Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 22

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 22

PSALM 22.

VOORZEGGING VAN CHRISTUS LIJDEN EN HEERLIJKHEID.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 22

PSALM 22.

VOORZEGGING VAN CHRISTUS LIJDEN EN HEERLIJKHEID.

Vers 1

1. Een Psalm van David voor den opperzangmeester (Psalms 3:1; Psalms 4:1), op Aijeleth hasschachar 1).

1) Luther vertaalt om den tekst van de Septuaginta uper thv antilhqewv thv ewyinhv en der Vulgata (pro suscepttione matutina) te verbeteren, van de hinde, die vroeg gejaagd wordt. Door velen worden deze woorden opgevat als ene zinnebeeldige voorstelling van den inhoud; de hinde als symbool van de tot den dood vervolgde onschuld, of nader van den lijdenden Christus, terwijl het morgenrood daarop wijst, dat Jezus in den nacht gevangen en des morgens naar den Romeinsen landvoogd gevoerd is, dus vroeg gejaagd werd. Hengstenberg daarentegen, die "de hinde" eveneens verklaart van den lijdenden en vervolgden Rechtvaardige, laat "de dageraad" slaan op het geluk, dat op den lijdensnacht volgt (Isaiah 58:8), daar Christus' opstanding juist ten tijde van den dageraad plaats had, en alzo de vervolgde Rechtvaardige vroeg verheerlijkt werd. Andere uitleggers denken ook hier, even als bij andere dergelijke uitdrukkingen in de opschriften boven de Psalmen (1 Chronicles 25:31), aan de melodie of zangwijze, waarop de Psalm moest gezongen worden, zodat men zou moeten vertalen: op de wijs van het lied de hinde des dageraads, van het lied, dat onder dien naam bekend is. Daarbij is het zeer wel mogelijk, dat de keuze van de zo even genoemde zangwijze moet wijzen op de heerlijkheid, die in den lijdensnacht zich begon te openbaren, terwijl in het lied zelf: "de hinde van den dageraad" niets anders betekende, dan de lichtglans, die den dageraad voorafgaat, welks eerste stralen gewoonlijk met de hoornen ener hinde vergeleken werden, gelijk ook in den Talmud de uitdrukking gevonden wordt..

In het sterkste contrast tegen de vrolijke stemming in den vorigen Psalm, staan de diepe klachten in dezen. Toen Dr. Luther dezen Psalm wilde verklaren, nam hij zout en brood, sloot zich drie gehele dagen in zijne studeerkamer op, en gaf geen antwoord, toen de zijnen hem zochten, ondanks al hun kloppen en roepen. Toen men door den slotenmaker de deur liet openbreken, was hij in hoge mate ontevreden, dat men hem gestoord had, en zei hij: "Denkt gij dan, dat het iets gerings is, dat ik te doen heb?" Niet alleen het lijden van Jezus Christus, den gekruisigde, maar ook het heil, dat voor de wereld uit Zijne opstanding voortkomt, en de toe-eigening daarvan in het sacrament, stelt ons de Psalm zo duidelijk voor ogen, dat, gelijk reeds bij 2 Samuel 17:26 opgemerkt is, het bijna ophoudt profetie te zijn, en geschiedenis van het tegenwoordige schijnt te wezen, dat het lied als een programma of overzicht in grondtrekken van het lijden van onzen Heere en Heiland wordt. Duidelijk spreekt hier Christus door David, doch niet gelijk de ouden zich voorstellen, geheel afziende van David en diens toestanden (Daniel 1:21 ), maar Hij maakt den toestand, waarin deze, Zijn voorvader en voorbeeld, des avonds v r den slag in het bos van Efraïm zich bevond, tot een middel om de geschiedenis van Zijn eigen lijden en van Zijne eigene heerlijkheid voor te stellen, Hij moet dan natuurlijk David in den Geest meer laten zeggen, dan deze in betrekking tot zich zelven zeggen kon. De Psalm is diensvolgens, een typisch profetische, typisch in zoverre, als een toestand in het leven van David daaraan als voorbeeld ten grondslag ligt en als het spiegelbeeld vormt, waarin zich het toekomstig lijden van Christus afschaduwt; profetisch in zoverre David's woorden zich verre verheffen boven zijne werkelijke persoonlijke levens-ervaring, en dan eerst recht en eigenlijk kunnen verstaan worden, wanneer wij niet meer David horen spreken, maar Christus, wiens Geest David boven zich zelven verheven heeft, en hem de woorden in den mond gelegd heeft, om hem in den tegenwoordigen tijd de toekomst te laten bevatten.

2.

I. Psalms 22:2-Psalms 22:22. Onder het beven van den diepsten angst in de dagen van de vervolging door Saul, schildert David eerst zijn ellende, waarin hij is neergezonken, als in een onvermijdelijk verderf, zodat het met hem bijna gedaan is, en zijn toestand een geheel wanhopige is, welke luide schijnt te roepen, dat zijn God hem verlaten heeft, (Psalms 22:2-Psalms 22:11). Terwijl nu door dezen nood, der ten toppunt gestegen verzoeking, de bede om hulp wil doordringen (Psalms 22:12), verliet zij zich toch spoedig op nieuw in hartroerende weeklachten over den ontzettenden toestand (Psalms 22:13-Psalms 22:19) totdat zij eindelijk des te sterker doorbreekt. (Psalms 22:20-Psalms 22:22). Aanstonds wordt in dit eerste gedeelte van den Psalm het typische element zo geheel door het profetische verslonden, dat de woorden nog nauwelijks ene verklaring van David als voorbeeld toelaten, maar eerst begrepen kunnen worden, zo zij opgevat worden als gesproken van den gekruisigden Christus.

Vers 1

1. Een Psalm van David voor den opperzangmeester (Psalms 3:1; Psalms 4:1), op Aijeleth hasschachar 1).

1) Luther vertaalt om den tekst van de Septuaginta uper thv antilhqewv thv ewyinhv en der Vulgata (pro suscepttione matutina) te verbeteren, van de hinde, die vroeg gejaagd wordt. Door velen worden deze woorden opgevat als ene zinnebeeldige voorstelling van den inhoud; de hinde als symbool van de tot den dood vervolgde onschuld, of nader van den lijdenden Christus, terwijl het morgenrood daarop wijst, dat Jezus in den nacht gevangen en des morgens naar den Romeinsen landvoogd gevoerd is, dus vroeg gejaagd werd. Hengstenberg daarentegen, die "de hinde" eveneens verklaart van den lijdenden en vervolgden Rechtvaardige, laat "de dageraad" slaan op het geluk, dat op den lijdensnacht volgt (Isaiah 58:8), daar Christus' opstanding juist ten tijde van den dageraad plaats had, en alzo de vervolgde Rechtvaardige vroeg verheerlijkt werd. Andere uitleggers denken ook hier, even als bij andere dergelijke uitdrukkingen in de opschriften boven de Psalmen (1 Chronicles 25:31), aan de melodie of zangwijze, waarop de Psalm moest gezongen worden, zodat men zou moeten vertalen: op de wijs van het lied de hinde des dageraads, van het lied, dat onder dien naam bekend is. Daarbij is het zeer wel mogelijk, dat de keuze van de zo even genoemde zangwijze moet wijzen op de heerlijkheid, die in den lijdensnacht zich begon te openbaren, terwijl in het lied zelf: "de hinde van den dageraad" niets anders betekende, dan de lichtglans, die den dageraad voorafgaat, welks eerste stralen gewoonlijk met de hoornen ener hinde vergeleken werden, gelijk ook in den Talmud de uitdrukking gevonden wordt..

In het sterkste contrast tegen de vrolijke stemming in den vorigen Psalm, staan de diepe klachten in dezen. Toen Dr. Luther dezen Psalm wilde verklaren, nam hij zout en brood, sloot zich drie gehele dagen in zijne studeerkamer op, en gaf geen antwoord, toen de zijnen hem zochten, ondanks al hun kloppen en roepen. Toen men door den slotenmaker de deur liet openbreken, was hij in hoge mate ontevreden, dat men hem gestoord had, en zei hij: "Denkt gij dan, dat het iets gerings is, dat ik te doen heb?" Niet alleen het lijden van Jezus Christus, den gekruisigde, maar ook het heil, dat voor de wereld uit Zijne opstanding voortkomt, en de toe-eigening daarvan in het sacrament, stelt ons de Psalm zo duidelijk voor ogen, dat, gelijk reeds bij 2 Samuel 17:26 opgemerkt is, het bijna ophoudt profetie te zijn, en geschiedenis van het tegenwoordige schijnt te wezen, dat het lied als een programma of overzicht in grondtrekken van het lijden van onzen Heere en Heiland wordt. Duidelijk spreekt hier Christus door David, doch niet gelijk de ouden zich voorstellen, geheel afziende van David en diens toestanden (Daniel 1:21 ), maar Hij maakt den toestand, waarin deze, Zijn voorvader en voorbeeld, des avonds v r den slag in het bos van Efraïm zich bevond, tot een middel om de geschiedenis van Zijn eigen lijden en van Zijne eigene heerlijkheid voor te stellen, Hij moet dan natuurlijk David in den Geest meer laten zeggen, dan deze in betrekking tot zich zelven zeggen kon. De Psalm is diensvolgens, een typisch profetische, typisch in zoverre, als een toestand in het leven van David daaraan als voorbeeld ten grondslag ligt en als het spiegelbeeld vormt, waarin zich het toekomstig lijden van Christus afschaduwt; profetisch in zoverre David's woorden zich verre verheffen boven zijne werkelijke persoonlijke levens-ervaring, en dan eerst recht en eigenlijk kunnen verstaan worden, wanneer wij niet meer David horen spreken, maar Christus, wiens Geest David boven zich zelven verheven heeft, en hem de woorden in den mond gelegd heeft, om hem in den tegenwoordigen tijd de toekomst te laten bevatten.

2.

I. Psalms 22:2-Psalms 22:22. Onder het beven van den diepsten angst in de dagen van de vervolging door Saul, schildert David eerst zijn ellende, waarin hij is neergezonken, als in een onvermijdelijk verderf, zodat het met hem bijna gedaan is, en zijn toestand een geheel wanhopige is, welke luide schijnt te roepen, dat zijn God hem verlaten heeft, (Psalms 22:2-Psalms 22:11). Terwijl nu door dezen nood, der ten toppunt gestegen verzoeking, de bede om hulp wil doordringen (Psalms 22:12), verliet zij zich toch spoedig op nieuw in hartroerende weeklachten over den ontzettenden toestand (Psalms 22:13-Psalms 22:19) totdat zij eindelijk des te sterker doorbreekt. (Psalms 22:20-Psalms 22:22). Aanstonds wordt in dit eerste gedeelte van den Psalm het typische element zo geheel door het profetische verslonden, dat de woorden nog nauwelijks ene verklaring van David als voorbeeld toelaten, maar eerst begrepen kunnen worden, zo zij opgevat worden als gesproken van den gekruisigden Christus.

Vers 2

2. Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten 1)? (Hebreeën Eli, Eli, asabthani Matthew 27:46. Mark 15:34) verre zijnde van Mijne verlossing, van de woorden Mijns brullens 1), hoe luide Ik roep en hoe ontzettend de smart is, Gij hoort niet, Ik ben van U verlaten; `t blijft in mijne ziel even duister,

1) De klagende vraag, waarom hebt Gij mij verlaten? is ook elders in de Psalmen niet zonder voorbeeld (88:15. vgl. Isaiah 49:14). Het verlaten zijn door God van den gekruisigde is enig, en mag niet naar den maatstaf van David en van anderen in den toestand van aanvechting van nog zo klagende lijders afgemeten worden. Wat zij met elkaar gemeen hebben, is dat achter den toorn, die ondervonden wordt, de liefde Gods zich verschuilt, aan welke het geloof zich vastklemt, en dat hij, die zo klaagt, reeds daarom, op zich zelven beschouwd, geen voorwerp van den toorn is, omdat hij midden in het gevoel van den toorn zijne gemeenschap met God behoudt. De Gekruisigde is tot den laatsten ademtocht de Heilige Gods, en de verzoening, die Hij op zich genomen heeft, om die te bewerken, is Gods eigen, eeuwig welbehagen, dat nu in de volheid der tijden tot werkelijkheid wordt. Maar terwijl Hij Zich met de zonde van zijn volk onder Gods gericht buigt, kan het Hem niet bespaard worden, dat Hij als een die zelf schuldig is, Gods toorn over de zondige mensheid ondervindt. En uit de diepte van Zijn hart gebogen onder het gewicht van Gods toorn, welt de klacht op, die te midden van dezen lijdensweg tot Gods liefde smeekt. Hij zegt niet asabtani, maar sebaktani, hetwelk het woord van den Targum (Aramese overzetting) voor het eerste is. De Heere zegt het in `t Aramees, niet om door allen verstaan te worden, want zulk ene reflectie was Hem daar vreemd, maar omdat het Aramees Zijne moedertaal was, in welke Hij biddende God Abba noemde.. Door het op het kruis te herhalen, zei Jezus: "Dat is Mijn Psalm." De gelovigen hebben ook soms een gevoel, alsof, zij nimmer iets van God genoten hadden en van Hem verlaten zijn. Ja alle heiligen ondervonden iets van zodanige verlating. Abraham werd verschrikt; Job was op de grens der wanhoop; David was meermalen zo diep in de diepte, dat alle Gods baren en golven over hem heengingen; en wie uwer, die gelooft, weet niet ook, wat het is in zielsbenauwdheid te zijn, zodat het in ons is, als was het niet waar, dat God met ons is, om ons zalig te maken, maar tegen ons, om ons te verderven van wege onze zonden? Trouwens alles wat in Christus verzoenend was, dat is in den gelovige bevindelijk, of ene ondervinding; want het is betamelijk, dat wij iets gevoelen van hetgeen Christus ten volle heeft doorgestaan. Doch het is ook niet meer dan een gevoel; want daar Christus werkelijk verlaten was, zo kunnen de gelovigen onmogelijk verlaten worden. De Vader beschouwt ons in Christus als Zijne kinderen, die hij wel hard kastijdt, maar niet ter dood overgeeft; wie door het verbond met Hem verbonden zijn, die laat God nooit weer los; want Zijne verkiezing is van eeuwigheid en Zijne roeping onberouwelijk..

Deze woorden bevatten ene schijnbare tegenstrijdigheid, naardien men tot dien God gaat, van wie men meent verlaten te zijn. Dit is de worsteling tussen geloof en gevoel, het geloof houdt staande: mijn God, terwijl het overstelpte gevoel vermeent van dien God te zijn verlaten. Christus aan het kruis was verlaten van Zijn volk, verlaten van een groot deel Zijner discipelen, verlaten inderdaad van allen, in zoverre geen hunner Hem helpen kon, ja verlaten van Zijnen God. Hij is verlaten, omdat wij een God hebben verlaten, en terwijl Adam, van God niet verlaten, God verlaten heeft, heeft Jezus, ofschoon van God zich verlaten gevoelende, van Zijnen God niet afgelaten. Christus is verlaten, opdat wij niet in het lijden, in de ure des doods, in de eeuwigheid verlaten mochten zijn. Niemand was ooit verlaten als Christus, omdat niemand gelijk Hij met God was verenigd. Niemand kan van God verlaten zijn zonder zonde, want deze is het, die scheiding maakt tussen den mens en God. Indien nu Christus, de Rechtvaardige, van God verlaten is, dan kan dit niet om Zijnent, maar moet het om onzentwil geschied zijn.

Dit vers behelst twee denkbeelden, die, hoe zij ook elkaar schijnen te weerspreken, zich toch dagelijks gelijktijdig in het gemoed der gelovigen zoeken in te dringen. Dat hij zich van God verworpen en verlaten noemt, schijnt de klacht te zijn van een, die wanhoopt, want waar is nog een vonkje van geloof overgebleven, waar men van de zijde Gods gene hulp meer ontwaart? En toch, dat hij God tot tweemalen zijnen God noemt en dat hij zijne klachten in den schoot Gods uitstort, dat is ene duidelijke belijdenis van geloof. In dezen inwendigen strijd des gemoeds moeten de gelovigen worden geoefend, zo dikwijls God hun de tekenen Zijner genade onttrekt, zodat zij, waarheen zij het oog richten, niets dan nachtelijke duisternis ontwaren. Den gelovigen, zeg ik, wedervaart dit, opdat zij bij zich zelven even zozeer de zwakheid huns vlezes leren kennen, als zij getuigenis van hun geloof leren afleggen. De goddelozen daarentegen, dewijl zij zich overgeven aan hun ongeloof, overweldigt de angst, dat zij het door het geloot niet tot de genade Gods zullen brengen. Terwijl daarom de hevigheid der smart en de zwakheid des vlezes den gelovige den kreet wil afpersen: "waarom hebt Gij mij verlaten?" voegt het geloof er als ter verbetering de aanroeping Gods, van dien God, die hem zou hebben verlaten, als van zijnen God bij, ja, het geloof streeft zelfs vooruit, zodat het reeds, voordat het zich veroorlooft zijne klacht uit te storten, zijne toevlucht neemt tot zijnen God..

Hier is een troost voor verlaten zielen. Christus zelf was verlaten, daarom, indien gij verlaten zijt, zo deelt God u niet anders toe, dan Hij Christus deed. Gij kunt bij God bemind zijn en het niet gevoelen. Christus was bemind bij den Vader, en toch gevoelde Hij nu Zijne nabijheid niet. Dit zij een troost voor gelovige zielen bij het gemis van deze vertroostingen en de openbaringen, die zij soms gevoeld hebben. Christus had zulk een twijfel, daarom kan zulk een twijfel bestaan bij Gods liefde. Gij zult misschien menen: "Ik ben een huichelaar, daarom heeft God mij verlaten." Dat is soms de klacht van twijfelende Christenen, maar gij hebt gene reden tot dat besluit; er was in Christus' gehoorzaamheid gene vlek, en toch was Christus verlaten op het punt van vertroosting. Daarom verlatenheid, wat vertroosting betreft, kan bestaan bij werkelijke genade, ja bij den hoogsten trap van genade; zo was het bij onzen Verlosser.

2) Het brullen is het roepen van den leeuw. Het is hier gebezigd, om de alles te boven gaande smarten van den lijdenden Christus uit te drukken. Men zegt wel eens van een vreselijk gekwetste: "hij brult van pijn." En het is gene overdrevene uitdrukking. Wie ooit het geluid van zulk een lijder gehoord heeft, zal geen juister naam daarvoor kunnen vinden. Het was bij den Heere aan het kruis natuurlijk geen uitwendig, maar een inwendig uitschreeuwen Zijner smart. Opmerkelijk is het echter, dat Christus aan het kruis de klacht Zijner verlating en Zijne verdere woorden uitriep met ene grote stem (Matthew 27:46,Matthew 27:50. Luke 23:46)..

Vers 2

2. Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten 1)? (Hebreeën Eli, Eli, asabthani Matthew 27:46. Mark 15:34) verre zijnde van Mijne verlossing, van de woorden Mijns brullens 1), hoe luide Ik roep en hoe ontzettend de smart is, Gij hoort niet, Ik ben van U verlaten; `t blijft in mijne ziel even duister,

1) De klagende vraag, waarom hebt Gij mij verlaten? is ook elders in de Psalmen niet zonder voorbeeld (88:15. vgl. Isaiah 49:14). Het verlaten zijn door God van den gekruisigde is enig, en mag niet naar den maatstaf van David en van anderen in den toestand van aanvechting van nog zo klagende lijders afgemeten worden. Wat zij met elkaar gemeen hebben, is dat achter den toorn, die ondervonden wordt, de liefde Gods zich verschuilt, aan welke het geloof zich vastklemt, en dat hij, die zo klaagt, reeds daarom, op zich zelven beschouwd, geen voorwerp van den toorn is, omdat hij midden in het gevoel van den toorn zijne gemeenschap met God behoudt. De Gekruisigde is tot den laatsten ademtocht de Heilige Gods, en de verzoening, die Hij op zich genomen heeft, om die te bewerken, is Gods eigen, eeuwig welbehagen, dat nu in de volheid der tijden tot werkelijkheid wordt. Maar terwijl Hij Zich met de zonde van zijn volk onder Gods gericht buigt, kan het Hem niet bespaard worden, dat Hij als een die zelf schuldig is, Gods toorn over de zondige mensheid ondervindt. En uit de diepte van Zijn hart gebogen onder het gewicht van Gods toorn, welt de klacht op, die te midden van dezen lijdensweg tot Gods liefde smeekt. Hij zegt niet asabtani, maar sebaktani, hetwelk het woord van den Targum (Aramese overzetting) voor het eerste is. De Heere zegt het in `t Aramees, niet om door allen verstaan te worden, want zulk ene reflectie was Hem daar vreemd, maar omdat het Aramees Zijne moedertaal was, in welke Hij biddende God Abba noemde.. Door het op het kruis te herhalen, zei Jezus: "Dat is Mijn Psalm." De gelovigen hebben ook soms een gevoel, alsof, zij nimmer iets van God genoten hadden en van Hem verlaten zijn. Ja alle heiligen ondervonden iets van zodanige verlating. Abraham werd verschrikt; Job was op de grens der wanhoop; David was meermalen zo diep in de diepte, dat alle Gods baren en golven over hem heengingen; en wie uwer, die gelooft, weet niet ook, wat het is in zielsbenauwdheid te zijn, zodat het in ons is, als was het niet waar, dat God met ons is, om ons zalig te maken, maar tegen ons, om ons te verderven van wege onze zonden? Trouwens alles wat in Christus verzoenend was, dat is in den gelovige bevindelijk, of ene ondervinding; want het is betamelijk, dat wij iets gevoelen van hetgeen Christus ten volle heeft doorgestaan. Doch het is ook niet meer dan een gevoel; want daar Christus werkelijk verlaten was, zo kunnen de gelovigen onmogelijk verlaten worden. De Vader beschouwt ons in Christus als Zijne kinderen, die hij wel hard kastijdt, maar niet ter dood overgeeft; wie door het verbond met Hem verbonden zijn, die laat God nooit weer los; want Zijne verkiezing is van eeuwigheid en Zijne roeping onberouwelijk..

Deze woorden bevatten ene schijnbare tegenstrijdigheid, naardien men tot dien God gaat, van wie men meent verlaten te zijn. Dit is de worsteling tussen geloof en gevoel, het geloof houdt staande: mijn God, terwijl het overstelpte gevoel vermeent van dien God te zijn verlaten. Christus aan het kruis was verlaten van Zijn volk, verlaten van een groot deel Zijner discipelen, verlaten inderdaad van allen, in zoverre geen hunner Hem helpen kon, ja verlaten van Zijnen God. Hij is verlaten, omdat wij een God hebben verlaten, en terwijl Adam, van God niet verlaten, God verlaten heeft, heeft Jezus, ofschoon van God zich verlaten gevoelende, van Zijnen God niet afgelaten. Christus is verlaten, opdat wij niet in het lijden, in de ure des doods, in de eeuwigheid verlaten mochten zijn. Niemand was ooit verlaten als Christus, omdat niemand gelijk Hij met God was verenigd. Niemand kan van God verlaten zijn zonder zonde, want deze is het, die scheiding maakt tussen den mens en God. Indien nu Christus, de Rechtvaardige, van God verlaten is, dan kan dit niet om Zijnent, maar moet het om onzentwil geschied zijn.

Dit vers behelst twee denkbeelden, die, hoe zij ook elkaar schijnen te weerspreken, zich toch dagelijks gelijktijdig in het gemoed der gelovigen zoeken in te dringen. Dat hij zich van God verworpen en verlaten noemt, schijnt de klacht te zijn van een, die wanhoopt, want waar is nog een vonkje van geloof overgebleven, waar men van de zijde Gods gene hulp meer ontwaart? En toch, dat hij God tot tweemalen zijnen God noemt en dat hij zijne klachten in den schoot Gods uitstort, dat is ene duidelijke belijdenis van geloof. In dezen inwendigen strijd des gemoeds moeten de gelovigen worden geoefend, zo dikwijls God hun de tekenen Zijner genade onttrekt, zodat zij, waarheen zij het oog richten, niets dan nachtelijke duisternis ontwaren. Den gelovigen, zeg ik, wedervaart dit, opdat zij bij zich zelven even zozeer de zwakheid huns vlezes leren kennen, als zij getuigenis van hun geloof leren afleggen. De goddelozen daarentegen, dewijl zij zich overgeven aan hun ongeloof, overweldigt de angst, dat zij het door het geloot niet tot de genade Gods zullen brengen. Terwijl daarom de hevigheid der smart en de zwakheid des vlezes den gelovige den kreet wil afpersen: "waarom hebt Gij mij verlaten?" voegt het geloof er als ter verbetering de aanroeping Gods, van dien God, die hem zou hebben verlaten, als van zijnen God bij, ja, het geloof streeft zelfs vooruit, zodat het reeds, voordat het zich veroorlooft zijne klacht uit te storten, zijne toevlucht neemt tot zijnen God..

Hier is een troost voor verlaten zielen. Christus zelf was verlaten, daarom, indien gij verlaten zijt, zo deelt God u niet anders toe, dan Hij Christus deed. Gij kunt bij God bemind zijn en het niet gevoelen. Christus was bemind bij den Vader, en toch gevoelde Hij nu Zijne nabijheid niet. Dit zij een troost voor gelovige zielen bij het gemis van deze vertroostingen en de openbaringen, die zij soms gevoeld hebben. Christus had zulk een twijfel, daarom kan zulk een twijfel bestaan bij Gods liefde. Gij zult misschien menen: "Ik ben een huichelaar, daarom heeft God mij verlaten." Dat is soms de klacht van twijfelende Christenen, maar gij hebt gene reden tot dat besluit; er was in Christus' gehoorzaamheid gene vlek, en toch was Christus verlaten op het punt van vertroosting. Daarom verlatenheid, wat vertroosting betreft, kan bestaan bij werkelijke genade, ja bij den hoogsten trap van genade; zo was het bij onzen Verlosser.

2) Het brullen is het roepen van den leeuw. Het is hier gebezigd, om de alles te boven gaande smarten van den lijdenden Christus uit te drukken. Men zegt wel eens van een vreselijk gekwetste: "hij brult van pijn." En het is gene overdrevene uitdrukking. Wie ooit het geluid van zulk een lijder gehoord heeft, zal geen juister naam daarvoor kunnen vinden. Het was bij den Heere aan het kruis natuurlijk geen uitwendig, maar een inwendig uitschreeuwen Zijner smart. Opmerkelijk is het echter, dat Christus aan het kruis de klacht Zijner verlating en Zijne verdere woorden uitriep met ene grote stem (Matthew 27:46,Matthew 27:50. Luke 23:46)..

Vers 3

3. Mijn God 1)! ik roep des daags 2), maar Gij antwoordt niet 3), en des nachts, en ik heb gene stilte 4), maar moet voortgaan met roepen, daar ik gene hulp noch rust vind.

1) Staat er Psalms 22:2 in den grondtekst Eli, hier Elohi. Het verschil is, dat onder El te voortaan is de Almachtige God, en onder Eloah, de God, die te vrezen is. Hoewel David in de diepste ellende verkeerde, toch kon Satan het niet gedaan krijgen, dat dit mijn op zijn lippen bestierf, dat het vertrouwen, dat uit dit mijn zich uitsprak, geheel werd vernietigd. Toch nog mijn God, hoewel alles donker voor hem was, en het licht der hope schier geheel was weggescholen achter de wolken van diepe aanvechtingen en bange verlating.

2) Hoe licht vragen wij: Wat deed Christus in de ogenblikken toen geen mens meer sprak, toen alles stil word, toen ieder zweeg, toen Hij zelf ook zweeg, drie uren lang? Wat ging er toch tussen God en Zijne ziel om? Toen riep hij tot God, toen bad Hij, en nu horen wij uit den Psalm wat Hij bad..

3) Welk een troost voor kinderen Gods, wanneer zij bidden en niet ontvangen. Dan worden de zwakken twijfelmoedig, doch zij moeten sterk worden en zich oprichten in den Heere die, alles en ook dit ondervonden heeft; doch Hij bleef in de verborgene verbondsbetrekking, en zij moesten er ook in blijven door Hem. Christus heeft echter ook dien afmattenden en uitputtenden toestand van gene rust te hebben ondervonden. Hij leed dien gehelen nacht en dag zonder ophouden en zonder tussenpoos. De stilte, de kalmte, de rust, die Hem zo eigen waren, ontweken reeds in Gethsman tot zo ver, dat Hij tot Simon zei: "Kunt gij niet een uur met Mij waken!" Er is een lijden zonder angst der ziel, maar Christus leed met groten zielsangst. "Hij was verbaasd en zeer beangst, en Zijne ziele geheel bedroefd tot den dood toe." Bij ons komt dit voort uit de gedachten aan onze zonden. Maar van waar ontstond dit alles bij Jezus? Door Zich in de plaats te stellen voor ons, door overneming van onze schuld. Alleen op deze wijze kan er onrust zijn in ene heilige ziel. Zij kan niet lijden voor haar zelf; zo zij lijdt, lijdt zij noodzakelijk voor anderen..

4) Misschien zou iemand denken, dat het ene grote dwaasheid is, wanneer iemand schreeuwt en roept tot Hem, die Zijne oren stopt en niet schijnt te horen. Geenszins, deze dwaasheid der gelovigen is wijzer dan al de wijsheid van de wereld. Want wij weten wel genoeg, dat, hoewel God in `t eerst niet schijnt te horen, toch de Heere ene toevlucht is in tijden van benauwdheid (Psalms 9:10).

Vers 3

3. Mijn God 1)! ik roep des daags 2), maar Gij antwoordt niet 3), en des nachts, en ik heb gene stilte 4), maar moet voortgaan met roepen, daar ik gene hulp noch rust vind.

1) Staat er Psalms 22:2 in den grondtekst Eli, hier Elohi. Het verschil is, dat onder El te voortaan is de Almachtige God, en onder Eloah, de God, die te vrezen is. Hoewel David in de diepste ellende verkeerde, toch kon Satan het niet gedaan krijgen, dat dit mijn op zijn lippen bestierf, dat het vertrouwen, dat uit dit mijn zich uitsprak, geheel werd vernietigd. Toch nog mijn God, hoewel alles donker voor hem was, en het licht der hope schier geheel was weggescholen achter de wolken van diepe aanvechtingen en bange verlating.

2) Hoe licht vragen wij: Wat deed Christus in de ogenblikken toen geen mens meer sprak, toen alles stil word, toen ieder zweeg, toen Hij zelf ook zweeg, drie uren lang? Wat ging er toch tussen God en Zijne ziel om? Toen riep hij tot God, toen bad Hij, en nu horen wij uit den Psalm wat Hij bad..

3) Welk een troost voor kinderen Gods, wanneer zij bidden en niet ontvangen. Dan worden de zwakken twijfelmoedig, doch zij moeten sterk worden en zich oprichten in den Heere die, alles en ook dit ondervonden heeft; doch Hij bleef in de verborgene verbondsbetrekking, en zij moesten er ook in blijven door Hem. Christus heeft echter ook dien afmattenden en uitputtenden toestand van gene rust te hebben ondervonden. Hij leed dien gehelen nacht en dag zonder ophouden en zonder tussenpoos. De stilte, de kalmte, de rust, die Hem zo eigen waren, ontweken reeds in Gethsman tot zo ver, dat Hij tot Simon zei: "Kunt gij niet een uur met Mij waken!" Er is een lijden zonder angst der ziel, maar Christus leed met groten zielsangst. "Hij was verbaasd en zeer beangst, en Zijne ziele geheel bedroefd tot den dood toe." Bij ons komt dit voort uit de gedachten aan onze zonden. Maar van waar ontstond dit alles bij Jezus? Door Zich in de plaats te stellen voor ons, door overneming van onze schuld. Alleen op deze wijze kan er onrust zijn in ene heilige ziel. Zij kan niet lijden voor haar zelf; zo zij lijdt, lijdt zij noodzakelijk voor anderen..

4) Misschien zou iemand denken, dat het ene grote dwaasheid is, wanneer iemand schreeuwt en roept tot Hem, die Zijne oren stopt en niet schijnt te horen. Geenszins, deze dwaasheid der gelovigen is wijzer dan al de wijsheid van de wereld. Want wij weten wel genoeg, dat, hoewel God in `t eerst niet schijnt te horen, toch de Heere ene toevlucht is in tijden van benauwdheid (Psalms 9:10).

Vers 4

4. Doch Gij zijt heilig 1), volmaakt rein, ook in het opleggen van dit lijden, wonende onder tronende boven de lofzangen Israël's 2); Uw volk heft in Uw huis lofliederen ter Uwer ere aan? en zij komen U toe.

1) Als wij lijden, moeten wij zeggen: "God is heilig!" omdat wij de straf door onze zonden verdiend hebben. Doch hoe kan de heilige Christus dit zeggen, indien Hij het niet zei als Borg der zondaren, als drager der zonden, zonder zelf gezondigd te hebben? Waarlijk! zonder de plaatsbekleding aan te nemen, is alles ene vertoning van genade, maar met haar is het lijden van Christus ene betoning van Gods genade in den weg van Gods heiligheid en recht..

Het schijnt vreemd, dat het hart bij duisternis en zorgen, in deze eigenschap Gods troost zou kunnen vinden. Doch Gods heiligheid is slechts ene andere openbaring van Zijne getrouwheid en genade. In dien opmerkelijken Naam "de Heilige Israël's" worden wij onderwezen, dat Hij, die de heilige God is, ook die God is, die een verbond gemaakt heeft met Zijne uitverkorenen. Het zou voor een Israëliet onmogelijk zijn zich Gods heiligheid te denken zonder aan die Verbonds betrekking te denken. "Zijt heilig, want Ik ben heilig, waren de woorden waarmee Israël herinnerd werd aan zijne betrekking op God (Leviticus 19:1). Wij zien iets van dit gevoel in woorden als Psalms 89:16-Psalms 89:19; Psalms 99:5-Psalms 99:9. Hosea 8:9. Isaiah 41:14; Isaiah 47:4.

Al zijn de beproevingen ook nog zo zwaar, het geloof zal niet luisteren naar enig woord, tegen God gesproken, maar zal altijd God rechtvaardigen.

2) Hoe treffend, onder de zielsbenauwdheden van het vreselijk lijden, het denkbeeld van lofzangen aan te treffen! Doch de lofzangen Israëls zijn onderscheiden van de lofzangen der volken. Zij luiden: : Ik dank u, o God! dat Gij toornig op mij geweest zijt." Ja, God woont onder de lofzangen der verlosten onder de lofzangen, die uitvloeien uit het lijden en sterven van Hem, den Zone Gods. God is in het midden dier juichende schare. Ook de Heere aan het kruis woonde lijdend en stervend onder de lofzangen Israël's zijne laatste kruis woorden waren Psalmwoorden..

De lofzangen waren gedicht, inzonderheid ten behoeve van het heiligdom. Daar woonde en troonde Jehova, en daar werden gezien de vleugelen van de Cherubs, waarboven de Heere in het heiligdom zweefde. Die lofzangen vermelden de grote daden Gods, Zijne heerlijke verlossingen en daar hij wil de grote Lijder nu ook zijn God en Vader bepalen.

Vers 4

4. Doch Gij zijt heilig 1), volmaakt rein, ook in het opleggen van dit lijden, wonende onder tronende boven de lofzangen Israël's 2); Uw volk heft in Uw huis lofliederen ter Uwer ere aan? en zij komen U toe.

1) Als wij lijden, moeten wij zeggen: "God is heilig!" omdat wij de straf door onze zonden verdiend hebben. Doch hoe kan de heilige Christus dit zeggen, indien Hij het niet zei als Borg der zondaren, als drager der zonden, zonder zelf gezondigd te hebben? Waarlijk! zonder de plaatsbekleding aan te nemen, is alles ene vertoning van genade, maar met haar is het lijden van Christus ene betoning van Gods genade in den weg van Gods heiligheid en recht..

Het schijnt vreemd, dat het hart bij duisternis en zorgen, in deze eigenschap Gods troost zou kunnen vinden. Doch Gods heiligheid is slechts ene andere openbaring van Zijne getrouwheid en genade. In dien opmerkelijken Naam "de Heilige Israël's" worden wij onderwezen, dat Hij, die de heilige God is, ook die God is, die een verbond gemaakt heeft met Zijne uitverkorenen. Het zou voor een Israëliet onmogelijk zijn zich Gods heiligheid te denken zonder aan die Verbonds betrekking te denken. "Zijt heilig, want Ik ben heilig, waren de woorden waarmee Israël herinnerd werd aan zijne betrekking op God (Leviticus 19:1). Wij zien iets van dit gevoel in woorden als Psalms 89:16-Psalms 89:19; Psalms 99:5-Psalms 99:9. Hosea 8:9. Isaiah 41:14; Isaiah 47:4.

Al zijn de beproevingen ook nog zo zwaar, het geloof zal niet luisteren naar enig woord, tegen God gesproken, maar zal altijd God rechtvaardigen.

2) Hoe treffend, onder de zielsbenauwdheden van het vreselijk lijden, het denkbeeld van lofzangen aan te treffen! Doch de lofzangen Israëls zijn onderscheiden van de lofzangen der volken. Zij luiden: : Ik dank u, o God! dat Gij toornig op mij geweest zijt." Ja, God woont onder de lofzangen der verlosten onder de lofzangen, die uitvloeien uit het lijden en sterven van Hem, den Zone Gods. God is in het midden dier juichende schare. Ook de Heere aan het kruis woonde lijdend en stervend onder de lofzangen Israël's zijne laatste kruis woorden waren Psalmwoorden..

De lofzangen waren gedicht, inzonderheid ten behoeve van het heiligdom. Daar woonde en troonde Jehova, en daar werden gezien de vleugelen van de Cherubs, waarboven de Heere in het heiligdom zweefde. Die lofzangen vermelden de grote daden Gods, Zijne heerlijke verlossingen en daar hij wil de grote Lijder nu ook zijn God en Vader bepalen.

Vers 5

5. Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen.

Vers 5

5. Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen.

Vers 6

6. Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; a) op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden, gelijk de gehele geschiedenis van hun redding uit Egypte, van hun inleiding in Kanan bewijst.

a) Psalms 25:3; Psalms 81:2. Isaiah 49:23. Romans 9:33.

Gelijk in Psalms 22:2, Psalms 22:3 tot driemaal toe mijn God, wordt in Psalms 22:3, Psalms 22:6 driemaal het woordje vertrouwd herhaald, en naast het vertrouwen wordt de hulpe geplaatst, daar een iegelijk, die den Heere verbeidt, door Hem nooit zal beschaamd gemaakt worden (Psalms 44:2. Isaiah 63:7,Isaiah 63:15-Isaiah 63:17)..

Vers 6

6. Tot U hebben zij geroepen en zijn uitgered; a) op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden, gelijk de gehele geschiedenis van hun redding uit Egypte, van hun inleiding in Kanan bewijst.

a) Psalms 25:3; Psalms 81:2. Isaiah 49:23. Romans 9:33.

Gelijk in Psalms 22:2, Psalms 22:3 tot driemaal toe mijn God, wordt in Psalms 22:3, Psalms 22:6 driemaal het woordje vertrouwd herhaald, en naast het vertrouwen wordt de hulpe geplaatst, daar een iegelijk, die den Heere verbeidt, door Hem nooit zal beschaamd gemaakt worden (Psalms 44:2. Isaiah 63:7,Isaiah 63:15-Isaiah 63:17)..

Vers 7

7. Maar ik, in tegenstelling tot de hulp, die zij op hun beden verkregen, ben in mijnen tegenwoordigen toestand, ondanks al mijn smeken, een worm, geheel weerloos aan het smadelijkste lijden overgegeven, als een worm, dien men met voeten treedt (Isaiah 41:14), en geen man 1), zo misvormd van het lijden, dat ik bijna aan geen mens meer gelijk (Isaiah 52:14; Isaiah 53:2),een smaad van mensen en veracht van het volk, een voorwerp van spot bij enkelen, en van verachting van de zijde van `t algemeen (Isaiah 49:7; Isaiah 50:6), bij Israël en bij de Heidenen beide.

1) Zo zien wij Hem in Gethsman. Eerst biddende, staande, en als met het oog op de heerlijkheid, die Hij zou ingaan, en vroeger in groter heerlijkheid dan die van Mozes, brood uitdelende, kranken genezende, doden opwekkende, en daarna in de grootste zielsontsteltenis op den grond liggende, met het aangezicht ter aarde-neen, in zulk enen toestand troffen wij Christus nog niet aan; zoiets was nog nooit gebeurd..

Vers 7

7. Maar ik, in tegenstelling tot de hulp, die zij op hun beden verkregen, ben in mijnen tegenwoordigen toestand, ondanks al mijn smeken, een worm, geheel weerloos aan het smadelijkste lijden overgegeven, als een worm, dien men met voeten treedt (Isaiah 41:14), en geen man 1), zo misvormd van het lijden, dat ik bijna aan geen mens meer gelijk (Isaiah 52:14; Isaiah 53:2),een smaad van mensen en veracht van het volk, een voorwerp van spot bij enkelen, en van verachting van de zijde van `t algemeen (Isaiah 49:7; Isaiah 50:6), bij Israël en bij de Heidenen beide.

1) Zo zien wij Hem in Gethsman. Eerst biddende, staande, en als met het oog op de heerlijkheid, die Hij zou ingaan, en vroeger in groter heerlijkheid dan die van Mozes, brood uitdelende, kranken genezende, doden opwekkende, en daarna in de grootste zielsontsteltenis op den grond liggende, met het aangezicht ter aarde-neen, in zulk enen toestand troffen wij Christus nog niet aan; zoiets was nog nooit gebeurd..

Vers 8

8. Allen, die Mij zien, a) bespotten Mij; zij steken de lip uit 1); Zij schudden het hoofd, 2) om hun smaad door honende woorden en door verachtelijke gebaren (2 Kings 19:21) uit te drukken, zeggende:

a) Matthew 27:39.

1) Letterlijk: zij maken een spleet met den mond, als teken der ergste bespotting. Want de lippen openen is om de tong te kunnen uitsteken, om den lijder de diepste verachting te doen gevoelen. Daarop volgt, schudden met het hoofd, om daarmee hun bevreemding en ontzetting te kennen geven, dat hij in zulk een diepte van lijden door God is gebracht.

2) Er zijn personen in onze eigene dagen geweest, wier misdaden zulk ene verontwaardiging hebben opgewekt, dat het volk hen waarschijnlijk in stukken zou gescheurd hebben v r en zelfs na hun verhoor, indien het hen in de macht hadden kunnen krijgen. Wanneer die schadelijke personen volgens hun vonnis werden gestraft, was er misschien niet n toeschouwer, die ze wenste te verlossen; maar nooit is er n gevonden, voor wie men zo alle gevoel verloren had, dat men hem in het ogenblik van sterven bespotte. Maar toen Jezus leed, bespotte men Hem, zij staken de lip uit; zij schudden het hoofd.

Vers 8

8. Allen, die Mij zien, a) bespotten Mij; zij steken de lip uit 1); Zij schudden het hoofd, 2) om hun smaad door honende woorden en door verachtelijke gebaren (2 Kings 19:21) uit te drukken, zeggende:

a) Matthew 27:39.

1) Letterlijk: zij maken een spleet met den mond, als teken der ergste bespotting. Want de lippen openen is om de tong te kunnen uitsteken, om den lijder de diepste verachting te doen gevoelen. Daarop volgt, schudden met het hoofd, om daarmee hun bevreemding en ontzetting te kennen geven, dat hij in zulk een diepte van lijden door God is gebracht.

2) Er zijn personen in onze eigene dagen geweest, wier misdaden zulk ene verontwaardiging hebben opgewekt, dat het volk hen waarschijnlijk in stukken zou gescheurd hebben v r en zelfs na hun verhoor, indien het hen in de macht hadden kunnen krijgen. Wanneer die schadelijke personen volgens hun vonnis werden gestraft, was er misschien niet n toeschouwer, die ze wenste te verlossen; maar nooit is er n gevonden, voor wie men zo alle gevoel verloren had, dat men hem in het ogenblik van sterven bespotte. Maar toen Jezus leed, bespotte men Hem, zij staken de lip uit; zij schudden het hoofd.

Vers 9

9. a) Hij heeft het op den HEERE gewenteld gelijk Hij zo dikwijls geroemd heeft Zijn zoon te zijn, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft, gelijk Hij altijd zich inbeeldde (Psalms 18:20).

a) Matthew 27:43.

Zonder het te willen, geven de spotters hier aan den Rechtvaardige getuigenis, en wel onder alle getuigenissen de schoonste, dat Hij zich met de genade van God getroost, zich met Zijn gehele "zijn" op God gewenteld heeft. Juist daarom is het spottende: "Hij helpe uit, Hij redde," hoewel dit naar den toestand der zaak geheel onmogelijk schijnt, onbewust ene voorzegging. God leide het alzo, dat de spotters bij het kruis van Christus (Matthew 27:43) door ene onbewuste herinnering, juist deze woorden gebruikten en alzo openbaarden, dat zij de goddelozen tegenover den Rechtvaardige waren..

Ook het woord "bespotten," "beschimpen," in Psalms 22:8 gebruikt Luke 23:35 in de lijdensgeschiedenis. Vervulling en profetie slaan op elkaar zo volkomen en juist, dat de Evangelische geschiedschrijver gene juistere uitdrukkingen kan vinden, dan die de profetie gebezigd heeft..

Er zijn geen dodelijker schichten, die Satan op onze zielen kan richten, dan wanneer hij ons onze hoop daarmee ontrooft, dat hij met Gods beloften den spot drijft. Niet alleen verklaren zij hier zijne gebeden voor vruchteloos, maar schilderen hem hier ook als een huichelaar, die zich in geveinsdheid op God beroept, van wie hij vreemd is. Doch dat is het geneesmiddel tegen deze hem geslagene wonde, dat hij het toch waagt zijne klacht aan God voor te dragen en zijne gerechtigheid met der daad te betuigen..

Zo spreekt Satan door zijne dienaren tot den Lijder. Satan wil hem doen twijfelen aan het welbehagen Gods in hem. Den troost van zijn kindschap zoekt hij hem te ontroven, en tracht hem schipbreuk te doen lijden op de zandbank van twijfel en ongeloof. Maar ziet, in den diepsten grond der zaak heeft het geen vat op hem. Want met die helse wartaal gaat hij tot zijn Heere en zijn God en toont daarin, dat het geloof hem nooit heeft verlaten, dat de wortel in hem was, en dat zijn geloof niet een zelf gegeven, maar een waarlijk ingeplant geloof was.

Ook hierin is David type van den Christus Gods, die in dit bange Eloi, Eloi het heeft uitgesproken, dat zijn geloof in zijn God hem niet verliet, ook al voelde hij al den last van Gods toorn tegen de zonde. De tweede Adam, de Middelaar bezwijkt niet onder des vijands geweldenarij.

Vers 9

9. a) Hij heeft het op den HEERE gewenteld gelijk Hij zo dikwijls geroemd heeft Zijn zoon te zijn, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft, gelijk Hij altijd zich inbeeldde (Psalms 18:20).

a) Matthew 27:43.

Zonder het te willen, geven de spotters hier aan den Rechtvaardige getuigenis, en wel onder alle getuigenissen de schoonste, dat Hij zich met de genade van God getroost, zich met Zijn gehele "zijn" op God gewenteld heeft. Juist daarom is het spottende: "Hij helpe uit, Hij redde," hoewel dit naar den toestand der zaak geheel onmogelijk schijnt, onbewust ene voorzegging. God leide het alzo, dat de spotters bij het kruis van Christus (Matthew 27:43) door ene onbewuste herinnering, juist deze woorden gebruikten en alzo openbaarden, dat zij de goddelozen tegenover den Rechtvaardige waren..

Ook het woord "bespotten," "beschimpen," in Psalms 22:8 gebruikt Luke 23:35 in de lijdensgeschiedenis. Vervulling en profetie slaan op elkaar zo volkomen en juist, dat de Evangelische geschiedschrijver gene juistere uitdrukkingen kan vinden, dan die de profetie gebezigd heeft..

Er zijn geen dodelijker schichten, die Satan op onze zielen kan richten, dan wanneer hij ons onze hoop daarmee ontrooft, dat hij met Gods beloften den spot drijft. Niet alleen verklaren zij hier zijne gebeden voor vruchteloos, maar schilderen hem hier ook als een huichelaar, die zich in geveinsdheid op God beroept, van wie hij vreemd is. Doch dat is het geneesmiddel tegen deze hem geslagene wonde, dat hij het toch waagt zijne klacht aan God voor te dragen en zijne gerechtigheid met der daad te betuigen..

Zo spreekt Satan door zijne dienaren tot den Lijder. Satan wil hem doen twijfelen aan het welbehagen Gods in hem. Den troost van zijn kindschap zoekt hij hem te ontroven, en tracht hem schipbreuk te doen lijden op de zandbank van twijfel en ongeloof. Maar ziet, in den diepsten grond der zaak heeft het geen vat op hem. Want met die helse wartaal gaat hij tot zijn Heere en zijn God en toont daarin, dat het geloof hem nooit heeft verlaten, dat de wortel in hem was, en dat zijn geloof niet een zelf gegeven, maar een waarlijk ingeplant geloof was.

Ook hierin is David type van den Christus Gods, die in dit bange Eloi, Eloi het heeft uitgesproken, dat zijn geloof in zijn God hem niet verliet, ook al voelde hij al den last van Gods toorn tegen de zonde. De tweede Adam, de Middelaar bezwijkt niet onder des vijands geweldenarij.

Vers 10

10. Doch hoe zij ook spotten, het is toch zo, dat Gij lust in mij hebt, en zeker zult Gij mij uitkomst geven. Gij zijt het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Was Hij een van die jonge kinderen en zuigelingen, uit wier monden Hij zich sterkte gegrondvest heeft? Zo schijnt het, en indien het zo is, welk een grond voor hulp! Vroege godsvrucht schenkt een bijzonderen troost in onze latere droefenissen, want zeker, Hij, die ons beminde, toen wij kinderen waren, is te getrouw, om ons in rijper jaren te verwerpen. Sommigen verklaren den tekst in den zin van: "Geef Mij reden om te vertrouwen door Mij te bewaren," en zeker, er was ene bijzondere Voorzienigheid, die onzen Heere in Zijne kindse dagen bewaarde voor de woede van Herodes, de gevaren der reis en de ellende der armoede..

Vers 10

10. Doch hoe zij ook spotten, het is toch zo, dat Gij lust in mij hebt, en zeker zult Gij mij uitkomst geven. Gij zijt het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Was Hij een van die jonge kinderen en zuigelingen, uit wier monden Hij zich sterkte gegrondvest heeft? Zo schijnt het, en indien het zo is, welk een grond voor hulp! Vroege godsvrucht schenkt een bijzonderen troost in onze latere droefenissen, want zeker, Hij, die ons beminde, toen wij kinderen waren, is te getrouw, om ons in rijper jaren te verwerpen. Sommigen verklaren den tekst in den zin van: "Geef Mij reden om te vertrouwen door Mij te bewaren," en zeker, er was ene bijzondere Voorzienigheid, die onzen Heere in Zijne kindse dagen bewaarde voor de woede van Herodes, de gevaren der reis en de ellende der armoede..

Vers 11

11. Op U, als in Uwen vaderschoot, die gereed was tot mijne opname, ben ik geworpen van de baarmoeder af (Ruth 4:16); van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.

Dit wonder wordt door het gedurig wederkeren iets gewoons; maar wanneer niet de ondankbaarheid onze ogen met blindheid sloeg, zo zou elke geboorte ons met bewondering vervullen en evenzo de onderhouding van elk kind in zijne tedere jeugd, dat aanstonds bij zijn eerste intreden in de wereld op duizenderlei wijzen met den dood bedreigd wordt..

Dat een pasgeboren, nog zuigend kind op God vertrouwt, schijnt ene hyperbool (ene voorstelling met zeer sterke kleuren); de H. Schrift gaat overal daarvan uit, dat er in het pasgeboren, ja zelfs in het nog ongeboren, het zich nog in het moederlijk lichaam bevindend kind, een uit de eerste diepten van den onbewusten toestand ontwakend bewustzijn is. Overigens is opmerkelijk, dat de lijder twee malen zijne moeder noemt, waarbij men zich herinnere, dat in het O. Testament nooit van enen menselijken vader van den Messias, maar altijd van Zijne moeder sprake is" (zelfs wordt in dit vers: "op U ben ik geworpen" de Heere bepaald als de Vader voorgesteld). "Ook zeggen de woorden onmiskenbaar, dat het levensbegin, op de uitwendige omstandigheden gezien, armoedig was..

Vers 11

11. Op U, als in Uwen vaderschoot, die gereed was tot mijne opname, ben ik geworpen van de baarmoeder af (Ruth 4:16); van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.

Dit wonder wordt door het gedurig wederkeren iets gewoons; maar wanneer niet de ondankbaarheid onze ogen met blindheid sloeg, zo zou elke geboorte ons met bewondering vervullen en evenzo de onderhouding van elk kind in zijne tedere jeugd, dat aanstonds bij zijn eerste intreden in de wereld op duizenderlei wijzen met den dood bedreigd wordt..

Dat een pasgeboren, nog zuigend kind op God vertrouwt, schijnt ene hyperbool (ene voorstelling met zeer sterke kleuren); de H. Schrift gaat overal daarvan uit, dat er in het pasgeboren, ja zelfs in het nog ongeboren, het zich nog in het moederlijk lichaam bevindend kind, een uit de eerste diepten van den onbewusten toestand ontwakend bewustzijn is. Overigens is opmerkelijk, dat de lijder twee malen zijne moeder noemt, waarbij men zich herinnere, dat in het O. Testament nooit van enen menselijken vader van den Messias, maar altijd van Zijne moeder sprake is" (zelfs wordt in dit vers: "op U ben ik geworpen" de Heere bepaald als de Vader voorgesteld). "Ook zeggen de woorden onmiskenbaar, dat het levensbegin, op de uitwendige omstandigheden gezien, armoedig was..

Vers 12

12. Zo wees dan, om den wille mijner gemeenschap met U, niet verre van mij, want benauwdheid is nabij, de nood dringt tot spoedige hulp,want er is bij dezen ontzettenden nood geen helper. 1)

1) Om nog een andere reden roept hij hier het mededogen Gods in, wat in zijne hoogste noden geëist werd. Het is nu voor mij niet twijfelachtig, of hij heeft zich voor ogen gesteld, wat overal de Schrift als een ambt aan God toeschrijft, om de ellendigen tegemoet te komen, en dat Hij te meer bereid is, om te helpen, hoe moeilijker onze zaken zijn. Derhalve was de wanhopige toestand als een ladder, welke zijn hart optrok, om het gebed uit te storten. Zo moet nu het gevoel van onze rampen ons onder Gods vleugelen leiden, opdat Hij door de openbaring van Zijne hulp tone, dat Hij over ons heil bezorgd is..

Hij moest de pers alleen treden. Ook de Vader had hem verlaten. Hij moest het werk alleen doen, en hoe zou Hij het alleen kunnen doen, indien Hij niet de Godmens ware geweest. Ook het borgtochtelijke is hier wederom duidelijk. Hij is zonder hulp geweest, opdat degenen, die zonder hulp zijn, bij Hem hulp zouden vinden..

Ook dit is een vooruit doorleven van den Christus, van wat Hij eenmaal zo schrikkelijk bang zou lijden in Gethsman, op Gabbatha en Golgotha. David is hier het instrument, waardoor Hij zelf onder het Oude Verbond van Zijn diepgaand lijden, om der zonden wil, spreekt, ja het als het ware doorleeft.

David draagt hier dan ook als vooruit de littekens van het lijden des Heren.

Vers 12

12. Zo wees dan, om den wille mijner gemeenschap met U, niet verre van mij, want benauwdheid is nabij, de nood dringt tot spoedige hulp,want er is bij dezen ontzettenden nood geen helper. 1)

1) Om nog een andere reden roept hij hier het mededogen Gods in, wat in zijne hoogste noden geëist werd. Het is nu voor mij niet twijfelachtig, of hij heeft zich voor ogen gesteld, wat overal de Schrift als een ambt aan God toeschrijft, om de ellendigen tegemoet te komen, en dat Hij te meer bereid is, om te helpen, hoe moeilijker onze zaken zijn. Derhalve was de wanhopige toestand als een ladder, welke zijn hart optrok, om het gebed uit te storten. Zo moet nu het gevoel van onze rampen ons onder Gods vleugelen leiden, opdat Hij door de openbaring van Zijne hulp tone, dat Hij over ons heil bezorgd is..

Hij moest de pers alleen treden. Ook de Vader had hem verlaten. Hij moest het werk alleen doen, en hoe zou Hij het alleen kunnen doen, indien Hij niet de Godmens ware geweest. Ook het borgtochtelijke is hier wederom duidelijk. Hij is zonder hulp geweest, opdat degenen, die zonder hulp zijn, bij Hem hulp zouden vinden..

Ook dit is een vooruit doorleven van den Christus, van wat Hij eenmaal zo schrikkelijk bang zou lijden in Gethsman, op Gabbatha en Golgotha. David is hier het instrument, waardoor Hij zelf onder het Oude Verbond van Zijn diepgaand lijden, om der zonden wil, spreekt, ja het als het ware doorleeft.

David draagt hier dan ook als vooruit de littekens van het lijden des Heren.

Vers 13

13. Vele varren, stieren, die nog in al de kracht der jeugd zijn (Leviticus 4:3) hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan, welgevoede en bandeloze stieren, gelijk ze in Basan, aan gene zijde van den. Jordaan, op bergen en in bossen, in de wildernis rondzworven (Numbers 21:30 ), hebben mij omringd.

Het is alsof Hij zich zelven hier voorstelt als het Lam, rondom hetwelk het gedierte des velds en het gedierte des wouds, ja der straat en der stad (de honden Psalms 22:17) zich verenigen, om het te vertrappen, te verscheuren, te verslinden. De varren en stieren van Basan, beroemd wegens hun vetheid en sterkte, zijn een gevoeglijk beeld van de Overpriesters, Schriftgeleerden en Farizeeën, die ongetwijfeld welgevoede lieden waren, zoals zulk soort van mensen gewoonlijk zijn. Door Christus woorden en werken ontstoken, verzamelden zij zich in massa, en gedroegen zij zich jegens Hem als wilde dieren..

Vers 13

13. Vele varren, stieren, die nog in al de kracht der jeugd zijn (Leviticus 4:3) hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan, welgevoede en bandeloze stieren, gelijk ze in Basan, aan gene zijde van den. Jordaan, op bergen en in bossen, in de wildernis rondzworven (Numbers 21:30 ), hebben mij omringd.

Het is alsof Hij zich zelven hier voorstelt als het Lam, rondom hetwelk het gedierte des velds en het gedierte des wouds, ja der straat en der stad (de honden Psalms 22:17) zich verenigen, om het te vertrappen, te verscheuren, te verslinden. De varren en stieren van Basan, beroemd wegens hun vetheid en sterkte, zijn een gevoeglijk beeld van de Overpriesters, Schriftgeleerden en Farizeeën, die ongetwijfeld welgevoede lieden waren, zoals zulk soort van mensen gewoonlijk zijn. Door Christus woorden en werken ontstoken, verzamelden zij zich in massa, en gedroegen zij zich jegens Hem als wilde dieren..

Vers 14

14. Zij hebben hunnen mond tegen mij opgesperd, om mij te verslinden, als een verscheurende en brullende leeuw 1), als een leeuw, die wanneer hij zijnen buit ziet en op dien vallen wil, luide brult (Psalms 104:21. Amos 3:4).

1) De vijanden, die zich om Hem samenrotten, zijn gelijk een hoop varren, sterke en woeste stieren van Basan. Als een verscheurende en brullende leeuw sperren zij hun mond tegen Hem op. Het is Satan en zijne trawanten, die op Golgotha rondgaat, om den Heiland te verslinden..

Vers 14

14. Zij hebben hunnen mond tegen mij opgesperd, om mij te verslinden, als een verscheurende en brullende leeuw 1), als een leeuw, die wanneer hij zijnen buit ziet en op dien vallen wil, luide brult (Psalms 104:21. Amos 3:4).

1) De vijanden, die zich om Hem samenrotten, zijn gelijk een hoop varren, sterke en woeste stieren van Basan. Als een verscheurende en brullende leeuw sperren zij hun mond tegen Hem op. Het is Satan en zijne trawanten, die op Golgotha rondgaat, om den Heiland te verslinden..

Vers 15

15. Ik ben inwendig als het ware opgelost, ik ben uitgestort als water, hoewel nog niet gestorven, toch reeds zo goed als dood (2 Samuel 14:14), en al mijne beenderen hebben zich, geheel machteloos en uitgeput, vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is, ten gevolge van mijnen angst, gesmolten in het midden mijns ingewands.

Het gedurig wegvloeien van Zijn bloed uit Zijne wonden, aan handen en voeten, deed Hem zich altijd zwakker en matter gevoelen; door de zwaarte van het lichaam, waarvan de handen en voeten alleen aan het hout geklonken waren, rekten de leden elkaar uit; door de brandende hitte van buiten, en de niet minder brandende hitte in het bloed zelf, smolt Zijn hart, Zijn leven weg, gelijk voor de hitte des vuurs..

Vers 15

15. Ik ben inwendig als het ware opgelost, ik ben uitgestort als water, hoewel nog niet gestorven, toch reeds zo goed als dood (2 Samuel 14:14), en al mijne beenderen hebben zich, geheel machteloos en uitgeput, vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is, ten gevolge van mijnen angst, gesmolten in het midden mijns ingewands.

Het gedurig wegvloeien van Zijn bloed uit Zijne wonden, aan handen en voeten, deed Hem zich altijd zwakker en matter gevoelen; door de zwaarte van het lichaam, waarvan de handen en voeten alleen aan het hout geklonken waren, rekten de leden elkaar uit; door de brandende hitte van buiten, en de niet minder brandende hitte in het bloed zelf, smolt Zijn hart, Zijn leven weg, gelijk voor de hitte des vuurs..

Vers 16

16. Mijne kracht is verdroogd als een potscherf, uit welke de lucht, aan welke men dien heeft blootgesteld, alle vochtigheid uitgezogen heeft, en mijne tong kleeft aan mijn gehemelte, zodat ik nauwelijks een woord kan spreken (Job 29:10); en Gij legt, om in weinige woorden te zeggen, hoever het met mij gekomen is, mij in het stof des doods, zodat de dood, dien ik nu voor ogen zie, wanneer hij komt, weinig meer te doen hoeft-ik ben reeds meer dood dan levend. Vraagt gij, waar is de Nieuw-Testamentische tekst van dit Oud-Testamentische woord? Het is des Heren uitroep op het kruis: Mij dorst! Het laatste, dat Christus noemt, is die brandende dorst, waarvan wij Westerlingen ons geen denkbeeld kunnen maken, maar die alleen te kennen is in het Oosten, in de onmetelijke zandwoestijnen. De Heere ondervond dien dorst aan het kruis, onder ene brandende zon, bij aanhoudend bloedverlies uit een doorwond, maar overigens gezond lichaam. Voorts moeten wij hier, gelijk overal, op het borgtochtelijke van `s Heren lijden zien, want dat is de enige sleutel van al Zijn lijden en van geheel Zijn lijden. Hij moest dorsten, opdat wij den eeuwigen dorst der hel niet zouden lijden, maar integendeel zouden dorsten naar God, gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen. De dorst en de dood volgen ook in het Evangelie onmiddellijk op elkaar..

Vers 16

16. Mijne kracht is verdroogd als een potscherf, uit welke de lucht, aan welke men dien heeft blootgesteld, alle vochtigheid uitgezogen heeft, en mijne tong kleeft aan mijn gehemelte, zodat ik nauwelijks een woord kan spreken (Job 29:10); en Gij legt, om in weinige woorden te zeggen, hoever het met mij gekomen is, mij in het stof des doods, zodat de dood, dien ik nu voor ogen zie, wanneer hij komt, weinig meer te doen hoeft-ik ben reeds meer dood dan levend. Vraagt gij, waar is de Nieuw-Testamentische tekst van dit Oud-Testamentische woord? Het is des Heren uitroep op het kruis: Mij dorst! Het laatste, dat Christus noemt, is die brandende dorst, waarvan wij Westerlingen ons geen denkbeeld kunnen maken, maar die alleen te kennen is in het Oosten, in de onmetelijke zandwoestijnen. De Heere ondervond dien dorst aan het kruis, onder ene brandende zon, bij aanhoudend bloedverlies uit een doorwond, maar overigens gezond lichaam. Voorts moeten wij hier, gelijk overal, op het borgtochtelijke van `s Heren lijden zien, want dat is de enige sleutel van al Zijn lijden en van geheel Zijn lijden. Hij moest dorsten, opdat wij den eeuwigen dorst der hel niet zouden lijden, maar integendeel zouden dorsten naar God, gelijk het hert schreeuwt naar de waterstromen. De dorst en de dood volgen ook in het Evangelie onmiddellijk op elkaar..

Vers 17

17. Want honden, vijanden, die in onbeschaamdheid en vervolgingswoede aan honden gelijken (Luke 16:21 ), hebben mij omsingeld, ene vergadering der boosdoeners heeft mij omgeven; a) zij hebben mijne handen en mijne voeten doorgraven 1).

a) Matthew 27:35. Mark 15:24. Luke 23:33. John 19:23,John 19:37; John 20:25.

1) Dit wijst duidelijk op het nagelen aan het kruis, en de vervulling in Christus is des te verrassender, omdat steniging de straf was, door Mozes' wet tegen godslastering vastgesteld..

Het doorgraven is geheel iets anders dan het doorsteken; het is het doorwroeten tussen de beenderen en het vlees zonder de beenderen te breken. De enige dood, waarbij het doorboren der handen en voeten plaats had, was de kruisiging, waarmee het lichaam aan het kruis werd gehecht, door middel van spijkers of nagels, die door het vlees der handen en voeten werden gedreven. En dit werd gezegd duizend jaren v r de vervulling, toen deze straf nog geheel onbekend was, toen de Romeinen, door welk wreed volk deze wrede straf voor de slaven het eerst is uitgevonden, nog niet als volk bestonden..

Houd op, mijn lezer! en zie de wonden van uw Redder!.

Hiermede is door den Geest der Profetie duidelijk het kruislijden van Emmanuel voorspeld. En ook hier komt het zo duidelijk uit, dat David instrument is, waardoor de Christus zelf onder den Ouden dag spreekt. Want kruisigen was bij de Joden onbekend en is later als straf ingevoerd.

Want wij weten het wel, dat men ook vertalen kan, als een leeuw, wat grammatisch er op door kan. maar wij houden ons aan de vertaling van, doorboren, die evenzeer met alle recht te verdedigen is.

Vers 17

17. Want honden, vijanden, die in onbeschaamdheid en vervolgingswoede aan honden gelijken (Luke 16:21 ), hebben mij omsingeld, ene vergadering der boosdoeners heeft mij omgeven; a) zij hebben mijne handen en mijne voeten doorgraven 1).

a) Matthew 27:35. Mark 15:24. Luke 23:33. John 19:23,John 19:37; John 20:25.

1) Dit wijst duidelijk op het nagelen aan het kruis, en de vervulling in Christus is des te verrassender, omdat steniging de straf was, door Mozes' wet tegen godslastering vastgesteld..

Het doorgraven is geheel iets anders dan het doorsteken; het is het doorwroeten tussen de beenderen en het vlees zonder de beenderen te breken. De enige dood, waarbij het doorboren der handen en voeten plaats had, was de kruisiging, waarmee het lichaam aan het kruis werd gehecht, door middel van spijkers of nagels, die door het vlees der handen en voeten werden gedreven. En dit werd gezegd duizend jaren v r de vervulling, toen deze straf nog geheel onbekend was, toen de Romeinen, door welk wreed volk deze wrede straf voor de slaven het eerst is uitgevonden, nog niet als volk bestonden..

Houd op, mijn lezer! en zie de wonden van uw Redder!.

Hiermede is door den Geest der Profetie duidelijk het kruislijden van Emmanuel voorspeld. En ook hier komt het zo duidelijk uit, dat David instrument is, waardoor de Christus zelf onder den Ouden dag spreekt. Want kruisigen was bij de Joden onbekend en is later als straf ingevoerd.

Want wij weten het wel, dat men ook vertalen kan, als een leeuw, wat grammatisch er op door kan. maar wij houden ons aan de vertaling van, doorboren, die evenzeer met alle recht te verdedigen is.

Vers 18

18. Al mijne beenderen zou ik kunnen tellen aan het naakte, met geweld uitgerekte lichaam; zij schouwen het aan, terwijl het zo uitgerekte en misvormde gebeente ieders opmerkzaamheid trekt; zij zien op mij, in plaats dat het menselijk gevoel hen dwingt den blik van dit schouwspel af te wenden. Waar is ene straf, waarbij ene uitrekking des lichaams voorkomt, waar hij het vlees zich terugtrekt en de beenderen naar buiten uitsteken? Op het kruis werd de lijder tot een schouwspel gemaakt. Dit was ene grote vermeerdering van het lijden, want niemand, ook de ruwste mens, wil tot een schouwspel zijn van ene menigte volks, dat hem aangaapt of aangrijnst. Christus werd op het kruis tegelijk aangestaard door aanbiddende engelen en godlasterende mensen.

O hoe verschillend is dit zien van dat, hetwelk den ontwaakten zondaar naar Calvarie richt, wanneer hij het oog opent voor Hem, die streed en bloedde en stierf voor de schuld; en welk ene dankbaarheid moet de ziele gevoelen dergenen, die zich verloren gevoelen, wanneer zij van het vloekhout horen: "Ziet op Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer."

Vers 18

18. Al mijne beenderen zou ik kunnen tellen aan het naakte, met geweld uitgerekte lichaam; zij schouwen het aan, terwijl het zo uitgerekte en misvormde gebeente ieders opmerkzaamheid trekt; zij zien op mij, in plaats dat het menselijk gevoel hen dwingt den blik van dit schouwspel af te wenden. Waar is ene straf, waarbij ene uitrekking des lichaams voorkomt, waar hij het vlees zich terugtrekt en de beenderen naar buiten uitsteken? Op het kruis werd de lijder tot een schouwspel gemaakt. Dit was ene grote vermeerdering van het lijden, want niemand, ook de ruwste mens, wil tot een schouwspel zijn van ene menigte volks, dat hem aangaapt of aangrijnst. Christus werd op het kruis tegelijk aangestaard door aanbiddende engelen en godlasterende mensen.

O hoe verschillend is dit zien van dat, hetwelk den ontwaakten zondaar naar Calvarie richt, wanneer hij het oog opent voor Hem, die streed en bloedde en stierf voor de schuld; en welk ene dankbaarheid moet de ziele gevoelen dergenen, die zich verloren gevoelen, wanneer zij van het vloekhout horen: "Ziet op Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer."

Vers 19

19. a) Zij delen mijne klederen onder zich, ten teken dat het met mij gedaan is, en werpen het lot over mijn gewaad, het hoofdkledingstuk, den rok.

a) Matthew 27:35. Luke 23:34. John 19:24.

Bij gene andere straf dan die der kruisiging werd de lijder geheel ontkleed. De klederverdeling onderstelt insgelijks een geheel anderen toestand van zaken, dan waarin David leefde; want de wet bestaat nog en is van veel lateren tijd, waarbij de krijgsknechten gerechtigd werden tot de erfenis van de klederen der kruiselingen; want de Romeinen hadden geen beul of scherprechter, maar de krijgsknechten voerden het vonnis uit, en ontvingen daarvoor de klederen der kruiselingen tot beloning. -Het werpen van het lot over het gewaad was ene toevallige bijzonderheid, die nooit of hoogst zeldzaam kon voorkomen, maar die bij de verdeling van `s Heren klederen plaats had. Het onderste kledingstuk (de tunica, de lijfrok, het hemd bij ons) was uit een stuk geweven. Door het in stukken te scheuren, zou niemand er iets aan gehad hebben. De soldaten, die gewoonlijk veel van dobbelen houden, en, zo als blijkt, de dobbelstenen in den zak, of althans dicht bij de hand hadden, werpen over dat kledingstuk het lot, om te beslissen wie het hebben zou. Wie zou zo vele eeuwen te voren gezegd hebben, dat de vervulling van zodanig ene profetie mogelijk was? En toch is zij vervuld. En hoe? Door een wonder? Neen! op de allernatuurlijkste wijze. En gaat het ons niet dikwijls evenzo? Dikwijls denken wij: hoe zal dit en hoe zal dat terecht komen, of hoe zullen wij daar door komen? en ziet, God effent voor ons den weg op ene onmerkbare wijze. De bergen vallen in en worden tot dalen, zodra wij er voor komen, doch ook eerder niet..

Ik houd het daarvoor, dat de krijgsknechten niet uit win- of hebzucht de klederen onder elkaar hebben gedeeld, maar dat zij daarmee hebben willen schertsen, spotten en een drinkgelag aanrichten, ten bewijze, dat het met dezen Christus nu geheel uit was, als met enen, die nu verslagen, verloren en verdelgd, en voor eeuwig vergeten was. Opdat wij des te zekerder zouden zijn, dat in dezen Psalm Christus ons door den Geest der profetie geschilderd wordt, wilde de Hemelse Vader een zichtbaar teken aan Zijnen Zoon laten geschieden. Zo ook wanneer Mattheus verhaalt van de kreupelen, lammen en blinden, die door Christus werden genezen, en daarin ziet ene vervulling der profetie van Jesaja, dat Hij onze krankheden heeft genezen (Isaiah 53:4. Matthew 8:17), terwijl toch de profeet daar Christus. als den geneesmeester onzer ziele voorstelt. Maar dewijl wij traag en moeilijker tot het geloof te brengen zijn, zo is het geen wonder, dat ons, om onzer stompheid wil, ere handtastelijke vervulling gegeven is, sterk genoeg, om ons uit onzen slaap op te wekken..

Reeds eeuwen lang, eer het er aan toekwam, heeft Jezus den smaad in al zijn bitterheid vooruit geproefd, die met het afnemen van de klederen van zijn lichaam Hem, den Heere der heerlijkheid, overkomen zou.

Zijne klederen zich met geweld door anderen te zien uittrekken, de klederen publiek op straat te worden uitgetrokken; niet alleen uw bovenkleed, maar al uwe klederen, tot eindelijk het naakte lijf te voorschijn komt en ieder woest oog zich aan het verborgenste van uw teder leven vergapen kan, o, het is in alle eeuwen de smaad van vervloekte misdadigers geweest, maar nooit een boosdoener heeft zo ontzettend als de heilige Jezus onder dien smaad van het naakt tentoongesteld worden, geleden.

Dat klagen: Zij delen mijne klederen, was reeds in den Psalm de bitterste angstkreet van het hart, als smeekte de Emmanuel, dat het toch tot dit uiterste niet mocht komen..

Vers 19

19. a) Zij delen mijne klederen onder zich, ten teken dat het met mij gedaan is, en werpen het lot over mijn gewaad, het hoofdkledingstuk, den rok.

a) Matthew 27:35. Luke 23:34. John 19:24.

Bij gene andere straf dan die der kruisiging werd de lijder geheel ontkleed. De klederverdeling onderstelt insgelijks een geheel anderen toestand van zaken, dan waarin David leefde; want de wet bestaat nog en is van veel lateren tijd, waarbij de krijgsknechten gerechtigd werden tot de erfenis van de klederen der kruiselingen; want de Romeinen hadden geen beul of scherprechter, maar de krijgsknechten voerden het vonnis uit, en ontvingen daarvoor de klederen der kruiselingen tot beloning. -Het werpen van het lot over het gewaad was ene toevallige bijzonderheid, die nooit of hoogst zeldzaam kon voorkomen, maar die bij de verdeling van `s Heren klederen plaats had. Het onderste kledingstuk (de tunica, de lijfrok, het hemd bij ons) was uit een stuk geweven. Door het in stukken te scheuren, zou niemand er iets aan gehad hebben. De soldaten, die gewoonlijk veel van dobbelen houden, en, zo als blijkt, de dobbelstenen in den zak, of althans dicht bij de hand hadden, werpen over dat kledingstuk het lot, om te beslissen wie het hebben zou. Wie zou zo vele eeuwen te voren gezegd hebben, dat de vervulling van zodanig ene profetie mogelijk was? En toch is zij vervuld. En hoe? Door een wonder? Neen! op de allernatuurlijkste wijze. En gaat het ons niet dikwijls evenzo? Dikwijls denken wij: hoe zal dit en hoe zal dat terecht komen, of hoe zullen wij daar door komen? en ziet, God effent voor ons den weg op ene onmerkbare wijze. De bergen vallen in en worden tot dalen, zodra wij er voor komen, doch ook eerder niet..

Ik houd het daarvoor, dat de krijgsknechten niet uit win- of hebzucht de klederen onder elkaar hebben gedeeld, maar dat zij daarmee hebben willen schertsen, spotten en een drinkgelag aanrichten, ten bewijze, dat het met dezen Christus nu geheel uit was, als met enen, die nu verslagen, verloren en verdelgd, en voor eeuwig vergeten was. Opdat wij des te zekerder zouden zijn, dat in dezen Psalm Christus ons door den Geest der profetie geschilderd wordt, wilde de Hemelse Vader een zichtbaar teken aan Zijnen Zoon laten geschieden. Zo ook wanneer Mattheus verhaalt van de kreupelen, lammen en blinden, die door Christus werden genezen, en daarin ziet ene vervulling der profetie van Jesaja, dat Hij onze krankheden heeft genezen (Isaiah 53:4. Matthew 8:17), terwijl toch de profeet daar Christus. als den geneesmeester onzer ziele voorstelt. Maar dewijl wij traag en moeilijker tot het geloof te brengen zijn, zo is het geen wonder, dat ons, om onzer stompheid wil, ere handtastelijke vervulling gegeven is, sterk genoeg, om ons uit onzen slaap op te wekken..

Reeds eeuwen lang, eer het er aan toekwam, heeft Jezus den smaad in al zijn bitterheid vooruit geproefd, die met het afnemen van de klederen van zijn lichaam Hem, den Heere der heerlijkheid, overkomen zou.

Zijne klederen zich met geweld door anderen te zien uittrekken, de klederen publiek op straat te worden uitgetrokken; niet alleen uw bovenkleed, maar al uwe klederen, tot eindelijk het naakte lijf te voorschijn komt en ieder woest oog zich aan het verborgenste van uw teder leven vergapen kan, o, het is in alle eeuwen de smaad van vervloekte misdadigers geweest, maar nooit een boosdoener heeft zo ontzettend als de heilige Jezus onder dien smaad van het naakt tentoongesteld worden, geleden.

Dat klagen: Zij delen mijne klederen, was reeds in den Psalm de bitterste angstkreet van het hart, als smeekte de Emmanuel, dat het toch tot dit uiterste niet mocht komen..

Vers 20

20. Maar Gij HEERE! wees niet verre; mijne Sterkte, mijn God, die, gelijk Uw naam reeds zegt, de Sterke, de Almachtige zijt! haast U tot mijne hulp (Psalms 38:23; Psalms 40:14).

Christus was niet lijdelijk in Zijn lijden. Hij bad met sterke roeping en tranen tot Hem, die Hem uit den dood kon verlossen, en werd verhoord uit de vreze..

Vers 20

20. Maar Gij HEERE! wees niet verre; mijne Sterkte, mijn God, die, gelijk Uw naam reeds zegt, de Sterke, de Almachtige zijt! haast U tot mijne hulp (Psalms 38:23; Psalms 40:14).

Christus was niet lijdelijk in Zijn lijden. Hij bad met sterke roeping en tranen tot Hem, die Hem uit den dood kon verlossen, en werd verhoord uit de vreze..

Vers 21

21. Red mijne ziel van het zwaard, dat over mij opgeheven is (2 Samuel 12:10. Job 19:29. Zechariah 13:7. Mark 14:27), mijne eenzame, verlatene ziel van het geweld des honds, van de boosaardige mensen (Psalms 22:17).

Hij wil zeggen, dat zijne ziel alleen is en van ieder verlaten, dat er niemand is, die hem zoekt of hem troost (vgl. 142:5).

Anderen vertalen: mijne enige, en verstaan daaronder de ene ziel, buiten welke de mens gene tweede heeft, het ene leven, buiten hetwelk de mens geen tweede te verliezen heeft..

Onder mijne eenzame hebben wij de ziele des Middelaars te verstaan. Zijn ziele is de gans verlatene van binnen.

Dit wil nog meer zeggen, dan dat Hij de eenzame was. In die bange worsteling, om het heil van Zijne kinderen, is Hij van Zijn God verlaten en weet Zijne ziele het, dat zij eenzaam, zonder ergens een woord van medelijden, van deelneming te horen, besprongen door de helse machten, lijden moet. Al de diepte van het lijden spreekt zich hier dan ook uit. Hier wordt het enigszins gevoeld, wat het betekent voor Hem, de pers alleen te moeten treden.

Het Evangelie der verzoening verkondigt het ons, dat hij gered is. Calvijn tekent dan ook zo schoon aan: "Hij is op heerlijker wijze gered, dan wanneer Hij uit het gevaar was bevrijd, zo veel groter namelijk als het is van den dood weer op te staan, als van een ziekte genezen te worden."

Vers 21

21. Red mijne ziel van het zwaard, dat over mij opgeheven is (2 Samuel 12:10. Job 19:29. Zechariah 13:7. Mark 14:27), mijne eenzame, verlatene ziel van het geweld des honds, van de boosaardige mensen (Psalms 22:17).

Hij wil zeggen, dat zijne ziel alleen is en van ieder verlaten, dat er niemand is, die hem zoekt of hem troost (vgl. 142:5).

Anderen vertalen: mijne enige, en verstaan daaronder de ene ziel, buiten welke de mens gene tweede heeft, het ene leven, buiten hetwelk de mens geen tweede te verliezen heeft..

Onder mijne eenzame hebben wij de ziele des Middelaars te verstaan. Zijn ziele is de gans verlatene van binnen.

Dit wil nog meer zeggen, dan dat Hij de eenzame was. In die bange worsteling, om het heil van Zijne kinderen, is Hij van Zijn God verlaten en weet Zijne ziele het, dat zij eenzaam, zonder ergens een woord van medelijden, van deelneming te horen, besprongen door de helse machten, lijden moet. Al de diepte van het lijden spreekt zich hier dan ook uit. Hier wordt het enigszins gevoeld, wat het betekent voor Hem, de pers alleen te moeten treden.

Het Evangelie der verzoening verkondigt het ons, dat hij gered is. Calvijn tekent dan ook zo schoon aan: "Hij is op heerlijker wijze gered, dan wanneer Hij uit het gevaar was bevrijd, zo veel groter namelijk als het is van den dood weer op te staan, als van een ziekte genezen te worden."

Vers 22

22. Verlos mij uit des leeuwen muil (Psalms 22:4); en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen (vgl. Deuteronomy 33:17. Job 39:9 ).

Wanneer iemand vraagt, hoe dit op Christus past, dien toch de Vader niet van den dood redde, zo antwoord ik: Hij is op heerlijker wijze gered, dan wanneer Hij uit het gevaar ware bevrijd, zoveel groter namelijk als het is van den dood weer op te staan, dan van ene ziekte genezen te worden. Daarom verhinderde de dood niet, dat de opstanding betuigde, dat Christus gered geworden is..

Dit schijnt te doelen op den satan, dien ouden vijand, die de verzenen van het zaad der vrouw vermorzelde, op den vorst van deze wereld. (John 14:30)..

De bede om verlossing, die wij hier hebben, kan in den mond van den Messias gene andere betekenis hebben dan: red Mij door een spoedigen dood uit dit angstig en smadelijk lijden..

23.

II. Psalms 22:22-Psalms 22:32. Op eens verheft zich het lied uit de ontzaglijke diepte, waaruit het geroep om hulp geklonken heeft, tot ene wonderbare hoogte. De Lijder, bewust van de grote betekenis van zijn lijden voor het rijk der genade, wil het daarin Hem wedervaren heil, door het woord der verkondiging, tot aan algemeen goed voor alle mensen in de gehele wereld maken. Vooreerst zijn het die, welke Hij Zijne broeders noemt, die van het volk Israëls, aan welke Hij zijne boodschap van heil en de deelneming aan Zijn offermaal toegedacht heeft (Psalms 22:23-Psalms 22:27); maar de boodschap moet ook tot alle volken der aarde, tot de heidenen, die van God niets weten, doordringen; rijken en armen, gelukkigen en ellendigen moeten gelijkelijk aan den maaltijd verzadigd worden; het Godsrijk moet de gehele wereld omvatten, en zelfs het laatste nageslacht moet de tijding ontvangen, dat Hij het gedaan heeft, dat de Heere Zijn raadsbesluit ter redding heeft volvoerd; het moet in dat geloof zalig worden. In dit tweede gedeelte verliest de Psalm ten laatste geheel en al zijn typisch karakter, en wordt van het eerste tot het laatste woord een profetie.

Vers 22

22. Verlos mij uit des leeuwen muil (Psalms 22:4); en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen (vgl. Deuteronomy 33:17. Job 39:9 ).

Wanneer iemand vraagt, hoe dit op Christus past, dien toch de Vader niet van den dood redde, zo antwoord ik: Hij is op heerlijker wijze gered, dan wanneer Hij uit het gevaar ware bevrijd, zoveel groter namelijk als het is van den dood weer op te staan, dan van ene ziekte genezen te worden. Daarom verhinderde de dood niet, dat de opstanding betuigde, dat Christus gered geworden is..

Dit schijnt te doelen op den satan, dien ouden vijand, die de verzenen van het zaad der vrouw vermorzelde, op den vorst van deze wereld. (John 14:30)..

De bede om verlossing, die wij hier hebben, kan in den mond van den Messias gene andere betekenis hebben dan: red Mij door een spoedigen dood uit dit angstig en smadelijk lijden..

23.

II. Psalms 22:22-Psalms 22:32. Op eens verheft zich het lied uit de ontzaglijke diepte, waaruit het geroep om hulp geklonken heeft, tot ene wonderbare hoogte. De Lijder, bewust van de grote betekenis van zijn lijden voor het rijk der genade, wil het daarin Hem wedervaren heil, door het woord der verkondiging, tot aan algemeen goed voor alle mensen in de gehele wereld maken. Vooreerst zijn het die, welke Hij Zijne broeders noemt, die van het volk Israëls, aan welke Hij zijne boodschap van heil en de deelneming aan Zijn offermaal toegedacht heeft (Psalms 22:23-Psalms 22:27); maar de boodschap moet ook tot alle volken der aarde, tot de heidenen, die van God niets weten, doordringen; rijken en armen, gelukkigen en ellendigen moeten gelijkelijk aan den maaltijd verzadigd worden; het Godsrijk moet de gehele wereld omvatten, en zelfs het laatste nageslacht moet de tijding ontvangen, dat Hij het gedaan heeft, dat de Heere Zijn raadsbesluit ter redding heeft volvoerd; het moet in dat geloof zalig worden. In dit tweede gedeelte verliest de Psalm ten laatste geheel en al zijn typisch karakter, en wordt van het eerste tot het laatste woord een profetie.

Vers 23

23. Wanneer Gij, o Heere, mijn God mij gered hebt, zo a) zal ik Uwen naam mijnen broederen, mijnen volksgenoten, die aan mij verbonden zijn door banden van natuur en geest, vertellen; in het midden der gemeentevan Israël (Leviticus 16:17. Deuteronomy 31:30)zal ik U prijzen.

a) Hebrews 2:12.

David vermeldende, dat wanneer hij bevrijd zou zijn, hij niet ondankbaar zou wezen, bevestigt, wat ik vroeger heb gezegd, dat hij nooit door enige beproeving zo terneer geworpen is geweest, of hij vatte weer moed, dat hij nog eens zou opstaan. Want hoe zou hij zich tot het brengen van offeranden verbinden, indien het niet was vanwege het vertrouwen, dat hij koesterde. Want om zo te zeggen deze Psalm is wel gedicht, nadat David reeds door de daad had verricht, wat hij wenste, maar niet te twijfelen is er aan, of de overdenkingen, die hij in dien tijd heeft gehad, heeft hij naderhand in het gedicht weergegeven..

De Naam Gods is de samenvatting van Zijne Volmaaktheden. En de Gemeente zijn de gelovigen, zowel uit Israël als uit de heidenwereld. Eigenaardig, dat de Heere Zijne discipelen, na Zijne opstanding, Zijne broeders noemt. Tot hen komt door dezen Psalm ene opwekking, om des Heeren naam te loven en te verheerlijken.

Vers 23

23. Wanneer Gij, o Heere, mijn God mij gered hebt, zo a) zal ik Uwen naam mijnen broederen, mijnen volksgenoten, die aan mij verbonden zijn door banden van natuur en geest, vertellen; in het midden der gemeentevan Israël (Leviticus 16:17. Deuteronomy 31:30)zal ik U prijzen.

a) Hebrews 2:12.

David vermeldende, dat wanneer hij bevrijd zou zijn, hij niet ondankbaar zou wezen, bevestigt, wat ik vroeger heb gezegd, dat hij nooit door enige beproeving zo terneer geworpen is geweest, of hij vatte weer moed, dat hij nog eens zou opstaan. Want hoe zou hij zich tot het brengen van offeranden verbinden, indien het niet was vanwege het vertrouwen, dat hij koesterde. Want om zo te zeggen deze Psalm is wel gedicht, nadat David reeds door de daad had verricht, wat hij wenste, maar niet te twijfelen is er aan, of de overdenkingen, die hij in dien tijd heeft gehad, heeft hij naderhand in het gedicht weergegeven..

De Naam Gods is de samenvatting van Zijne Volmaaktheden. En de Gemeente zijn de gelovigen, zowel uit Israël als uit de heidenwereld. Eigenaardig, dat de Heere Zijne discipelen, na Zijne opstanding, Zijne broeders noemt. Tot hen komt door dezen Psalm ene opwekking, om des Heeren naam te loven en te verheerlijken.

Vers 24

24. En wel zal dit de verkondiging zijn die ik aan hen doe: Gij, die den HEERE vreest, prijst Hem; al gij zaad van Jakob, vereert Hem, van wege de nu gegevene, nieuwe en veel heerlijker openbaring, en ontziet u voor Hem, eerbiedigt Hem, die nu in de hoogste mate Zijne genade en waarheid heeft bekend gemaakt, al gij zaad van Israël.

Dat niet een iegelijk, die naar den vlese uit Israël is, daarom een Israëliet is in waarheid, blijkt uit de verklaring: "Gij die den Heere vreest!" Het is alsof alle werkers der ongerechtigheid hier in gene aanmerking kwamen, en de gemeente van Israël beschouwd werd als slechts bestaande uit godvrezenden, die opgewekt worden den Heere te prijzen, en Hem van wege Zijne heilige Majesteit te vereren en te ontzien..

Alle onze lof moet zich bepalen in het werk der verlossing. Want wij hebben grote reden om God te danken, dat God Zijn Zoon in de zwaarwichtige ordinering gesterkt heeft, hoewel Jezus zelf somwijlen vreesde van Hem verlaten te zijn. Want Hij heeft het lijden des Verlossers genadiglijk aangenomen, als een volkomene voldoening voor de zonden, en als een waardeerbare grond, om er de belofte van het eeuwige leven van alle de gelovigen op vast te zetten. Schoon dit voor ons, arme zondaars, alleen werd aangeboden, verachtte noch versmaadde Hij die aanbieding niet, naardien Zijn Zoon Hem alles waard was en is. Dit is en blijft dan voor ons ene stoffe, zowel van dankzegging als van blijdschap..

Vers 24

24. En wel zal dit de verkondiging zijn die ik aan hen doe: Gij, die den HEERE vreest, prijst Hem; al gij zaad van Jakob, vereert Hem, van wege de nu gegevene, nieuwe en veel heerlijker openbaring, en ontziet u voor Hem, eerbiedigt Hem, die nu in de hoogste mate Zijne genade en waarheid heeft bekend gemaakt, al gij zaad van Israël.

Dat niet een iegelijk, die naar den vlese uit Israël is, daarom een Israëliet is in waarheid, blijkt uit de verklaring: "Gij die den Heere vreest!" Het is alsof alle werkers der ongerechtigheid hier in gene aanmerking kwamen, en de gemeente van Israël beschouwd werd als slechts bestaande uit godvrezenden, die opgewekt worden den Heere te prijzen, en Hem van wege Zijne heilige Majesteit te vereren en te ontzien..

Alle onze lof moet zich bepalen in het werk der verlossing. Want wij hebben grote reden om God te danken, dat God Zijn Zoon in de zwaarwichtige ordinering gesterkt heeft, hoewel Jezus zelf somwijlen vreesde van Hem verlaten te zijn. Want Hij heeft het lijden des Verlossers genadiglijk aangenomen, als een volkomene voldoening voor de zonden, en als een waardeerbare grond, om er de belofte van het eeuwige leven van alle de gelovigen op vast te zetten. Schoon dit voor ons, arme zondaars, alleen werd aangeboden, verachtte noch versmaadde Hij die aanbieding niet, naardien Zijn Zoon Hem alles waard was en is. Dit is en blijft dan voor ons ene stoffe, zowel van dankzegging als van blijdschap..

Vers 25

25. Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, van hem die in Psalms 22:2-Psalms 22:22 uit het diepste lijden klaagden en tot Hem riep, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen, dat Hij hem zou hebben willen doen blijven in zijne verlatenheid (Psalms 22:2), maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep, zodat Hij hem, die te voren de meest verachte was (Psalms 22:7), daarna des te vriendelijker heeft aangezien, en aan hem gedaan heeft naar zijne bede (Psalms 22:21 en 22).

Wat verachtelijk en verfoeielijk was bij de mensen, en ook werkelijk door hen veracht en verfoeid werd, het kruislijden van Christus-werd door God als de hoogste gehoorzaamheid aangenomen en met de uitnemendste gebedsverhoring bekroond, met de opstanding uit de doden. Welk ene tegenstelling! Eerst verhoorde God niet; nu heeft Hij verhoord. Zo is het ook bij ons. Er zijn ogenblikken, dat men niet verhoord wordt, en naderhand blijkt, dat men verhoord is. Doch merkt op: de Verlosser is zelf een verloste. Hij is een Verlosser geworden, niet in zijn alvermogen, maar in Zijne zwakheid en onmacht. Hij hief niet met ene almachtige hand de zondaren op uit de diepte, maar Hij daalde tot hen af, en plaatste zich naast hen, in hunnen toestand, waaruit Hij zelf eerst verlost moest worden, eer Hij anderen verlossen kon.. In dit vers wordt de grond der lofverheffing aangegeven. Want Hij is een geredde, die door God is aangenomen. Ja, hoewel Hij geslagen, veracht en geplaagd is geweest, toch heeft God hem ten derden dage weer opgewekt, en daarmee verklaard, dat Hij waarlijk Zijn Zoon was, in Wien Hij Zijn welbehagen had. Dit is de verborgenheid der Godzaligheid, dit is het geheim van Gods eeuwig en vrije Welbehagen.

Vers 25

25. Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, van hem die in Psalms 22:2-Psalms 22:22 uit het diepste lijden klaagden en tot Hem riep, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen, dat Hij hem zou hebben willen doen blijven in zijne verlatenheid (Psalms 22:2), maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep, zodat Hij hem, die te voren de meest verachte was (Psalms 22:7), daarna des te vriendelijker heeft aangezien, en aan hem gedaan heeft naar zijne bede (Psalms 22:21 en 22).

Wat verachtelijk en verfoeielijk was bij de mensen, en ook werkelijk door hen veracht en verfoeid werd, het kruislijden van Christus-werd door God als de hoogste gehoorzaamheid aangenomen en met de uitnemendste gebedsverhoring bekroond, met de opstanding uit de doden. Welk ene tegenstelling! Eerst verhoorde God niet; nu heeft Hij verhoord. Zo is het ook bij ons. Er zijn ogenblikken, dat men niet verhoord wordt, en naderhand blijkt, dat men verhoord is. Doch merkt op: de Verlosser is zelf een verloste. Hij is een Verlosser geworden, niet in zijn alvermogen, maar in Zijne zwakheid en onmacht. Hij hief niet met ene almachtige hand de zondaren op uit de diepte, maar Hij daalde tot hen af, en plaatste zich naast hen, in hunnen toestand, waaruit Hij zelf eerst verlost moest worden, eer Hij anderen verlossen kon.. In dit vers wordt de grond der lofverheffing aangegeven. Want Hij is een geredde, die door God is aangenomen. Ja, hoewel Hij geslagen, veracht en geplaagd is geweest, toch heeft God hem ten derden dage weer opgewekt, en daarmee verklaard, dat Hij waarlijk Zijn Zoon was, in Wien Hij Zijn welbehagen had. Dit is de verborgenheid der Godzaligheid, dit is het geheim van Gods eeuwig en vrije Welbehagen.

Vers 26

26. Van U, o Heere! zal mijn lof zijn in ene grote gemeente, "de gemeente der gelovigen, die groter wordt met elken dag; " ik zal mijne geloften betalen, die ik in den doodsnood U heb toegezegd (Leviticus 3:2 ), in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen (Psalms 22:24).

Vers 26

26. Van U, o Heere! zal mijn lof zijn in ene grote gemeente, "de gemeente der gelovigen, die groter wordt met elken dag; " ik zal mijne geloften betalen, die ik in den doodsnood U heb toegezegd (Leviticus 3:2 ), in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen (Psalms 22:24).

Vers 27

27. De zachtmoedigen (liever: "de armen) zullentot dezen offermaaltijd (Exodus 29:14. Leviticus 3:17 ) genodigd worden, en eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, allen, die Hem zoeken, omdat zij nu gevonden hebben dien zij zochten, en ik, die hun den maaltijd bereid heb, zal in des Heeren naam hen zegenend toeroepen: ulieder hart zal in eeuwigheid leven, deze maaltijd schenke u ene eeuwigdurende verkwikking (Revelation 9:9).

Vers 27

27. De zachtmoedigen (liever: "de armen) zullentot dezen offermaaltijd (Exodus 29:14. Leviticus 3:17 ) genodigd worden, en eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, allen, die Hem zoeken, omdat zij nu gevonden hebben dien zij zochten, en ik, die hun den maaltijd bereid heb, zal in des Heeren naam hen zegenend toeroepen: ulieder hart zal in eeuwigheid leven, deze maaltijd schenke u ene eeuwigdurende verkwikking (Revelation 9:9).

Vers 28

28. a) Alle einden der aarde, alle volken in de gehele wereld buiten Israël, zullen bij deze verkondiging van mijn heil en bij deze uitnodiging tot mijn offermaal het gedenken, wat zij vergeten hadden (Psalms 9:18. Acts 7:22, Romans 1:19), en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der Heidenen zullen voor Uw aangezicht, o Vader! aanbidden.

a) Psalms 2:8; Psalms 72:11; Psalms 86:9.

Vers 28

28. a) Alle einden der aarde, alle volken in de gehele wereld buiten Israël, zullen bij deze verkondiging van mijn heil en bij deze uitnodiging tot mijn offermaal het gedenken, wat zij vergeten hadden (Psalms 9:18. Acts 7:22, Romans 1:19), en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der Heidenen zullen voor Uw aangezicht, o Vader! aanbidden.

a) Psalms 2:8; Psalms 72:11; Psalms 86:9.

Vers 29

29. Want het koninkrijk, dat zich niet slechts over Israël, het te voren uitverkoren volk, maar over de gehele wereld uitstrekt (Psalms 96:10; Psalms 97:1), is des HEEREN, en Hij heerst onder de Heidenen 1), daarom moeten ook deze Hem als hunnen enigen rechtmatigen Koning leren kennen en belijden.

1) Ofschoon dus de Voorzienigheid Gods zo wonderschoon over den gehelen aardbodem openbaar wordt, zo moeten we toch weten, dat zij daar in waarheid heerst, waar, na de duisternis verdreven te hebben en het licht van Zijn woord te hebben ontstoken, Hij zichtbaar zich openbaart. Zodanig is toch de beschrijving van Zijn rijk bij Jesaja: Hij zal rechten onder de heidenen en vele volken bestraffen (Isaiah 2:4). Verder, wanneer God den aardbodem niet voor Zich onderwerpt, dan doordat, door de prediking des Evangeliums, zich ook vrijwillig aan Hem onderwerpen, die vroeger ontembaar waren, kunnen wij daaruit opmaken, dat deze verandering niet tot stand komt, dan op bevel en onder besturing van Christus. Indien men in het midden werpt, dat nooit de gehele aarde wordt bekeerd, dan is de oplossing gemakkelijk, dat de tijd, waarin God door het Evangelie Zich eerstdaags wijd en zijn bekend zou maken, vergeleken wordt met den ouden toestand toen Zijne kennis nog besloten was binnen de grenzen van Juda. Wij weten nu, dat als het weerlicht Christus is binnengedrongen van het Oosten tot het Westen, zodat Hij van alle kanten de volken tot de Kerk heeft toegevoegd..

Vers 29

29. Want het koninkrijk, dat zich niet slechts over Israël, het te voren uitverkoren volk, maar over de gehele wereld uitstrekt (Psalms 96:10; Psalms 97:1), is des HEEREN, en Hij heerst onder de Heidenen 1), daarom moeten ook deze Hem als hunnen enigen rechtmatigen Koning leren kennen en belijden.

1) Ofschoon dus de Voorzienigheid Gods zo wonderschoon over den gehelen aardbodem openbaar wordt, zo moeten we toch weten, dat zij daar in waarheid heerst, waar, na de duisternis verdreven te hebben en het licht van Zijn woord te hebben ontstoken, Hij zichtbaar zich openbaart. Zodanig is toch de beschrijving van Zijn rijk bij Jesaja: Hij zal rechten onder de heidenen en vele volken bestraffen (Isaiah 2:4). Verder, wanneer God den aardbodem niet voor Zich onderwerpt, dan doordat, door de prediking des Evangeliums, zich ook vrijwillig aan Hem onderwerpen, die vroeger ontembaar waren, kunnen wij daaruit opmaken, dat deze verandering niet tot stand komt, dan op bevel en onder besturing van Christus. Indien men in het midden werpt, dat nooit de gehele aarde wordt bekeerd, dan is de oplossing gemakkelijk, dat de tijd, waarin God door het Evangelie Zich eerstdaags wijd en zijn bekend zou maken, vergeleken wordt met den ouden toestand toen Zijne kennis nog besloten was binnen de grenzen van Juda. Wij weten nu, dat als het weerlicht Christus is binnengedrongen van het Oosten tot het Westen, zodat Hij van alle kanten de volken tot de Kerk heeft toegevoegd..

Vers 30

30. Even als het onderscheid tussen Joden en Heidenen door het heil van Hem, die hier spreekt, wordt opgeheven, zo ook dat tussen rijken en armen, hogen en geringen (Romans 10:12. 1 Corinthians 12:13. Galatians 3:28). Alle vetten op aarde 1), de rijken, die in overvloed kunnen leven, zullen eten van het maal, dat bereid is (Psalms 22:27. Isaiah 25:6. Matthew 22:1), en in dankbare erkenning van de genade en heerlijkheid, welke deze maaltijd geeft, aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, die door kommer en ellende neergebogen zijn, zullen voor Zijn aangezicht neder bukken, voor Hem buigen, voor den groten Gastheer, wiens heil zij deelachtig geworden zijn; en die zijne ziel bij het leven niet kan houden, die van gebrek en ontbering zijn leven nauwelijks behouden kan.

1) Men kan ook de uitdrukkingen in dit vers in geestelijken zin verklaren: de vetten op aarde, door degenen, die reeds gevoed zijn van de geestelijke spijze, maar dagelijks vernieuwing behoeven; de nederdalenden in `t stof voor de gebrokenen van hart en verslagenen van geest, terwijl de Costa van het laatste aantekent: "Dat zijn dezulken, die geen raad meer met zich zelven weten, de wanhopigen. Voor dezulken, die zich zelven niet meer kunnen behouden, is Christus gestorven. Hoe verblijdend voor arme zondaren! Doch er zijn zo velen, die zich zelven menen te kunnen behouden, of die verwachten, dat zij van zelf, zonder naar Jezus vragen, behouden worden-die mogen uit dezen Psalm leren, dat zij niet behouden worden.

Vers 30

30. Even als het onderscheid tussen Joden en Heidenen door het heil van Hem, die hier spreekt, wordt opgeheven, zo ook dat tussen rijken en armen, hogen en geringen (Romans 10:12. 1 Corinthians 12:13. Galatians 3:28). Alle vetten op aarde 1), de rijken, die in overvloed kunnen leven, zullen eten van het maal, dat bereid is (Psalms 22:27. Isaiah 25:6. Matthew 22:1), en in dankbare erkenning van de genade en heerlijkheid, welke deze maaltijd geeft, aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, die door kommer en ellende neergebogen zijn, zullen voor Zijn aangezicht neder bukken, voor Hem buigen, voor den groten Gastheer, wiens heil zij deelachtig geworden zijn; en die zijne ziel bij het leven niet kan houden, die van gebrek en ontbering zijn leven nauwelijks behouden kan.

1) Men kan ook de uitdrukkingen in dit vers in geestelijken zin verklaren: de vetten op aarde, door degenen, die reeds gevoed zijn van de geestelijke spijze, maar dagelijks vernieuwing behoeven; de nederdalenden in `t stof voor de gebrokenen van hart en verslagenen van geest, terwijl de Costa van het laatste aantekent: "Dat zijn dezulken, die geen raad meer met zich zelven weten, de wanhopigen. Voor dezulken, die zich zelven niet meer kunnen behouden, is Christus gestorven. Hoe verblijdend voor arme zondaren! Doch er zijn zo velen, die zich zelven menen te kunnen behouden, of die verwachten, dat zij van zelf, zonder naar Jezus vragen, behouden worden-die mogen uit dezen Psalm leren, dat zij niet behouden worden.

Vers 31

31. Eveneens wordt opgeheven het onderscheid van tijden en geslachten. Het zaad, het geslacht der bekeerden, zal Hem dienen; het zal den HEERE aangeschreven worden tot in geslachten, het zal onder het volk en de kerk van Christus gerekend worden (of: "het zal van den Heere den volgenden geslachten vermelden).

God wil ook bij menigten, bij stammen, bij families behouden. De Schrift erkent al de betrekkingen des menselijken levens, de enkele personen, de huisgezinnen, de volken. Ieder heeft ook ene afzonderlijke rekening bij God als persoon, als hoofd of lid des huisgezins, als burger. Ook de volken staan als zodanig in afzonderlijke rekening met God..

Vers 31

31. Eveneens wordt opgeheven het onderscheid van tijden en geslachten. Het zaad, het geslacht der bekeerden, zal Hem dienen; het zal den HEERE aangeschreven worden tot in geslachten, het zal onder het volk en de kerk van Christus gerekend worden (of: "het zal van den Heere den volgenden geslachten vermelden).

God wil ook bij menigten, bij stammen, bij families behouden. De Schrift erkent al de betrekkingen des menselijken levens, de enkele personen, de huisgezinnen, de volken. Ieder heeft ook ene afzonderlijke rekening bij God als persoon, als hoofd of lid des huisgezins, als burger. Ook de volken staan als zodanig in afzonderlijke rekening met God..

Vers 32

32. Zij, de kindskinderen, tot welke de boodschap der vorige geslachten gekomen is (Psalms 22:31), zullen aankomen op hunnen tijd tot het wereldtoneel (Psalms 71:18),en Zijne gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt 1) (Psalms 102:19); zij zullen prediken, opdat ook de nageslachten het weten en weer verbreiden, omdat Hij het gedaan heeft2), dat Hij Zijn werk volbracht heeft.

1) Welk een toekomst schouwt hier de Messias! Zijn Rijk is niet van deze wereld en toch heerst Hij over al de werelddelen, alle plaatsen, tijden en geslachten in Zijn verworven heil..

2) Op dit: "Hij heeft het gedaan" heeft het laatste woord van des Heren kruis: "het is volbracht," betrekking, gelijk het eerste woord aan het kruis uit het begin van den Psalm genomen werd, onder alle bewijzen voor de verhevene betekenis van het alzo omsloten geheel de zekerste, en tevens ene vingerwijzing voor de verklaring van het veelal verkeerd verklaarde woord van Christus. Het werk van God is met betrekking tot dit woord als het volbrachte te denken; het laatste moment van het lijden is tevens het eerste des heils, en dat dit nu gekomen is, dat nu werkelijk het antwoord op het: "Waarom hebt Gij Mij verlaten?" gegeven wordt, nu ook op dien duisteren nacht het morgenrood volgt, verklaart hier de stervende Heiland.. Alles, zowel in de herschepping als in de schepping, eindigt in het woord van Gods Zoon: "Het is volbracht!" Ja, omdat Hij dit alles gedaan en geleden heeft, worden wij gezaligd..

Israël en de heidenen, de rijken en de armen, zij worden tot Zijnen maaltijd genodigd. Niemand is zo rijk, dat bij Zijne gaven zou kunnen ontberen of kopen; niemand is zo arm, zo gering of zo diep gezonken, dat hij de rijke zegeningen, door Hem aangeboden, zou moeten derven. Het ene geslacht verkondigt het aan het andere, het ene volk vermeldt Zijne gerechtigheid aan een volk, dat nog geboren moes worden-en wat verkondigen zij? Dat Hij volbracht heeft. Dat Hij gedaan heeft het werk des Vaders, dat Hij volbracht heeft het werk der verlossing. Hij heeft volbracht. Ziedaar den inhoud van alle Christelijke prediking. Hij heeft in Zijn lijden den Vader verheerlijkt, en in het geloof door den Heiligen Geest, in de Zijnen gewrocht, worden n Vader n Zoon beide verheerlijkt..

Aan het slot van dezen Psalm ontvangt de Heere alleen de eer van Zijn werk. Alle heil en zaligheid wordt aan Hem toegeschreven en aan Hem, van Wie de zaligen zingen: Het Lam is waardig te ontvangen de eer en de heerlijkheid, maar aan Wie dan ook alle gelovigen hier op aarde, nevens den Vader en den H. Geest, toebrengen de lof en ere van hun verlossing en zaligheid.

Vers 32

32. Zij, de kindskinderen, tot welke de boodschap der vorige geslachten gekomen is (Psalms 22:31), zullen aankomen op hunnen tijd tot het wereldtoneel (Psalms 71:18),en Zijne gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt 1) (Psalms 102:19); zij zullen prediken, opdat ook de nageslachten het weten en weer verbreiden, omdat Hij het gedaan heeft2), dat Hij Zijn werk volbracht heeft.

1) Welk een toekomst schouwt hier de Messias! Zijn Rijk is niet van deze wereld en toch heerst Hij over al de werelddelen, alle plaatsen, tijden en geslachten in Zijn verworven heil..

2) Op dit: "Hij heeft het gedaan" heeft het laatste woord van des Heren kruis: "het is volbracht," betrekking, gelijk het eerste woord aan het kruis uit het begin van den Psalm genomen werd, onder alle bewijzen voor de verhevene betekenis van het alzo omsloten geheel de zekerste, en tevens ene vingerwijzing voor de verklaring van het veelal verkeerd verklaarde woord van Christus. Het werk van God is met betrekking tot dit woord als het volbrachte te denken; het laatste moment van het lijden is tevens het eerste des heils, en dat dit nu gekomen is, dat nu werkelijk het antwoord op het: "Waarom hebt Gij Mij verlaten?" gegeven wordt, nu ook op dien duisteren nacht het morgenrood volgt, verklaart hier de stervende Heiland.. Alles, zowel in de herschepping als in de schepping, eindigt in het woord van Gods Zoon: "Het is volbracht!" Ja, omdat Hij dit alles gedaan en geleden heeft, worden wij gezaligd..

Israël en de heidenen, de rijken en de armen, zij worden tot Zijnen maaltijd genodigd. Niemand is zo rijk, dat bij Zijne gaven zou kunnen ontberen of kopen; niemand is zo arm, zo gering of zo diep gezonken, dat hij de rijke zegeningen, door Hem aangeboden, zou moeten derven. Het ene geslacht verkondigt het aan het andere, het ene volk vermeldt Zijne gerechtigheid aan een volk, dat nog geboren moes worden-en wat verkondigen zij? Dat Hij volbracht heeft. Dat Hij gedaan heeft het werk des Vaders, dat Hij volbracht heeft het werk der verlossing. Hij heeft volbracht. Ziedaar den inhoud van alle Christelijke prediking. Hij heeft in Zijn lijden den Vader verheerlijkt, en in het geloof door den Heiligen Geest, in de Zijnen gewrocht, worden n Vader n Zoon beide verheerlijkt..

Aan het slot van dezen Psalm ontvangt de Heere alleen de eer van Zijn werk. Alle heil en zaligheid wordt aan Hem toegeschreven en aan Hem, van Wie de zaligen zingen: Het Lam is waardig te ontvangen de eer en de heerlijkheid, maar aan Wie dan ook alle gelovigen hier op aarde, nevens den Vader en den H. Geest, toebrengen de lof en ere van hun verlossing en zaligheid.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-22.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile