zielen in benauwdheid zijn, en er wordt zo op hen geloerd, als een leeuw in zijn hol loert, daar hangt het adderengebroedsel zo aan elkaar, dat men zich daarvoor niet genoeg kan wachten."

Met deze woorden verklaren zij, dat zij geen gezag over zich weten of dulden. Zij menen, dat zij alles kunnen doen, alles in hun handen hebben, zodat geen macht ter wereld hen kan beletten, wat zij bedacht hebben, of uitspreken. In het volgende vers wordt nu de Heere sprekende ingevoerd, waarin Hij verklaart, dat Hij de ellendigen en verdrukten zal helpen en uithelpen.

6.

II. Psalms 12:6-Psalms 12:9. Als antwoord op zijn gebed verneemt de heilige zanger spoedig ene Godsspraak, die het naderen des Heren verkondigt; want juist door de zelfvergoding dergenen, die in den mond zo grote helden zijn, is de Heere daartoe opgewekt, want Hij kan Zich de heerschappij op aarde niet laten ontnemen, noch de Zijnen altijd knechten laten blijen. Op dat woord stelt dan David zijn vertrouwen, daar hij weet, hoe volkomen een woord van God te vertrouwen is. Hij brengt zijne ziel tot rust, in het zeker uitzicht op des Heren genadige bewaring in deze wereld vol verzoeking, een uitzicht, dat hem te zekerder is, hoe groter het gevaar is van het altijd verder om zich heen grijpen van de heerschappij der boze mensen.

Vers 6

6. Om de verwoesting der ellendigen, het lijden der ongelukkigen, om het kermen der nooddruftigen, dat tot mij opgeklommen is, zal Ik, die tot hiertoe slechts stilzwijgend toezag, nu opstaan (Isaiah 33:10), zegt de HEERE: Ik zal in behoudenis, in heil zetten, dien hij aanblaast 1), tegen wie men leugens blaast.

1) In het Hebreeën Aschitha bejescha' jafiach lo. Beter: Ik zal in heil zetten, hem, die daarnaar hijgt. De Heere belooft hier toch, dat waar Hij schijnbaar tot nu onverschillig heeft aangezien het lijden van Zijn knecht, Hij nu zal opstaan en in een toestand van heil of geluk stellen, die er reeds zo lang naar heeft uitgezien.

Vers 6

6. Om de verwoesting der ellendigen, het lijden der ongelukkigen, om het kermen der nooddruftigen, dat tot mij opgeklommen is, zal Ik, die tot hiertoe slechts stilzwijgend toezag, nu opstaan (Isaiah 33:10), zegt de HEERE: Ik zal in behoudenis, in heil zetten, dien hij aanblaast 1), tegen wie men leugens blaast.

1) In het Hebreeën Aschitha bejescha' jafiach lo. Beter: Ik zal in heil zetten, hem, die daarnaar hijgt. De Heere belooft hier toch, dat waar Hij schijnbaar tot nu onverschillig heeft aangezien het lijden van Zijn knecht, Hij nu zal opstaan en in een toestand van heil of geluk stellen, die er reeds zo lang naar heeft uitgezien.

Vers 7

7. Op het woord dezer belofte klinke dan uit mijnen mond een lied van lof als antwoord en dit luidt: a) De redenen des HEEREN, elke en zo ook die, welke zo even als belofte van hulp ontvangen werd, zijn reine, zuivere redenen, zij zijn niet gelijk aan het onreine erts, waarvan eerst het vuil moet afgescheiden worden, maar aan het zilver, dat gelouterdis in een aarden smeltkroes, gezuiverd zeven maal 1), zodat niets onreins achtergebleven is.

a) 2 Samuel 22:31. Psalms 18:31; Psalms 119:140. Proverbs 30:5.

1) Zeven is het getal der goddelijke Doxa (heerlijkheid). Gelijk in deze al het donkere overwonnen is en het tot een vlekkeloos licht geworden is, zulk een reine en getrouwe glans en uitdrukking van het Goddelijke wezen is ook op zijne wijze Gods woord. Dat is in de eerste plaats waar van het zo even vernomen woord van Jehova over Zijne heilaanbrengende toekomst; dit is echter slechts een van Gods beloftevolle woorden, en wat van n geldt, geldt van alle..

Welk een onderscheid tussen de ijdele woorden der mensen en de zuivere woorden van Jehova. Der mensen woorden zijn ja en neen, maar des Heren beloften zijn Ja en zijn Amen. Wat waarheid, zekerheid, heiligheid, geloofwaardigheid aangaat, de woorden des Heren zijn als gezuiverd zilver. In het oorspronkelijke is hier ene toespeling op de meest gestrenge zuivering, die aan de ouden bekend was, door welke het zilver de grootst mogelijke zuiverheid verkreeg; het vuil was geheel vernietigd en alleen het kostelijk metaal achtergebleven, zo zuiver en vrij van elk in mengsel van dwaling of ontrouw is het Boek der woorden des Heren. De Bijbel is gegaan door den oven der vervolging, letterkundige kritiek, wijsgerigen twijfel en wetenschappelijk onderzoek, en heeft niets verloren dan die menselijke verklaringen, die er aan kleefden als schuim aan het kostbare metaal. De ervaring der heiligen heeft het op elke denkbare wijze beproefd, maar gene enkele lering of belofte is in de meest buitengewone hitte bezweken. Wat Gods woorden zijn, moeten ook de woorden Zijner kinderen zijn. Indien wij in de maatschappij Gode gelijkvormig willen wezen, moeten wij de wacht houden over onze woorden en de nauwgezetste reinheid en heiligheid in onzen omgang bewaren..

Men zou afzonderlijke gedeelten van het Boek kunnen inzien en zich zelven kunnen voldoen met sommige dingen, die op het eerste gezicht den schijn hebben van verkeerd te zijn. Maar laat men het lezen, het in zijn geheel lezen, laat men in aanmerking nemen het karakter der personen, aan wie de verschillende gedeelten worden toegeschreven, den tijd en de omstandigheden, onder welke die verschillende delen geschreven zijn en de bijzondere voorwerpen welke juist die gedeelten op het oog hebben, welke een ontrouw gemoed het meest bijzonder toeschijnen, en men zal overtuigd worden, dat, in plaats van dat zij hun oorsprong hebben in het hart van een bedrieger, het een werk is van mensen, die geleerd werden door den Heiligen Geest. Laat hen onderzoeken met zoveel gestrengheid als hun behaagt, alleenlijk dat hun onderzoek juist, wijselijk bestuurd en met een oprecht en onbevooroordeeld gemoed geschiede, en wij vrezen niet voor het gevolg. Er zijn gedeelten, die onwetendheid en dwaling beschouwd heeft als gedwongen en welke onreine harten gezien hebben, beschouwing de schaduwen van hun eigene onreinheid. Montesquieu zei van Voltaire: "Lorsque Voltaire lit un livre, il de fait, puis il crit contre ce qu'il a fait. (Wanneer Voltaire een boek leest, maakt hij er van wat hem behaagt, en dan schrijft hij tegen hetgeen hij er van gemaakt heeft). Het is geen moeite om de bladzijden te besmeren en te bevlekken, en dan de vuile vlekken, die mensen van bedorven gemoederen er op geworpen hebben, aan den schrijver te wijten. Maar indien wij het werkelijk zien gelijk het is, zullen wij bevinden, dat zijn schrijven is zonder vlek en rimpel.

Gods Woord is zo kostelijk en dierbaar, dat het zuiverst zilver tot den hoogsten trap gelouterd, daarbij slechts een zeer flauwe vergelijking maakt. Daar zijn vele proeven en blijken van zijn kracht en waarheid, van ouds her gegeven, dewijl het zeer dikwijls beproefd en menigmaal de steun en troost der Heiligen is geweest, welker verwachting op en uit hetzelve nooit teleurgesteld is. Zo mogen en moeten dan in het bijzonder ook de armen en onderdrukten, als hun alle aardse en menselijke troost ontvalt, vastelijk blijven steunen op de woorden en beloften van God in Zijn H.Woord gedaan, als welke zij altoos ja en amen zullen bevinden..

Vers 7

7. Op het woord dezer belofte klinke dan uit mijnen mond een lied van lof als antwoord en dit luidt: a) De redenen des HEEREN, elke en zo ook die, welke zo even als belofte van hulp ontvangen werd, zijn reine, zuivere redenen, zij zijn niet gelijk aan het onreine erts, waarvan eerst het vuil moet afgescheiden worden, maar aan het zilver, dat gelouterdis in een aarden smeltkroes, gezuiverd zeven maal 1), zodat niets onreins achtergebleven is.

a) 2 Samuel 22:31. Psalms 18:31; Psalms 119:140. Proverbs 30:5.

1) Zeven is het getal der goddelijke Doxa (heerlijkheid). Gelijk in deze al het donkere overwonnen is en het tot een vlekkeloos licht geworden is, zulk een reine en getrouwe glans en uitdrukking van het Goddelijke wezen is ook op zijne wijze Gods woord. Dat is in de eerste plaats waar van het zo even vernomen woord van Jehova over Zijne heilaanbrengende toekomst; dit is echter slechts een van Gods beloftevolle woorden, en wat van n geldt, geldt van alle..

Welk een onderscheid tussen de ijdele woorden der mensen en de zuivere woorden van Jehova. Der mensen woorden zijn ja en neen, maar des Heren beloften zijn Ja en zijn Amen. Wat waarheid, zekerheid, heiligheid, geloofwaardigheid aangaat, de woorden des Heren zijn als gezuiverd zilver. In het oorspronkelijke is hier ene toespeling op de meest gestrenge zuivering, die aan de ouden bekend was, door welke het zilver de grootst mogelijke zuiverheid verkreeg; het vuil was geheel vernietigd en alleen het kostelijk metaal achtergebleven, zo zuiver en vrij van elk in mengsel van dwaling of ontrouw is het Boek der woorden des Heren. De Bijbel is gegaan door den oven der vervolging, letterkundige kritiek, wijsgerigen twijfel en wetenschappelijk onderzoek, en heeft niets verloren dan die menselijke verklaringen, die er aan kleefden als schuim aan het kostbare metaal. De ervaring der heiligen heeft het op elke denkbare wijze beproefd, maar gene enkele lering of belofte is in de meest buitengewone hitte bezweken. Wat Gods woorden zijn, moeten ook de woorden Zijner kinderen zijn. Indien wij in de maatschappij Gode gelijkvormig willen wezen, moeten wij de wacht houden over onze woorden en de nauwgezetste reinheid en heiligheid in onzen omgang bewaren..

Men zou afzonderlijke gedeelten van het Boek kunnen inzien en zich zelven kunnen voldoen met sommige dingen, die op het eerste gezicht den schijn hebben van verkeerd te zijn. Maar laat men het lezen, het in zijn geheel lezen, laat men in aanmerking nemen het karakter der personen, aan wie de verschillende gedeelten worden toegeschreven, den tijd en de omstandigheden, onder welke die verschillende delen geschreven zijn en de bijzondere voorwerpen welke juist die gedeelten op het oog hebben, welke een ontrouw gemoed het meest bijzonder toeschijnen, en men zal overtuigd worden, dat, in plaats van dat zij hun oorsprong hebben in het hart van een bedrieger, het een werk is van mensen, die geleerd werden door den Heiligen Geest. Laat hen onderzoeken met zoveel gestrengheid als hun behaagt, alleenlijk dat hun onderzoek juist, wijselijk bestuurd en met een oprecht en onbevooroordeeld gemoed geschiede, en wij vrezen niet voor het gevolg. Er zijn gedeelten, die onwetendheid en dwaling beschouwd heeft als gedwongen en welke onreine harten gezien hebben, beschouwing de schaduwen van hun eigene onreinheid. Montesquieu zei van Voltaire: "Lorsque Voltaire lit un livre, il de fait, puis il crit contre ce qu'il a fait. (Wanneer Voltaire een boek leest, maakt hij er van wat hem behaagt, en dan schrijft hij tegen hetgeen hij er van gemaakt heeft). Het is geen moeite om de bladzijden te besmeren en te bevlekken, en dan de vuile vlekken, die mensen van bedorven gemoederen er op geworpen hebben, aan den schrijver te wijten. Maar indien wij het werkelijk zien gelijk het is, zullen wij bevinden, dat zijn schrijven is zonder vlek en rimpel.

Gods Woord is zo kostelijk en dierbaar, dat het zuiverst zilver tot den hoogsten trap gelouterd, daarbij slechts een zeer flauwe vergelijking maakt. Daar zijn vele proeven en blijken van zijn kracht en waarheid, van ouds her gegeven, dewijl het zeer dikwijls beproefd en menigmaal de steun en troost der Heiligen is geweest, welker verwachting op en uit hetzelve nooit teleurgesteld is. Zo mogen en moeten dan in het bijzonder ook de armen en onderdrukten, als hun alle aardse en menselijke troost ontvalt, vastelijk blijven steunen op de woorden en beloften van God in Zijn H.Woord gedaan, als welke zij altoos ja en amen zullen bevinden..

Vers 8

8. Gij HEEREN zult hen bewaren; Gij zult hen, die naar Uw heil smachten, behoeden voor dit geslacht, dat de drager van den tegenwoordigen tijdgeest is (Psalms 12:3-Psalms 12:5); Gij zult de Uwen beschermen tot in eeuwigheid 1).

1) David kondigt hiermede aan, dat zolang de wereld staat, er altijd een strijd, bittere strijd zal zijn tussen de goddelozen en de vromen, dat de goddelozen hen zeker zullen trachten te verleiden, en wanneer zij dit niet kunnen, hen zullen verdrukken, maar hij spreekt hier ook de stellinge verwachting uit, dat God, de Heere, voor Zijn volk zal zorgen, hun belangen zal behartigen en niet toelaten, dat zij van de aarde verdwijnen.

Vers 8

8. Gij HEEREN zult hen bewaren; Gij zult hen, die naar Uw heil smachten, behoeden voor dit geslacht, dat de drager van den tegenwoordigen tijdgeest is (Psalms 12:3-Psalms 12:5); Gij zult de Uwen beschermen tot in eeuwigheid 1).

1) David kondigt hiermede aan, dat zolang de wereld staat, er altijd een strijd, bittere strijd zal zijn tussen de goddelozen en de vromen, dat de goddelozen hen zeker zullen trachten te verleiden, en wanneer zij dit niet kunnen, hen zullen verdrukken, maar hij spreekt hier ook de stellinge verwachting uit, dat God, de Heere, voor Zijn volk zal zorgen, hun belangen zal behartigen en niet toelaten, dat zij van de aarde verdwijnen.

Vers 9

9. De goddelozen draven rondom, hun goddeloosheid wordt hoe langer hoe groter, wanneer de snoodsten van des mensen-kinderen verhoogd worden, de boventoon hebben (Proverbs 28:12). Haast U dan, o Heere, om recht te doen!

Het voorbeeld van zulke slechte mensen is zeer verleidelijk, en zo keert het einde tot het begin terug. Daarvan is juist de bewaring (Psalms 12:8) zo nodig..

Vers 9

9. De goddelozen draven rondom, hun goddeloosheid wordt hoe langer hoe groter, wanneer de snoodsten van des mensen-kinderen verhoogd worden, de boventoon hebben (Proverbs 28:12). Haast U dan, o Heere, om recht te doen!

Het voorbeeld van zulke slechte mensen is zeer verleidelijk, en zo keert het einde tot het begin terug. Daarvan is juist de bewaring (Psalms 12:8) zo nodig..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile