Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 39

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Recherche de…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 39

PSALM 39.

GEBED MET HET OOG OP DEN DOOD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 39

PSALM 39.

GEBED MET HET OOG OP DEN DOOD.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), voor Jedthun, het hoofd van een der Levitische zangkoren, naar wie het gehele koor genoemd werd (1 Chronicles 25:1,1 Chronicles 25:31 ). Bij de reeks van Psalmen, aan welke wij bij 2 Samuel 16:23 dachten (Psalms 25:1-28, 37), komt hier nog een zesde, met welken als zevende Psalms 62:1 in hoge mate verwant is. Deze kon echter, daar wij hier enkel met Jehova-psalmen te doen hebben (vgl. Psalms 41:14 ), als een Elohiem-psalm hier gene plaats vinden. Van den 37sten Psalm daarentegen onderscheidt zich de onze zo, dat de laatste in hevige vervolging en zware aanvechting gedicht is, de eerste in en tijd geschreven is, toen David met een rustig gemoed de zaak, gelijk zij was, in ogenschouw nam..

Kon David volgens den vorigen Psalm tegenover zijne vijanden, die hem lasterden en vervolgden, als een stomme en dove zijn, als een, die gene tegenrede kon voortbrengen (Psalms 38:14 v.) in dezen toont hij ons, op welken weg hij tot deze buitengewoon heerlijke en kostelijke deugd gekomen is.

2.

I. Psalms 39:2-Psalms 39:7. David is door goddelozen in diep ongeluk gestort, en ziet hen in vol geluk en in `t genot van al zijne goederen. Eerst heeft hij in eigen kracht beproefd te zwijgen; het is hem echter op die wijze niet gelukt, de rechte stilte en overgave te verkrijgen. Het zich zelven opgelegde zwijgen deed slechts de met geweld teruggedrongen smart groter worden, en hij verzondigde zich toch met zijne tong door allerlei uitbarstingen van moedeloosheid. Van het voornemen in eigen kracht, dat gebleken was onuitvoerbaar te zijn, wendt hij zich vervolgens tot den Heere, en bidt dien, dat Hij hem stille vergeving lere, terwijl hij zich troost met de beschouwing van de kortheid des aardsen levens.

Vers 1

1. Een Psalm van David (Psalms 3:1), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), voor Jedthun, het hoofd van een der Levitische zangkoren, naar wie het gehele koor genoemd werd (1 Chronicles 25:1,1 Chronicles 25:31 ). Bij de reeks van Psalmen, aan welke wij bij 2 Samuel 16:23 dachten (Psalms 25:1-28, 37), komt hier nog een zesde, met welken als zevende Psalms 62:1 in hoge mate verwant is. Deze kon echter, daar wij hier enkel met Jehova-psalmen te doen hebben (vgl. Psalms 41:14 ), als een Elohiem-psalm hier gene plaats vinden. Van den 37sten Psalm daarentegen onderscheidt zich de onze zo, dat de laatste in hevige vervolging en zware aanvechting gedicht is, de eerste in en tijd geschreven is, toen David met een rustig gemoed de zaak, gelijk zij was, in ogenschouw nam..

Kon David volgens den vorigen Psalm tegenover zijne vijanden, die hem lasterden en vervolgden, als een stomme en dove zijn, als een, die gene tegenrede kon voortbrengen (Psalms 38:14 v.) in dezen toont hij ons, op welken weg hij tot deze buitengewoon heerlijke en kostelijke deugd gekomen is.

2.

I. Psalms 39:2-Psalms 39:7. David is door goddelozen in diep ongeluk gestort, en ziet hen in vol geluk en in `t genot van al zijne goederen. Eerst heeft hij in eigen kracht beproefd te zwijgen; het is hem echter op die wijze niet gelukt, de rechte stilte en overgave te verkrijgen. Het zich zelven opgelegde zwijgen deed slechts de met geweld teruggedrongen smart groter worden, en hij verzondigde zich toch met zijne tong door allerlei uitbarstingen van moedeloosheid. Van het voornemen in eigen kracht, dat gebleken was onuitvoerbaar te zijn, wendt hij zich vervolgens tot den Heere, en bidt dien, dat Hij hem stille vergeving lere, terwijl hij zich troost met de beschouwing van de kortheid des aardsen levens.

Vers 2

2. Ik zei, toen het ongeluk mij overkwam en de goddelozen mij meester werden (2 Samuel 15:13): Ik zal mijne wegen bewaren, ik zal mij wachten, dat ik niet door morren en klagen over mijne ellende bij het zien van het geluk der goddelozen (Psalms 37:1), zondige met mijne tong; ik zal mijnen mond met enen breidel bewaren, enen toom aandoen, die het spreken verhindert, terwijl, zolang als de goddeloze nog tegenover mij is, en bij alle misdaden, die hij begaat, nog zo in het volle genot van geluk en levenskracht is, alsof er geen God van gerechtigheid ware en geen gericht over de boosdoeners.

David wist hoeveel listen satan gewoon is aan te wenden; hij zag daarom hierheen en daarheen en stelde overal ene wacht, opdat niet de verzoeking ter rechter of linkerhand insluipende, in zijne ziel zou dringen; van alle zijden werden de toegangen gesloten..

Vers 2

2. Ik zei, toen het ongeluk mij overkwam en de goddelozen mij meester werden (2 Samuel 15:13): Ik zal mijne wegen bewaren, ik zal mij wachten, dat ik niet door morren en klagen over mijne ellende bij het zien van het geluk der goddelozen (Psalms 37:1), zondige met mijne tong; ik zal mijnen mond met enen breidel bewaren, enen toom aandoen, die het spreken verhindert, terwijl, zolang als de goddeloze nog tegenover mij is, en bij alle misdaden, die hij begaat, nog zo in het volle genot van geluk en levenskracht is, alsof er geen God van gerechtigheid ware en geen gericht over de boosdoeners.

David wist hoeveel listen satan gewoon is aan te wenden; hij zag daarom hierheen en daarheen en stelde overal ene wacht, opdat niet de verzoeking ter rechter of linkerhand insluipende, in zijne ziel zou dringen; van alle zijden werden de toegangen gesloten..

Vers 3

3. Ik deed dan ook in den beginne naar dit voornemen, ik was verstomd door stilzwijgen 1); ik wist op stoïsche wijze mij zelven geweld aan te doen, ik zweeg van het goede, dat ik den goddeloze zag genieten, zonder mij daarover te uiten; maar mijne smart werd verzwaard, het mij zelven opgelegde zwijgen was gene van God gewerkte overgave, maar diende slechts om de in het hart onderdrukte smart des te heviger te doen losbarsten. (Jeremiah 20:9).

1) In ziekten der ziel niet minder dan in die des lichaams dient, wat de noodzakelijke crisis verhindert, slechts daartoe, dat het kwaad vermeerdert. Bij den gemoedstoestand, in welken zich de zanger bevond, was het zondigen met de tong voor hem beter dan het toch slechts afgedwongen en wettische zwijgen; hij kon slechts door den val tot opstaan, slechts door het zondige spreken tot een waardig Evangelisch zwijgen komen..

Vers 3

3. Ik deed dan ook in den beginne naar dit voornemen, ik was verstomd door stilzwijgen 1); ik wist op stoïsche wijze mij zelven geweld aan te doen, ik zweeg van het goede, dat ik den goddeloze zag genieten, zonder mij daarover te uiten; maar mijne smart werd verzwaard, het mij zelven opgelegde zwijgen was gene van God gewerkte overgave, maar diende slechts om de in het hart onderdrukte smart des te heviger te doen losbarsten. (Jeremiah 20:9).

1) In ziekten der ziel niet minder dan in die des lichaams dient, wat de noodzakelijke crisis verhindert, slechts daartoe, dat het kwaad vermeerdert. Bij den gemoedstoestand, in welken zich de zanger bevond, was het zondigen met de tong voor hem beter dan het toch slechts afgedwongen en wettische zwijgen; hij kon slechts door den val tot opstaan, slechts door het zondige spreken tot een waardig Evangelisch zwijgen komen..

Vers 4

4. Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijne overdenking; zo dikwijls ik dacht over der goddelozen voorspoed, werd het als een brandend vuur, dat een ogenblik bedwongen maar niet uitgeblust, met alle kracht uitbreekt. Toen sprak ik met mijne tong:

Wanneer in ons hevige hartstochten bruisen, moeten wij ons den strijd van David in het geheugen terugroepen, opdat wij den moet niet opgeven, of onze zwakheid ons niet tot wanhoop vervoere..

Indien de Heilige Geest ons onzen plicht niet leert, kunnen wij ons nooit overtuigen van de tegenwoordigheid en den haast des doods, en daarbij gerust zijn. Laat ons daarom bidden, dat God onze harten met Zijne genade vervulle, opdat wij recht over den dood leren denken en iedere dag en ieder uur waarderen, alsof het de dag en het uur onzes stervens ware.

Vers 4

4. Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijne overdenking; zo dikwijls ik dacht over der goddelozen voorspoed, werd het als een brandend vuur, dat een ogenblik bedwongen maar niet uitgeblust, met alle kracht uitbreekt. Toen sprak ik met mijne tong:

Wanneer in ons hevige hartstochten bruisen, moeten wij ons den strijd van David in het geheugen terugroepen, opdat wij den moet niet opgeven, of onze zwakheid ons niet tot wanhoop vervoere..

Indien de Heilige Geest ons onzen plicht niet leert, kunnen wij ons nooit overtuigen van de tegenwoordigheid en den haast des doods, en daarbij gerust zijn. Laat ons daarom bidden, dat God onze harten met Zijne genade vervulle, opdat wij recht over den dood leren denken en iedere dag en ieder uur waarderen, alsof het de dag en het uur onzes stervens ware.

Vers 5

5. HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik weet, hoe vergankelijk ik zij; leer Gij het mij meer bedenken, dat het leven zo kort is, aan welks einde mij rust wacht, dan zal ik meer leren berusten in alle leed en gewillig den opgelegden last kunnen dragen.

Indien er gene hoop na dit leven ware, met welk doel zou hier de arme ellendige mens al zijne dagen geslingerd zijn op de golven der ijdelheid, en dan neerliggen in het graf, om nooit meer van hem te horen? Maar dat is zo niet: hij is geschapen voor een heerlijk, gezegend leven na dit, en ons vergeten daarvan is de oorzaak van al onze ellende en ijdelheid hier..

David zei, dat hij overdacht (Psalms 39:4), en de naastvolgende woorden zijn een gebed. Ik peins over het werk Uwer handen, ik strek mijne handen naar U uit in het gebed. Als Christus op den berg was bad Hij, zo is ook de ziel, als zij op den berg van nadenken is, in de juiste stemming voor gebed. Gebed is het kind van overpeinzing.

Vers 5

5. HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik weet, hoe vergankelijk ik zij; leer Gij het mij meer bedenken, dat het leven zo kort is, aan welks einde mij rust wacht, dan zal ik meer leren berusten in alle leed en gewillig den opgelegden last kunnen dragen.

Indien er gene hoop na dit leven ware, met welk doel zou hier de arme ellendige mens al zijne dagen geslingerd zijn op de golven der ijdelheid, en dan neerliggen in het graf, om nooit meer van hem te horen? Maar dat is zo niet: hij is geschapen voor een heerlijk, gezegend leven na dit, en ons vergeten daarvan is de oorzaak van al onze ellende en ijdelheid hier..

David zei, dat hij overdacht (Psalms 39:4), en de naastvolgende woorden zijn een gebed. Ik peins over het werk Uwer handen, ik strek mijne handen naar U uit in het gebed. Als Christus op den berg was bad Hij, zo is ook de ziel, als zij op den berg van nadenken is, in de juiste stemming voor gebed. Gebed is het kind van overpeinzing.

Vers 6

6. Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld 1), ik heb nog maar weinig tijd om te leven, en mijn leeftijd is als niets voor U, die van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt (Psalms 90:2); immers a) is een ieder mens, hoe vast hij staat, al schijnt hij ook nog zo sterk te zijn, enkel ijdelheid. Sela of pauze; terwijl de muziek zich verheft, wordt den hoorder tijd gegeven over deze diep weemoedige zaak verder na te denken.

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

1) Alsof hij wil zeggen, dat het leven des mensen spoedig voorbij vliegt en het einde bijzonder aan het begin verbonden is. Waaruit hij besluit dat alle stervelingen voor Gods aangezicht ijdelheid zijn. Wat nu de woorden betreft, David eist niet, dat hem de kortheid des levens als iets dat hem onbekend is, worde aangetoond, maar het is ene ironische vorm van spreken, alsof hij wilde zeggen: Laten wij het getal der jaren berekenen, die mij nog overig zijn, of zij tot vergoeding van de rampen, die ik doorsta, voldoende zijn..

6. Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld 1), ik heb nog maar weinig tijd om te leven, en mijn leeftijd is als niets voor U, die van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt (Psalms 90:2); immers a) is een ieder mens, hoe vast hij staat, al schijnt hij ook nog zo sterk te zijn, enkel ijdelheid. Sela of pauze; terwijl de muziek zich verheft, wordt den hoorder tijd gegeven over deze diep weemoedige zaak verder na te denken.

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

1) Alsof hij wil zeggen, dat het leven des mensen spoedig voorbij vliegt en het einde bijzonder aan het begin verbonden is. Waaruit hij besluit dat alle stervelingen voor Gods aangezicht ijdelheid zijn. Wat nu de woorden betreft, David eist niet, dat hem de kortheid des levens als iets dat hem onbekend is, worde aangetoond, maar het is ene ironische vorm van spreken, alsof hij wilde zeggen: Laten wij het getal der jaren berekenen, die mij nog overig zijn, of zij tot vergoeding van de rampen, die ik doorsta, voldoende zijn..

Vers 6

6. Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld 1), ik heb nog maar weinig tijd om te leven, en mijn leeftijd is als niets voor U, die van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt (Psalms 90:2); immers a) is een ieder mens, hoe vast hij staat, al schijnt hij ook nog zo sterk te zijn, enkel ijdelheid. Sela of pauze; terwijl de muziek zich verheft, wordt den hoorder tijd gegeven over deze diep weemoedige zaak verder na te denken.

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

1) Alsof hij wil zeggen, dat het leven des mensen spoedig voorbij vliegt en het einde bijzonder aan het begin verbonden is. Waaruit hij besluit dat alle stervelingen voor Gods aangezicht ijdelheid zijn. Wat nu de woorden betreft, David eist niet, dat hem de kortheid des levens als iets dat hem onbekend is, worde aangetoond, maar het is ene ironische vorm van spreken, alsof hij wilde zeggen: Laten wij het getal der jaren berekenen, die mij nog overig zijn, of zij tot vergoeding van de rampen, die ik doorsta, voldoende zijn..

6. Zie, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld 1), ik heb nog maar weinig tijd om te leven, en mijn leeftijd is als niets voor U, die van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt (Psalms 90:2); immers a) is een ieder mens, hoe vast hij staat, al schijnt hij ook nog zo sterk te zijn, enkel ijdelheid. Sela of pauze; terwijl de muziek zich verheft, wordt den hoorder tijd gegeven over deze diep weemoedige zaak verder na te denken.

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4

1) Alsof hij wil zeggen, dat het leven des mensen spoedig voorbij vliegt en het einde bijzonder aan het begin verbonden is. Waaruit hij besluit dat alle stervelingen voor Gods aangezicht ijdelheid zijn. Wat nu de woorden betreft, David eist niet, dat hem de kortheid des levens als iets dat hem onbekend is, worde aangetoond, maar het is ene ironische vorm van spreken, alsof hij wilde zeggen: Laten wij het getal der jaren berekenen, die mij nog overig zijn, of zij tot vergoeding van de rampen, die ik doorsta, voldoende zijn..

Vers 7

7. Immers wandelt de mens, van een zo nietig en vluchtig leven, als in een beeld, ene schaduw, die slechts den schijn van leven heeft, daarheen; immers woelen zij ijdelijk, spannen zij zich zeer in, vermoeien en bekommeren zij zich om vele dingen, die eigenlijk nietige dingen zijn van wege de kortheid dezes levens; men brengt in onverzadelijke begeerte de schatten dezer wereld bijeen (Luke 12:18 v.),en men weet niet, wie het met veel onrust en veel moeite samengebrachte goed naar zich nemen zal 1) (Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:21). Wat baat het dan den goddeloze, zo het hem hier uiterlijk wel gaat!

1) Is die bittere klacht des dichters af te keuren, toch zeggen wij: beter zo geklaagd, dan te verstommen door gewelddadig zwijgen. Een kind van God is in zulk een toestand der ziel te vergelijken, bij een die aan een gevaarlijke ziekte lijdt, en voor wie geen herstelling te wachten is, zolang de ziekte niet op zijn hoogst is gekomen, de crisis, zoals men dit noemt, is er nog niet, er is nog niets van te zegen. Evenzo moet de ziele in hare ziekte het ziekteproces doorlopen, het moet tot zijn hoogte komen, en dan is het niet, zoals bij lichamelijke ziekte, nog onzeker of de ziele zal behouden worden, neen, dan is die genezing zeker..

David had willen zwijgen, had zijn tong en lippen willen bewaren, maar ziet, in zijn hart begon het nu heviger te bruisen, en dit maakte zijn toestand niet beter, maar erger. Eerst toen hij zijn klacht voor zijn God ging uitstorten, toen kwam er ruimte, eerst toen begon hij weer iets te gevoelen van het rusten in God.

8.

II. Psalms 39:8-Psalms 39:14. In dit tweede gedeelte van den Psalm zien wij in David enen gelovige voor ons, in wiens hart een keerpunt gekomen is, die in zijn lijden Gods hand erkent en weet, dat hij niets beters verdiend heeft, die niet meer tegen God mort, en zijn oog niet meer in jaloersheid over der goddelozen voorspoed laat gaan, maar alleen op den Heere en diens genade zijne hoop vestigt. De Heere moge dan zijn hart losmaken van den zo zwaren last en hem van alle zonden vrijmaken, die verhore zijn bidden en roepen, die late Zich bewegen door zijne tranen, die redde hem, voordat het te laat is.

Vers 7

7. Immers wandelt de mens, van een zo nietig en vluchtig leven, als in een beeld, ene schaduw, die slechts den schijn van leven heeft, daarheen; immers woelen zij ijdelijk, spannen zij zich zeer in, vermoeien en bekommeren zij zich om vele dingen, die eigenlijk nietige dingen zijn van wege de kortheid dezes levens; men brengt in onverzadelijke begeerte de schatten dezer wereld bijeen (Luke 12:18 v.),en men weet niet, wie het met veel onrust en veel moeite samengebrachte goed naar zich nemen zal 1) (Ecclesiastes 2:18, Ecclesiastes 2:21). Wat baat het dan den goddeloze, zo het hem hier uiterlijk wel gaat!

1) Is die bittere klacht des dichters af te keuren, toch zeggen wij: beter zo geklaagd, dan te verstommen door gewelddadig zwijgen. Een kind van God is in zulk een toestand der ziel te vergelijken, bij een die aan een gevaarlijke ziekte lijdt, en voor wie geen herstelling te wachten is, zolang de ziekte niet op zijn hoogst is gekomen, de crisis, zoals men dit noemt, is er nog niet, er is nog niets van te zegen. Evenzo moet de ziele in hare ziekte het ziekteproces doorlopen, het moet tot zijn hoogte komen, en dan is het niet, zoals bij lichamelijke ziekte, nog onzeker of de ziele zal behouden worden, neen, dan is die genezing zeker..

David had willen zwijgen, had zijn tong en lippen willen bewaren, maar ziet, in zijn hart begon het nu heviger te bruisen, en dit maakte zijn toestand niet beter, maar erger. Eerst toen hij zijn klacht voor zijn God ging uitstorten, toen kwam er ruimte, eerst toen begon hij weer iets te gevoelen van het rusten in God.

8.

II. Psalms 39:8-Psalms 39:14. In dit tweede gedeelte van den Psalm zien wij in David enen gelovige voor ons, in wiens hart een keerpunt gekomen is, die in zijn lijden Gods hand erkent en weet, dat hij niets beters verdiend heeft, die niet meer tegen God mort, en zijn oog niet meer in jaloersheid over der goddelozen voorspoed laat gaan, maar alleen op den Heere en diens genade zijne hoop vestigt. De Heere moge dan zijn hart losmaken van den zo zwaren last en hem van alle zonden vrijmaken, die verhore zijn bidden en roepen, die late Zich bewegen door zijne tranen, die redde hem, voordat het te laat is.

Vers 8

8. En nu, wat verwacht ik, wat zal ik wensen? O HEERE! mijne hoop, die is op U (Psalms 25:2).

Het zou kunnen bevreemden, dat de zanger in Psalms 39:5-Psalms 39:7 de kortheid van het menselijk leven een grond van rust en troost wil laten zijn; hier hebben wij de verklaring. Hoewel van een zalig leven aan gindse zijde des grafs nog niet nadrukkelijk verzekerd, grijpt zijn geloof midden in het sterven Jehova als den Levende en den God der levenden aan. Dat is juist het heroïsche van het oud-Testamentische geloof, dat het midden in de raadsels van dezen tijd en in het gezicht van de toekomst, die zich in een duisteren nacht verliest, zich onvoorwaardelijk Gode in de armen werpt..

Uit vers is ten hoogste karakteristiek. David zag gene uitkomst in zijn tegenwoordigen nood, te zegepralen over zijn eigen volk en over zijn eigen zoon (Absalom) was hem bijkans zo akelig als overwonnen te worden. hij weet derhalve niet wat hij hopen moet, en laat de uitkomst aan den God zijner verwachting over..

8.

II. Psalms 39:8-Psalms 39:14. In dit tweede gedeelte van den Psalm zien wij in David enen gelovige voor ons, in wiens hart een keerpunt gekomen is, die in zijn lijden Gods hand erkent en weet, dat hij niets beters verdiend heeft, die niet meer tegen God mort, en zijn oog niet meer in jaloersheid over der goddelozen voorspoed laat gaan, maar alleen op den Heere en diens genade zijne hoop vestigt. De Heere moge dan zijn hart losmaken van den zo zwaren last en hem van alle zonden vrijmaken, die verhore zijn bidden en roepen, die late Zich bewegen door zijne tranen, die redde hem, voordat het te laat is.

8. En nu, wat verwacht ik, wat zal ik wensen? O HEERE! mijne hoop, die is op U (Psalms 25:2).

Het zou kunnen bevreemden, dat de zanger in Psalms 39:5-Psalms 39:7 de kortheid van het menselijk leven een grond van rust en troost wil laten zijn; hier hebben wij de verklaring. Hoewel van een zalig leven aan gindse zijde des grafs nog niet nadrukkelijk verzekerd, grijpt zijn geloof midden in het sterven Jehova als den Levende en den God der levenden aan. Dat is juist het heroïsche van het oud-Testamentische geloof, dat het midden in de raadsels van dezen tijd en in het gezicht van de toekomst, die zich in een duisteren nacht verliest, zich onvoorwaardelijk Gode in de armen werpt..

Uit vers is ten hoogste karakteristiek. David zag gene uitkomst in zijn tegenwoordigen nood, te zegepralen over zijn eigen volk en over zijn eigen zoon (Absalom) was hem bijkans zo akelig als overwonnen te worden. hij weet derhalve niet wat hij hopen moet, en laat de uitkomst aan den God zijner verwachting over.. 9. Verlos mij van al mijne overtredingen 1), die de oorzaak zijn van al mijn lijden en van al die straffen over mijne zonde, Gij neemt toch met de reden ook het gevolg weg; en stel mij niet tot enen smaad der dwazen, die niet aan U, noch aan Uw woord geloven (Psalms 14:1 vv.), doordat Gij mij laat omkomen, dat zou tevens Uwen naam onteren.

1) De dichter belijdt hiermee, dat de oorzaak van zijn lijden niet bij of in God ligt; maar in hem zelven, d.i. in zijne zonden en overtredingen. Hij weet het, die overtredingen maken een scheiding tussen God en zijne ziele, trekken wolken voor het licht van de zon der gerechtigheid. En daarom heeft hij ook nu zulk een grote behoefte, dat God zelf dit wolkgordijn verscheurt en Zich zelven weer aan hem openbaart als een gaarne vergevend God.

Vers 8

8. En nu, wat verwacht ik, wat zal ik wensen? O HEERE! mijne hoop, die is op U (Psalms 25:2).

Het zou kunnen bevreemden, dat de zanger in Psalms 39:5-Psalms 39:7 de kortheid van het menselijk leven een grond van rust en troost wil laten zijn; hier hebben wij de verklaring. Hoewel van een zalig leven aan gindse zijde des grafs nog niet nadrukkelijk verzekerd, grijpt zijn geloof midden in het sterven Jehova als den Levende en den God der levenden aan. Dat is juist het heroïsche van het oud-Testamentische geloof, dat het midden in de raadsels van dezen tijd en in het gezicht van de toekomst, die zich in een duisteren nacht verliest, zich onvoorwaardelijk Gode in de armen werpt..

Uit vers is ten hoogste karakteristiek. David zag gene uitkomst in zijn tegenwoordigen nood, te zegepralen over zijn eigen volk en over zijn eigen zoon (Absalom) was hem bijkans zo akelig als overwonnen te worden. hij weet derhalve niet wat hij hopen moet, en laat de uitkomst aan den God zijner verwachting over..

8.

II. Psalms 39:8-Psalms 39:14. In dit tweede gedeelte van den Psalm zien wij in David enen gelovige voor ons, in wiens hart een keerpunt gekomen is, die in zijn lijden Gods hand erkent en weet, dat hij niets beters verdiend heeft, die niet meer tegen God mort, en zijn oog niet meer in jaloersheid over der goddelozen voorspoed laat gaan, maar alleen op den Heere en diens genade zijne hoop vestigt. De Heere moge dan zijn hart losmaken van den zo zwaren last en hem van alle zonden vrijmaken, die verhore zijn bidden en roepen, die late Zich bewegen door zijne tranen, die redde hem, voordat het te laat is.

8. En nu, wat verwacht ik, wat zal ik wensen? O HEERE! mijne hoop, die is op U (Psalms 25:2).

Het zou kunnen bevreemden, dat de zanger in Psalms 39:5-Psalms 39:7 de kortheid van het menselijk leven een grond van rust en troost wil laten zijn; hier hebben wij de verklaring. Hoewel van een zalig leven aan gindse zijde des grafs nog niet nadrukkelijk verzekerd, grijpt zijn geloof midden in het sterven Jehova als den Levende en den God der levenden aan. Dat is juist het heroïsche van het oud-Testamentische geloof, dat het midden in de raadsels van dezen tijd en in het gezicht van de toekomst, die zich in een duisteren nacht verliest, zich onvoorwaardelijk Gode in de armen werpt..

Uit vers is ten hoogste karakteristiek. David zag gene uitkomst in zijn tegenwoordigen nood, te zegepralen over zijn eigen volk en over zijn eigen zoon (Absalom) was hem bijkans zo akelig als overwonnen te worden. hij weet derhalve niet wat hij hopen moet, en laat de uitkomst aan den God zijner verwachting over.. 9. Verlos mij van al mijne overtredingen 1), die de oorzaak zijn van al mijn lijden en van al die straffen over mijne zonde, Gij neemt toch met de reden ook het gevolg weg; en stel mij niet tot enen smaad der dwazen, die niet aan U, noch aan Uw woord geloven (Psalms 14:1 vv.), doordat Gij mij laat omkomen, dat zou tevens Uwen naam onteren.

1) De dichter belijdt hiermee, dat de oorzaak van zijn lijden niet bij of in God ligt; maar in hem zelven, d.i. in zijne zonden en overtredingen. Hij weet het, die overtredingen maken een scheiding tussen God en zijne ziele, trekken wolken voor het licht van de zon der gerechtigheid. En daarom heeft hij ook nu zulk een grote behoefte, dat God zelf dit wolkgordijn verscheurt en Zich zelven weer aan hem openbaart als een gaarne vergevend God.

Vers 10

10. Ik ben verstomd, en nu niet meer, omdat ik mijzelven dwing (Psalms 39:2 v.), maar omdat ik vluchtende onder Uwe vleugelen, daar werkelijk rust vond; ik zal mijnen mond niet opendoen, alsof ik met U zou willen richten tot mijn ongeluk; want Gij hebt het gedaan 1), Gij hebt mij dit leed opgelegd, en Gij zult het in alles met mij wel maken.

1) Dit zwijgen is een geheel ander zwijgen als dat, waarvan hij in het begin van den Psalm spreekt, toen stond hij nog in eigen kracht, toen was het eigen werk, maar nu is het een stilzwijgen des geloofs, een wachten op het heil des Heeren, een stil berusten in den weg, dien de Heere voortaan met hem houden wil.

Vers 10

10. Ik ben verstomd, en nu niet meer, omdat ik mijzelven dwing (Psalms 39:2 v.), maar omdat ik vluchtende onder Uwe vleugelen, daar werkelijk rust vond; ik zal mijnen mond niet opendoen, alsof ik met U zou willen richten tot mijn ongeluk; want Gij hebt het gedaan 1), Gij hebt mij dit leed opgelegd, en Gij zult het in alles met mij wel maken.

1) Dit zwijgen is een geheel ander zwijgen als dat, waarvan hij in het begin van den Psalm spreekt, toen stond hij nog in eigen kracht, toen was het eigen werk, maar nu is het een stilzwijgen des geloofs, een wachten op het heil des Heeren, een stil berusten in den weg, dien de Heere voortaan met hem houden wil.

Vers 11

11. Neem, daar Gij mij genade voor recht laat ondervinden, Uwe plage van op mij weg, want het is toch Uw toorn over mijne zonde, die in de vijandschap der bozen door mij ondervonden wordt; ik ben naar lichaam en ziel bezweken van de bestrijding Uwer hand, en zou bij zulk een voortgang moeten omkomen.

11. Neem, daar Gij mij genade voor recht laat ondervinden, Uwe plage van op mij weg, want het is toch Uw toorn over mijne zonde, die in de vijandschap der bozen door mij ondervonden wordt; ik ben naar lichaam en ziel bezweken van de bestrijding Uwer hand, en zou bij zulk een voortgang moeten omkomen.

Vers 11

11. Neem, daar Gij mij genade voor recht laat ondervinden, Uwe plage van op mij weg, want het is toch Uw toorn over mijne zonde, die in de vijandschap der bozen door mij ondervonden wordt; ik ben naar lichaam en ziel bezweken van de bestrijding Uwer hand, en zou bij zulk een voortgang moeten omkomen.

11. Neem, daar Gij mij genade voor recht laat ondervinden, Uwe plage van op mij weg, want het is toch Uw toorn over mijne zonde, die in de vijandschap der bozen door mij ondervonden wordt; ik ben naar lichaam en ziel bezweken van de bestrijding Uwer hand, en zou bij zulk een voortgang moeten omkomen.

Vers 12

12. Kastijdt Gij iemand, dat zie en gevoel ik, met straffingen om de ongerechtigheid, die hij misdreven heeft, Zo doet Gij zijne bevalligheid, zijne schoonheid en kracht, zijn rijkdom en zijne eer smelten, vergaan als ene mot als een kleed, dat door de mot verteerd wordt (Job 33:19); immers is een ieder mens ijdelheidniets meer dan een nietig, zondig wezen. Sela (Psalms 39:6).

Gelijk de motten een wollen kleed doorvreten, zelfs het allerschoonste kleed verderven, hoe schoon het ook te voren was, zo is het ook met des mensen schone gedaante. Wanneer de hand des Almachtigen iemand drukt, en God iemand een weinig verlaat, zo wordt een mens door zielenangst en treurigheid in weinige dagen zo veranderd, dat niemand hem kent, gelijk wij aan Jobs voorbeeld zien (Job 2:12 v.); toen zijne vrienden hen in zijn kruis kwamen bezoeken, kenden zij hem niet, begonnen zij te wenen en konden zij in zeven dagen niet met hem spreken, want zij zagen dat zijne smart zeer groot was.. De motten van het Oosten zijn zeer groot en schoon, maar kort levende. Na een weinig regen kunnen deze schitterende insecten gezien worden, zich bewegende in elke koelte, maar het droge weer en hun talloze vijanden bestemmen hen spoedig tot het algemene lot. Alzo gaat de schoonheid van een mens voorbij, gelijk die van lezen vrolijken zwerver, gekleed in zijne klederen van purper en scharlaken.

Vers 12

12. Kastijdt Gij iemand, dat zie en gevoel ik, met straffingen om de ongerechtigheid, die hij misdreven heeft, Zo doet Gij zijne bevalligheid, zijne schoonheid en kracht, zijn rijkdom en zijne eer smelten, vergaan als ene mot als een kleed, dat door de mot verteerd wordt (Job 33:19); immers is een ieder mens ijdelheidniets meer dan een nietig, zondig wezen. Sela (Psalms 39:6).

Gelijk de motten een wollen kleed doorvreten, zelfs het allerschoonste kleed verderven, hoe schoon het ook te voren was, zo is het ook met des mensen schone gedaante. Wanneer de hand des Almachtigen iemand drukt, en God iemand een weinig verlaat, zo wordt een mens door zielenangst en treurigheid in weinige dagen zo veranderd, dat niemand hem kent, gelijk wij aan Jobs voorbeeld zien (Job 2:12 v.); toen zijne vrienden hen in zijn kruis kwamen bezoeken, kenden zij hem niet, begonnen zij te wenen en konden zij in zeven dagen niet met hem spreken, want zij zagen dat zijne smart zeer groot was.. De motten van het Oosten zijn zeer groot en schoon, maar kort levende. Na een weinig regen kunnen deze schitterende insecten gezien worden, zich bewegende in elke koelte, maar het droge weer en hun talloze vijanden bestemmen hen spoedig tot het algemene lot. Alzo gaat de schoonheid van een mens voorbij, gelijk die van lezen vrolijken zwerver, gekleed in zijne klederen van purper en scharlaken.

Vers 13

13. Hoor, HEERE! mijn gebed om afwending mijner plaag (Psalms 39:11), en neem mijn geroep om wederaanneming in genade ter oren; zwijg niet tot mijne tranen, die voor mensen ene veel dringender sprake zijn, dan de woorden des monds (Genesis 27:38. Luke 7:13. John 11:33), terwijl bij U de tranen der Uwen het allerminst te vergeefs zouden zijn en verloren zouden gaan (Psalms 56:9); want a) ik ben een vreemdeling bij U, ik ben een zwerveling geworden, die Uwe bescherming en gastvriendschap behoeft, een bijwoner, gelijk al mijne vaders slechts gasten geweest zijn in het land, waarin zij leefden (Genesis 23:4; Genesis 35:27).

a) Leviticus 25:23. 1 Chronicles 29:15. Psalms 119:19. Hebrews 11:13. 1 Peter 2:11.

13. Hoor, HEERE! mijn gebed om afwending mijner plaag (Psalms 39:11), en neem mijn geroep om wederaanneming in genade ter oren; zwijg niet tot mijne tranen, die voor mensen ene veel dringender sprake zijn, dan de woorden des monds (Genesis 27:38. Luke 7:13. John 11:33), terwijl bij U de tranen der Uwen het allerminst te vergeefs zouden zijn en verloren zouden gaan (Psalms 56:9); want a) ik ben een vreemdeling bij U, ik ben een zwerveling geworden, die Uwe bescherming en gastvriendschap behoeft, een bijwoner, gelijk al mijne vaders slechts gasten geweest zijn in het land, waarin zij leefden (Genesis 23:4; Genesis 35:27).

a) Leviticus 25:23. 1 Chronicles 29:15. Psalms 119:19. Hebrews 11:13. 1 Peter 2:11.

Vers 13

13. Hoor, HEERE! mijn gebed om afwending mijner plaag (Psalms 39:11), en neem mijn geroep om wederaanneming in genade ter oren; zwijg niet tot mijne tranen, die voor mensen ene veel dringender sprake zijn, dan de woorden des monds (Genesis 27:38. Luke 7:13. John 11:33), terwijl bij U de tranen der Uwen het allerminst te vergeefs zouden zijn en verloren zouden gaan (Psalms 56:9); want a) ik ben een vreemdeling bij U, ik ben een zwerveling geworden, die Uwe bescherming en gastvriendschap behoeft, een bijwoner, gelijk al mijne vaders slechts gasten geweest zijn in het land, waarin zij leefden (Genesis 23:4; Genesis 35:27).

a) Leviticus 25:23. 1 Chronicles 29:15. Psalms 119:19. Hebrews 11:13. 1 Peter 2:11.

13. Hoor, HEERE! mijn gebed om afwending mijner plaag (Psalms 39:11), en neem mijn geroep om wederaanneming in genade ter oren; zwijg niet tot mijne tranen, die voor mensen ene veel dringender sprake zijn, dan de woorden des monds (Genesis 27:38. Luke 7:13. John 11:33), terwijl bij U de tranen der Uwen het allerminst te vergeefs zouden zijn en verloren zouden gaan (Psalms 56:9); want a) ik ben een vreemdeling bij U, ik ben een zwerveling geworden, die Uwe bescherming en gastvriendschap behoeft, een bijwoner, gelijk al mijne vaders slechts gasten geweest zijn in het land, waarin zij leefden (Genesis 23:4; Genesis 35:27).

a) Leviticus 25:23. 1 Chronicles 29:15. Psalms 119:19. Hebrews 11:13. 1 Peter 2:11.

Vers 14

14. Wend U van mij af, als de vertoornde God, en laat mij Uwe genade ervaren, dat ik mij ook nog hier verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij 1) (vgl. Job 10:20).

1) Welke vorm van spreken bijna die der wanhopig nabij komt, niet omdat David meende, dat hij den dood zou ondergaan, of dewijl de hoop op hulp was verdwenen, en hij aan het verderf zich zag overgegeven, maar dewijl hij door droefheid overmand, zijn gemoed niet zo snel als het moest naar boven kon opheffen..

Hebt ook gij het reeds ervaren, dat het uitwendige bedwingen van den mond niet de rechte uitwerking heeft, zolang de inwendige smart en uwe gevoeligheid niet door gehele verloochening gedood is, ga dan ook met David in de goede school, en leer onder alle lijden uwe schuld te erkennen, en uzelven te versmaden, zo zult gij ook spoedig ondervinden, hoe groot de rust is, die uit een stillen geest voortkomt..

Hoe gezegend is het los te zijn van de dingen dezer aarde, zodat wij onze gemeenschap in den hemel hebben, dat, daar wij naar `s Vaders huis gaan, wij de wereld mogen gebruiken als niet misbruikende, wetende, dat hare begeerlijkheid voorbijgaat. Dat wij steeds als de aartsvaders zien op de stad, die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is.. P

Vers 14

14. Wend U van mij af, als de vertoornde God, en laat mij Uwe genade ervaren, dat ik mij ook nog hier verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij 1) (vgl. Job 10:20).

1) Welke vorm van spreken bijna die der wanhopig nabij komt, niet omdat David meende, dat hij den dood zou ondergaan, of dewijl de hoop op hulp was verdwenen, en hij aan het verderf zich zag overgegeven, maar dewijl hij door droefheid overmand, zijn gemoed niet zo snel als het moest naar boven kon opheffen..

Hebt ook gij het reeds ervaren, dat het uitwendige bedwingen van den mond niet de rechte uitwerking heeft, zolang de inwendige smart en uwe gevoeligheid niet door gehele verloochening gedood is, ga dan ook met David in de goede school, en leer onder alle lijden uwe schuld te erkennen, en uzelven te versmaden, zo zult gij ook spoedig ondervinden, hoe groot de rust is, die uit een stillen geest voortkomt..

Hoe gezegend is het los te zijn van de dingen dezer aarde, zodat wij onze gemeenschap in den hemel hebben, dat, daar wij naar `s Vaders huis gaan, wij de wereld mogen gebruiken als niet misbruikende, wetende, dat hare begeerlijkheid voorbijgaat. Dat wij steeds als de aartsvaders zien op de stad, die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is.. P

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 39". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-39.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile