Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 24

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 24

PSALM 24.

VAN CHRISTUS, DEN KONING DER ERE.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 24

PSALM 24.

VAN CHRISTUS, DEN KONING DER ERE.

Vers 1

1. Een psalm (Psalms 3:1) van David.

De Septuaginta heeft bij dit opschrift de bij voeging dat het een Sabbathspsalm is, en zeker werd hij ook bij den tempeldienst op den Sabbath tot het besluiten van het morgenoffer gebruikt (Numbers 28:8. ).

Hoorden wij aan het slot van den vorigen Psalm, dat David geen rust had, voordat bij weer tot des Heren huis kwam om daar eeuwig te blijven, zo zien wij hem hier, gelijk hij in zijne cederen huis te Zion gene rust had voordat hij aan de arke des Heren ene tent naast zijn huis bereid heeft. Nadat daarom de eerste proef mislukt is, om dit heiligdom van Kirjath-Jearim te halen, doet hij nu ene tweede, en even als voor de eerste feestviering Psalms 15:1 gemaakt is, zo is deze bestemd voor de feestelijkheid, om de ark uit het huis van Obed-Edom verder te voeren tot op den Zionsberg (2 Samuel 8:15 Aanm). I. Psalms 24:1-Psalms 24:6. Wij hebben hier een Psalm der optochten voor ons gezongen gedurende den tocht tot aan den voet van den Zion. Het koor van den feesttrein begint met de gedachte, dat Jehova, Wiens zetel thans op Zion geplaatst wordt, met, gelijk de afgoden der heidenen, volgens de mening dergenen, die hen dienen over een begrensd en slechts tot n rijk beperkt gebied regeert. Het recht Zijner majesteit omvat integendeel de gehele aarde en alles wat op haar is; want de gehele aarde heeft hij geschapen en gevormd. (Psalms 24:1, Psalms 24:2). Daarop verheft zich ene stem met dezelfde vraag, waarmee Psalms 15:1 begon (Psalms 24:3), en ene andere geeft een kort antwoord, met een klein verschil hetzelfde als reeds in dien Psalm gegeven was (Psalms 24:4), Vervolgens valt weer het gehele koor in, en breidt het korte slotwoord van Psalms 15:1 uit en leert ons wie de ware vereerders van God, wie het ware Israël zijn, in tegenoverstelling tot de enkel vleselijke nakomelingen aan Jacob (Psalms 24:5, Psalms 24:6).

(Gehele koor) a) De aarde is des HEEREN, mitsgaders hare volheid 1), met al wat zich daarop en in bevindt, de wereld, en die daarin wonen zijn Zijn eigendom.

a) Exodus 19:5. Deuteronomy 10:14. Job 41:2.

1) Paulus leidt hieruit af (1 Corinthians 10:26 vgl. Psalms 50:12), dat een Christen alles mag eten, wat in het vleeshuis verkocht wordt, zonder te vragen of het in een afgoden tempel geweest is of niet. Een talmudisch leraar leidt daaruit de plicht af van het tafelgebed; wie zonder dankzegging geniet, is als een die zich aan Gods eigendom vergrijpt: eerst het gebed schenkt het recht van genot..

Wij zien, dat op verscheidene plaatsen, de kinderen van Abraham met de overige wereld vergeleken worden, opdat daardoor te beter de gunst Gods blijke, dat Hij hen uit alle volken met Zijn gunst heeft omvat. Het begin van dezen Psalm heeft echter dit doel, dat de Joden niets hebben van zich zelven waar zij nader tot God of in meer vriendschappelijke betrekking tot Hem staan, dan de volken. Want waar God door Zijne Voorzienigheid de wereld in stand houdt, daar strekt ook Zijn heerschappij zich tot allen uit, opdat Hij overal gediend worde, zodat Hij aan allen zeer uitvoerig Zijne vaderlijke zorg openbaart..

Vers 1

1. Een psalm (Psalms 3:1) van David.

De Septuaginta heeft bij dit opschrift de bij voeging dat het een Sabbathspsalm is, en zeker werd hij ook bij den tempeldienst op den Sabbath tot het besluiten van het morgenoffer gebruikt (Numbers 28:8. ).

Hoorden wij aan het slot van den vorigen Psalm, dat David geen rust had, voordat bij weer tot des Heren huis kwam om daar eeuwig te blijven, zo zien wij hem hier, gelijk hij in zijne cederen huis te Zion gene rust had voordat hij aan de arke des Heren ene tent naast zijn huis bereid heeft. Nadat daarom de eerste proef mislukt is, om dit heiligdom van Kirjath-Jearim te halen, doet hij nu ene tweede, en even als voor de eerste feestviering Psalms 15:1 gemaakt is, zo is deze bestemd voor de feestelijkheid, om de ark uit het huis van Obed-Edom verder te voeren tot op den Zionsberg (2 Samuel 8:15 Aanm). I. Psalms 24:1-Psalms 24:6. Wij hebben hier een Psalm der optochten voor ons gezongen gedurende den tocht tot aan den voet van den Zion. Het koor van den feesttrein begint met de gedachte, dat Jehova, Wiens zetel thans op Zion geplaatst wordt, met, gelijk de afgoden der heidenen, volgens de mening dergenen, die hen dienen over een begrensd en slechts tot n rijk beperkt gebied regeert. Het recht Zijner majesteit omvat integendeel de gehele aarde en alles wat op haar is; want de gehele aarde heeft hij geschapen en gevormd. (Psalms 24:1, Psalms 24:2). Daarop verheft zich ene stem met dezelfde vraag, waarmee Psalms 15:1 begon (Psalms 24:3), en ene andere geeft een kort antwoord, met een klein verschil hetzelfde als reeds in dien Psalm gegeven was (Psalms 24:4), Vervolgens valt weer het gehele koor in, en breidt het korte slotwoord van Psalms 15:1 uit en leert ons wie de ware vereerders van God, wie het ware Israël zijn, in tegenoverstelling tot de enkel vleselijke nakomelingen aan Jacob (Psalms 24:5, Psalms 24:6).

(Gehele koor) a) De aarde is des HEEREN, mitsgaders hare volheid 1), met al wat zich daarop en in bevindt, de wereld, en die daarin wonen zijn Zijn eigendom.

a) Exodus 19:5. Deuteronomy 10:14. Job 41:2.

1) Paulus leidt hieruit af (1 Corinthians 10:26 vgl. Psalms 50:12), dat een Christen alles mag eten, wat in het vleeshuis verkocht wordt, zonder te vragen of het in een afgoden tempel geweest is of niet. Een talmudisch leraar leidt daaruit de plicht af van het tafelgebed; wie zonder dankzegging geniet, is als een die zich aan Gods eigendom vergrijpt: eerst het gebed schenkt het recht van genot..

Wij zien, dat op verscheidene plaatsen, de kinderen van Abraham met de overige wereld vergeleken worden, opdat daardoor te beter de gunst Gods blijke, dat Hij hen uit alle volken met Zijn gunst heeft omvat. Het begin van dezen Psalm heeft echter dit doel, dat de Joden niets hebben van zich zelven waar zij nader tot God of in meer vriendschappelijke betrekking tot Hem staan, dan de volken. Want waar God door Zijne Voorzienigheid de wereld in stand houdt, daar strekt ook Zijn heerschappij zich tot allen uit, opdat Hij overal gediend worde, zodat Hij aan allen zeer uitvoerig Zijne vaderlijke zorg openbaart..

Vers 2

2. Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, daar Hij de aarde door het Woord Zijner almacht uit de wateren deed opstijgen, anders ware zij nog door deze bedekt (Genesis 1:2,Genesis 1:9 v.), en Hij heeft ze gevestigd op de rivieren 1), zodat zij ook niet weer in de wateren terugzinken (Job 38:8).

1) Het is alleen door Gods grote kracht, dat de steden en landen aan zeeën en stromen gelegen, door het water niet verdorven worden.

Dat er wateren onder de aarde zijn blijkt genoegzaam uit Exodus 20:4.

Hoe verschillend van de onwetende Joodse mening is hetgeen geopenbaard is ten tijde des Verlossers. De Joden zeiden: Het heilige land is Godes en Abrahams zaad is Zijn volk; maar de grote Meester had hen lang te voren geleerd: "De aarde is des Heren, mitsgaders hare volheid." Nu wordt de reden gegeven waarom de wereld Gode toebehoort, namelijk omdat Hij ze geschapen heeft. Maar ziet op welke onvertrouwbare fondamenten Hij alle aardse zaken gefundeerd heeft: Gegrond op de zeeën, gevestigd op de rivieren! Geloofd zij God, de Christen heeft ene andere wereld voor zich, en zijne hoop rust op een steviger grondslag dan deze arme wereld oplevert. Zij, die op wereldse zaken vertrouwen, bouwen op de zee; maar wij hebben door Gods genade onze hoop gesteld op de Rots der eeuwen; wij rusten op de beloften van een onveranderlijk God, wij vertrouwen op de standvastigheid van enen getrouwen Verlosser. O! gij wereldlingen, die uwe kastelen van vertrouwen, uwe paleizen van rijkdom en uwe woningen van genot op de zeeën gegrond hebt en gevestigd op de rivieren, hoe ras zullen uwe gebouwen, die gene fondamenten hebben, vergaan als schuim op de wateren. Zand is veranderlijk genoeg, maar wat moet er gezegd worden van de nog meer onstandvastige zeeën?.

Vers 2

2. Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, daar Hij de aarde door het Woord Zijner almacht uit de wateren deed opstijgen, anders ware zij nog door deze bedekt (Genesis 1:2,Genesis 1:9 v.), en Hij heeft ze gevestigd op de rivieren 1), zodat zij ook niet weer in de wateren terugzinken (Job 38:8).

1) Het is alleen door Gods grote kracht, dat de steden en landen aan zeeën en stromen gelegen, door het water niet verdorven worden.

Dat er wateren onder de aarde zijn blijkt genoegzaam uit Exodus 20:4.

Hoe verschillend van de onwetende Joodse mening is hetgeen geopenbaard is ten tijde des Verlossers. De Joden zeiden: Het heilige land is Godes en Abrahams zaad is Zijn volk; maar de grote Meester had hen lang te voren geleerd: "De aarde is des Heren, mitsgaders hare volheid." Nu wordt de reden gegeven waarom de wereld Gode toebehoort, namelijk omdat Hij ze geschapen heeft. Maar ziet op welke onvertrouwbare fondamenten Hij alle aardse zaken gefundeerd heeft: Gegrond op de zeeën, gevestigd op de rivieren! Geloofd zij God, de Christen heeft ene andere wereld voor zich, en zijne hoop rust op een steviger grondslag dan deze arme wereld oplevert. Zij, die op wereldse zaken vertrouwen, bouwen op de zee; maar wij hebben door Gods genade onze hoop gesteld op de Rots der eeuwen; wij rusten op de beloften van een onveranderlijk God, wij vertrouwen op de standvastigheid van enen getrouwen Verlosser. O! gij wereldlingen, die uwe kastelen van vertrouwen, uwe paleizen van rijkdom en uwe woningen van genot op de zeeën gegrond hebt en gevestigd op de rivieren, hoe ras zullen uwe gebouwen, die gene fondamenten hebben, vergaan als schuim op de wateren. Zand is veranderlijk genoeg, maar wat moet er gezegd worden van de nog meer onstandvastige zeeën?.

Vers 3

3. (Eerste stem) a) Wie zal, daar de Heere een zo groot, albeheersend God is (Psalms 24:1 v.), klimmen op den berg des HEEREN, dien Hij tot Zijn bijzonder eigendom verkoren heeft? en wie zal, nadat hij dien zo beklommen heeft, staan in de plaats Zijner heiligheid, om bestendig in Zijne nabijheid te blijven-niet naar het uiterlijke, maar zo, dat hij den zegen daarvan geniet (Psalms 24:5)?

a) Psalms 15:1. Isaiah 33:14,Isaiah 33:15.

Ene ziel, die hare eigene natuur beschouwt, haar oorsprong en onsterfelijkheid, wanneer zij de aarde en hare volheid heeft beschouwd, zal onvoldaan neerzitten; zij zal denken om tot God, tot den hemel op te stijgen, zal vragen: wat zal ik doen om tot die hoge plaats op te klimmen, waar de Heere Zich zelven openbaart, opdat ik moge vertoeven in die gelukkige, heilige plaats, waar Hij Zijn volk vergadert, en het heilig en gelukkig maakt? Wat zal ik doen, opdat ik onder degenen moge zijn, die God voor Zijn bijzonder volk erkent?.

Laat ons met ernstige zelf beproeving vragen: Heere ben ik het?.

Vers 3

3. (Eerste stem) a) Wie zal, daar de Heere een zo groot, albeheersend God is (Psalms 24:1 v.), klimmen op den berg des HEEREN, dien Hij tot Zijn bijzonder eigendom verkoren heeft? en wie zal, nadat hij dien zo beklommen heeft, staan in de plaats Zijner heiligheid, om bestendig in Zijne nabijheid te blijven-niet naar het uiterlijke, maar zo, dat hij den zegen daarvan geniet (Psalms 24:5)?

a) Psalms 15:1. Isaiah 33:14,Isaiah 33:15.

Ene ziel, die hare eigene natuur beschouwt, haar oorsprong en onsterfelijkheid, wanneer zij de aarde en hare volheid heeft beschouwd, zal onvoldaan neerzitten; zij zal denken om tot God, tot den hemel op te stijgen, zal vragen: wat zal ik doen om tot die hoge plaats op te klimmen, waar de Heere Zich zelven openbaart, opdat ik moge vertoeven in die gelukkige, heilige plaats, waar Hij Zijn volk vergadert, en het heilig en gelukkig maakt? Wat zal ik doen, opdat ik onder degenen moge zijn, die God voor Zijn bijzonder volk erkent?.

Laat ons met ernstige zelf beproeving vragen: Heere ben ik het?.

Vers 4

4. (Tweede stem: ) Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijne ziel niet opheft tot ijdelheid 1), die naar geen list of bedrog begeerte heeft, en die niet bedrieglijk zweert 2) (Exodus 20:7), maar van leugen en bedrog een afkeer heeft.

1) Dikwijls wordt in de H. Schrift dit woord gebruikt van de afgoden, die geen wezen hebben, die de verpersoonlijkte leugen zijn. Zo moet het ook hier opgevat worden. Ook hier komt het voor in den zin van iets, waarin geen wezen en wat daarom de leugen is. Vandaar ook, dat er onmiddellijk opvolgt, en die niet bedrieglijk zweert, zich niet schuldig maakt aan een meineed.

2) Gelijk de zanger in het eerste lid van de daad tot het hart opstijgt, zo daalt hij in het tweede lid van het hart tot de tong af, en zegt ongeveer: wie de zonde mijdt in gedachten, woorden en werken. Het hart is hier in het middelpunt gesteld, om er op te wijzen, dat daarop eindelijk alles aankomt, dat de reinheid van handen en tong in de reinheid des harten haar oorsprong heeft, en slechts in zo verre betekenis heeft, als zij daaruit voortkomt.. 5. (Gehele koor: ) Die, en niet ieder, die door den hogepriester of den koning in `s Heren naam bij het heiligdom gezegend wordt (Numbers 6:24, 2 Samuel 6:18), zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils; de God der genade beloont zijne godsvrucht.

Niemand inderdaad kan opklimmen in den hemel door zijne eigene gerechtigheid dan Hij, die van den hemel kwam en ene volmaakte gehoorzaamheid aan den wil van God betoond heeft. Van ouds werden zondaars gereinigd door het geloof in Hem, die komen zou, door offeranden, die Hem voorafschaduwden en door wassingen, voordat zij het heiligdom naderden. Wij kunnen alleen gezuiverd worden van onze zonden en vernieuwd worden tot heiligheid door het bloed van Christus en de wassingen des Heiligen Geestes. Alzo worden wij Zijn volk, alzo ontvangen wij zegeningen van den Heere en rechtvaardigheid van den God onzes heils.

Vers 4

4. (Tweede stem: ) Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijne ziel niet opheft tot ijdelheid 1), die naar geen list of bedrog begeerte heeft, en die niet bedrieglijk zweert 2) (Exodus 20:7), maar van leugen en bedrog een afkeer heeft.

1) Dikwijls wordt in de H. Schrift dit woord gebruikt van de afgoden, die geen wezen hebben, die de verpersoonlijkte leugen zijn. Zo moet het ook hier opgevat worden. Ook hier komt het voor in den zin van iets, waarin geen wezen en wat daarom de leugen is. Vandaar ook, dat er onmiddellijk opvolgt, en die niet bedrieglijk zweert, zich niet schuldig maakt aan een meineed.

2) Gelijk de zanger in het eerste lid van de daad tot het hart opstijgt, zo daalt hij in het tweede lid van het hart tot de tong af, en zegt ongeveer: wie de zonde mijdt in gedachten, woorden en werken. Het hart is hier in het middelpunt gesteld, om er op te wijzen, dat daarop eindelijk alles aankomt, dat de reinheid van handen en tong in de reinheid des harten haar oorsprong heeft, en slechts in zo verre betekenis heeft, als zij daaruit voortkomt.. 5. (Gehele koor: ) Die, en niet ieder, die door den hogepriester of den koning in `s Heren naam bij het heiligdom gezegend wordt (Numbers 6:24, 2 Samuel 6:18), zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils; de God der genade beloont zijne godsvrucht.

Niemand inderdaad kan opklimmen in den hemel door zijne eigene gerechtigheid dan Hij, die van den hemel kwam en ene volmaakte gehoorzaamheid aan den wil van God betoond heeft. Van ouds werden zondaars gereinigd door het geloof in Hem, die komen zou, door offeranden, die Hem voorafschaduwden en door wassingen, voordat zij het heiligdom naderden. Wij kunnen alleen gezuiverd worden van onze zonden en vernieuwd worden tot heiligheid door het bloed van Christus en de wassingen des Heiligen Geestes. Alzo worden wij Zijn volk, alzo ontvangen wij zegeningen van den Heere en rechtvaardigheid van den God onzes heils.

Vers 6

6. Dat gehele getal dergenen, die alzo gezind zijn (Psalms 24:4) en alzo in Gods gunst staan (Psalms 24:5), is in waarheid het geslacht dergenen, die naar Hem vragen; niet iedereen daarentegen, die Zijnen naam noemt, heeft daarom reeds een recht zich tot dit geslacht te rekenen. Ter verzekering worde het hier herhaald: dat is het geslacht dergenen, die Uw aangezicht, o Heere! zoeken, dat is Jakob1), het ware Israël, in onderscheiding van het enkel vleselijke (Romans 9:6 v. Galatians 6:16). Sela 2).

1) Christenen moeten vragers, zoekers zijn. Het is een geslacht van zoekenden. ieder, indien hij in den hemel wil komen, moet tot dit soort behoren. Hemellingen zijn vinders, bezitters, maar hier zijn wij in een toestand van vragen en zoeken.

In den grondtekst komt het zo treffend uit, dat in dit Jakob zich alles verenigt, dat Jakob het doel is van alles. Kennelijk heeft de dichter Jakob voor de aandacht, waar deze naar God vraagt en Zijn aangezicht vuriglijk zoekt, ja, worstelt met zijn God. En hoe Deze, na dit worstelen, als teken van de verhoring des gebeds, maar ook als bewijs van Zijne vrijmachtige en soevereine genade, hem den heerlijken naam van Israël geeft. De ware geestelijke nakomelingen van den worstelenden Jakob zullen Gods vriendelijk aangezicht in den weg van rechtvaardigende genade zien.

2) Hier klimt de muziek. Het eerste deel van dezen dubbelen Psalm wordt overstemd door het spel der instrumenten van de Priesters en de Levieten, want de Arke des Verbonds wordt ingebracht..

7.

II. Psalms 24:7-Psalms 24:10. Nu volgt het lied van het ingaan, gezongen bij de invoering der ark door de deur van den Zionsburg. Aangekomen aan de poorten van dezen burg, die reeds in de grijze oudheid, in den tijd der Jebusieten, zelfs van enen Melchizedek aanwezig was (2 Samuel 5:6-2 Samuel 5:9. Genesis 14:17), laat het koor van den feesttrein den eis horen, dat zij zich zeer wijd en hoog openen, om den Koning der ere, die door haar Zijn intocht wil houden, op ene aan zijne verhevene waardigheid overeenkomstige wijze binnen te laten (Psalms 24:7). Ene stem uit den mond van een koor Levieten, dat binnen de poort de wacht houdt en onder leiding van Obed-Edom en van Jesiël (1 Chronicles 16:18) verheft zich: "Wie daar?" daar zij vraagt, wie Hij dan is, die daar den intocht begeert. Net koor aan den feesttrein antwoordt aanstonds. (Psalms 24:8.) Nog eens en dringender laat vervolgens hetzelfde koor zijn eis klinken (Psalms 24:9), de stem voor de deur roept nogmaals: Wie daar is? en het koor herhaalt ten slotte Zijn vorig antwoord. (Psalms 24:10).

Vers 6

6. Dat gehele getal dergenen, die alzo gezind zijn (Psalms 24:4) en alzo in Gods gunst staan (Psalms 24:5), is in waarheid het geslacht dergenen, die naar Hem vragen; niet iedereen daarentegen, die Zijnen naam noemt, heeft daarom reeds een recht zich tot dit geslacht te rekenen. Ter verzekering worde het hier herhaald: dat is het geslacht dergenen, die Uw aangezicht, o Heere! zoeken, dat is Jakob1), het ware Israël, in onderscheiding van het enkel vleselijke (Romans 9:6 v. Galatians 6:16). Sela 2).

1) Christenen moeten vragers, zoekers zijn. Het is een geslacht van zoekenden. ieder, indien hij in den hemel wil komen, moet tot dit soort behoren. Hemellingen zijn vinders, bezitters, maar hier zijn wij in een toestand van vragen en zoeken.

In den grondtekst komt het zo treffend uit, dat in dit Jakob zich alles verenigt, dat Jakob het doel is van alles. Kennelijk heeft de dichter Jakob voor de aandacht, waar deze naar God vraagt en Zijn aangezicht vuriglijk zoekt, ja, worstelt met zijn God. En hoe Deze, na dit worstelen, als teken van de verhoring des gebeds, maar ook als bewijs van Zijne vrijmachtige en soevereine genade, hem den heerlijken naam van Israël geeft. De ware geestelijke nakomelingen van den worstelenden Jakob zullen Gods vriendelijk aangezicht in den weg van rechtvaardigende genade zien.

2) Hier klimt de muziek. Het eerste deel van dezen dubbelen Psalm wordt overstemd door het spel der instrumenten van de Priesters en de Levieten, want de Arke des Verbonds wordt ingebracht..

7.

II. Psalms 24:7-Psalms 24:10. Nu volgt het lied van het ingaan, gezongen bij de invoering der ark door de deur van den Zionsburg. Aangekomen aan de poorten van dezen burg, die reeds in de grijze oudheid, in den tijd der Jebusieten, zelfs van enen Melchizedek aanwezig was (2 Samuel 5:6-2 Samuel 5:9. Genesis 14:17), laat het koor van den feesttrein den eis horen, dat zij zich zeer wijd en hoog openen, om den Koning der ere, die door haar Zijn intocht wil houden, op ene aan zijne verhevene waardigheid overeenkomstige wijze binnen te laten (Psalms 24:7). Ene stem uit den mond van een koor Levieten, dat binnen de poort de wacht houdt en onder leiding van Obed-Edom en van Jesiël (1 Chronicles 16:18) verheft zich: "Wie daar?" daar zij vraagt, wie Hij dan is, die daar den intocht begeert. Net koor aan den feesttrein antwoordt aanstonds. (Psalms 24:8.) Nog eens en dringender laat vervolgens hetzelfde koor zijn eis klinken (Psalms 24:9), de stem voor de deur roept nogmaals: Wie daar is? en het koor herhaalt ten slotte Zijn vorig antwoord. (Psalms 24:10).

Vers 7

7. (Koor: ) Heft uwe hoofden op, gij poorten! en verheft u, gij eeuwige deuren 1)! overoude deuren, opdat de Koning der ere inga, de Koning, door wiens komen op u ene grote ere u wordt gegeven.

1) De poorten der oude steden hadden gene andere deuren dan valdeuren..

Met de arke des verbonds kwam ook de Heere in de gehele volheid Zijner heerlijkheid, met den gehelen rijkdom Zijner genade en gerichten. (Numbers 10:35 v.) Het was dus hier niet slechts een enkele plaats verwisseling van het Symbool, maar er kwam een nieuw tijdpunt in de verhouding van den Heere tot Zijn volk; daarom vermaant de zanger het volk dezen tijd niet gering te achten. Lang had de arke als in een graf gerust (1 Chronicles 13:3); nu stond zij weer daaruit op, en wilde de Heere weer woning bij Zijn volk maken. Dit mocht den komenden daarom waardig ontvangen, opdat Zijn komen niet tot een vloek, maar tot een zegen mocht worden..

De Kerk Gods, door alle eeuwen, heeft niet gissend, maar wetend, vast, beslist en stellig uitgeroepen: Dat zong David in het beeld der Arke, van de eigene Hemelvaart van Jezus.

In Jeruzalem dorst men naar den levenden God, maar de Heere woont op Zion, en nu die muur en die eeuwige deuren, die maar niet weggaan. Altoos de scheiding! Hem daar zien, dien tempel; ze daarin weten, die arke; weten: daar, daar is ze, de tegenwoordigheid des Heren; en dan toch die zware muren, die benauwende poorten, die eeuwige deuren!

Maar nu, leef op, o mijne ziele, leef op, o verkwijnend Jeruzalem! Daar breekt het door! Daar vloeit het heil! Daar komt de Koning der ere! En nu wijken ze, die muren, nu heffen die drukkende poorten zich omhoog. Nu dan, rijst, rijst, eeuwige deuren, opdat Hij inga, die Vorst van `s hemels legermacht, en gij, die naar Uw God bleeft dorsten, zingt en jubelt van victorie!.

Het is meer dan waarschijnlijk, dat men voor deze gelegenheid de valdeuren had neergelaten, opdat straks de plechtige handeling des te aanschouwelijker zou zijn. Opdat Israël er goed van overtuigd zou wezen, dat de Heere op Zion Zijn zetel vestigde en daar kwam wonen met de rijkdom Zijner zegeningen en in de volheid Zijner genade. Een nieuw tijdperk van opgewekt Godsdienstig leven zou nu weer kunnen aanbreken.

Vers 7

7. (Koor: ) Heft uwe hoofden op, gij poorten! en verheft u, gij eeuwige deuren 1)! overoude deuren, opdat de Koning der ere inga, de Koning, door wiens komen op u ene grote ere u wordt gegeven.

1) De poorten der oude steden hadden gene andere deuren dan valdeuren..

Met de arke des verbonds kwam ook de Heere in de gehele volheid Zijner heerlijkheid, met den gehelen rijkdom Zijner genade en gerichten. (Numbers 10:35 v.) Het was dus hier niet slechts een enkele plaats verwisseling van het Symbool, maar er kwam een nieuw tijdpunt in de verhouding van den Heere tot Zijn volk; daarom vermaant de zanger het volk dezen tijd niet gering te achten. Lang had de arke als in een graf gerust (1 Chronicles 13:3); nu stond zij weer daaruit op, en wilde de Heere weer woning bij Zijn volk maken. Dit mocht den komenden daarom waardig ontvangen, opdat Zijn komen niet tot een vloek, maar tot een zegen mocht worden..

De Kerk Gods, door alle eeuwen, heeft niet gissend, maar wetend, vast, beslist en stellig uitgeroepen: Dat zong David in het beeld der Arke, van de eigene Hemelvaart van Jezus.

In Jeruzalem dorst men naar den levenden God, maar de Heere woont op Zion, en nu die muur en die eeuwige deuren, die maar niet weggaan. Altoos de scheiding! Hem daar zien, dien tempel; ze daarin weten, die arke; weten: daar, daar is ze, de tegenwoordigheid des Heren; en dan toch die zware muren, die benauwende poorten, die eeuwige deuren!

Maar nu, leef op, o mijne ziele, leef op, o verkwijnend Jeruzalem! Daar breekt het door! Daar vloeit het heil! Daar komt de Koning der ere! En nu wijken ze, die muren, nu heffen die drukkende poorten zich omhoog. Nu dan, rijst, rijst, eeuwige deuren, opdat Hij inga, die Vorst van `s hemels legermacht, en gij, die naar Uw God bleeft dorsten, zingt en jubelt van victorie!.

Het is meer dan waarschijnlijk, dat men voor deze gelegenheid de valdeuren had neergelaten, opdat straks de plechtige handeling des te aanschouwelijker zou zijn. Opdat Israël er goed van overtuigd zou wezen, dat de Heere op Zion Zijn zetel vestigde en daar kwam wonen met de rijkdom Zijner zegeningen en in de volheid Zijner genade. Een nieuw tijdperk van opgewekt Godsdienstig leven zou nu weer kunnen aanbreken.

Vers 8

8. (Ene stem: ) Wie is de Koning der ere? 1) dien wij door de poorten zullen laten binnentrekken, voor wie wij ze zullen openen? (Koor: ) De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE geweldig in den strijd, die dezen Zionsburg den Jebusieten eens met het zwaard ontrukte, opdat deze de plaats van de openbaring Zijner genade en waarheid zou worden; het is de Heere, die steeds aan Zijn volk de overwinning gaf, en nu bereid is verder te helpen en Zijne hand tot bescherming en heil uit te strekken.

1) De vrager doet deze vraag niet, omdat hij niet weet, wie daar boven de Arke des Verbonds troonde, maar om het volk, en hier het koor der zangers gelegenheid te geven, zich uit te spreken, om te vermelden de grote daden van Israël's Verbonds-God.

Vers 8

8. (Ene stem: ) Wie is de Koning der ere? 1) dien wij door de poorten zullen laten binnentrekken, voor wie wij ze zullen openen? (Koor: ) De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE geweldig in den strijd, die dezen Zionsburg den Jebusieten eens met het zwaard ontrukte, opdat deze de plaats van de openbaring Zijner genade en waarheid zou worden; het is de Heere, die steeds aan Zijn volk de overwinning gaf, en nu bereid is verder te helpen en Zijne hand tot bescherming en heil uit te strekken.

1) De vrager doet deze vraag niet, omdat hij niet weet, wie daar boven de Arke des Verbonds troonde, maar om het volk, en hier het koor der zangers gelegenheid te geven, zich uit te spreken, om te vermelden de grote daden van Israël's Verbonds-God.

Vers 9

9. Heft daarom, wij roepen het nog eens en nu dringender u toe, uwe hoofden op, gij poorten (Psalms 24:7), Ja heft op, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga.

Vers 9

9. Heft daarom, wij roepen het nog eens en nu dringender u toe, uwe hoofden op, gij poorten (Psalms 24:7), Ja heft op, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga.

Vers 10

10. (Ene stem: ) Wie is Hij, deze Koning der ere? 1) Gij hebt het ons gezegd en wij wensen Hem met vreugde te ontvangen, maar `t is ons ene blijdschap steeds weer van Hem, van Zijne heerlijkheid te horen verhalen. (Koor: ) De HEERE der heirscharen; 2) de Heere die niet alleen op aarde sterk en in den strijd machtig is, maar die ook in den hemel Zijne legerscharen heeft, zowel in de sterke helden (Psalms 103:20) als in de schitterende sterren, die op de hemelbaan als in slagorde schijnen gesteld te zijn (Isaiah 40:26), die gebiedt over die talloze machten, en ze stelt in den dienst van Zijn volk, die is de Koning der ere, die begeert binnengelaten te worden. Sela.

De poorten zwijgen en openen zich; onder sterke muziek trekt Jehova, op de arke als op een troon tussen de Cherubs gezeten, in Zion. (2 Samuel 6:16).

In Israël's gezangboek opgenonen werd deze Psalm met afzien van zijne oorspronkelijke aanleiding en doel, een oud-Testamentisch adventslied ter ere van den tot Zijnen tempel komenden Heere (Malachi 3:1), en de roepstem: "Heft uwe hoofden op, gij poorten!" verkreeg werkelijk gelijke betekenis als de stem van hem, die bij Isaiah 40:6 roept: "Bereidt den weg des Heren, maakt recht in de wildernis ene baan voor onzen God." Voor het Nieuw-Testamentisch bewustzijn komt in de plaats der eerste verschijning de tweede, de nog verwachte komst van den Heere der heerlijkheid tot Zijne gemeente, die Zijn geestelijke tempel is, en in dezen Psalm wordt opgeroepen, om Hem ene waardige ontvangst te bereiden..

Wat eigenlijk hier slechts dichterlijke figuur is moet op geestelijk gebied werkelijk geschieden; wat de uitwendige deuren zouden doen, wanneer zij met verstand begaafd waren, dat moet door de harten, die bekwaam zijn, de grootheid en heerlijkheid van den naderenden Koning te bevatten, werkelijk gegeven worden. Hier moeten zich de deuren en poorten werkelijk verwijden; hier moet al de ruimte, die vroeger voor wereld en zonde tot ingang diende, ingeruimd worden..

Zonder twijfel ziet dit op Christus, van wie de ark, met den verzoendeksel (genadetroon) ene type ras. Wij kunnen dit toepassen op de hemelvaart van Christus en het "welkom" Hem daar gegeven. De poorten des Hemels mogen in waarheid eeuwige deuren genoemd worden. Onze Verlosser vond die gesloten, maar door Zijn bloed de verzoening teweeg gebracht hebbende vraagde Hij, als recht en gezaghebbende, opening (Acts 3:21), als de Voorganger is Hij voor ons ingegaan en heeft Hij het Koninkrijk der hemelen voor alle gelovigen geopend. De Engelen waren om Hem te ontvangen (Hebrews 1:6), en nu vragen zij met verwondering: "Wie is Hij, die daar met besprenkelde klederen van Bozra komt?" (Isaiah 63:1-Isaiah 63:3). Het antwoord is, dat Hij de sterke en geweldige is, sterk in den strijd om Zijn volk te behouden en Zijne en hun vijanden te onderwerpen. -Wij kunnen dit toepassen op Christus' ingang in de zielen der mensen door Zijn woord en Zijnen Geest, opdat zij Zijne tempelen zijn. Christus tegenwoordigheid is gelijk aan de ark in den tempel; het heiligt dezen. Hij staat aan de deur en Hij klopt. (Openbaring :20). Er wordt gevraagd dat de poorten en deuren van het hart voor Hem geopend worden, niet alleen om toegang te geven aan een gast, maar als bezitting over te geven aan den waren eigenaar. Dit is het Evangelie: te roepen en te vragen, dat wij Jezus Christus, den koning der ere in onze zielen laten komen, en Hem met Hosanna's verwelkomen. Wij vragen met belangstelling: "Wie is die Koning der ere?" om bekend te worden met Hem, in wie wij moeten te geloven en dien wij boven alles moeten liefhebben. Het antwoord is gereed. Hij is Jehova en Hij wil Jehova, onze Gerechtigheid zijn, onze algenoegzame Zaligmaker. Hij is sterk en geweldig en de Heere der heirscharen; het is gevaarlijk Hem toegang te weigeren. Heere! open de eeuwige deuren van onze onsterfelijke zielen door Uwe genade, opdat wij U mogen ontvangen, en gewillig en geheel de Uwen zijn, en dat wij ten laatste mogen gerekend worden onder Uwe heiligen, in de eeuwige heerlijkheid..

Zag Israël, immers zover het geestelijk dacht en werkzaam was, in die ark en die Shechina de schaduwbeelden van Hem, die als Vertegenwoordiger van Jehova onder hen woonde, in wiens binnenste de naam van Jehova was, en die eens als de Silo komen zou, dan verblijdde men zich bij het vooruitzicht van de nog heerlijker en uitgebreider overwinningen, welke vorst Messias behalen zou in de heerlijkheid en zegepraal van dien Koning der ere; dan zag men in het verschiet de gehele de aarde aan den rijksscepter onderworpen, en de Kerk, als een waar en gezegend Jakob's kroost, in haren geestelijken en weldadigen stand. Geen wonder, dat zulk een gezag tot blijdschap stemde, het oog des geloofs deed fonkelen van vreugde, en het hart vervulde met de zalige verrukking in God.

2) Dat tot tweemaal toe wij hier schier dezelfde ontboezemingen, dezelfde vragen horen, is n om te tonen, dat de Heere een recht heeft, om op Zion te wonen, n om al de deugden Gods te verkondigen. Werd toch in het eerste antwoord (Psalms 24:8) er aan herinnerd, dat de Heere op aarde Zijne Almacht en genade toont, hier wordt Hij geopenbaard als de God, de Heere der hemelse heirscharen. Beide antwoorden verkondigen God dus als den Almachtige, als Degene, die in den hemel Zijn troon heeft gevestigd, maar nu ook in neerbuigende genade op Zion tronen wil.

P

Vers 10

10. (Ene stem: ) Wie is Hij, deze Koning der ere? 1) Gij hebt het ons gezegd en wij wensen Hem met vreugde te ontvangen, maar `t is ons ene blijdschap steeds weer van Hem, van Zijne heerlijkheid te horen verhalen. (Koor: ) De HEERE der heirscharen; 2) de Heere die niet alleen op aarde sterk en in den strijd machtig is, maar die ook in den hemel Zijne legerscharen heeft, zowel in de sterke helden (Psalms 103:20) als in de schitterende sterren, die op de hemelbaan als in slagorde schijnen gesteld te zijn (Isaiah 40:26), die gebiedt over die talloze machten, en ze stelt in den dienst van Zijn volk, die is de Koning der ere, die begeert binnengelaten te worden. Sela.

De poorten zwijgen en openen zich; onder sterke muziek trekt Jehova, op de arke als op een troon tussen de Cherubs gezeten, in Zion. (2 Samuel 6:16).

In Israël's gezangboek opgenonen werd deze Psalm met afzien van zijne oorspronkelijke aanleiding en doel, een oud-Testamentisch adventslied ter ere van den tot Zijnen tempel komenden Heere (Malachi 3:1), en de roepstem: "Heft uwe hoofden op, gij poorten!" verkreeg werkelijk gelijke betekenis als de stem van hem, die bij Isaiah 40:6 roept: "Bereidt den weg des Heren, maakt recht in de wildernis ene baan voor onzen God." Voor het Nieuw-Testamentisch bewustzijn komt in de plaats der eerste verschijning de tweede, de nog verwachte komst van den Heere der heerlijkheid tot Zijne gemeente, die Zijn geestelijke tempel is, en in dezen Psalm wordt opgeroepen, om Hem ene waardige ontvangst te bereiden..

Wat eigenlijk hier slechts dichterlijke figuur is moet op geestelijk gebied werkelijk geschieden; wat de uitwendige deuren zouden doen, wanneer zij met verstand begaafd waren, dat moet door de harten, die bekwaam zijn, de grootheid en heerlijkheid van den naderenden Koning te bevatten, werkelijk gegeven worden. Hier moeten zich de deuren en poorten werkelijk verwijden; hier moet al de ruimte, die vroeger voor wereld en zonde tot ingang diende, ingeruimd worden..

Zonder twijfel ziet dit op Christus, van wie de ark, met den verzoendeksel (genadetroon) ene type ras. Wij kunnen dit toepassen op de hemelvaart van Christus en het "welkom" Hem daar gegeven. De poorten des Hemels mogen in waarheid eeuwige deuren genoemd worden. Onze Verlosser vond die gesloten, maar door Zijn bloed de verzoening teweeg gebracht hebbende vraagde Hij, als recht en gezaghebbende, opening (Acts 3:21), als de Voorganger is Hij voor ons ingegaan en heeft Hij het Koninkrijk der hemelen voor alle gelovigen geopend. De Engelen waren om Hem te ontvangen (Hebrews 1:6), en nu vragen zij met verwondering: "Wie is Hij, die daar met besprenkelde klederen van Bozra komt?" (Isaiah 63:1-Isaiah 63:3). Het antwoord is, dat Hij de sterke en geweldige is, sterk in den strijd om Zijn volk te behouden en Zijne en hun vijanden te onderwerpen. -Wij kunnen dit toepassen op Christus' ingang in de zielen der mensen door Zijn woord en Zijnen Geest, opdat zij Zijne tempelen zijn. Christus tegenwoordigheid is gelijk aan de ark in den tempel; het heiligt dezen. Hij staat aan de deur en Hij klopt. (Openbaring :20). Er wordt gevraagd dat de poorten en deuren van het hart voor Hem geopend worden, niet alleen om toegang te geven aan een gast, maar als bezitting over te geven aan den waren eigenaar. Dit is het Evangelie: te roepen en te vragen, dat wij Jezus Christus, den koning der ere in onze zielen laten komen, en Hem met Hosanna's verwelkomen. Wij vragen met belangstelling: "Wie is die Koning der ere?" om bekend te worden met Hem, in wie wij moeten te geloven en dien wij boven alles moeten liefhebben. Het antwoord is gereed. Hij is Jehova en Hij wil Jehova, onze Gerechtigheid zijn, onze algenoegzame Zaligmaker. Hij is sterk en geweldig en de Heere der heirscharen; het is gevaarlijk Hem toegang te weigeren. Heere! open de eeuwige deuren van onze onsterfelijke zielen door Uwe genade, opdat wij U mogen ontvangen, en gewillig en geheel de Uwen zijn, en dat wij ten laatste mogen gerekend worden onder Uwe heiligen, in de eeuwige heerlijkheid..

Zag Israël, immers zover het geestelijk dacht en werkzaam was, in die ark en die Shechina de schaduwbeelden van Hem, die als Vertegenwoordiger van Jehova onder hen woonde, in wiens binnenste de naam van Jehova was, en die eens als de Silo komen zou, dan verblijdde men zich bij het vooruitzicht van de nog heerlijker en uitgebreider overwinningen, welke vorst Messias behalen zou in de heerlijkheid en zegepraal van dien Koning der ere; dan zag men in het verschiet de gehele de aarde aan den rijksscepter onderworpen, en de Kerk, als een waar en gezegend Jakob's kroost, in haren geestelijken en weldadigen stand. Geen wonder, dat zulk een gezag tot blijdschap stemde, het oog des geloofs deed fonkelen van vreugde, en het hart vervulde met de zalige verrukking in God.

2) Dat tot tweemaal toe wij hier schier dezelfde ontboezemingen, dezelfde vragen horen, is n om te tonen, dat de Heere een recht heeft, om op Zion te wonen, n om al de deugden Gods te verkondigen. Werd toch in het eerste antwoord (Psalms 24:8) er aan herinnerd, dat de Heere op aarde Zijne Almacht en genade toont, hier wordt Hij geopenbaard als de God, de Heere der hemelse heirscharen. Beide antwoorden verkondigen God dus als den Almachtige, als Degene, die in den hemel Zijn troon heeft gevestigd, maar nu ook in neerbuigende genade op Zion tronen wil.

P

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-24.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile