Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Psalmen 58

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 58

PSALM 58.

KLACHT OVER DE LASTERAARS.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 58

PSALM 58.

KLACHT OVER DE LASTERAARS.

Vers 1

1. Een gouden kleinood even als de vorige Psalmen, van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1) Al-tascheth, op de wijze van het lied: Verdelg niet (Deuteronomy 9:29 ).

Onze Psalm heeft het niet zozeer te doen met de zware verzoeking in `t algemeen, die iemand bij zijne ondervindingen in de wereld dikwijls kan overkomen, dat men mensen in hoge ambten ziet, die over hunnen plicht en het welzijn van andere weinig denken, integendeel met ongerechtigheid en goddeloosheid het boze bevorderen, in plaats van dat het goede hulp en ondersteuning van hen hebben zou, onze Psalm doet meer op bijzondere omstandigheden gedurende Davids regering. Het waren die omstandigheden, welke Absalom's vrienden, nadat zij tevoren `s konings wijze van regeren op alle mogelijke wijzen hadden belasterd, om hem de harten des volks te ontstelen (2 Samuel 15:2) door hun woelen te weeg brachten, en die ontzettend genoeg waren om te bevestigen, dat nooit het geluk ener natie van opstandelingen en oproermakers komt, maar slechts ene kastijding Gods tot bekering en verandering des harten,

2.

I. Psalms 58:2-Psalms 58:6. David is met een heiligen tegenzin vervuld over de handelwijze van hen, die nu aan het hoofd van het stadsbestuur stonden, en zich het voorkomen hadden gegeven, alsof zij de tot hiertoe verwaarloosde rechtspraak zouden herstellen en het volk tot ware welvaart zouden leiden, doch inderdaad niets dan gruwel en ellende teweeg brachten. Hij ontdekt den satanisch bozen grond van hun hart en leert hen kennen als mensen, die de stem van waarheid en gerechtigheid in het geheel niet meer kunnen horen, maar onverbeterlijke dienaars der zonde zijn.

Vers 1

1. Een gouden kleinood even als de vorige Psalmen, van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1) Al-tascheth, op de wijze van het lied: Verdelg niet (Deuteronomy 9:29 ).

Onze Psalm heeft het niet zozeer te doen met de zware verzoeking in `t algemeen, die iemand bij zijne ondervindingen in de wereld dikwijls kan overkomen, dat men mensen in hoge ambten ziet, die over hunnen plicht en het welzijn van andere weinig denken, integendeel met ongerechtigheid en goddeloosheid het boze bevorderen, in plaats van dat het goede hulp en ondersteuning van hen hebben zou, onze Psalm doet meer op bijzondere omstandigheden gedurende Davids regering. Het waren die omstandigheden, welke Absalom's vrienden, nadat zij tevoren `s konings wijze van regeren op alle mogelijke wijzen hadden belasterd, om hem de harten des volks te ontstelen (2 Samuel 15:2) door hun woelen te weeg brachten, en die ontzettend genoeg waren om te bevestigen, dat nooit het geluk ener natie van opstandelingen en oproermakers komt, maar slechts ene kastijding Gods tot bekering en verandering des harten,

2.

I. Psalms 58:2-Psalms 58:6. David is met een heiligen tegenzin vervuld over de handelwijze van hen, die nu aan het hoofd van het stadsbestuur stonden, en zich het voorkomen hadden gegeven, alsof zij de tot hiertoe verwaarloosde rechtspraak zouden herstellen en het volk tot ware welvaart zouden leiden, doch inderdaad niets dan gruwel en ellende teweeg brachten. Hij ontdekt den satanisch bozen grond van hun hart en leert hen kennen als mensen, die de stem van waarheid en gerechtigheid in het geheel niet meer kunnen horen, maar onverbeterlijke dienaars der zonde zijn.

Vers 2

2. Spreukenekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, is dit nu recht spreken, gij vergadering? oordeelt gij billijkheden, velt gij billijke vonnissen, gij mensenkinderen, die toch als rechters geroepen zijt, om de onschuldig vervolgden en door geweld onderdrukten te beschermen?

Vers 2

2. Spreukenekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, is dit nu recht spreken, gij vergadering? oordeelt gij billijkheden, velt gij billijke vonnissen, gij mensenkinderen, die toch als rechters geroepen zijt, om de onschuldig vervolgden en door geweld onderdrukten te beschermen?

Vers 3

3. Ja, het tegenovergestelde! gij werkt ongerechtigheden in het hart, daar gij u niet alleen door de uitwendige omstandigheden tot ongerechtigheid laat meeslepen, maar haar tot uw eigenlijk levensdoel maakt; gij weegt het geweld uwer handen op de aarde 1), gij gebruikt gene weegschaal der gerechtigheid, maar pleegt geweld.

1) Men had de rechtspleging aan David van partijdigheid en langzaamheid beschuldigd, maar nu de tegenstanders aan het roer waren, welk een rechtspleging was het nu! Gelijk het altijd en overal geschiedt, wanneer door oproer en opstand de partij der revolutie zich van de regering meester maakt en door de ongerechtigheden gewelddadigheden en ellenden, die men aan de vroegere wettige regering ten verwijt maakte, openbaar worden, zodat de onderdanen nu eerst begrijpen, wat ene tirannieke, wrede, bloedige regering te betekenen heeft, zo was het ook toen..

Of, gij weegt uwe handen onrecht toe in het land. De bedoeling is, dat David hier de rechters verwijt, dat in plaats aan gerechtigheid te oefenen, zij ongerechtigheid plegen, zij het geweld de heerschappij doen voeren.

Vers 3

3. Ja, het tegenovergestelde! gij werkt ongerechtigheden in het hart, daar gij u niet alleen door de uitwendige omstandigheden tot ongerechtigheid laat meeslepen, maar haar tot uw eigenlijk levensdoel maakt; gij weegt het geweld uwer handen op de aarde 1), gij gebruikt gene weegschaal der gerechtigheid, maar pleegt geweld.

1) Men had de rechtspleging aan David van partijdigheid en langzaamheid beschuldigd, maar nu de tegenstanders aan het roer waren, welk een rechtspleging was het nu! Gelijk het altijd en overal geschiedt, wanneer door oproer en opstand de partij der revolutie zich van de regering meester maakt en door de ongerechtigheden gewelddadigheden en ellenden, die men aan de vroegere wettige regering ten verwijt maakte, openbaar worden, zodat de onderdanen nu eerst begrijpen, wat ene tirannieke, wrede, bloedige regering te betekenen heeft, zo was het ook toen..

Of, gij weegt uwe handen onrecht toe in het land. De bedoeling is, dat David hier de rechters verwijt, dat in plaats aan gerechtigheid te oefenen, zij ongerechtigheid plegen, zij het geweld de heerschappij doen voeren.

Vers 4

4. Over die zaken, gelijk ze ook nu openbaar worden, behoeft men zich niet te verwonderen; zij liggen integendeel in den aard der zaak. De goddelozen, gelijk die thans aan `t bestuur zijn, zijn vervreemd, zijn booswichten van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan, daarom kunnen zij niet anders handelen dan zij doen.

De Schrift geeft op zulke plaatsen de getuigenis, die door de ervaring wordt bevestigd, dat er mensen zijn, in welke het kwaad aan kinds af een waarlijk diabolisch d.i. tot liefde onbekwaam zelfzuchtig bestaan heeft gewerkt; want hoewel erfzonde en erfschuld allen mensen gemeen zijn, zo is toch de overerving der zonde van zeer verschillenden aard, en de in elkaar ingrijpende invloed van de macht van het kwaad, en van de macht der genade op de voortplanting van het menselijk geslacht, dat noodzakelijk moeten ten gevolge hebben..

Vers 4

4. Over die zaken, gelijk ze ook nu openbaar worden, behoeft men zich niet te verwonderen; zij liggen integendeel in den aard der zaak. De goddelozen, gelijk die thans aan `t bestuur zijn, zijn vervreemd, zijn booswichten van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan, daarom kunnen zij niet anders handelen dan zij doen.

De Schrift geeft op zulke plaatsen de getuigenis, die door de ervaring wordt bevestigd, dat er mensen zijn, in welke het kwaad aan kinds af een waarlijk diabolisch d.i. tot liefde onbekwaam zelfzuchtig bestaan heeft gewerkt; want hoewel erfzonde en erfschuld allen mensen gemeen zijn, zo is toch de overerving der zonde van zeer verschillenden aard, en de in elkaar ingrijpende invloed van de macht van het kwaad, en van de macht der genade op de voortplanting van het menselijk geslacht, dat noodzakelijk moeten ten gevolge hebben..

Vers 5

5. Zij hebben vurig a) venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; hun boosheid is ontzettend groot, hun woorden zijn zo lasterlijk, dat zij hem, wien ze gelden, het leven en `t bestaan vergiftigen; zij zijn als een dove adder, die hare oren toestopt 1).

a) Psalms 140:4. 1) De slangenbezweerder in het Oosten weet door een eigenaardig geluid de slang in een staat van verdoving te brengen, en ontdoet haar in dien staat van haar venijn. Maar niet altijd gelukt hem dit, er zijn slangen, die onaandoenlijk blijven voor zijne bezwering en dezen noemt hij dove slangen, die hare oren toestoppen. Aan zulke kwaadaardige slangen zijn Davids vijanden gelijk, zij zijn en blijven in weerwil van alle waarschuwingen en bestraffingen dezelfde, zij vrezen God niet en ontzien geen mensen, men kan van hen niets dan dood en verderf verwachten..

De Apostel Paulus tekent den natuurlijken mens met de woorden: Slangenvenijn is onder hun lippen (Romans 3:13b). Maar David schetst hier niet alleen den natuurlijken toestand, maar ook de uitbrekende daden. Hij tekent hier de vijanden, zijne en Godes vijanden, die trots alle waarschuwingen en vermaningen hun zonden, hun woest- en wreedheid tegen hem botvieren. Geen vermaning helpt meer. Hoe meer hij in liefde tot hen zich keert, hoe meer zij hun boosheid aan hem trachten te koelen. Het is daarom, dat hij Psalms 58:3, van God vraagt, om hun woede te verbreken, om hun macht te fnuiken.

Vers 5

5. Zij hebben vurig a) venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; hun boosheid is ontzettend groot, hun woorden zijn zo lasterlijk, dat zij hem, wien ze gelden, het leven en `t bestaan vergiftigen; zij zijn als een dove adder, die hare oren toestopt 1).

a) Psalms 140:4. 1) De slangenbezweerder in het Oosten weet door een eigenaardig geluid de slang in een staat van verdoving te brengen, en ontdoet haar in dien staat van haar venijn. Maar niet altijd gelukt hem dit, er zijn slangen, die onaandoenlijk blijven voor zijne bezwering en dezen noemt hij dove slangen, die hare oren toestoppen. Aan zulke kwaadaardige slangen zijn Davids vijanden gelijk, zij zijn en blijven in weerwil van alle waarschuwingen en bestraffingen dezelfde, zij vrezen God niet en ontzien geen mensen, men kan van hen niets dan dood en verderf verwachten..

De Apostel Paulus tekent den natuurlijken mens met de woorden: Slangenvenijn is onder hun lippen (Romans 3:13b). Maar David schetst hier niet alleen den natuurlijken toestand, maar ook de uitbrekende daden. Hij tekent hier de vijanden, zijne en Godes vijanden, die trots alle waarschuwingen en vermaningen hun zonden, hun woest- en wreedheid tegen hem botvieren. Geen vermaning helpt meer. Hoe meer hij in liefde tot hen zich keert, hoe meer zij hun boosheid aan hem trachten te koelen. Het is daarom, dat hij Psalms 58:3, van God vraagt, om hun woede te verbreken, om hun macht te fnuiken.

Vers 6

6. Opdat zij niet hore naar de stem des belezers, desgenen, die ervaren is met bezweringen om te gaan (Ecclesiastes 10:11. Jeremiah 8:17).

Men heeft en had ten allen tijde in het Oosten mensen, die door zekere geheime kunsten de slangen voor een tijd van haar vergif en kwaadaardigheid weten te beroven; zij geven voor dit door bezweringen en tovermiddelen te doen. Indien nu hun kunsten mislukken, zo zeggen zij, dat de slang doof is, dat zij hare oren toestopt. Een dove adder is dus ene allerkwaadaardigste, die niet van haar gif te beroven is..

De slangen, bij welke de bezweerders (Exodus 7:9 ) niets uitrichten kunnen, zijn de vergiftigste (in plaats van nachash in het eerste lid staat in de Hem, tekst op de tweede plaats pethen). Wat ten opzichte der bijzonder vergiftige slangen de nutteloze bezweringen zijn, dat zijn bij de vergiftige en boze mensen de heden en bezweringen van hen, die door hen onrecht lijden en van hun vrienden, vervolgens de vermaningen van de dienares Gods en eindelijk de bestraffingen en waarschuwingen, die God zelf door het geweten laat komen..

Gelijk wij zien in de historie van den heiligen martelaar Stefanus, toen deze zijne belijdenis deed voor de geestelijke rechtbank te Jeruzalem (Acts 7:55), was dat den Joodsen prelaten zulk een onverdragelijke stem, dat zij, om hun gift te behouden, de oren toestopten en luid schreeuwden..

7.

II. Psalms 58:7-Psalms 58:12. Daardoor echter, dat aan de mensen, die nu het roer in handen hebben, niets te verbeteren is, gevoelt de heilige zanger zich tot de bede gedrongen, dat God hen door Zijne gerichten ter zijde stellen, en door hunnen ondergang het volk van hun bestuur weer bevrijden mocht tot vreugde en geloofsversterking van alle vatbare harten. De Psalm is een gebed van de kinderen Gods voor den tijd van revolutie en van schrikbewind in staat of Kerk. 7. O God! alleen door Uwe gerichten kan aan zulke onbekeerlijke misdadigers een einde gemaakt worden, verbreek hun tanden in hunnen mond 1) (Psalms 3:8); breek af de baktanden der jonge leeuwen, op welke de mensen van die soort in hun bloeddorstig handelen gelijken. Verbreek de middelen, waarmee zij vernielen, o HEERE!

1) Als de adder zich niet wil laten bezweren zit er niet anders op, dan hem den gifttand uit te trekken. Zo ook vraagt David hier van zijn God, om dit met zijne vijanden te doen.

Vers 6

6. Opdat zij niet hore naar de stem des belezers, desgenen, die ervaren is met bezweringen om te gaan (Ecclesiastes 10:11. Jeremiah 8:17).

Men heeft en had ten allen tijde in het Oosten mensen, die door zekere geheime kunsten de slangen voor een tijd van haar vergif en kwaadaardigheid weten te beroven; zij geven voor dit door bezweringen en tovermiddelen te doen. Indien nu hun kunsten mislukken, zo zeggen zij, dat de slang doof is, dat zij hare oren toestopt. Een dove adder is dus ene allerkwaadaardigste, die niet van haar gif te beroven is..

De slangen, bij welke de bezweerders (Exodus 7:9 ) niets uitrichten kunnen, zijn de vergiftigste (in plaats van nachash in het eerste lid staat in de Hem, tekst op de tweede plaats pethen). Wat ten opzichte der bijzonder vergiftige slangen de nutteloze bezweringen zijn, dat zijn bij de vergiftige en boze mensen de heden en bezweringen van hen, die door hen onrecht lijden en van hun vrienden, vervolgens de vermaningen van de dienares Gods en eindelijk de bestraffingen en waarschuwingen, die God zelf door het geweten laat komen..

Gelijk wij zien in de historie van den heiligen martelaar Stefanus, toen deze zijne belijdenis deed voor de geestelijke rechtbank te Jeruzalem (Acts 7:55), was dat den Joodsen prelaten zulk een onverdragelijke stem, dat zij, om hun gift te behouden, de oren toestopten en luid schreeuwden..

7.

II. Psalms 58:7-Psalms 58:12. Daardoor echter, dat aan de mensen, die nu het roer in handen hebben, niets te verbeteren is, gevoelt de heilige zanger zich tot de bede gedrongen, dat God hen door Zijne gerichten ter zijde stellen, en door hunnen ondergang het volk van hun bestuur weer bevrijden mocht tot vreugde en geloofsversterking van alle vatbare harten. De Psalm is een gebed van de kinderen Gods voor den tijd van revolutie en van schrikbewind in staat of Kerk. 7. O God! alleen door Uwe gerichten kan aan zulke onbekeerlijke misdadigers een einde gemaakt worden, verbreek hun tanden in hunnen mond 1) (Psalms 3:8); breek af de baktanden der jonge leeuwen, op welke de mensen van die soort in hun bloeddorstig handelen gelijken. Verbreek de middelen, waarmee zij vernielen, o HEERE!

1) Als de adder zich niet wil laten bezweren zit er niet anders op, dan hem den gifttand uit te trekken. Zo ook vraagt David hier van zijn God, om dit met zijne vijanden te doen.

Vers 8

8. Uwe gerechtigheid regeert immers op aarde al is het ook, dat zij zich lang verbergt. Laat hen dan smelten, wegkwijnen, verdampen als water, laat hen daarhenen drijven, als het water vervlieten. Legt hij, die goddeloze, zijne pijlen aan, om te treffen die hem in den weg staan en mij Israëls wettigen koning het eerst, laat hen, die pijlen, zijn, alsof zij afgesneden waren, dat zij in stukken springen, voordat zij den boog verlaten en den schutter zelven kwetsen.

Vers 8

8. Uwe gerechtigheid regeert immers op aarde al is het ook, dat zij zich lang verbergt. Laat hen dan smelten, wegkwijnen, verdampen als water, laat hen daarhenen drijven, als het water vervlieten. Legt hij, die goddeloze, zijne pijlen aan, om te treffen die hem in den weg staan en mij Israëls wettigen koning het eerst, laat hen, die pijlen, zijn, alsof zij afgesneden waren, dat zij in stukken springen, voordat zij den boog verlaten en den schutter zelven kwetsen.

Vers 9

9. Laat hem henengaan, als ene smeltende slak 1); laat hen, als ener vrouwe misdracht, de zon niet aanschouwen 2).

1) De slak, die een zeker slijm op den weg achterlaat, wordt, hoe verder zij voortgaat, des te zwakker en komt eindelijk om; zo moest het boze, dat de goddeloze uitstort, zijne verderfelijk werkende kracht verliezen en eindelijk den goddeloze zelf doen vallen..

2) Aan de misdracht zullen de bozen in zo verre gelijken, als zij, gelijk deze door een vroegtijdigen en geweldigen dood weggesleept, de zon niet aanschouwen. Vergelijk bij deze plaats Job 3:16, daar wenst Job zich zulk ene misdracht te zijn, wat onze Psalm den bozen als straf aankondigt..

De snode raadslagen en bedoelingen dier goddelozen waren op den ondergang van David en op de verdelging van Gods Kerk gericht en alzo stond hiermede de voortzetting en volvoering van het gehele ontwerp van God, zoals het onder Israël bekend gemaakt, in verband; daarom waren zij niet aan te merken als gewone vijanden, om wier verlichting en verbetering men naar het Evangelie des O.T. zowel bidden moest, als naar dat des N.T.; neen het was de hel, het was de macht der hel, welke zich tegen den Heere en Zijnen gezalfde verzette, en voor welker vernedering, verijdeling en algehelen val David mocht en moest bidden. In zijn hart, dat zo zacht klopte, zo edel en liefelijk gestemd was, zal, even zowel als in het hart van elken Christen, de vurige wens en begeerte hebben plaats gehad, voor de behoudenis van onsterfelijke zielen, de terechtbrenging van dwalenden en misleiden en de uitbreiding van het Godsrijk; maar als het op het onderscheid aankomt tussen het rijk der duisternis en dat der genade, dan zag net geloofsoog van David, gelijk dat van den Christen, ook nog in onze dagen, op de paradijs-belofte (Genesis 3:15), en verwachtte de zegepraal van allen, die des Heeren zijn en van geheel Zijne kerk. In dat licht zeggen ook wij (Heid. Cat. Zij. 19): Hij zal Zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen..

Vers 9

9. Laat hem henengaan, als ene smeltende slak 1); laat hen, als ener vrouwe misdracht, de zon niet aanschouwen 2).

1) De slak, die een zeker slijm op den weg achterlaat, wordt, hoe verder zij voortgaat, des te zwakker en komt eindelijk om; zo moest het boze, dat de goddeloze uitstort, zijne verderfelijk werkende kracht verliezen en eindelijk den goddeloze zelf doen vallen..

2) Aan de misdracht zullen de bozen in zo verre gelijken, als zij, gelijk deze door een vroegtijdigen en geweldigen dood weggesleept, de zon niet aanschouwen. Vergelijk bij deze plaats Job 3:16, daar wenst Job zich zulk ene misdracht te zijn, wat onze Psalm den bozen als straf aankondigt..

De snode raadslagen en bedoelingen dier goddelozen waren op den ondergang van David en op de verdelging van Gods Kerk gericht en alzo stond hiermede de voortzetting en volvoering van het gehele ontwerp van God, zoals het onder Israël bekend gemaakt, in verband; daarom waren zij niet aan te merken als gewone vijanden, om wier verlichting en verbetering men naar het Evangelie des O.T. zowel bidden moest, als naar dat des N.T.; neen het was de hel, het was de macht der hel, welke zich tegen den Heere en Zijnen gezalfde verzette, en voor welker vernedering, verijdeling en algehelen val David mocht en moest bidden. In zijn hart, dat zo zacht klopte, zo edel en liefelijk gestemd was, zal, even zowel als in het hart van elken Christen, de vurige wens en begeerte hebben plaats gehad, voor de behoudenis van onsterfelijke zielen, de terechtbrenging van dwalenden en misleiden en de uitbreiding van het Godsrijk; maar als het op het onderscheid aankomt tussen het rijk der duisternis en dat der genade, dan zag net geloofsoog van David, gelijk dat van den Christen, ook nog in onze dagen, op de paradijs-belofte (Genesis 3:15), en verwachtte de zegepraal van allen, die des Heeren zijn en van geheel Zijne kerk. In dat licht zeggen ook wij (Heid. Cat. Zij. 19): Hij zal Zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen..

Vers 10

10. Eer dan uwe potten den doornstruik gewaar worden, voordat het vlees in uwe potten de hitte van de daaronder aangebrachte vlammende doornstruiken bemerken, dat is voordat uwe aanslagen tot uitvoering komen, zal Hij, de Heere, hem, den pot, als levend, als in heten toorn wegstormen 1).

1) Of, hetzij nog rauw of gaar, Hij stormt het weg. David wil dan zeggen, dat hetzij de opstand nog pas in het begin is, of reeds in vollen gloed staat, de Heere de opstandelingen zal uitroeien. Volgt men de vertaling: als levend, als in heten toorn, dan moet men ook met onze Staten-Vertalers denken aan het voorbeeld van Korach, maar dan laat de dichter het beeld van den doornstruik los, en dit is moeilijk te denken. De doornstruik is hier de bekende struik, die zeer geschikt was, om in het open veld als brandstof gebruikt te worden. De opstand van Absalom werd gefnuikt, toen deze reeds een heel eind was gevorderd, toen het vlees in de pot reeds heet was.

Calvijn tekent aan, dat de zin beter vloeit, wanneer het van het vlees genomen wordt, gestort in een pan of pot, voordat het heet wordt.

Het beeld ener karavaan, die doornen tot een vuur rondom een pot aanlegt, maar daarbij van den storm overvallen wordt v rdat nog de pot door het vuur wordt verhit, rukt de storm, de spijs moge rauw of daar zijn, dien weg. Evenzo gaat het met de goddelozen, onverschillig of hun plannen al of niet tot rijpheid gekomen zijn (vgl. Psalms 118:9. Ecclesiastes 7:6)..

Vers 10

10. Eer dan uwe potten den doornstruik gewaar worden, voordat het vlees in uwe potten de hitte van de daaronder aangebrachte vlammende doornstruiken bemerken, dat is voordat uwe aanslagen tot uitvoering komen, zal Hij, de Heere, hem, den pot, als levend, als in heten toorn wegstormen 1).

1) Of, hetzij nog rauw of gaar, Hij stormt het weg. David wil dan zeggen, dat hetzij de opstand nog pas in het begin is, of reeds in vollen gloed staat, de Heere de opstandelingen zal uitroeien. Volgt men de vertaling: als levend, als in heten toorn, dan moet men ook met onze Staten-Vertalers denken aan het voorbeeld van Korach, maar dan laat de dichter het beeld van den doornstruik los, en dit is moeilijk te denken. De doornstruik is hier de bekende struik, die zeer geschikt was, om in het open veld als brandstof gebruikt te worden. De opstand van Absalom werd gefnuikt, toen deze reeds een heel eind was gevorderd, toen het vlees in de pot reeds heet was.

Calvijn tekent aan, dat de zin beter vloeit, wanneer het van het vlees genomen wordt, gestort in een pan of pot, voordat het heet wordt.

Het beeld ener karavaan, die doornen tot een vuur rondom een pot aanlegt, maar daarbij van den storm overvallen wordt v rdat nog de pot door het vuur wordt verhit, rukt de storm, de spijs moge rauw of daar zijn, dien weg. Evenzo gaat het met de goddelozen, onverschillig of hun plannen al of niet tot rijpheid gekomen zijn (vgl. Psalms 118:9. Ecclesiastes 7:6)..

Vers 11

11. De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt, want hij ziet daarin Gods gerechtigheid zich openbaren; hij zal zijne voeten wassen in het bloed des goddelozen.

Ofschoon het schijnt, dat enige hartstocht aan de rechtvaardige toe te kennen, in strijd is met de vrome zachtmoedigheid, toch, indien wij in gedachtenis houden, wat ik elders heb gezegd, dat door David de goede en wel geregelde hartstocht wordt geprezen, is er niets vreemds in, dat de gelovigen, onder leiding en besturing des Heiligen Geestes, vreugde scheppen uit de oordelen Gods. Van waar nu komt het, dat in het algemeen de wereldlingen zich verheugen, als hun vijanden te gronde gaan? Zo niet daarom, dewijl zij door de onstuimige aanvallen van haat, toorn en ongeduld vervoerd worden, zodat zij ongeduldig naar de straf verlangen. Derhalve, waar het vlees heerst is er niets recht of gezond. Wie echter door den drang des Geestes zijn ziele zet op de rechtvaardige straf Gods, verheugt zich niet minder juist, zo dikwijls hij aanschouwt, dat de goddelozen door de straffen Gods getroffen worden, daar hij op menselijke wijze hun bekering wenst, opdat zij behouden worden..

De zegepralen van den alleen Rechtvaardige, verworven in Zijn eigen persoon en in Zijne gelovige dienstknechten, over de vijanden van `s mensen zaligheid, brengen ene vreugde te weeg, die doet opspringen niet van wraakzucht, maar omdat men goddelijke genade, rechtvaardigheid en waarheid aanschouwt, geopenbaard in de redding der uitverkorenen, in de straf der goddelozen en in de vervulling der beloften. Wie geregeld hierop acht geeft, zal naarstig de beloning der rechtvaardigheid zoeken en nederig de Voorzienigheid aanbidden, die alle dingen in hemel en op aarde met juistheid regelt..

Dit is niet lichamelijk te verstaan, alsof de godvrezenden zichzelven zouden wreken met bloedstorting, of daarin een welbehagen zouden hebben; maar alzo, dat, wanneer zij Gode de wrake overlaten, God hun zaak wonderbaar ten uitvoer legt. Toen Saul in zijn zwaard viel, uit vrees voor de Filistijnen (1 Samuel 31:1),

Toen was dat Gods wrake, toen baadde David zijne voeten in des goddelozen bloed, en hij had toch gene schuld aan Sauls ondergang. Toen de koning, die Jeruzalem belegerde, gedood werd (2 Kings 19:37), was dat Gods wraak, en de koning Hizkia baadde zijne voeten in des goddelozen bloed; toch had hij daaraan gene schuld. Toen Achab in den strijd getroffen werd, zodat zijn bloed door den wagen liep, en de honden het lekten (1 Kings 22:1), toen was dat Gods wrake, en de profeet Elia baadde zijne voeten in het bloed van den goddeloze.

Vers 11

11. De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt, want hij ziet daarin Gods gerechtigheid zich openbaren; hij zal zijne voeten wassen in het bloed des goddelozen.

Ofschoon het schijnt, dat enige hartstocht aan de rechtvaardige toe te kennen, in strijd is met de vrome zachtmoedigheid, toch, indien wij in gedachtenis houden, wat ik elders heb gezegd, dat door David de goede en wel geregelde hartstocht wordt geprezen, is er niets vreemds in, dat de gelovigen, onder leiding en besturing des Heiligen Geestes, vreugde scheppen uit de oordelen Gods. Van waar nu komt het, dat in het algemeen de wereldlingen zich verheugen, als hun vijanden te gronde gaan? Zo niet daarom, dewijl zij door de onstuimige aanvallen van haat, toorn en ongeduld vervoerd worden, zodat zij ongeduldig naar de straf verlangen. Derhalve, waar het vlees heerst is er niets recht of gezond. Wie echter door den drang des Geestes zijn ziele zet op de rechtvaardige straf Gods, verheugt zich niet minder juist, zo dikwijls hij aanschouwt, dat de goddelozen door de straffen Gods getroffen worden, daar hij op menselijke wijze hun bekering wenst, opdat zij behouden worden..

De zegepralen van den alleen Rechtvaardige, verworven in Zijn eigen persoon en in Zijne gelovige dienstknechten, over de vijanden van `s mensen zaligheid, brengen ene vreugde te weeg, die doet opspringen niet van wraakzucht, maar omdat men goddelijke genade, rechtvaardigheid en waarheid aanschouwt, geopenbaard in de redding der uitverkorenen, in de straf der goddelozen en in de vervulling der beloften. Wie geregeld hierop acht geeft, zal naarstig de beloning der rechtvaardigheid zoeken en nederig de Voorzienigheid aanbidden, die alle dingen in hemel en op aarde met juistheid regelt..

Dit is niet lichamelijk te verstaan, alsof de godvrezenden zichzelven zouden wreken met bloedstorting, of daarin een welbehagen zouden hebben; maar alzo, dat, wanneer zij Gode de wrake overlaten, God hun zaak wonderbaar ten uitvoer legt. Toen Saul in zijn zwaard viel, uit vrees voor de Filistijnen (1 Samuel 31:1),

Toen was dat Gods wrake, toen baadde David zijne voeten in des goddelozen bloed, en hij had toch gene schuld aan Sauls ondergang. Toen de koning, die Jeruzalem belegerde, gedood werd (2 Kings 19:37), was dat Gods wraak, en de koning Hizkia baadde zijne voeten in des goddelozen bloed; toch had hij daaraan gene schuld. Toen Achab in den strijd getroffen werd, zodat zijn bloed door den wagen liep, en de honden het lekten (1 Kings 22:1), toen was dat Gods wrake, en de profeet Elia baadde zijne voeten in het bloed van den goddeloze.

Vers 12

12. En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige, ene vrucht van zijn hopen en vertrouwen, hoewel het langen tijd schijnt, alsof God hem vergeten had (Isaiah 3:10); immers is er een God, die op de aarde richt; er is nog een God, die gerechtigheid hier beneden uitoefent.

David weet, dat de mensen, die des te meer in twijfel waren gekomen, naarmate de Heere werklozen gebleven was tegenover het drijven der oproermakers, ten laatste zouden moeten bekennen, dat het werkelijk beloond wordt, wanneer men rechtvaardig is, en dat er werkelijk een Hogere over de hoog verhevenen (Ecclesiastes 5:7), een God boven de goden (Genesis 21:6. Psalms 82:1,Psalms 82:6) is, die, hoewel niet dadelijk, toch zeker gerichten uitoefent op de aarde..

Dit alles is kennelijk bewaarheid in de verwoesting van Jeruzalem, nadat de Joden hunnen Messias gekruisigd hadden; herhaalde vervullingen heeft het gehad en zal het hebben in de bevestiging van het ware Christendom; maar de dag van zijne grote en volkomen vervulling is te verwachten. De rechtvaardige zal ter rechter tijd zich verheugen in den ondergang van alle anti-christelijke vijanden der gelovigen..

Vers 12

12. En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige, ene vrucht van zijn hopen en vertrouwen, hoewel het langen tijd schijnt, alsof God hem vergeten had (Isaiah 3:10); immers is er een God, die op de aarde richt; er is nog een God, die gerechtigheid hier beneden uitoefent.

David weet, dat de mensen, die des te meer in twijfel waren gekomen, naarmate de Heere werklozen gebleven was tegenover het drijven der oproermakers, ten laatste zouden moeten bekennen, dat het werkelijk beloond wordt, wanneer men rechtvaardig is, en dat er werkelijk een Hogere over de hoog verhevenen (Ecclesiastes 5:7), een God boven de goden (Genesis 21:6. Psalms 82:1,Psalms 82:6) is, die, hoewel niet dadelijk, toch zeker gerichten uitoefent op de aarde..

Dit alles is kennelijk bewaarheid in de verwoesting van Jeruzalem, nadat de Joden hunnen Messias gekruisigd hadden; herhaalde vervullingen heeft het gehad en zal het hebben in de bevestiging van het ware Christendom; maar de dag van zijne grote en volkomen vervulling is te verwachten. De rechtvaardige zal ter rechter tijd zich verheugen in den ondergang van alle anti-christelijke vijanden der gelovigen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 58". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-58.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile