Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 143

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 143

PSALM 143.

GEBED OM AFWENDING VAN ONHEIL EN OM VERKRIJGING VAN HET GOEDE.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 143

PSALM 143.

GEBED OM AFWENDING VAN ONHEIL EN OM VERKRIJGING VAN HET GOEDE.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), weer, even als Psalms 141:1, uit den tijd van Absaloms opstand (2 Samuel 15:6 ).

De Psalm is bijna geheel samengesteld uit uitroepen van klacht, gebed en hoop, die reeds in vroegere Psalmen van David zijn uitgesproken en diep in de harten ingang hadden gevonden. Deze heldere beekjes worden van alle zijden in de bedding van dezen rustig vloeienden Psalm geleid, die in de volgende tijden, als Davids rijk in nood was, aan vermoeide zielen verkwikking moest aanbrengen..

De Psalmen uit den tijd van Absaloms opstand, onderscheiden zich van die uit den tijd, toen Saul vervolgde, door den diepen weemoed, tot welken de droefheid van den onttroonde met het berouw van den schuldige zich verenigt: om die reden heeft de kerk Psalms 143:1 tot den laatsten van hare 7 boetpsalmen (Psalms 6:11 ) gekozen..

Psalms 143:1-Psalms 143:6. Na ene voorlopige bede om verhoring van zijn gebed (Psalms 143:1, Psalms 143:2) stelt David zijn uit- en inwendigen nood voor (Psalms 143:3-Psalms 143:6).

O HEERE! hoor mijn gebed (Psalms 5:2; Psalms 39:13; Psalms 54:4)! neig de oren tot mijne smekingen; verhoor mij naar Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, in welke Gij Uwe toezeggingen vervult, naar Uwe gerechtigheid.

1) David beroept zich hier niet op Gods rechterlijke gerechtigheid, buiten den Messias, met Wie niemand, die leeft, bestaan kan, maar op de gerechtigheid des Heren, zoals Hij die in Zijn Verbond heeft geopenbaard en aan zijn volk bewijst. Die gerechtigheid gaat in de heilsorder Gods tot zaligheid van zondaren samen met Zijne goedheid en genade.. Calvijn tekent aan: Onder gerechtigheid hebben wij niet te verstaan, verdienste en loon, zoals sommige onwetenden voorslaan, maar onder gerechtigheid is te verstaan, de goedheid, waardoor Hij geleid wordt, om de Zijnen te beschermen.

David klemt zich hier aan de waarheid en de gerechtigheid, verbindt waarheid en gerechtigheid op het nauwste te zamen dewijl hij weet, dat God is de getrouwe vervuller Zijner beloften, die immer voor Zijn volk een God is, die in rechtvaardige en rechtvaardigende genade op hen ter neer ziet.

PSALM 143.

GEBED OM AFWENDING VAN ONHEIL EN OM VERKRIJGING VAN HET GOEDE.

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), weer, even als Psalms 141:1, uit den tijd van Absaloms opstand (2 Samuel 15:6 ).

De Psalm is bijna geheel samengesteld uit uitroepen van klacht, gebed en hoop, die reeds in vroegere Psalmen van David zijn uitgesproken en diep in de harten ingang hadden gevonden. Deze heldere beekjes worden van alle zijden in de bedding van dezen rustig vloeienden Psalm geleid, die in de volgende tijden, als David's rijk in nood was, aan vermoeide zielen verkwikking moest aanbrengen..

De Psalmen uit den tijd van Absaloms opstand, onderscheiden zich van die uit den tijd, toen Saul vervolgde, door den diepen weemoed, tot welken de droefheid van den onttroonde met het berouw van den schuldige zich verenigt: om die reden heeft de kerk Psalms 143:1 tot den laatsten van hare 7 boetpsalmen (Psalms 6:11 ) gekozen..

Psalms 143:1-Psalms 143:6. Na ene voorlopige bede om verhoring van zijn gebed (Psalms 143:1, Psalms 143:2) stelt David zijn uit- en inwendigen nood voor (Psalms 143:3-Psalms 143:6).

O HEERE! hoor mijn gebed (Psalms 5:2; Psalms 39:13; Psalms 54:4)! neig de oren tot mijne smekingen; verhoor mij naar Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, in welke Gij Uwe toezeggingen vervult, naar Uwe gerechtigheid.

1) David beroept zich hier niet op Gods rechterlijke gerechtigheid, buiten den Messias, met Wie niemand, die leeft, bestaan kan, maar op de gerechtigheid des Heren, zoals Hij die in Zijn Verbond heeft geopenbaard en aan zijn volk bewijst. Die gerechtigheid gaat in de heilsorder Gods tot zaligheid van zondaren samen met Zijne goedheid en genade..

Calvijn tekent aan: Onder gerechtigheid hebben wij niet te verstaan, verdienste en loon, zoals sommige onwetenden voorslaan, maar onder gerechtigheid is te verstaan, de goedheid, waardoor Hij geleid wordt, om de Zijnen te beschermen.

David klemt zich hier aan de waarheid en de gerechtigheid, verbindt waarheid en gerechtigheid op het nauwste te zamen dewijl hij weet, dat God is de getrouwe vervuller Zijner beloften, die immer voor Zijn volk een God is, die in rechtvaardige en rechtvaardigende genade op hen ter neer ziet.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), weer, even als Psalms 141:1, uit den tijd van Absaloms opstand (2 Samuel 15:6 ).

De Psalm is bijna geheel samengesteld uit uitroepen van klacht, gebed en hoop, die reeds in vroegere Psalmen van David zijn uitgesproken en diep in de harten ingang hadden gevonden. Deze heldere beekjes worden van alle zijden in de bedding van dezen rustig vloeienden Psalm geleid, die in de volgende tijden, als Davids rijk in nood was, aan vermoeide zielen verkwikking moest aanbrengen..

De Psalmen uit den tijd van Absaloms opstand, onderscheiden zich van die uit den tijd, toen Saul vervolgde, door den diepen weemoed, tot welken de droefheid van den onttroonde met het berouw van den schuldige zich verenigt: om die reden heeft de kerk Psalms 143:1 tot den laatsten van hare 7 boetpsalmen (Psalms 6:11 ) gekozen..

Psalms 143:1-Psalms 143:6. Na ene voorlopige bede om verhoring van zijn gebed (Psalms 143:1, Psalms 143:2) stelt David zijn uit- en inwendigen nood voor (Psalms 143:3-Psalms 143:6).

O HEERE! hoor mijn gebed (Psalms 5:2; Psalms 39:13; Psalms 54:4)! neig de oren tot mijne smekingen; verhoor mij naar Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, in welke Gij Uwe toezeggingen vervult, naar Uwe gerechtigheid.

1) David beroept zich hier niet op Gods rechterlijke gerechtigheid, buiten den Messias, met Wie niemand, die leeft, bestaan kan, maar op de gerechtigheid des Heren, zoals Hij die in Zijn Verbond heeft geopenbaard en aan zijn volk bewijst. Die gerechtigheid gaat in de heilsorder Gods tot zaligheid van zondaren samen met Zijne goedheid en genade.. Calvijn tekent aan: Onder gerechtigheid hebben wij niet te verstaan, verdienste en loon, zoals sommige onwetenden voorslaan, maar onder gerechtigheid is te verstaan, de goedheid, waardoor Hij geleid wordt, om de Zijnen te beschermen.

David klemt zich hier aan de waarheid en de gerechtigheid, verbindt waarheid en gerechtigheid op het nauwste te zamen dewijl hij weet, dat God is de getrouwe vervuller Zijner beloften, die immer voor Zijn volk een God is, die in rechtvaardige en rechtvaardigende genade op hen ter neer ziet.

PSALM 143.

GEBED OM AFWENDING VAN ONHEIL EN OM VERKRIJGING VAN HET GOEDE.

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), weer, even als Psalms 141:1, uit den tijd van Absaloms opstand (2 Samuel 15:6 ).

De Psalm is bijna geheel samengesteld uit uitroepen van klacht, gebed en hoop, die reeds in vroegere Psalmen van David zijn uitgesproken en diep in de harten ingang hadden gevonden. Deze heldere beekjes worden van alle zijden in de bedding van dezen rustig vloeienden Psalm geleid, die in de volgende tijden, als David's rijk in nood was, aan vermoeide zielen verkwikking moest aanbrengen..

De Psalmen uit den tijd van Absaloms opstand, onderscheiden zich van die uit den tijd, toen Saul vervolgde, door den diepen weemoed, tot welken de droefheid van den onttroonde met het berouw van den schuldige zich verenigt: om die reden heeft de kerk Psalms 143:1 tot den laatsten van hare 7 boetpsalmen (Psalms 6:11 ) gekozen..

Psalms 143:1-Psalms 143:6. Na ene voorlopige bede om verhoring van zijn gebed (Psalms 143:1, Psalms 143:2) stelt David zijn uit- en inwendigen nood voor (Psalms 143:3-Psalms 143:6).

O HEERE! hoor mijn gebed (Psalms 5:2; Psalms 39:13; Psalms 54:4)! neig de oren tot mijne smekingen; verhoor mij naar Uwe waarheid, Uwe getrouwheid, in welke Gij Uwe toezeggingen vervult, naar Uwe gerechtigheid.

1) David beroept zich hier niet op Gods rechterlijke gerechtigheid, buiten den Messias, met Wie niemand, die leeft, bestaan kan, maar op de gerechtigheid des Heren, zoals Hij die in Zijn Verbond heeft geopenbaard en aan zijn volk bewijst. Die gerechtigheid gaat in de heilsorder Gods tot zaligheid van zondaren samen met Zijne goedheid en genade..

Calvijn tekent aan: Onder gerechtigheid hebben wij niet te verstaan, verdienste en loon, zoals sommige onwetenden voorslaan, maar onder gerechtigheid is te verstaan, de goedheid, waardoor Hij geleid wordt, om de Zijnen te beschermen.

David klemt zich hier aan de waarheid en de gerechtigheid, verbindt waarheid en gerechtigheid op het nauwste te zamen dewijl hij weet, dat God is de getrouwe vervuller Zijner beloften, die immer voor Zijn volk een God is, die in rechtvaardige en rechtvaardigende genade op hen ter neer ziet.

Vers 2

2. En ga niet in het gericht met Uwen knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn (Psalms 51:7. Proverbs 20:9. Job 8:2; Job 14:4; Job 15:14. 3:4).

Gaat God met ons in `t gericht, zo zijn wij verloren; maar komen wij tot belijdenis, zo zijn wij gered..

Gods "waarheid" roept de dichter (Psalms 143:1) v r al het overige in, omdat hij bovenal op Zijne genadige belofte steunt. Zijne "gerechtigheid," omdat Hij Zijnen knecht onmogelijk kan behandelen als Zijnen vijand, omdat hij trots alle zwakheid niet loochenen kan, dat hij Hem waarlijk gediend heeft. Die laatste voorden van Psalms 143:1 zouden den schijn kunnen hebben van eigengerechtigheid, alsof David niet enkel op genade steunde. Van daar deze heerlijke verklaring hier ingevoegd, die ten alle tijde in de gebeden der Christenen als een grondtoon heeft uitgemaakt. De bede vraagt, dat God Zijnen knecht niet voor Zijn eigen gericht moge trekken, of wat hetzelfde zegt, dat Hij hem niet late verbrijzelen door de straffen van Zijn gericht, dat Hij hem niet behandele naar strikt recht, omdat hij in zodanig geval niet zou kunnen bestaan..

Vers 2

2. En ga niet in het gericht met Uwen knecht, want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn (Psalms 51:7. Proverbs 20:9. Job 8:2; Job 14:4; Job 15:14. 3:4).

Gaat God met ons in `t gericht, zo zijn wij verloren; maar komen wij tot belijdenis, zo zijn wij gered..

Gods "waarheid" roept de dichter (Psalms 143:1) v r al het overige in, omdat hij bovenal op Zijne genadige belofte steunt. Zijne "gerechtigheid," omdat Hij Zijnen knecht onmogelijk kan behandelen als Zijnen vijand, omdat hij trots alle zwakheid niet loochenen kan, dat hij Hem waarlijk gediend heeft. Die laatste voorden van Psalms 143:1 zouden den schijn kunnen hebben van eigengerechtigheid, alsof David niet enkel op genade steunde. Van daar deze heerlijke verklaring hier ingevoegd, die ten alle tijde in de gebeden der Christenen als een grondtoon heeft uitgemaakt. De bede vraagt, dat God Zijnen knecht niet voor Zijn eigen gericht moge trekken, of wat hetzelfde zegt, dat Hij hem niet late verbrijzelen door de straffen van Zijn gericht, dat Hij hem niet behandele naar strikt recht, omdat hij in zodanig geval niet zou kunnen bestaan..

Vers 3

3. Deze Uwe zonden vergevende genade heb ik in mijnen tegenwoordigen toestand ten zeerste nodig, want de vijand vervolgt mijne ziel; hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn 1) (Psalms 7:6; Psalms 88:5, Klaagt. 3:6); ik ben gejaagd in de duistere holen der woestijn, men verbant mij uit de harten der mijnen even alsof ik dood ware; ik ben als het ware levend begraven.

Vers 3

3. Deze Uwe zonden vergevende genade heb ik in mijnen tegenwoordigen toestand ten zeerste nodig, want de vijand vervolgt mijne ziel; hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn 1) (Psalms 7:6; Psalms 88:5, Klaagt. 3:6); ik ben gejaagd in de duistere holen der woestijn, men verbant mij uit de harten der mijnen even alsof ik dood ware; ik ben als het ware levend begraven.

Vers 4

4. Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij (Psalms 61:3; Psalms 142:4), mijn hart is verbaasd in het midden van mij (Daniel 8:27); ik ben geheel verbijsterd en buiten raad door al de ontzettende tijdingen, die tot mij komen.

Vers 4

4. Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij (Psalms 61:3; Psalms 142:4), mijn hart is verbaasd in het midden van mij (Daniel 8:27); ik ben geheel verbijsterd en buiten raad door al de ontzettende tijdingen, die tot mij komen.

Vers 5

5. Ik gedenk aan de dagen van ouds, toen Gij U zelven betoonde aan mijne zijde te zijn; (Psalms 77:6) ik overleg al uwe daden, die Gij ten mijnen zegen verrichtte; ik spreek bij mij zelven van de werken Uwer handen, waardoor Gij U zo grotelijks aan mij verheerlijkte (Psalms 92:5; Psalms 77:12), en juist daarom drukt mij dit tegenovergestelde te zwaarder op het hart.

Vers 5

5. Ik gedenk aan de dagen van ouds, toen Gij U zelven betoonde aan mijne zijde te zijn; (Psalms 77:6) ik overleg al uwe daden, die Gij ten mijnen zegen verrichtte; ik spreek bij mij zelven van de werken Uwer handen, waardoor Gij U zo grotelijks aan mij verheerlijkte (Psalms 92:5; Psalms 77:12), en juist daarom drukt mij dit tegenovergestelde te zwaarder op het hart.

Vers 6

6. Ik breide in zulk een nood mijner ziel mijne handen uit tot U, om U te bewegen, dat Gij U weer over mij ontfermt; mijne ziel is voor U als een dorstig land (Psalms 63:2). Sela (Psalms 3:3 ).

Lijden en smarten maken dorstig, en nood leert bidden, maar alleen daar, waar de mens door het geloof reeds zijn hart heeft gekeerd tot Hem, uit wie hij zijn oorsprong heeft: een Saul zoekt in den nood het zwaard, een Judas den strop-een David den God des heils!.

Vers 6

6. Ik breide in zulk een nood mijner ziel mijne handen uit tot U, om U te bewegen, dat Gij U weer over mij ontfermt; mijne ziel is voor U als een dorstig land (Psalms 63:2). Sela (Psalms 3:3 ).

Lijden en smarten maken dorstig, en nood leert bidden, maar alleen daar, waar de mens door het geloof reeds zijn hart heeft gekeerd tot Hem, uit wie hij zijn oorsprong heeft: een Saul zoekt in den nood het zwaard, een Judas den strop-een David den God des heils!.

Vers 7

7. II. Psalms 143:7-Psalms 143:12. Op de klacht over den nood, waarin hij verkeert, laat nu David in twee uitspraken, die met de beide uitspraken in de vorige afdeling overeenkomen, de bede volgen om redding uit zijnen in- en uitwendigen nood.

7. Verhoor mij haastelijk 1), HEERE! (Psalms 69:18; Psalms 102:3), mijn geest bezwijkt (Psalms 39:11); verberg Uw aangezicht niet van mij (Psalms 27:9), onthoud mij niet langer de bewijzen, dat ik in Uwe gunst sta; want ik zou gelijk worden degenen, die in den kuil dalen (Psalms 28:1; Psalms 88:5).

1) Het was niet de haast van `t ongeloof, maar van sterk verlangen en van heilige liefde..

Vers 7

7. II. Psalms 143:7-Psalms 143:12. Op de klacht over den nood, waarin hij verkeert, laat nu David in twee uitspraken, die met de beide uitspraken in de vorige afdeling overeenkomen, de bede volgen om redding uit zijnen in- en uitwendigen nood.

7. Verhoor mij haastelijk 1), HEERE! (Psalms 69:18; Psalms 102:3), mijn geest bezwijkt (Psalms 39:11); verberg Uw aangezicht niet van mij (Psalms 27:9), onthoud mij niet langer de bewijzen, dat ik in Uwe gunst sta; want ik zou gelijk worden degenen, die in den kuil dalen (Psalms 28:1; Psalms 88:5).

1) Het was niet de haast van `t ongeloof, maar van sterk verlangen en van heilige liefde..

Vers 8

8. Doe mij Uwe goedertierenheid in den morgenstond 1) horen (Psalms 46:6; Psalms 88:14; Psalms 90:14 Psalms 46:5 Psalms 88:13 Psalms 90:14), laat mij bij het aanbreken van den dag vernemen, dat Gij mij hebt gered; want ik betrouw op U (Psalms 25:2); maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb 2) (Psalms 25:4), want ik hef mijne ziel tot U op (Psalms 25:1; Psalms 86:4).

1) Dit wordt doorgaans uitgelegd: "elke morgen," "iedere dag," of ook "vroegtijdig." Doch indien men hier aan het eerste tijdperk van David's vlucht moest denken, aan den nacht, dien hij in de woestijn ten westen van den Jordaan doorbracht, dan heeft dit woord ene bestemder beduidenis; met het aanbreken van den dag hoopte hij, dat het voornaamste gevaar voorbij zou zijn, en zo geschiedde het ook..

2) In dit vers vraagt hij wederom, dat God Zijne genade aan hem openbaren wil, met gunstig gevolg. Dat hij zegt, doe mij horen, schijnt wel een oneigenlijke spreekwijze te zijn, dewijl de goedheid Gods eerder gevoeld wordt, dan gehoord. Maar dewijl Gods weldaden te ontvangen, voor ons van weinig voordeel is, indien wij ze niet genieten met den smaak des geloofs, begint David terecht met het gehoor. Wij zien nu, dat goddeloze mensen ze zich toevoegen zonder gevoel voor Zijne goedheid, dewijl zij niet opmerkend zijn op het woord, noch het geloof hen voorlicht, hetwelk toont, dat God Vader is..

Vers 8

8. Doe mij Uwe goedertierenheid in den morgenstond 1) horen (Psalms 46:6; Psalms 88:14; Psalms 90:14 Psalms 46:5 Psalms 88:13 Psalms 90:14), laat mij bij het aanbreken van den dag vernemen, dat Gij mij hebt gered; want ik betrouw op U (Psalms 25:2); maak mij bekend den weg, dien ik te gaan heb 2) (Psalms 25:4), want ik hef mijne ziel tot U op (Psalms 25:1; Psalms 86:4).

1) Dit wordt doorgaans uitgelegd: "elke morgen," "iedere dag," of ook "vroegtijdig." Doch indien men hier aan het eerste tijdperk van David's vlucht moest denken, aan den nacht, dien hij in de woestijn ten westen van den Jordaan doorbracht, dan heeft dit woord ene bestemder beduidenis; met het aanbreken van den dag hoopte hij, dat het voornaamste gevaar voorbij zou zijn, en zo geschiedde het ook..

2) In dit vers vraagt hij wederom, dat God Zijne genade aan hem openbaren wil, met gunstig gevolg. Dat hij zegt, doe mij horen, schijnt wel een oneigenlijke spreekwijze te zijn, dewijl de goedheid Gods eerder gevoeld wordt, dan gehoord. Maar dewijl Gods weldaden te ontvangen, voor ons van weinig voordeel is, indien wij ze niet genieten met den smaak des geloofs, begint David terecht met het gehoor. Wij zien nu, dat goddeloze mensen ze zich toevoegen zonder gevoel voor Zijne goedheid, dewijl zij niet opmerkend zijn op het woord, noch het geloof hen voorlicht, hetwelk toont, dat God Vader is..

Vers 9

9. Red mij, HEERE! van mijne vijanden (Psalms 59:2; Psalms 142:7); bij U schuil ik 1) (Psalms 57:2; Psalms 61:5); bij U alleen zoek ik bescherming en redding.

1) David heeft den Heere leren kennen als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is, en daarom neemt hij door het geloof de toevlucht tot Hem, wanneer Hij van den mens gans en al is afgebracht. Gelijk de duif alleen in Noach's arke ruste vond voor het hol van haar voet, alzo vond David alleen rust voor zijn beangst gemoed in den God zijns heils.

Vers 9

9. Red mij, HEERE! van mijne vijanden (Psalms 59:2; Psalms 142:7); bij U schuil ik 1) (Psalms 57:2; Psalms 61:5); bij U alleen zoek ik bescherming en redding.

1) David heeft den Heere leren kennen als den Rotssteen, Wiens werk volkomen is, en daarom neemt hij door het geloof de toevlucht tot Hem, wanneer Hij van den mens gans en al is afgebracht. Gelijk de duif alleen in Noach's arke ruste vond voor het hol van haar voet, alzo vond David alleen rust voor zijn beangst gemoed in den God zijns heils.

Vers 10

10. Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest (Nehemiah 9:20. Psalms 51:14),geleide mij in een effen land, op ene effen baan (Psalms 27:11; Psalms 139:10,Psalms 139:24).

Leer mij mij betamelijk te gedragen in dezen donkeren proefweg; maar leer mij nu vooral, hoe ik in deze hachelijke omstandigheden moet te werk gaan, om voor mijne behoudenis te zorgen, en welke maatregelen ik moet nemen omtrent mijne vijanden. Niet alleen ben ik door verdriet en hartzeer verbijsterd en buiten raad, maar alle menselijke wijsheid schiet in dit geval te kort. Zal ik enen veldslag wagen tegen ene grote overmacht, tegen mijn eigen zoon, die mij vast van nabij op de hielen zit? of zal ik verder voort vluchten en het ganse land aan den ontaarden jongeling overlaten? of wat zal ik anders doen? God der wetenschappen! geef mij wijsheid en leer mij in dit geval Uw welbehagen doen; want Gij zijt mijn God, ik vertrouw op U, en Gij hebt mij als Uwen knecht de grootste beloften gedaan. Uw goede Geest, die altijd bereid is degene bij te staan, die Hem zoekt, geleide mij in een effen land, op den rechten weg, dien ik bewandelen moet, om op de beste wijze uit deze zorgelijke omstandigheden gered te worden; op zulk een, alwaar gene hoogten zijn, daar men over struikelen, noch diepten, in welke men vallen kan, daar ik veilig ben tegen alle listige en geweldige aanslagen van mijne vijanden..

Hij stelt meer belang in de betoningen van Gods genade in hem, dan in de betoningen van Gods weldadigheid jegens hem, en zo moeten wij zijn. Hij bidt, dat hij moge verlicht worden met de kennis van Gods wil, en dit is het eerste werk van den Geest. Soms zijn zij, die het meest in zorg zijn om recht te wandelen, het meest in twijfel en in donkerheid, welke de rechte is. Dat zij vrijmoedig tot den troon der genade komen en van God bidden hen door Zijn Woord en Geest en Voorzienigheid den weg te wijzen, en te bewaren voor afwijking. Een waar gelovige vraagt niet naar den weg, die het aangenaamst is om te bewandelen, maar naar den rechten weg, den weg in welken hij wandelen moet. Niet alleen begeert de Psalmist dat God hem aanwijze wat Zijn wil is, maar dat Hij lere dien te volbrengen. Het is de begeerte en het streven van alle Gods gelovige dienaren, om Zijn welbehagen te weten en te doen, en daarin volkomen te blijven. Indien wij in oprechtheid God voor onzen God nemen, mogen wij er op vertrouwen, dat Hij ons zal leren Zijnen wil te doen. Leid mij Heere, in het land van oprechtheid, in de gemeenschap der heiligen, in een volharden in heilig leven, dat zal leiden tot den hemel, het land van oprechtheid, waar heiligheid volmaakt zal zijn. Wij kunnen den weg niet vinden, die ons naar dat land voert, tenzij God ons dien wijze, noch in dien weg gaan, tenzij de Heere ons bij de hand neme en ons geleide. De zaak is: Uw Geest is goed en bekwaam om goed te maken. Laat Uw goede Geest mij geleiden. Zij die den Heere tot hunnen God hebben, hebben Zijnen Geest tot hun gids, het is hun kenteken en voorrecht, dat zij door den Geest geleid worden..

Vers 10

10. Leer mij Uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest (Nehemiah 9:20. Psalms 51:14),geleide mij in een effen land, op ene effen baan (Psalms 27:11; Psalms 139:10,Psalms 139:24).

Leer mij mij betamelijk te gedragen in dezen donkeren proefweg; maar leer mij nu vooral, hoe ik in deze hachelijke omstandigheden moet te werk gaan, om voor mijne behoudenis te zorgen, en welke maatregelen ik moet nemen omtrent mijne vijanden. Niet alleen ben ik door verdriet en hartzeer verbijsterd en buiten raad, maar alle menselijke wijsheid schiet in dit geval te kort. Zal ik enen veldslag wagen tegen ene grote overmacht, tegen mijn eigen zoon, die mij vast van nabij op de hielen zit? of zal ik verder voort vluchten en het ganse land aan den ontaarden jongeling overlaten? of wat zal ik anders doen? God der wetenschappen! geef mij wijsheid en leer mij in dit geval Uw welbehagen doen; want Gij zijt mijn God, ik vertrouw op U, en Gij hebt mij als Uwen knecht de grootste beloften gedaan. Uw goede Geest, die altijd bereid is degene bij te staan, die Hem zoekt, geleide mij in een effen land, op den rechten weg, dien ik bewandelen moet, om op de beste wijze uit deze zorgelijke omstandigheden gered te worden; op zulk een, alwaar gene hoogten zijn, daar men over struikelen, noch diepten, in welke men vallen kan, daar ik veilig ben tegen alle listige en geweldige aanslagen van mijne vijanden..

Hij stelt meer belang in de betoningen van Gods genade in hem, dan in de betoningen van Gods weldadigheid jegens hem, en zo moeten wij zijn. Hij bidt, dat hij moge verlicht worden met de kennis van Gods wil, en dit is het eerste werk van den Geest. Soms zijn zij, die het meest in zorg zijn om recht te wandelen, het meest in twijfel en in donkerheid, welke de rechte is. Dat zij vrijmoedig tot den troon der genade komen en van God bidden hen door Zijn Woord en Geest en Voorzienigheid den weg te wijzen, en te bewaren voor afwijking. Een waar gelovige vraagt niet naar den weg, die het aangenaamst is om te bewandelen, maar naar den rechten weg, den weg in welken hij wandelen moet. Niet alleen begeert de Psalmist dat God hem aanwijze wat Zijn wil is, maar dat Hij lere dien te volbrengen. Het is de begeerte en het streven van alle Gods gelovige dienaren, om Zijn welbehagen te weten en te doen, en daarin volkomen te blijven. Indien wij in oprechtheid God voor onzen God nemen, mogen wij er op vertrouwen, dat Hij ons zal leren Zijnen wil te doen. Leid mij Heere, in het land van oprechtheid, in de gemeenschap der heiligen, in een volharden in heilig leven, dat zal leiden tot den hemel, het land van oprechtheid, waar heiligheid volmaakt zal zijn. Wij kunnen den weg niet vinden, die ons naar dat land voert, tenzij God ons dien wijze, noch in dien weg gaan, tenzij de Heere ons bij de hand neme en ons geleide. De zaak is: Uw Geest is goed en bekwaam om goed te maken. Laat Uw goede Geest mij geleiden. Zij die den Heere tot hunnen God hebben, hebben Zijnen Geest tot hun gids, het is hun kenteken en voorrecht, dat zij door den Geest geleid worden..

Vers 11

11. O HEERE! maak mij levend om Uws naams wil (Psalms 25:11; Psalms 138:7), red mij uit dit dreigend doodsgevaar; voer mijne ziel uit de benauwdheid, om Uwe gerechtigheid (Psalms 31:2; Psalms 34:18; Psalms 142:8).

De meest begenadigden bevinden zich zelven dikwijls dof en doods en traag; daarom bidden zij God, dat Hij hen verkwikke en levendmake..

Vers 11

11. O HEERE! maak mij levend om Uws naams wil (Psalms 25:11; Psalms 138:7), red mij uit dit dreigend doodsgevaar; voer mijne ziel uit de benauwdheid, om Uwe gerechtigheid (Psalms 31:2; Psalms 34:18; Psalms 142:8).

De meest begenadigden bevinden zich zelven dikwijls dof en doods en traag; daarom bidden zij God, dat Hij hen verkwikke en levendmake..

Vers 12

12. En roei mijne vijanden uit om Uwe goedertierenheid (Psalms 18:41; Psalms 54:7), en breng hen om, allen, die mijne ziel beangstigen, a) want Ik ben Uw knecht, dien Gij onmogelijk aan de boosheid zijner vijanden kunt overgeven, zodat zij over hem zouden triomferen.

a) Psalms 86:16; Psalms 116:16. De vijanden van Gods volk zijn de vijanden des Heren. Maar vooral moeten wij zoeken het uitroeien van onze zonden, onze ergste vijanden, opdat wij meer ootmoedig God dienen. Deze bede is ene profetie van de eindelijke uitroeiing van alle onbekeerlijke vijanden van Jezus Christus en Zijn koninkrijk, die niet willen, dat Hij over hen Koning zij, en die Zijn volk bedroeven, in welk leed Hem wordt leed gedaan..

Wanneer alle Gods deugden worden vergeleken met een groten boom, dan is de wortel van dien het recht, de kroon de liefde, welke uit dien wortel bestendig voeding ontvangt.

Gods waarheid en gerechtigheid is den zondaren een schrik, den boetvaardigen een troost, den vromen knechten een onderpand der zaligheid..

Als het eens mensen hart en zin is een dienaar van God te zijn en te blijven, zo zal God hem niet aan zich zelven overlaten, maar waar de Heere is, daar zal ook Zijn dienaar zijn.

Gebeurt het al zeer dikwijls, dat de vrome Christen onschuldig in druk en bezwaar door zijne vijanden, die ook vijanden van God en godsdienst zijn gebracht wordt, en dat hij daaronder lijdt, dan is er bijna geen Psalm van David, welke hem zozeer tot onderwijs en leiding strekken kan gelijk deze, dewijl die ons toont, hoedanig het lijden van den vrome moet zijn, welke de hoofdzaak is, die hij in zulke omstandigheden begeren mag, waarmee deze begeerte evenwel moet gepaard gaan, door welke gedachten die mag gesterkt worden, in welk ene gemoedswerkzaamheid hij behoort te staan, en welk een verlangen en bede hem geoorloofd en noodzakelijk is..

Vers 12

12. En roei mijne vijanden uit om Uwe goedertierenheid (Psalms 18:41; Psalms 54:7), en breng hen om, allen, die mijne ziel beangstigen, a) want Ik ben Uw knecht, dien Gij onmogelijk aan de boosheid zijner vijanden kunt overgeven, zodat zij over hem zouden triomferen.

a) Psalms 86:16; Psalms 116:16. De vijanden van Gods volk zijn de vijanden des Heren. Maar vooral moeten wij zoeken het uitroeien van onze zonden, onze ergste vijanden, opdat wij meer ootmoedig God dienen. Deze bede is ene profetie van de eindelijke uitroeiing van alle onbekeerlijke vijanden van Jezus Christus en Zijn koninkrijk, die niet willen, dat Hij over hen Koning zij, en die Zijn volk bedroeven, in welk leed Hem wordt leed gedaan..

Wanneer alle Gods deugden worden vergeleken met een groten boom, dan is de wortel van dien het recht, de kroon de liefde, welke uit dien wortel bestendig voeding ontvangt.

Gods waarheid en gerechtigheid is den zondaren een schrik, den boetvaardigen een troost, den vromen knechten een onderpand der zaligheid..

Als het eens mensen hart en zin is een dienaar van God te zijn en te blijven, zo zal God hem niet aan zich zelven overlaten, maar waar de Heere is, daar zal ook Zijn dienaar zijn.

Gebeurt het al zeer dikwijls, dat de vrome Christen onschuldig in druk en bezwaar door zijne vijanden, die ook vijanden van God en godsdienst zijn gebracht wordt, en dat hij daaronder lijdt, dan is er bijna geen Psalm van David, welke hem zozeer tot onderwijs en leiding strekken kan gelijk deze, dewijl die ons toont, hoedanig het lijden van den vrome moet zijn, welke de hoofdzaak is, die hij in zulke omstandigheden begeren mag, waarmee deze begeerte evenwel moet gepaard gaan, door welke gedachten die mag gesterkt worden, in welk ene gemoedswerkzaamheid hij behoort te staan, en welk een verlangen en bede hem geoorloofd en noodzakelijk is..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 143". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-143.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile