Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 84

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 84

PSALM 84.

OVER DE KERK EN HET PREDIKAMBT.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 84

PSALM 84.

OVER DE KERK EN HET PREDIKAMBT.

Vers 1

1. Voor den opperzangmeester (Psalms 4:1 1),op de Gittith (Psalms 8:1); een Psalm (Psalms 3:1) voor de kinderen van Korach, die in David's gevolg was, en evenals Psalms 42:1, 43 vervaardigd in den tijd, toen de koning voor zijnen zoon Absalom had moeten vluchten in het land aan gene zijde van den Jordaan (2 Samuel 17:29 ).

Op den laatsten Psalm van Asaf in No. 83, volgt de eerste in de rij van de Korachietische Jehovapsalmen (vgl. Psalms 85:1, 87, 88. 1 Chronicles 25:31 ). Deze is ene bijzonder innige en veel betekenende uitdrukking van liefde tot Jehova's heiligdom, welke uit den vreemde daarheen verlangt, en allen, die daar wonen, gelukkig noemt. De vervaardiger van den Psalm, is eigenlijk niet degene die spreekt, maar koning David is sprekende ingevoerd, in wie de Korachieten hunnen leermeester in de geestelijke dichtkunst erkennen, en uit wiens hart hier gezongen wordt..

Deze Psalm behoort dan ook evenals Psalms 42:1, 43 tot de liefelijkste tempelzangen der Gemeente Gods van alle tijden. Hij wordt met gelijke instemming gezongen in de schoonste en grootste tempels en in de onaanzienlijkste bedehuizen, overal en aan alle plaatsen, die `s Heren tegenwoordigheid tot Zijne woningen heeft geheiligd, en waar het naar God dorstende harte Hem zoekt en vindt..

2.

I. Psalms 84:2-Psalms 84:5. De vrome, die in Gods bijzondere gemeenschap staat, maar voor het ogenblik van Gods gemeenschap gescheiden is, spreekt, in het verlangen naar dit heiligdom, de begeerte zijns harten uit naar de gemeenschap met God zelven. Hoe meer de ziel Gods genade gesmaakt heeft, des te levendiger verlangt zij weer daarnaar, en hoe zekerder het geloof weet aan Gods genademiddelen verbonden te zijn, des te meer leeft en beweegt het zich in deze genade-middelen en kan zonder deze niet bestaan.

Vers 1

1. Voor den opperzangmeester (Psalms 4:1 1),op de Gittith (Psalms 8:1); een Psalm (Psalms 3:1) voor de kinderen van Korach, die in David's gevolg was, en evenals Psalms 42:1, 43 vervaardigd in den tijd, toen de koning voor zijnen zoon Absalom had moeten vluchten in het land aan gene zijde van den Jordaan (2 Samuel 17:29 ).

Op den laatsten Psalm van Asaf in No. 83, volgt de eerste in de rij van de Korachietische Jehovapsalmen (vgl. Psalms 85:1, 87, 88. 1 Chronicles 25:31 ). Deze is ene bijzonder innige en veel betekenende uitdrukking van liefde tot Jehova's heiligdom, welke uit den vreemde daarheen verlangt, en allen, die daar wonen, gelukkig noemt. De vervaardiger van den Psalm, is eigenlijk niet degene die spreekt, maar koning David is sprekende ingevoerd, in wie de Korachieten hunnen leermeester in de geestelijke dichtkunst erkennen, en uit wiens hart hier gezongen wordt..

Deze Psalm behoort dan ook evenals Psalms 42:1, 43 tot de liefelijkste tempelzangen der Gemeente Gods van alle tijden. Hij wordt met gelijke instemming gezongen in de schoonste en grootste tempels en in de onaanzienlijkste bedehuizen, overal en aan alle plaatsen, die `s Heren tegenwoordigheid tot Zijne woningen heeft geheiligd, en waar het naar God dorstende harte Hem zoekt en vindt..

2.

I. Psalms 84:2-Psalms 84:5. De vrome, die in Gods bijzondere gemeenschap staat, maar voor het ogenblik van Gods gemeenschap gescheiden is, spreekt, in het verlangen naar dit heiligdom, de begeerte zijns harten uit naar de gemeenschap met God zelven. Hoe meer de ziel Gods genade gesmaakt heeft, des te levendiger verlangt zij weer daarnaar, en hoe zekerder het geloof weet aan Gods genademiddelen verbonden te zijn, des te meer leeft en beweegt het zich in deze genade-middelen en kan zonder deze niet bestaan.

Vers 2

2. Hoe lieflijk, al mijne liefde waard en op het hoogst door mij bemind zijn Uwe woningen (Psalms 46:5), o HEERE der heirscharen!

Hier is de tent bedoeld, die David op den berg Zion naast zijn paleis had opgericht, en waarin hij de arke des verbonds had geplaatst (2 Samuel 6:17). De meervoudige vorm "woningen", in plaats van: woning" (Psalms 43:3) is gebezigd omdat de tabernakel uit verschillende delen bestond.

Van de Romeinse Paula, die zich reeds te Rome aan den kerkleraar Hieronymus had aangesloten en hem later naar het heilige land vergezelde, waar zij te Bethlehem tot aan haar einde gemeenschappelijk met hem arbeidde, wordt verhaald, dat, toen zij in het jaar 404 n. Chr. 56 jaren oud, de nabijheid des doods gevoelde, zij hare bloedverwanten tot zich riep en nog veel met hen over geestelijke aangelegenheden sprak. Toen zij reeds zieltogende was bewoog zij nog steeds hare lippen, en de omstanders, zich over haar heenbuigende, hoorden haar fluisteren: "Quam dilecta tabernacula tua, Domine virtutum." (Zo luidt Hieronymus' Latijnse overzetting van dit vers)..

Voor den Israëliet was de plechtige opgang tot Jehova's tempel in menig opzicht iets geheel anders dan de openbare bijeenkomsten van hen, die geleerd hebben heilige handen tot God op te heffen aan alle plaatsen, en Hem, die een Geest is, in geest en waarheid te aanbidden. Het is eigenlijk niet dan in veel hoger zin, dat wij de gebouwen aan onze Christelijke Godsverering toegewijd, met den naam van woningen Gods, voorhoven des Heren kunnen bestempelen..

Vers 2

2. Hoe lieflijk, al mijne liefde waard en op het hoogst door mij bemind zijn Uwe woningen (Psalms 46:5), o HEERE der heirscharen!

Hier is de tent bedoeld, die David op den berg Zion naast zijn paleis had opgericht, en waarin hij de arke des verbonds had geplaatst (2 Samuel 6:17). De meervoudige vorm "woningen", in plaats van: woning" (Psalms 43:3) is gebezigd omdat de tabernakel uit verschillende delen bestond.

Van de Romeinse Paula, die zich reeds te Rome aan den kerkleraar Hieronymus had aangesloten en hem later naar het heilige land vergezelde, waar zij te Bethlehem tot aan haar einde gemeenschappelijk met hem arbeidde, wordt verhaald, dat, toen zij in het jaar 404 n. Chr. 56 jaren oud, de nabijheid des doods gevoelde, zij hare bloedverwanten tot zich riep en nog veel met hen over geestelijke aangelegenheden sprak. Toen zij reeds zieltogende was bewoog zij nog steeds hare lippen, en de omstanders, zich over haar heenbuigende, hoorden haar fluisteren: "Quam dilecta tabernacula tua, Domine virtutum." (Zo luidt Hieronymus' Latijnse overzetting van dit vers)..

Voor den Israëliet was de plechtige opgang tot Jehova's tempel in menig opzicht iets geheel anders dan de openbare bijeenkomsten van hen, die geleerd hebben heilige handen tot God op te heffen aan alle plaatsen, en Hem, die een Geest is, in geest en waarheid te aanbidden. Het is eigenlijk niet dan in veel hoger zin, dat wij de gebouwen aan onze Christelijke Godsverering toegewijd, met den naam van woningen Gods, voorhoven des Heren kunnen bestempelen..

Vers 3

3. Mijne ziel is begerig, en bezwijkt ook van smachtend verlangen (Psalms 63:2) naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit, wanneer ik mij in den geest verplaats in het genot, dat ik daar zo dikwijls gevonden heb (Psalms 27:4),tot den levenden God (Psalms 32:3).

De tabernakel had enen voorhof, de inrichting van David's tent is ons echter onbekend; doch men mag aannemen, dat deze prachtiger en ruimer was dan de oude tabernakel, die te Gibeon bleef; want zij moest niet zozeer in de plaats van deze komen, maar integendeel ene vergoeding voor den nog te bouwen tempel zijn..

God is voor hem de levenden God, die Zich aan hem openbaren kan en wil, die Zich aan alle Zijne gunstgenoten mededeelt. David noemt hier den Heere den levenden God in tegenoverstelling van de dode afgoden der volken. En daarom is het hem zulk een grote behoefte, om in de voorhoven van dien God zich te bevinden en daar te ervaren, dat die levende God voor hem een verzoend God is. 4. Zelfs vindt de mus een huis (Matthew 8:20),en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij Uwe altaren (Psalms 26:6), HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God (Psalms 5:3).

Over dit vers zijn zeer verschillende verklaringen, omdat men niet begrijpen kon, hoe de mus en de zwaluw bij den tabernakel zouden te pas komen en hun nesten kunnen plaatsen bij Gods altaren, dewijl de priesters en Levieten daartegen moesten waken. De zaak zal ons duidelijk worden, wanneer men in deze woorden twee delen onderscheidt. Het eerste is: "zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt; " het tweede is: "bij Uwe altaren," enz. De eerste uitspraak geeft te kennen, dat Gods altoos waakzame Voorzienigheid ook de vogelen gadeslaat en aan deze het vermogen geeft om een huis of nest te maken; daardoor legt hij zijne sterke begeerte aan den dag naar de bijwoning van den openbaren godsdienst. De uitspraak is afgebroken. Er is derhalve ene invulling nodig, bijv. deze: gelijk de mus en de zwaluw haar huis en nest begeert, en door Uwe Voorzienigheid ook werkelijk vindt, zo begeerde ik ook in mijn omzwerven, dat ik mijne woning bestendig mocht vinden bij uwe altaren..

De Costa volgt deze verklaring niet, blijkens zijne aanmerking: Evenals een beminnende, die van zijn geliefde, of gelijk een liefhebbend kind, dat van zijne ouders ver verwijderd is, den vogel benijdt, die rondom hun woning vliegen mag, of den ooievaar, die zijn nest op of nabij hun dak heeft, zo benijdt ook David hier de zwaluwen hun voorrecht, van zo dicht bij `s Heren huis te kunnen en te mogen zijn. David's klacht heeft enige overeenkomst met des Heren woord: "de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets, waar Hij het hoofd nederlegge." (Matthew 8:20).

Mijn arm zieltje, het vreesachtig vogeltje heeft nu zijn ware huis en zijn waar nest gevonden, en wanneer ik dit schone huis van God niet had gevonden zo had ik eeuwig moeten rondvliegen; ik ware dan als een eenzame mus op het dak, als een roerdomp der woestijn geworden (Psalms 102:7)..

De meervoudigen vorm altaren doelt op het brandoffer- en het reukaltaar (Numbers 3:31). Er wordt in het bijzonder aan de altaren gedacht, in plaats van het gehele huis, omdat zich daar de gemeenschap met den Heere concentreerde. Daar brengt de ziel hare geestelijke offeranden, die toch ook bij het lichamelijke de ziel uitmaakten, en zij verneemt het lieflijk antwoord van God, de verzekering Zijner hulp en Zijner genade, hoewel het lichaam daarvan verwijderd is. Het: "mijn koning en mijn God" geeft in verbintenis met het "Zebaoth," legerscharen, de reden op, waarom de zanger het zo gelukkig acht, tot de altaren des Heren toegelaten te zijn, zodat voor hem het huis Gods hetzelfde is, wat voor het vogeltje zijn huis en zijn nest is. Hoe zou hij zich niet gelukkig gevoelen, dien zijn Koning en God, Hij, die de sterren leidt in hun banen, in Zijne woning heeft opgenomen..

Vers 3

3. Mijne ziel is begerig, en bezwijkt ook van smachtend verlangen (Psalms 63:2) naar de voorhoven des HEEREN; mijn hart en mijn vlees roepen uit, wanneer ik mij in den geest verplaats in het genot, dat ik daar zo dikwijls gevonden heb (Psalms 27:4),tot den levenden God (Psalms 32:3).

De tabernakel had enen voorhof, de inrichting van David's tent is ons echter onbekend; doch men mag aannemen, dat deze prachtiger en ruimer was dan de oude tabernakel, die te Gibeon bleef; want zij moest niet zozeer in de plaats van deze komen, maar integendeel ene vergoeding voor den nog te bouwen tempel zijn..

God is voor hem de levenden God, die Zich aan hem openbaren kan en wil, die Zich aan alle Zijne gunstgenoten mededeelt. David noemt hier den Heere den levenden God in tegenoverstelling van de dode afgoden der volken. En daarom is het hem zulk een grote behoefte, om in de voorhoven van dien God zich te bevinden en daar te ervaren, dat die levende God voor hem een verzoend God is. 4. Zelfs vindt de mus een huis (Matthew 8:20),en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt, bij Uwe altaren (Psalms 26:6), HEERE der heirscharen, mijn Koning, en mijn God (Psalms 5:3).

Over dit vers zijn zeer verschillende verklaringen, omdat men niet begrijpen kon, hoe de mus en de zwaluw bij den tabernakel zouden te pas komen en hun nesten kunnen plaatsen bij Gods altaren, dewijl de priesters en Levieten daartegen moesten waken. De zaak zal ons duidelijk worden, wanneer men in deze woorden twee delen onderscheidt. Het eerste is: "zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw een nest voor zich, waar zij hare jongen legt; " het tweede is: "bij Uwe altaren," enz. De eerste uitspraak geeft te kennen, dat Gods altoos waakzame Voorzienigheid ook de vogelen gadeslaat en aan deze het vermogen geeft om een huis of nest te maken; daardoor legt hij zijne sterke begeerte aan den dag naar de bijwoning van den openbaren godsdienst. De uitspraak is afgebroken. Er is derhalve ene invulling nodig, bijv. deze: gelijk de mus en de zwaluw haar huis en nest begeert, en door Uwe Voorzienigheid ook werkelijk vindt, zo begeerde ik ook in mijn omzwerven, dat ik mijne woning bestendig mocht vinden bij uwe altaren..

De Costa volgt deze verklaring niet, blijkens zijne aanmerking: Evenals een beminnende, die van zijn geliefde, of gelijk een liefhebbend kind, dat van zijne ouders ver verwijderd is, den vogel benijdt, die rondom hun woning vliegen mag, of den ooievaar, die zijn nest op of nabij hun dak heeft, zo benijdt ook David hier de zwaluwen hun voorrecht, van zo dicht bij `s Heren huis te kunnen en te mogen zijn. David's klacht heeft enige overeenkomst met des Heren woord: "de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets, waar Hij het hoofd nederlegge." (Matthew 8:20).

Mijn arm zieltje, het vreesachtig vogeltje heeft nu zijn ware huis en zijn waar nest gevonden, en wanneer ik dit schone huis van God niet had gevonden zo had ik eeuwig moeten rondvliegen; ik ware dan als een eenzame mus op het dak, als een roerdomp der woestijn geworden (Psalms 102:7)..

De meervoudigen vorm altaren doelt op het brandoffer- en het reukaltaar (Numbers 3:31). Er wordt in het bijzonder aan de altaren gedacht, in plaats van het gehele huis, omdat zich daar de gemeenschap met den Heere concentreerde. Daar brengt de ziel hare geestelijke offeranden, die toch ook bij het lichamelijke de ziel uitmaakten, en zij verneemt het lieflijk antwoord van God, de verzekering Zijner hulp en Zijner genade, hoewel het lichaam daarvan verwijderd is. Het: "mijn koning en mijn God" geeft in verbintenis met het "Zebaoth," legerscharen, de reden op, waarom de zanger het zo gelukkig acht, tot de altaren des Heren toegelaten te zijn, zodat voor hem het huis Gods hetzelfde is, wat voor het vogeltje zijn huis en zijn nest is. Hoe zou hij zich niet gelukkig gevoelen, dien zijn Koning en God, Hij, die de sterren leidt in hun banen, in Zijne woning heeft opgenomen..

Vers 5

5. Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen, zich Uwe huisgenoten (Ephesians 2:19) mogen weten, al is het ook, dat zij voor enigen tijd lichamelijk van Uw huis gescheiden zijn; zij prijzen U gestadiglijk, en zo zal het, moge het tegenwoordige voor mij duister zijn, ook met mij nog zover komen, dat ik U als mijnen helper en Beschermer prijze. Sela. De muziek valt hier in, reeds nu den Heere lovende.

Als men bedenkt, dat het getal van hen, die sedert dit lied voor de eerste maal gehoord werd, hun ziel op zijne gezalfde vleugelen tot den troon Gods hebben verheven, legio en nog eens legio is, dat de gemeente Gods met zijne liefelijke feesttonen tot op dezen dag en tot het einde der dagen hare godshuizen inwijdt, haar opgaan naar het heiligdom, haar bezoeken van het avondmaal, hare offeranden des gebeds, haren zegen der Evangelieprediking begeleidt, dan vraagt men, wat is het dan toch, dat in dit lied zo wonderbaar en sterk aantrekt? Het is dit, dat het voor alle heilbegerige mensen uitspreekt: de diepste behoefte des harten en het leven des Geestes, dat alleen zijnen wortel heeft in de levendige gemeenschap met God en door den zegen van het heiligdom wordt gestild en verzadigd. Men ziet, de vromen des Ouden Verbonds hingen niet aan de woningen, voorhoven, altaren des Heren, en hun uiterlijke, en als bij ene dode gewoonte, maar omdat het de plaatsen der openbaring van de heerlijkheid huns Gods waren, en de herbergen van Zijne genadige tegenwoordigheid, door welke zij als door ene opene deur in Zijne onuitsprekelijk zoete gemeenschap traden. Daarom vloeit deze Psalm over van aanbidding Gods in geest en in waarheid, hoewel hij ze aan de plaats van het heiligdom verbindt..

Ja dat zal de zaligheid uitmaken, God ongestoord en onophoudelijk te verheerlijken, en dat bestaat niet in onophoudelijk te spreken of te zingen, maar in een onophoudelijk denken aan God in God verheerlijkende gedachten, en een onophoudelijk gevoelen van God in God verheerlijkende gewaarwordingen, die enkel vrede en vreugde in ons hart en door geheel ons wezen uitstorten, en dan ja, ook weer in de uitstorting van die gedachten en aandoeningen in woord en lied. Zeker kunnen wij reeds hier een voorsmaak hebben van de blijdschap des Heiligen Geestes, en wij zouden haar nog veel meer en sterker gevoelen, wanneer wij alles verre van ons hielden, wat niet uit den Heiligen Geest is en hem bedroefd; doch het blijft hier altijd slechts een stukje der zaak. Hoe dikwijls maakt de ernst des levens ons ernstig en diepdenkend, maar eenmaal zullen wij altijd met opgewekt gemoed en opgerichten hoofden wandelen voor het aangezicht des Heren, en toch ons niet verheffen en hoogmoedig zijn, want dat zal onmogelijk wezen. Daar zullen wij zo argeloos vrolijk zijn voor den Heere, als wij dit als kinderen waren voor onze ouders, en belet reeds hier ene hoge vreugde ons het slapen, hoeveel te meer, daar waar gene vermoeienis meer mogelijk is..

6.

II. Psalms 84:6-Psalms 84:8. Het "welgelukzalig" aan het slot der vorige afdeling wordt weer opgenomen, en nu gebezigd tot een gelukkig noemen van allen, die God liefhebben, ook dan, wanneer zij door het tranendal moeten gaan; want reeds bij het gaan door deze opent hun geloof bronnen van troost en van verkwikking, en de Heere laat hun geloof niet beschaamd worden, maar stort rijken zegen op hen uit. Terwijl het echter op dezen weg van kracht tot kracht, van overwinning tot overwinning met hen gaat, kan het niet missen, of zij bereiken ten laatste het doel van hun verlangen en zij komen bij God in Zion aan. 6. Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, die gene andere sterkte en hulp verwacht, dan die zij in U zoeken en van U ontvangen, in welker hart de gebaande wegen zijn, in wier hart onophoudelijk de gedachten aan de gebaande wegen, de wegen naar Zion zijn, wier denken alleen daarop doelt, dat zij den weg tot U mogen vinden in oprechte gehoorzaamheid aan Uw woord.

Maimonides verhaalt (Hilch. Roths. c. 8), dat om de wegen wel te onderhouden, alle jaren, op den vijftienden der maand Adar, gemachtigden gezonden werden tot het stellen van orde op de verbetering van wegen, bruggen enz. Dit maakt niet onwaarschijnlijk, dat de wegen des tempels hier gemeld zijn met het oog op de plechtige feesten, gelijk men Klaagt. 1:4 vindt: "Zions wegen treuren, omdat er niemand op het feest komt." En dus, gelijk het een geluk was het gebruik dier wegen te hebben, zo was het ook ene daad van godsvrucht, voor het onderhoud daar van te zorgen, opdat ieder daarvan gebruik zou kunnen maken.

Wanneer deze gebaande wegen gezegd worden in iemands hart te zijn, zo geeft dit te kennen, dat die gebaande wegen het voorwerp van zijne keus geworden zijn, en dat hij het voornemen heeft, om die in te slaan en te bewandelen..

Vers 5

5. Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen, zich Uwe huisgenoten (Ephesians 2:19) mogen weten, al is het ook, dat zij voor enigen tijd lichamelijk van Uw huis gescheiden zijn; zij prijzen U gestadiglijk, en zo zal het, moge het tegenwoordige voor mij duister zijn, ook met mij nog zover komen, dat ik U als mijnen helper en Beschermer prijze. Sela. De muziek valt hier in, reeds nu den Heere lovende.

Als men bedenkt, dat het getal van hen, die sedert dit lied voor de eerste maal gehoord werd, hun ziel op zijne gezalfde vleugelen tot den troon Gods hebben verheven, legio en nog eens legio is, dat de gemeente Gods met zijne liefelijke feesttonen tot op dezen dag en tot het einde der dagen hare godshuizen inwijdt, haar opgaan naar het heiligdom, haar bezoeken van het avondmaal, hare offeranden des gebeds, haren zegen der Evangelieprediking begeleidt, dan vraagt men, wat is het dan toch, dat in dit lied zo wonderbaar en sterk aantrekt? Het is dit, dat het voor alle heilbegerige mensen uitspreekt: de diepste behoefte des harten en het leven des Geestes, dat alleen zijnen wortel heeft in de levendige gemeenschap met God en door den zegen van het heiligdom wordt gestild en verzadigd. Men ziet, de vromen des Ouden Verbonds hingen niet aan de woningen, voorhoven, altaren des Heren, en hun uiterlijke, en als bij ene dode gewoonte, maar omdat het de plaatsen der openbaring van de heerlijkheid huns Gods waren, en de herbergen van Zijne genadige tegenwoordigheid, door welke zij als door ene opene deur in Zijne onuitsprekelijk zoete gemeenschap traden. Daarom vloeit deze Psalm over van aanbidding Gods in geest en in waarheid, hoewel hij ze aan de plaats van het heiligdom verbindt..

Ja dat zal de zaligheid uitmaken, God ongestoord en onophoudelijk te verheerlijken, en dat bestaat niet in onophoudelijk te spreken of te zingen, maar in een onophoudelijk denken aan God in God verheerlijkende gedachten, en een onophoudelijk gevoelen van God in God verheerlijkende gewaarwordingen, die enkel vrede en vreugde in ons hart en door geheel ons wezen uitstorten, en dan ja, ook weer in de uitstorting van die gedachten en aandoeningen in woord en lied. Zeker kunnen wij reeds hier een voorsmaak hebben van de blijdschap des Heiligen Geestes, en wij zouden haar nog veel meer en sterker gevoelen, wanneer wij alles verre van ons hielden, wat niet uit den Heiligen Geest is en hem bedroefd; doch het blijft hier altijd slechts een stukje der zaak. Hoe dikwijls maakt de ernst des levens ons ernstig en diepdenkend, maar eenmaal zullen wij altijd met opgewekt gemoed en opgerichten hoofden wandelen voor het aangezicht des Heren, en toch ons niet verheffen en hoogmoedig zijn, want dat zal onmogelijk wezen. Daar zullen wij zo argeloos vrolijk zijn voor den Heere, als wij dit als kinderen waren voor onze ouders, en belet reeds hier ene hoge vreugde ons het slapen, hoeveel te meer, daar waar gene vermoeienis meer mogelijk is..

6.

II. Psalms 84:6-Psalms 84:8. Het "welgelukzalig" aan het slot der vorige afdeling wordt weer opgenomen, en nu gebezigd tot een gelukkig noemen van allen, die God liefhebben, ook dan, wanneer zij door het tranendal moeten gaan; want reeds bij het gaan door deze opent hun geloof bronnen van troost en van verkwikking, en de Heere laat hun geloof niet beschaamd worden, maar stort rijken zegen op hen uit. Terwijl het echter op dezen weg van kracht tot kracht, van overwinning tot overwinning met hen gaat, kan het niet missen, of zij bereiken ten laatste het doel van hun verlangen en zij komen bij God in Zion aan. 6. Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is, die gene andere sterkte en hulp verwacht, dan die zij in U zoeken en van U ontvangen, in welker hart de gebaande wegen zijn, in wier hart onophoudelijk de gedachten aan de gebaande wegen, de wegen naar Zion zijn, wier denken alleen daarop doelt, dat zij den weg tot U mogen vinden in oprechte gehoorzaamheid aan Uw woord.

Maimonides verhaalt (Hilch. Roths. c. 8), dat om de wegen wel te onderhouden, alle jaren, op den vijftienden der maand Adar, gemachtigden gezonden werden tot het stellen van orde op de verbetering van wegen, bruggen enz. Dit maakt niet onwaarschijnlijk, dat de wegen des tempels hier gemeld zijn met het oog op de plechtige feesten, gelijk men Klaagt. 1:4 vindt: "Zions wegen treuren, omdat er niemand op het feest komt." En dus, gelijk het een geluk was het gebruik dier wegen te hebben, zo was het ook ene daad van godsvrucht, voor het onderhoud daar van te zorgen, opdat ieder daarvan gebruik zou kunnen maken.

Wanneer deze gebaande wegen gezegd worden in iemands hart te zijn, zo geeft dit te kennen, dat die gebaande wegen het voorwerp van zijne keus geworden zijn, en dat hij het voornemen heeft, om die in te slaan en te bewandelen..

Vers 7

7. Als zij door het dal Baka 1), het dal der moerbeziënbomen, een dor en droevig dal, waarin zij dikwijls komen, als zij U volgen (2 Samuel 15:23, 2 Samuel 15:33), zonder vrezen doorgaan (Psalms 23:4) stellen zij Hem tot ene fontein 1), veranderen zij dit dal van tranen en van jammer door hun geloof in ene bron van heil en zegen; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken 3); de Heere zal hun geloof niet beschamen, maar zorgen, dat het hun niet ontbreke aan water.

1) Het woord (van hij weende) betekent "geween; " volgens sommigen is dan hier bedoeld "het dal van tranen." Volgens anderen is Baka een eigennaam, doch men vindt niet, waar dit zou gelegen zijn; anderen denken aan een struik-de Bakastruik-die deze bijzonderheid heeft, dat als het blad wordt gesneden, een "traan", een witte, scherpe druppel voortkomt, zodat het dan te vertalen is, een dal van Baka-struiken; zeker wordt hier een verschroeiend, dor dal bedoeld..

2) Wanneer het treurige ons dringt, steeds dieper te graven, totdat wij bij het ware water komen, en zich de levendige bronnen voor ons openen, dan wordt het jammerdal zelf tot ene bron..

3) De reis naar Jeruzalem, vooral uit het schone Galilea is afmattend; daarbij heeft men in de valleien en op de bergen van Judea veel van hitte en dorst te lijden, zodat men meermalen tot bezwijkens toe is uitgeput, en de reis geen einde schijnt te zullen hebben. Een frisse regenbui, gedurende welke zich de pelgrims in hun tenten begeven, terwijl sommigen den koelen regen opvangen, is voor hen de heerlijkste verkwikking, die zij zich kunnen voorstellen. Intussen kunnen zij zich van tijd tot tijd legeren aan opgegraven putten of fonteinen. En wat nu in het natuurlijke de fontein is, en de regenstromen zijn, dat is in het geestelijke voor den geestelijken reiziger God zelf, Zijn woord en de gave des Heiligen Geestes., 8. Zij gaan van kracht tot kracht 1), (John 1:16); hoe meer zij Zion naderen, hoe meer hun kracht aanwakkert. De heerlijkheid van het doel doet door Gods machtige kracht hen de moeilijkheid van den weg vergeten; een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Zion, zij zullen hunnen wens verkrijgen en in Gods heiligdom komen; en een ieder zal zien, dat zij niet te vergeefs den Heere voor hun sterkte hebben gehouden.

1) Dit wil niet zeggen, dat de gelovigen hun kracht bij zich zelven hebben, maar op geestelijk gebied overgebracht, dat zij uit de kracht Gods leven. Gelijk, wanneer een vader zijn kind leert lopen, het kind voortgaat door de kracht van den vader, zo ook gaat de gelovige voort, dewijl de Heere God hem door Zijn Geest telkens nieuwe kracht instort. Niet de gelovige zelf bereikt den hemel, het hemelse Zion maar zijn God brengt er hem en leidt hem binnen de zalen van het nieuwe Jeruzalem. -

9.

III. Psalms 84:9-Psalms 84:12. Heeft de zanger tot hiertoe uit David's ziel gesproken en onmiskenbaar op hem doelende, nu wordt zijn lied tot een bepaald zorgen voor hem. Zijn eigen heil is nauw met dat van den koning verbonden, zijn eigen terugkeren naar Zions heiligdom hangt van dat van den Gezalfde af, en daarnaar gaat Zijn hart met even sterk verlangen uit, als dat van Zijnen leermeester, dien hij in de ballingschap gevolgd is, en in wiens school hij geleerd heeft, de wereld niets te achten en zijne vreugde alleen in God te stellen.

Vers 7

7. Als zij door het dal Baka 1), het dal der moerbeziënbomen, een dor en droevig dal, waarin zij dikwijls komen, als zij U volgen (2 Samuel 15:23, 2 Samuel 15:33), zonder vrezen doorgaan (Psalms 23:4) stellen zij Hem tot ene fontein 1), veranderen zij dit dal van tranen en van jammer door hun geloof in ene bron van heil en zegen; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken 3); de Heere zal hun geloof niet beschamen, maar zorgen, dat het hun niet ontbreke aan water.

1) Het woord (van hij weende) betekent "geween; " volgens sommigen is dan hier bedoeld "het dal van tranen." Volgens anderen is Baka een eigennaam, doch men vindt niet, waar dit zou gelegen zijn; anderen denken aan een struik-de Bakastruik-die deze bijzonderheid heeft, dat als het blad wordt gesneden, een "traan", een witte, scherpe druppel voortkomt, zodat het dan te vertalen is, een dal van Baka-struiken; zeker wordt hier een verschroeiend, dor dal bedoeld..

2) Wanneer het treurige ons dringt, steeds dieper te graven, totdat wij bij het ware water komen, en zich de levendige bronnen voor ons openen, dan wordt het jammerdal zelf tot ene bron..

3) De reis naar Jeruzalem, vooral uit het schone Galilea is afmattend; daarbij heeft men in de valleien en op de bergen van Judea veel van hitte en dorst te lijden, zodat men meermalen tot bezwijkens toe is uitgeput, en de reis geen einde schijnt te zullen hebben. Een frisse regenbui, gedurende welke zich de pelgrims in hun tenten begeven, terwijl sommigen den koelen regen opvangen, is voor hen de heerlijkste verkwikking, die zij zich kunnen voorstellen. Intussen kunnen zij zich van tijd tot tijd legeren aan opgegraven putten of fonteinen. En wat nu in het natuurlijke de fontein is, en de regenstromen zijn, dat is in het geestelijke voor den geestelijken reiziger God zelf, Zijn woord en de gave des Heiligen Geestes., 8. Zij gaan van kracht tot kracht 1), (John 1:16); hoe meer zij Zion naderen, hoe meer hun kracht aanwakkert. De heerlijkheid van het doel doet door Gods machtige kracht hen de moeilijkheid van den weg vergeten; een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Zion, zij zullen hunnen wens verkrijgen en in Gods heiligdom komen; en een ieder zal zien, dat zij niet te vergeefs den Heere voor hun sterkte hebben gehouden.

1) Dit wil niet zeggen, dat de gelovigen hun kracht bij zich zelven hebben, maar op geestelijk gebied overgebracht, dat zij uit de kracht Gods leven. Gelijk, wanneer een vader zijn kind leert lopen, het kind voortgaat door de kracht van den vader, zo ook gaat de gelovige voort, dewijl de Heere God hem door Zijn Geest telkens nieuwe kracht instort. Niet de gelovige zelf bereikt den hemel, het hemelse Zion maar zijn God brengt er hem en leidt hem binnen de zalen van het nieuwe Jeruzalem. -

9.

III. Psalms 84:9-Psalms 84:12. Heeft de zanger tot hiertoe uit David's ziel gesproken en onmiskenbaar op hem doelende, nu wordt zijn lied tot een bepaald zorgen voor hem. Zijn eigen heil is nauw met dat van den koning verbonden, zijn eigen terugkeren naar Zions heiligdom hangt van dat van den Gezalfde af, en daarnaar gaat Zijn hart met even sterk verlangen uit, als dat van Zijnen leermeester, dien hij in de ballingschap gevolgd is, en in wiens school hij geleerd heeft, de wereld niets te achten en zijne vreugde alleen in God te stellen.

Vers 9

9. HEERE, God der heirscharen! hoor mijn gebed om zulk een einde van den moeilijke weg, dien wij nu moeten bewandelen; neem het ter oren, o God van Jakob! en laat ons overwinnen en in Uw Zion komen. Sela. (De muziek geeft hier aan de bede nadruk).

Vers 9

9. HEERE, God der heirscharen! hoor mijn gebed om zulk een einde van den moeilijke weg, dien wij nu moeten bewandelen; neem het ter oren, o God van Jakob! en laat ons overwinnen en in Uw Zion komen. Sela. (De muziek geeft hier aan de bede nadruk).

Vers 10

10. O God, ons Schild! die alleen het grote gevaar, dat thans Uw volk bedreigt, afwenden kunt, zie, hoe zonder Uwe machtige hulp David's zaak verloren is, en aanschouw het aangezicht Uws gezalfden 1), van David, hoe hij uit diepen smaad tot U opziet, opdat Hij tot Uwe woningen moge komen.

1) Welk een aandrang der ziele, en welke een hechte pleitgrond ligt er in deze bede! Zijn God is de God der heirscharen, de Almachtige, de Heere van hemel en aarde. Hij kan hem verlossen, maar hij is ook de Genadige, Wiens reddende liefde zich zo menigvuldig aan Jakob bewezen heeft. Hij wil hem redden uit al zijne benauwdheden. Die God is zijn schild, zijne bedekking en bescherming, waar achter hij zich verbergen kan en veilig is tegen de aanvallen zijner vijanden. Doch de Heere is dit niet voor hem alleen, maar tevens voor al zijn volk, over wie de Heere hem gezalfd heeft, daarom noemt Hij Hem niet mijn maar ons schild..

Dit uw gezalfde is voor David een vaste pleitgrond. David kende de betrekking tussen Hem en zijn God. Met hem en zijn zaad had de Heere een vast verbond gemaakt, maar in Hem, die in de hoogste volkomenheid de Gezalfde Gods kon heten. Daarom weet David, dat hij niet kan omkomen, en is hij er van verzekerd, dat de Heere eindelijk zijn gebed zal horen. 11. Want zijne gezindheid en aan die, welke hem in zijne verbanning vergezeld hebben, is deze: een dag in Uwe voorhoven is beter dan duizend elders, al ware het ook dat deze wereld al hare vreugde en al haar genot aanbracht. Ik koos, wat mijn, des zangers, persoon aangaat, overeenkomstig mijne roeping (1 Chronicles 9:17; 1 Chronicles 26:1),liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen 1), dan lang te wonen2), als iemand, die daar te huis behoort, in de tenten 3) der goddeloosheid4), ondanks al hare pracht en heerlijkheid (Psalms 4:8). Daarom twijfelde ik geen ogenblik, of ik mij te Jeruzalem bij Absalom zou voegen (2 Samuel 16:15 ), of dat ik met David in ballingschap en ellende zou gaan (2 Samuel 17:27).

1) Wanneer Hengstenberg hierbij voegt: "evenals Lazarus aan de deur van den rijke, wil ik liever met de verachtelijkste plaats in het huis Gods, met de meest verwijderde betrekking tot Hem en Zijne genade tevreden zijn, wanneer dit anders niet kan zijn, wanneer God mij met gene betere plaats, geen naderen toegang verwaardigt" dan is dat niet zozeer uitlegging en verklaring van de eigenlijke bedoeling des zangers, maar een uitbreiden der gedachte..

David spreekt het hier uit, dat hij liever een gemene Leviet is, die de nederige post van deurwachter waarneemt, dan in de tenten der goddeloosheid allerlei zondig genot na te jagen. Kennelijk doelt hij op het leven van Absalom in die dagen, die het leven der goddeloosheid botvierde. Zijne ziele hijgde naar het aanschouwen van de zaligheid van `s Heren dienst.

2) Het woord van den grondtekst betekent volgens het Arabisch een rondgaan, en het daarvan afgeleide woord verkrijgt daardoor de betekenis van tijd, eeuw, mensen leeftijd, geslacht; het is dus zeer juist, dat niet alleen "wonen" maar "lang wonen" een voortdurend en blijvend wonen is over gezet..

3) Men kan naar den zin ook daarvoor zetten: "paleizen", want, gelijk Venema opmerkt, niet allerlei tenten, die maar voorkomen, zijn hier bedoeld, maar de rijke, de schitterende, met alle gemak en aangenaamheid voorziene. De dichter heeft niet zonder reden de uitdrukking tenten" gekozen, omdat het huis Gods toen ook nog maar ene tent, geen stenen tempel was..

4) De keuze, die hier wordt uitgebracht, is de vrucht van een levensboom, die door God zelf in het binnenste van den zanger geplant is: zij is de vrucht van een nieuw hart. Ieder onzer, die zo in oprechtheid spreken kan, is van een reiziger naar de stad des verderfs tot een bedevaartganger naar den tempel der eeuwige heerlijkheid geworden. Alleen de treurige keuze: "En dag in de tenten der wereldvreugde" staat buiten wedergeboorte geschreven op den bodem van `t hart van elk mens. Die keuze heeft de Boze, aan wie de mens eenmaal gehoor gaf en nog blijft geven, er met grote letteren diep in gegraveerd. Alleen de adem des Almachtigen kan er die letters uitwissen; alleen Zijne alvermogende graveernaald kan er andere voor in de plaats stellen.

Vers 10

10. O God, ons Schild! die alleen het grote gevaar, dat thans Uw volk bedreigt, afwenden kunt, zie, hoe zonder Uwe machtige hulp David's zaak verloren is, en aanschouw het aangezicht Uws gezalfden 1), van David, hoe hij uit diepen smaad tot U opziet, opdat Hij tot Uwe woningen moge komen.

1) Welk een aandrang der ziele, en welke een hechte pleitgrond ligt er in deze bede! Zijn God is de God der heirscharen, de Almachtige, de Heere van hemel en aarde. Hij kan hem verlossen, maar hij is ook de Genadige, Wiens reddende liefde zich zo menigvuldig aan Jakob bewezen heeft. Hij wil hem redden uit al zijne benauwdheden. Die God is zijn schild, zijne bedekking en bescherming, waar achter hij zich verbergen kan en veilig is tegen de aanvallen zijner vijanden. Doch de Heere is dit niet voor hem alleen, maar tevens voor al zijn volk, over wie de Heere hem gezalfd heeft, daarom noemt Hij Hem niet mijn maar ons schild..

Dit uw gezalfde is voor David een vaste pleitgrond. David kende de betrekking tussen Hem en zijn God. Met hem en zijn zaad had de Heere een vast verbond gemaakt, maar in Hem, die in de hoogste volkomenheid de Gezalfde Gods kon heten. Daarom weet David, dat hij niet kan omkomen, en is hij er van verzekerd, dat de Heere eindelijk zijn gebed zal horen. 11. Want zijne gezindheid en aan die, welke hem in zijne verbanning vergezeld hebben, is deze: een dag in Uwe voorhoven is beter dan duizend elders, al ware het ook dat deze wereld al hare vreugde en al haar genot aanbracht. Ik koos, wat mijn, des zangers, persoon aangaat, overeenkomstig mijne roeping (1 Chronicles 9:17; 1 Chronicles 26:1),liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen 1), dan lang te wonen2), als iemand, die daar te huis behoort, in de tenten 3) der goddeloosheid4), ondanks al hare pracht en heerlijkheid (Psalms 4:8). Daarom twijfelde ik geen ogenblik, of ik mij te Jeruzalem bij Absalom zou voegen (2 Samuel 16:15 ), of dat ik met David in ballingschap en ellende zou gaan (2 Samuel 17:27).

1) Wanneer Hengstenberg hierbij voegt: "evenals Lazarus aan de deur van den rijke, wil ik liever met de verachtelijkste plaats in het huis Gods, met de meest verwijderde betrekking tot Hem en Zijne genade tevreden zijn, wanneer dit anders niet kan zijn, wanneer God mij met gene betere plaats, geen naderen toegang verwaardigt" dan is dat niet zozeer uitlegging en verklaring van de eigenlijke bedoeling des zangers, maar een uitbreiden der gedachte..

David spreekt het hier uit, dat hij liever een gemene Leviet is, die de nederige post van deurwachter waarneemt, dan in de tenten der goddeloosheid allerlei zondig genot na te jagen. Kennelijk doelt hij op het leven van Absalom in die dagen, die het leven der goddeloosheid botvierde. Zijne ziele hijgde naar het aanschouwen van de zaligheid van `s Heren dienst.

2) Het woord van den grondtekst betekent volgens het Arabisch een rondgaan, en het daarvan afgeleide woord verkrijgt daardoor de betekenis van tijd, eeuw, mensen leeftijd, geslacht; het is dus zeer juist, dat niet alleen "wonen" maar "lang wonen" een voortdurend en blijvend wonen is over gezet..

3) Men kan naar den zin ook daarvoor zetten: "paleizen", want, gelijk Venema opmerkt, niet allerlei tenten, die maar voorkomen, zijn hier bedoeld, maar de rijke, de schitterende, met alle gemak en aangenaamheid voorziene. De dichter heeft niet zonder reden de uitdrukking tenten" gekozen, omdat het huis Gods toen ook nog maar ene tent, geen stenen tempel was..

4) De keuze, die hier wordt uitgebracht, is de vrucht van een levensboom, die door God zelf in het binnenste van den zanger geplant is: zij is de vrucht van een nieuw hart. Ieder onzer, die zo in oprechtheid spreken kan, is van een reiziger naar de stad des verderfs tot een bedevaartganger naar den tempel der eeuwige heerlijkheid geworden. Alleen de treurige keuze: "En dag in de tenten der wereldvreugde" staat buiten wedergeboorte geschreven op den bodem van `t hart van elk mens. Die keuze heeft de Boze, aan wie de mens eenmaal gehoor gaf en nog blijft geven, er met grote letteren diep in gegraveerd. Alleen de adem des Almachtigen kan er die letters uitwissen; alleen Zijne alvermogende graveernaald kan er andere voor in de plaats stellen.

Vers 12

12. Want God, de HEERE, is ene Zon en Schild 1); de HEERE zal genade en eer geven, daar Hij in liefde Zich den Zijnen mededelende, hen met geluk en welvaart verzorgt; Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen 2), die werkelijk Hem vrezen (Psalms 23:1). 1) De vergelijking met de zon heeft zijn oorzaak hierin, dat evenals de zon door haar licht leven schept, koestert en verheugt, zo ook de gelovigen door het helder aangezicht Gods, als tot nieuw leven gewekt worden, ja, niet anders leven en ademen, tenzij in zoverre God hen bestraalt. Onder den naam van schild verstaat de profeet, ons heil, hetwelk overigens aan ontelbare gevaren zou bloot gesteld zijn, Met zijne verdediging te bedekken, dewijl het niet genoeg zou zijn, dat de Geest Gods ons levend maakt, indien niet onder zo vele onheilen Hij ook Zijne kracht om te beschermen ons schonk..

Evenals de natuurlijke zon het licht, het leven en de vreugde van alle natuurlijke dingen is, zo is God ook van allen, die in Zijn huis wonen, het licht, het heil en hun levenskracht. De Heere nu is niet alleen ene zon, maar ook een schild, ene bescherming, die lichaam en ziel gelijk een schild omgeeft, zodat geen moordende pijl van den duivel of van enig mens ons kan treffen en dodelijk wonden..

2) Die tot de Zijnen spreekt (Psalms 81:11): doe uwen mond open en Ik zal hem vervullen," die is voor allen, die oprecht Zijnen weg verkiezen, een bereidwillig, mild, goedertieren God, die het zegenen niet kan nalaten..

Indien wij niet kunnen gaan naar het huis des Heren, kunnen wij toch gaan door het geloof tot den Heere des huizes; in Hem zullen wij gelukkig en mogen wij gerust zijn. Laat ons dan dat waar geluk zoeken en verlangen om vruchten te dragen onder den gezegenden invloed van de Zon der gerechtigheid, en veilig en gelukkig te zijn onder de bescherming van het schild der zaligheid. Laat ons ons beijveren oprecht te wandelen in Zijne wegen, te vertrouwen op Zijne genade, dankbaar aan te nemen, wat Hij geeft en onderworpen te zijn, als Hij onthoudt of ontneemt; want wij kunnen zeker zijn, dat Hij ziet, dat het kwaad voor ons zou zijn, anders zouden wij niet zonder dat zijn..

12. Want God, de HEERE, is ene Zon en Schild 1); de HEERE zal genade en eer geven, daar Hij in liefde Zich den Zijnen mededelende, hen met geluk en welvaart verzorgt; Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen 2), die werkelijk Hem vrezen (Psalms 23:1).

1) De vergelijking met de zon heeft zijn oorzaak hierin, dat evenals de zon door haar licht leven schept, koestert en verheugt, zo ook de gelovigen door het helder aangezicht Gods, als tot nieuw leven gewekt worden, ja, niet anders leven en ademen, tenzij in zoverre God hen bestraalt. Onder den naam van schild verstaat de profeet, ons heil, hetwelk overigens aan ontelbare gevaren zou bloot gesteld zijn, Met zijne verdediging te bedekken, dewijl het niet genoeg zou zijn, dat de Geest Gods ons levend maakt, indien niet onder zo vele onheilen Hij ook Zijne kracht om te beschermen ons schonk..

Evenals de natuurlijke zon het licht, het leven en de vreugde van alle natuurlijke dingen is, zo is God ook van allen, die in Zijn huis wonen, het licht, het heil en hun levenskracht. De Heere nu is niet alleen ene zon, maar ook een schild, ene bescherming, die lichaam en ziel gelijk een schild omgeeft, zodat geen moordende pijl van den duivel of van enig mens ons kan treffen en dodelijk wonden.. 2) Die tot de Zijnen spreekt (Psalms 81:11): doe uwen mond open en Ik zal hem vervullen," die is voor allen, die oprecht Zijnen weg verkiezen, een bereidwillig, mild, goedertieren God, die het zegenen niet kan nalaten..

Indien wij niet kunnen gaan naar het huis des Heren, kunnen wij toch gaan door het geloof tot den Heere des huizes; in Hem zullen wij gelukkig en mogen wij gerust zijn. Laat ons dan dat waar geluk zoeken en verlangen om vruchten te dragen onder den gezegenden invloed van de Zon der gerechtigheid, en veilig en gelukkig te zijn onder de bescherming van het schild der zaligheid. Laat ons ons beijveren oprecht te wandelen in Zijne wegen, te vertrouwen op Zijne genade, dankbaar aan te nemen, wat Hij geeft en onderworpen te zijn, als Hij onthoudt of ontneemt; want wij kunnen zeker zijn, dat Hij ziet, dat het kwaad voor ons zou zijn, anders zouden wij niet zonder dat zijn..

13.

IV. Psalms 84:13. De Psalm, al het vorige in een enkel woord samenvattende, eindigt met ene lofverheffing; hij heeft beide betuigd; hoe zou het aan ene ziel wel kunnen zijn, waar God en Zijne vertroosting niet is, en hoe zou ene ziel het kwalijk kunnen hebben, waar God met zijne vertroostingen is? Nu eindigt de zanger met in stilte te wachten, "evenals ene heliotropium zonnewende) naar de Zon der zonnen gekeerd."

Vers 12

12. Want God, de HEERE, is ene Zon en Schild 1); de HEERE zal genade en eer geven, daar Hij in liefde Zich den Zijnen mededelende, hen met geluk en welvaart verzorgt; Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen 2), die werkelijk Hem vrezen (Psalms 23:1). 1) De vergelijking met de zon heeft zijn oorzaak hierin, dat evenals de zon door haar licht leven schept, koestert en verheugt, zo ook de gelovigen door het helder aangezicht Gods, als tot nieuw leven gewekt worden, ja, niet anders leven en ademen, tenzij in zoverre God hen bestraalt. Onder den naam van schild verstaat de profeet, ons heil, hetwelk overigens aan ontelbare gevaren zou bloot gesteld zijn, Met zijne verdediging te bedekken, dewijl het niet genoeg zou zijn, dat de Geest Gods ons levend maakt, indien niet onder zo vele onheilen Hij ook Zijne kracht om te beschermen ons schonk..

Evenals de natuurlijke zon het licht, het leven en de vreugde van alle natuurlijke dingen is, zo is God ook van allen, die in Zijn huis wonen, het licht, het heil en hun levenskracht. De Heere nu is niet alleen ene zon, maar ook een schild, ene bescherming, die lichaam en ziel gelijk een schild omgeeft, zodat geen moordende pijl van den duivel of van enig mens ons kan treffen en dodelijk wonden..

2) Die tot de Zijnen spreekt (Psalms 81:11): doe uwen mond open en Ik zal hem vervullen," die is voor allen, die oprecht Zijnen weg verkiezen, een bereidwillig, mild, goedertieren God, die het zegenen niet kan nalaten..

Indien wij niet kunnen gaan naar het huis des Heren, kunnen wij toch gaan door het geloof tot den Heere des huizes; in Hem zullen wij gelukkig en mogen wij gerust zijn. Laat ons dan dat waar geluk zoeken en verlangen om vruchten te dragen onder den gezegenden invloed van de Zon der gerechtigheid, en veilig en gelukkig te zijn onder de bescherming van het schild der zaligheid. Laat ons ons beijveren oprecht te wandelen in Zijne wegen, te vertrouwen op Zijne genade, dankbaar aan te nemen, wat Hij geeft en onderworpen te zijn, als Hij onthoudt of ontneemt; want wij kunnen zeker zijn, dat Hij ziet, dat het kwaad voor ons zou zijn, anders zouden wij niet zonder dat zijn..

12. Want God, de HEERE, is ene Zon en Schild 1); de HEERE zal genade en eer geven, daar Hij in liefde Zich den Zijnen mededelende, hen met geluk en welvaart verzorgt; Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen 2), die werkelijk Hem vrezen (Psalms 23:1).

1) De vergelijking met de zon heeft zijn oorzaak hierin, dat evenals de zon door haar licht leven schept, koestert en verheugt, zo ook de gelovigen door het helder aangezicht Gods, als tot nieuw leven gewekt worden, ja, niet anders leven en ademen, tenzij in zoverre God hen bestraalt. Onder den naam van schild verstaat de profeet, ons heil, hetwelk overigens aan ontelbare gevaren zou bloot gesteld zijn, Met zijne verdediging te bedekken, dewijl het niet genoeg zou zijn, dat de Geest Gods ons levend maakt, indien niet onder zo vele onheilen Hij ook Zijne kracht om te beschermen ons schonk..

Evenals de natuurlijke zon het licht, het leven en de vreugde van alle natuurlijke dingen is, zo is God ook van allen, die in Zijn huis wonen, het licht, het heil en hun levenskracht. De Heere nu is niet alleen ene zon, maar ook een schild, ene bescherming, die lichaam en ziel gelijk een schild omgeeft, zodat geen moordende pijl van den duivel of van enig mens ons kan treffen en dodelijk wonden.. 2) Die tot de Zijnen spreekt (Psalms 81:11): doe uwen mond open en Ik zal hem vervullen," die is voor allen, die oprecht Zijnen weg verkiezen, een bereidwillig, mild, goedertieren God, die het zegenen niet kan nalaten..

Indien wij niet kunnen gaan naar het huis des Heren, kunnen wij toch gaan door het geloof tot den Heere des huizes; in Hem zullen wij gelukkig en mogen wij gerust zijn. Laat ons dan dat waar geluk zoeken en verlangen om vruchten te dragen onder den gezegenden invloed van de Zon der gerechtigheid, en veilig en gelukkig te zijn onder de bescherming van het schild der zaligheid. Laat ons ons beijveren oprecht te wandelen in Zijne wegen, te vertrouwen op Zijne genade, dankbaar aan te nemen, wat Hij geeft en onderworpen te zijn, als Hij onthoudt of ontneemt; want wij kunnen zeker zijn, dat Hij ziet, dat het kwaad voor ons zou zijn, anders zouden wij niet zonder dat zijn..

13.

IV. Psalms 84:13. De Psalm, al het vorige in een enkel woord samenvattende, eindigt met ene lofverheffing; hij heeft beide betuigd; hoe zou het aan ene ziel wel kunnen zijn, waar God en Zijne vertroosting niet is, en hoe zou ene ziel het kwalijk kunnen hebben, waar God met zijne vertroostingen is? Nu eindigt de zanger met in stilte te wachten, "evenals ene heliotropium zonnewende) naar de Zon der zonnen gekeerd."

Vers 13

13. HEERE der heirscharen! welgelukzalig is de mens, die op U vertrouwt a), die met zijn hart niet aan de wereld; maar aan U hangt, zich aan U en aan Uwe leiding geheel overgeeft, en door U alleen zoekt zalig te worden.

a) Psalms 2:12; Psalms 34:9; Psalms 40:5; Psalms 118:8; Psalms 146:5.

Deze Psalm is van veel gewicht, om het inwendige leven van de gelovigen des Ouden Testaments te leren kennen, hun smart over het gemis der gemeenschap met God, hun gehechtheid aan de door God gegevene genademiddelen, maar ook hun hoop en hun troost, wanneer zij (nooit zonder hun schuld) deze moesten missen, hun vertrouwen op voortdurende vernieuwing van hun leven en van hun kracht.. (vgl. Psalms 41:14 ).

Er moest gekozen worden tussen de voorhoven des Heren en de tenten der goddelozen. Den dag des Heren met de verheerlijking van Zijn naam in de vergadering der oprechten aan te vangen, en hem verder gedachteloos toe te wijden aan den dienst van ijdelheid en hovaardij, hem door te brengen in samenkomsten en verstrooiingen, die, zo ze ook nog aan vele goeden verdraaglijk voorkomen, zeker voor alle lichtzinnigen ene grote aantrekkelijkheid bezitten, wat is het anders dan den zegen, dien men mocht hebben weggedragen, moedwillig verwoesten en Hem bespotten, die dien zegen schonk? Maar de voldoening van de behoefte des harten enkel van den dag des Heren en van de openbare godsdienstoefeningen te verwachten, en deze tegemoet te gaan en te achtervolgen met een leven zonder openbare ergernis in iemands ogen, maar ook zonder huiselijke godsvrucht, zonder gebed in de eenzaamheid, heilig stilstaan, doorgaande waakzaamheid, is alsmede een roekeloos spelen met een voorrecht, tot welks genot men dan niet geschikt kan zijn en welks vrucht men verijdelt. Ach hoevelen zullen in het heiligdom daarboven gemist worden, die in dezen aardsen voorhof niet geheel zonder aandoening medegezongen hebben: "Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot enz" Zondags-Christenen zijn gene Christenen voor de zalige eeuwigheid. Dat zijn slechts zij, die het door ootmoedig geloof en ene onberouwelijke keuze voor geheel hun leven geworden en geweest zijn. Daartoe helpe ons God door Zijn Woord en Geest en door alle genademiddelen..

Vers 13

13. HEERE der heirscharen! welgelukzalig is de mens, die op U vertrouwt a), die met zijn hart niet aan de wereld; maar aan U hangt, zich aan U en aan Uwe leiding geheel overgeeft, en door U alleen zoekt zalig te worden.

a) Psalms 2:12; Psalms 34:9; Psalms 40:5; Psalms 118:8; Psalms 146:5.

Deze Psalm is van veel gewicht, om het inwendige leven van de gelovigen des Ouden Testaments te leren kennen, hun smart over het gemis der gemeenschap met God, hun gehechtheid aan de door God gegevene genademiddelen, maar ook hun hoop en hun troost, wanneer zij (nooit zonder hun schuld) deze moesten missen, hun vertrouwen op voortdurende vernieuwing van hun leven en van hun kracht.. (vgl. Psalms 41:14 ).

Er moest gekozen worden tussen de voorhoven des Heren en de tenten der goddelozen. Den dag des Heren met de verheerlijking van Zijn naam in de vergadering der oprechten aan te vangen, en hem verder gedachteloos toe te wijden aan den dienst van ijdelheid en hovaardij, hem door te brengen in samenkomsten en verstrooiingen, die, zo ze ook nog aan vele goeden verdraaglijk voorkomen, zeker voor alle lichtzinnigen ene grote aantrekkelijkheid bezitten, wat is het anders dan den zegen, dien men mocht hebben weggedragen, moedwillig verwoesten en Hem bespotten, die dien zegen schonk? Maar de voldoening van de behoefte des harten enkel van den dag des Heren en van de openbare godsdienstoefeningen te verwachten, en deze tegemoet te gaan en te achtervolgen met een leven zonder openbare ergernis in iemands ogen, maar ook zonder huiselijke godsvrucht, zonder gebed in de eenzaamheid, heilig stilstaan, doorgaande waakzaamheid, is alsmede een roekeloos spelen met een voorrecht, tot welks genot men dan niet geschikt kan zijn en welks vrucht men verijdelt. Ach hoevelen zullen in het heiligdom daarboven gemist worden, die in dezen aardsen voorhof niet geheel zonder aandoening medegezongen hebben: "Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot enz" Zondags-Christenen zijn gene Christenen voor de zalige eeuwigheid. Dat zijn slechts zij, die het door ootmoedig geloof en ene onberouwelijke keuze voor geheel hun leven geworden en geweest zijn. Daartoe helpe ons God door Zijn Woord en Geest en door alle genademiddelen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 84". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-84.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile