Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 88

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 88

PSALM 88.

EEN GEBED IN DEN HOOGSTEN NOOD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 88

PSALM 88.

EEN GEBED IN DEN HOOGSTEN NOOD.

Vers 1

1. Een lied, een Psalm voor de kinderen van Korach (vgl. Psalms 87:1), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de wijze van het lied Machalath Lennth, de zwakheid der ellendigen 1) (vgl. 1 Chronicles 26:31 ); ene onderwijzing (Psalms 32:1) van Heman, den Ezrahiet, een van de vier wijzen van Salomo (1 Kings 4:31 ).

1) Of "om door het koor bij beurten gezongen te worden." Machalath geeft een instrument of wijze te kennen; Lennth betekent "om te antwoorden."

2.

Op den 87sten Psalm, die zulk een heerlijk uitzicht op de toekomst ons liet zien, volgt nu deze, deze donkerste van alle klaagzangen. Zo geheel alleen ene klacht zonder enige verwachting is de Psalm, dat het duistere der zwaarmoedigheid juist op het einde, waar anders toch altijd zo niet reed vroeger, de zon door de wolken doorbreekt, het dichtste is, en wij geheel en al in een toestand van aanvechting zien, gelijk Job die heeft gehad.

I. Psalms 88:2-Psalms 88:8. Aan den morgen na enen onder gebed en smeken, met sterk geroep en in tranen doorgebrachten nacht (Psalms 88:14), wendt zich de zanger, die zich in grote aanvechting van lichaam en ziel bevindt, tot God, Zijnen Heiland, met de bede hem toch eindelijk uit te helpen uit zijnen nood en zijn gebed te verhoren; hij dringt deze bede aan door de grootheid en het ontzaglijke van dezen nood voor te stellen. Het is een toestand, als van een doodsnacht, waarin hij verkeert, een toestand, die hem bijna tot wanhoop voert. Tegen deze verdedigt hij zich met alle macht des geloofs en worstelt hij; door de zware duisternis heen, die hem omgeeft met een blind vasthouden aan God als zullen Heiland, hoewel hij niets van Zijne genade en hulp, van Zijne nabijheid en Zijne vertroosting gewaar wordt.

Vers 1

1. Een lied, een Psalm voor de kinderen van Korach (vgl. Psalms 87:1), voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), op de wijze van het lied Machalath Lennth, de zwakheid der ellendigen 1) (vgl. 1 Chronicles 26:31 ); ene onderwijzing (Psalms 32:1) van Heman, den Ezrahiet, een van de vier wijzen van Salomo (1 Kings 4:31 ).

1) Of "om door het koor bij beurten gezongen te worden." Machalath geeft een instrument of wijze te kennen; Lennth betekent "om te antwoorden."

2.

Op den 87sten Psalm, die zulk een heerlijk uitzicht op de toekomst ons liet zien, volgt nu deze, deze donkerste van alle klaagzangen. Zo geheel alleen ene klacht zonder enige verwachting is de Psalm, dat het duistere der zwaarmoedigheid juist op het einde, waar anders toch altijd zo niet reed vroeger, de zon door de wolken doorbreekt, het dichtste is, en wij geheel en al in een toestand van aanvechting zien, gelijk Job die heeft gehad.

I. Psalms 88:2-Psalms 88:8. Aan den morgen na enen onder gebed en smeken, met sterk geroep en in tranen doorgebrachten nacht (Psalms 88:14), wendt zich de zanger, die zich in grote aanvechting van lichaam en ziel bevindt, tot God, Zijnen Heiland, met de bede hem toch eindelijk uit te helpen uit zijnen nood en zijn gebed te verhoren; hij dringt deze bede aan door de grootheid en het ontzaglijke van dezen nood voor te stellen. Het is een toestand, als van een doodsnacht, waarin hij verkeert, een toestand, die hem bijna tot wanhoop voert. Tegen deze verdedigt hij zich met alle macht des geloofs en worstelt hij; door de zware duisternis heen, die hem omgeeft met een blind vasthouden aan God als zullen Heiland, hoewel hij niets van Zijne genade en hulp, van Zijne nabijheid en Zijne vertroosting gewaar wordt.

Vers 2

2. O HEERE, God mijns heils! 1) bij dag, bij nacht roep ik voor U (Psalms 22:3).

1) Door God zo te noemen legt hij aan onmatigheid der smart toom en gebit in den mond, sluit hij voor de wanhoop de deur en bevestigt hij zich tot het dragen van het kruis..

Vers 2

2. O HEERE, God mijns heils! 1) bij dag, bij nacht roep ik voor U (Psalms 22:3).

1) Door God zo te noemen legt hij aan onmatigheid der smart toom en gebit in den mond, sluit hij voor de wanhoop de deur en bevestigt hij zich tot het dragen van het kruis..

Vers 3

3. Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor tot mijn geschrei (Psalms 5:2; Psalms 86:1).

Vers 3

3. Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen; neig Uw oor tot mijn geschrei (Psalms 5:2; Psalms 86:1).

Vers 4

4. Want mijne ziel is der tegenheden zat, heeft reeds meer dan genoeg daarvan ondervonden, en mijn leven raakt tot aan het graf, ik ben reeds als een stervende, met den enen voet sta ik reeds in het graf (Job 17:1).

Door velen wordt deze klacht gehouden voor ene van den lijdenden Messias. Zo Klinkenberg: "Wie is deze spreker? onzes erachtens de Messias, onder Zijn allerbitterst lijden. De spreker had niet alleen te worstelen met de boosheid der mensen, maar ook met de gramschap van God (Psalms 88:8, Psalms 88:16, Psalms 88:17); op wie past dit in meerderen nadruk, dan op den lijdenden Borg? Hij bemoedigt Zich met ene verlossing uit het graf (Psalms 88:11-Psalms 88:13). Hoe duidelijk wijst ons deze bijzonderheid naar den Messias!"

Bp. Horne zegt: "de natuur en de zwaarte van het beschreven lijden, de sterkte van de gebezigde uitdrukkingen, de overeenstemming van oude verklaarders, alles stemt zamen tot toepassing van het geheel op onzen gezegenden Heere..

Vers 4

4. Want mijne ziel is der tegenheden zat, heeft reeds meer dan genoeg daarvan ondervonden, en mijn leven raakt tot aan het graf, ik ben reeds als een stervende, met den enen voet sta ik reeds in het graf (Job 17:1).

Door velen wordt deze klacht gehouden voor ene van den lijdenden Messias. Zo Klinkenberg: "Wie is deze spreker? onzes erachtens de Messias, onder Zijn allerbitterst lijden. De spreker had niet alleen te worstelen met de boosheid der mensen, maar ook met de gramschap van God (Psalms 88:8, Psalms 88:16, Psalms 88:17); op wie past dit in meerderen nadruk, dan op den lijdenden Borg? Hij bemoedigt Zich met ene verlossing uit het graf (Psalms 88:11-Psalms 88:13). Hoe duidelijk wijst ons deze bijzonderheid naar den Messias!"

Bp. Horne zegt: "de natuur en de zwaarte van het beschreven lijden, de sterkte van de gebezigde uitdrukkingen, de overeenstemming van oude verklaarders, alles stemt zamen tot toepassing van het geheel op onzen gezegenden Heere..

Vers 5

5. Ik ben gerekend met degenen, die in den kuil nederdalen; ik kan niet anders dan den dood verwachten; ik ben geworden als een man, die krachteloos is, ene schaduw, waarin gene levenskracht meer is.

5. Ik ben gerekend met degenen, die in den kuil nederdalen; ik kan niet anders dan den dood verwachten; ik ben geworden als een man, die krachteloos is, ene schaduw, waarin gene levenskracht meer is.

Vers 5

5. Ik ben gerekend met degenen, die in den kuil nederdalen; ik kan niet anders dan den dood verwachten; ik ben geworden als een man, die krachteloos is, ene schaduw, waarin gene levenskracht meer is.

5. Ik ben gerekend met degenen, die in den kuil nederdalen; ik kan niet anders dan den dood verwachten; ik ben geworden als een man, die krachteloos is, ene schaduw, waarin gene levenskracht meer is.

Vers 6

6. Afgezonderd 1), verlaten lig ik als onder de doden, gelijk de verslagenen in enen slag, die in het graf midden onder de doden zonder enig uitzicht op redding liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uwe reddende en beschermende hand (Psalms 6:6).

1) Naar het woord "vrijheid" betekent het afgezonderd of vrij. De betekenis van dit woord kan men opmaken uit 2 Chronicles 26:21, waar gezegd wordt van den koning Uzzia, die melaats geworden was dat hij woonde in een afgezonderd huis, "of in een huis van vrijheid," want Hij was afgesneden van het huis des Heren. De bedoeling is, dat hij als alle melaatsen gesloten was uit den tempel, en gelijk de Chaldeeër daar zegt, in zekere plaats buiten Jeruzalem woonde..

Men bedenke bij deze klachten, dat het licht nog niet over de graven was opgegaan. Het paradijs, waarvan de Heere tot den moordenaar sprak, werd eerst met Zijnen dood geopend; het helder uitzicht op de opstanding eerst door Hem, die de opstanding en het leven is. Daarom moesten de knechten des Heren wel sidderen, wanneer zij aan den afgrond des doods stonden en in den duisteren nacht staarden. Men bedenke verder, dat men hier de klacht hoort van enen, die zich geheel van God verlaten gevoelt van een gelovige, maar die uit de diepste duisternis tot God roept..

Vers 6

6. Afgezonderd 1), verlaten lig ik als onder de doden, gelijk de verslagenen in enen slag, die in het graf midden onder de doden zonder enig uitzicht op redding liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uwe reddende en beschermende hand (Psalms 6:6).

1) Naar het woord "vrijheid" betekent het afgezonderd of vrij. De betekenis van dit woord kan men opmaken uit 2 Chronicles 26:21, waar gezegd wordt van den koning Uzzia, die melaats geworden was dat hij woonde in een afgezonderd huis, "of in een huis van vrijheid," want Hij was afgesneden van het huis des Heren. De bedoeling is, dat hij als alle melaatsen gesloten was uit den tempel, en gelijk de Chaldeeër daar zegt, in zekere plaats buiten Jeruzalem woonde..

Men bedenke bij deze klachten, dat het licht nog niet over de graven was opgegaan. Het paradijs, waarvan de Heere tot den moordenaar sprak, werd eerst met Zijnen dood geopend; het helder uitzicht op de opstanding eerst door Hem, die de opstanding en het leven is. Daarom moesten de knechten des Heren wel sidderen, wanneer zij aan den afgrond des doods stonden en in den duisteren nacht staarden. Men bedenke verder, dat men hier de klacht hoort van enen, die zich geheel van God verlaten gevoelt van een gelovige, maar die uit de diepste duisternis tot God roept..

Vers 7

7. Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten (Psalms 28:1; Psalms 63:10; Psalms 86:13).

Vers 7

7. Gij hebt mij in den ondersten kuil gelegd, in duisternissen, in diepten (Psalms 28:1; Psalms 63:10; Psalms 86:13).

Vers 8

8. Uwe grimmigheid ligt op mij: Gij hebt mij neergedrukt met al Uwe baren, met al de wateren van Uwen toorn (Psalms 12:8).Sela.

Juist de kinderen van Gods liefde moeten zich soms kinderen des toorns noemen, en gene uitwendige smart kan zo hard op hen drukken, als dat verwijt.. De beschrijving, die Heman van zijn jammerlijken toestand geeft, van Psalms 88:4 tot het einde, gaat elk ander van de lijders des O.T. zelfs van een Job en een Jeremia te boven. Tegenheden op tegenheden treffen hem, en doen zijn leven aan het graf raken. In diepte en duisternis, naar ziel en lichaam beiden, heeft God hem gelegd, van den Heere is al dit kwaad over hem, zijne baren, als van een hevig verbolgen zee, zetten hem neer..

9.

II. Psalms 88:9-Psalms 88:13. De dichter spreekt nader over den aard van zijn lijden, dat hem aan de grenzen van een gehelen ondergang, aan de poorten des doods gebracht heeft; het is, alsof wij den door melaatsheid getroffenen Job hoorden klagen. Hetgeen, waarop hij zijn roepen om hulp grondt, is, dat hij gaarne een voorwerp van Gods wonderbare hulp zou willen wezen, om daarvoor zijne God levenslang te kunnen prijzen.

Vers 8

8. Uwe grimmigheid ligt op mij: Gij hebt mij neergedrukt met al Uwe baren, met al de wateren van Uwen toorn (Psalms 12:8).Sela.

Juist de kinderen van Gods liefde moeten zich soms kinderen des toorns noemen, en gene uitwendige smart kan zo hard op hen drukken, als dat verwijt.. De beschrijving, die Heman van zijn jammerlijken toestand geeft, van Psalms 88:4 tot het einde, gaat elk ander van de lijders des O.T. zelfs van een Job en een Jeremia te boven. Tegenheden op tegenheden treffen hem, en doen zijn leven aan het graf raken. In diepte en duisternis, naar ziel en lichaam beiden, heeft God hem gelegd, van den Heere is al dit kwaad over hem, zijne baren, als van een hevig verbolgen zee, zetten hem neer..

9.

II. Psalms 88:9-Psalms 88:13. De dichter spreekt nader over den aard van zijn lijden, dat hem aan de grenzen van een gehelen ondergang, aan de poorten des doods gebracht heeft; het is, alsof wij den door melaatsheid getroffenen Job hoorden klagen. Hetgeen, waarop hij zijn roepen om hulp grondt, is, dat hij gaarne een voorwerp van Gods wonderbare hulp zou willen wezen, om daarvoor zijne God levenslang te kunnen prijzen.

Vers 9

9. Mijne bekenden hebt Gij verre van mij gedaan; Gij hebt mij hun tot enen groten gruwel gesteld (Psalms 27:10; Psalms 38:12; Psalms 69:9. Job 19:13); ik ben besloten als in een kerker, waar niemand tot mij komt, en ik kan niet uitkomen, ik mag dien Niet verlaten.

Dit is volgens Leviticus 13:1 als de klacht van enen melaatse. Het Boek Leviticus gaat daar van de onreinheid van des menselijke levens-aanvang tot de onreinheid der vreselijkste ziekte over; de ziekte is het midden tussen geboorte en dood, en de melaatsheid is volgens de mening der oosterlingen de ontzettendste van alle ziekten, de dood zelf aan den nog levenden mens (Numbers 12:12), boven alle andere lijden ene aanraking van de straffende hand Gods, een gesel Gods. Die van melaatsheid verdacht werd, moest tot bepaling der priesterlijke diagnose zich aan ene zevendaagse opsluiting onderwerpen, en wanneer de melaatsheid geconstateerd was, afgezonderd buiten het leger wonen, waar hij, hoewel niet opgesloten, toch van zijne woning en van de zijnen afgesloten was. Het ligt voor de hand, dat het: "ik kan niet uitkomen" op deze afsluiting doelt..

Vers 9

9. Mijne bekenden hebt Gij verre van mij gedaan; Gij hebt mij hun tot enen groten gruwel gesteld (Psalms 27:10; Psalms 38:12; Psalms 69:9. Job 19:13); ik ben besloten als in een kerker, waar niemand tot mij komt, en ik kan niet uitkomen, ik mag dien Niet verlaten.

Dit is volgens Leviticus 13:1 als de klacht van enen melaatse. Het Boek Leviticus gaat daar van de onreinheid van des menselijke levens-aanvang tot de onreinheid der vreselijkste ziekte over; de ziekte is het midden tussen geboorte en dood, en de melaatsheid is volgens de mening der oosterlingen de ontzettendste van alle ziekten, de dood zelf aan den nog levenden mens (Numbers 12:12), boven alle andere lijden ene aanraking van de straffende hand Gods, een gesel Gods. Die van melaatsheid verdacht werd, moest tot bepaling der priesterlijke diagnose zich aan ene zevendaagse opsluiting onderwerpen, en wanneer de melaatsheid geconstateerd was, afgezonderd buiten het leger wonen, waar hij, hoewel niet opgesloten, toch van zijne woning en van de zijnen afgesloten was. Het ligt voor de hand, dat het: "ik kan niet uitkomen" op deze afsluiting doelt..

Vers 10

10. Mijn oog treurt van wege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen dag; ik strek mijne handen uit tot U.

Vers 10

10. Mijn oog treurt van wege verdrukking; HEERE! ik roep tot U den gansen dag; ik strek mijne handen uit tot U.

Vers 11

11. Zult Gij wonder doen aan de doden? of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven op deze aarde? Sela.

Het Sela geeft Gode aanstonds tijd, om de gewichtige reden te overdenken; nu volgt de uiteenzetting..

Vers 11

11. Zult Gij wonder doen aan de doden? of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven op deze aarde? Sela.

Het Sela geeft Gode aanstonds tijd, om de gewichtige reden te overdenken; nu volgt de uiteenzetting..

Vers 12

12. Zal Uwe goedertierenheid in het graf verteld worden, Uwe getrouwheid in het verderf?

Vers 12

12. Zal Uwe goedertierenheid in het graf verteld worden, Uwe getrouwheid in het verderf?

Vers 13

13. Zullen Uwe wonderen bekend worden in de duisternis des grafs, en Uwe gerechtigheid in het land der vergetelheid, des doods (Ecclesiastes 9:5,, Ecclesiastes 9:10)?

Het ligt in den aard der Oud-Testamentische meningen omtrent den toestand der zielen in de Scheool, (Dodenrijk), in die zwijgende, werkeloze stilte zowel als in de opgehevene gemeenschap met God, dat niet alleen voor hen zelven met den dood een ontzaglijk en volkomen gemis aan ervaringen van genade, trouw, almacht en gerechtigheid Gods ontstaat, maar dat ook God, hun God, dien zij als God van genade en zaligheid kennen, een groot verlies in openbaarmaking van Zijn wezen, en daardoor in eer ondergaat. Dat is het wat de Psalmist voor zijnen God brengt volgens de oude lieflijke wijze, om den God, die Zich als genadig openbaarde, bij Zijn eigen hart aan te grijpen, en Hem Zijn eigen, onveranderlijk getrouw Wezen voor te houden, biddende en smekende als een kind, dat beide handen naar zijne moeder uitstrekt..

Deze verzen (10-12) bevatten werkelijk het krachtigste bewijs, dat Christus in Zijne gebeden tot den Vader kon aandringen op de opstanding uit den dode, omdat namelijk anders de mens zou beroofd zijn van zijne verlossing en God van de heerlijkheid, die Hem daaruit zou toekomen.

14.

III. Psalms 88:14-Psalms 88:19. De zanger, die zo troosteloos klaagt en zich toch met al de macht zijns geloofs tegen den wanhoop verdedigt, onderneemt op nieuw ene bestorming met gebeden; hij zinkt echter ten laatste geheel in het gevoel van zijne ellende weg, als daardoor overmand. Hij komt niet tot het licht der troostvolle hoop, maar zijne klacht verliest zich werkelijk in de nacht.

Vers 13

13. Zullen Uwe wonderen bekend worden in de duisternis des grafs, en Uwe gerechtigheid in het land der vergetelheid, des doods (Ecclesiastes 9:5,, Ecclesiastes 9:10)?

Het ligt in den aard der Oud-Testamentische meningen omtrent den toestand der zielen in de Scheool, (Dodenrijk), in die zwijgende, werkeloze stilte zowel als in de opgehevene gemeenschap met God, dat niet alleen voor hen zelven met den dood een ontzaglijk en volkomen gemis aan ervaringen van genade, trouw, almacht en gerechtigheid Gods ontstaat, maar dat ook God, hun God, dien zij als God van genade en zaligheid kennen, een groot verlies in openbaarmaking van Zijn wezen, en daardoor in eer ondergaat. Dat is het wat de Psalmist voor zijnen God brengt volgens de oude lieflijke wijze, om den God, die Zich als genadig openbaarde, bij Zijn eigen hart aan te grijpen, en Hem Zijn eigen, onveranderlijk getrouw Wezen voor te houden, biddende en smekende als een kind, dat beide handen naar zijne moeder uitstrekt..

Deze verzen (10-12) bevatten werkelijk het krachtigste bewijs, dat Christus in Zijne gebeden tot den Vader kon aandringen op de opstanding uit den dode, omdat namelijk anders de mens zou beroofd zijn van zijne verlossing en God van de heerlijkheid, die Hem daaruit zou toekomen.

14.

III. Psalms 88:14-Psalms 88:19. De zanger, die zo troosteloos klaagt en zich toch met al de macht zijns geloofs tegen den wanhoop verdedigt, onderneemt op nieuw ene bestorming met gebeden; hij zinkt echter ten laatste geheel in het gevoel van zijne ellende weg, als daardoor overmand. Hij komt niet tot het licht der troostvolle hoop, maar zijne klacht verliest zich werkelijk in de nacht.

Vers 14

14. Maar ik, die heden nog niet tot de doden behoor, die van de openbaring Uwer liefde ben afgesneden, ik, HEERE! roep tot U, om, daar ik Uwen toorn gevoel, biddende tot Uwe liefde door te dringen, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond, dadelijk bij het aanbreken van den morgen.

Vers 14

14. Maar ik, die heden nog niet tot de doden behoor, die van de openbaring Uwer liefde ben afgesneden, ik, HEERE! roep tot U, om, daar ik Uwen toorn gevoel, biddende tot Uwe liefde door te dringen, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond, dadelijk bij het aanbreken van den morgen.

Vers 15

15. HEERE! waarom verstoot Gij mijne ziel en verbergt Uw aanschijn voor mij? (Psalms 13:2; Psalms 42:3).

Zo gaat het, wanneer het kruis lang duurt, dan komen de aanvechtingen der verstoting. Doch het is gene verstoting, maar een uitstel van het ogenblik der hulp, van het uur des Heren..

Vers 15

15. HEERE! waarom verstoot Gij mijne ziel en verbergt Uw aanschijn voor mij? (Psalms 13:2; Psalms 42:3).

Zo gaat het, wanneer het kruis lang duurt, dan komen de aanvechtingen der verstoting. Doch het is gene verstoting, maar een uitstel van het ogenblik der hulp, van het uur des Heren..

Vers 16

16. Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; mijn gehele leven is vol geweest van dodelijke plagen; ik draag Uwe vervaarnissen, Uwe verschrikkingen; ik ben twijfelmoedig.

Wanneer ons een groot onheil treft, blijven wij daarbij niet staan, maar het doet zich aan ons voor als de laatste sport van ene lange ladder, welker eerste trede wij bij het begin van ons aanzijn bestegen hebben, evenals wij, wanneer ons grote zegen ten deel wordt, aan alle genadegiften denken, die wij van den moederschoot en van kindsbeen af ondervonden hebben..

In dezen Psalm toont God in Heman, hoe ver het met den gelovige kan komen, hoe diep hij in de moerassen van wanhoop en twijfelzucht kan verzinken. Het is hem alsof God verre van hem geweken is, alsof God tot den einde toe Zijn vriendelijk aangezicht voor hem verbergen zal. Maar God toont tevens in hem, dat Hij de Zijnen niet verlaat want al is hij doodbrakende van zijn jeugd af aan, en al draagt hij ook Gods verschrikkingen, dat hij niet wegzinkt en omkomt in die moerassen, het is, omdat God hem niet verlaat, dewijl God niet laat varen de werken Zijner handen. God, zijn God verlaat hem niet.

Vers 16

16. Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; mijn gehele leven is vol geweest van dodelijke plagen; ik draag Uwe vervaarnissen, Uwe verschrikkingen; ik ben twijfelmoedig.

Wanneer ons een groot onheil treft, blijven wij daarbij niet staan, maar het doet zich aan ons voor als de laatste sport van ene lange ladder, welker eerste trede wij bij het begin van ons aanzijn bestegen hebben, evenals wij, wanneer ons grote zegen ten deel wordt, aan alle genadegiften denken, die wij van den moederschoot en van kindsbeen af ondervonden hebben..

In dezen Psalm toont God in Heman, hoe ver het met den gelovige kan komen, hoe diep hij in de moerassen van wanhoop en twijfelzucht kan verzinken. Het is hem alsof God verre van hem geweken is, alsof God tot den einde toe Zijn vriendelijk aangezicht voor hem verbergen zal. Maar God toont tevens in hem, dat Hij de Zijnen niet verlaat want al is hij doodbrakende van zijn jeugd af aan, en al draagt hij ook Gods verschrikkingen, dat hij niet wegzinkt en omkomt in die moerassen, het is, omdat God hem niet verlaat, dewijl God niet laat varen de werken Zijner handen. God, zijn God verlaat hem niet.

Vers 17

17. Uwe hittige toornigheden gaan over mij; Uwe verschrikkingen doen mij vergaan; van wege Uwe hittige gramschap is het, alsof ik sterf.

Vers 17

17. Uwe hittige toornigheden gaan over mij; Uwe verschrikkingen doen mij vergaan; van wege Uwe hittige gramschap is het, alsof ik sterf.

Vers 18

18. Den gansen dag omringen zij mij (Psalms 7:12; Psalms 13:3 enz.), als water; te zamen omgeven zij mij.

Vers 18

18. Den gansen dag omringen zij mij (Psalms 7:12; Psalms 13:3 enz.), als water; te zamen omgeven zij mij.

Vers 19

19. Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijne bekenden zijn in duisternis (of: de duisternis alleen is mijne verwante); er is niemand wie ik mijn nood klagen kan.

Met deze klacht ontzinkt den dichter de harp; hij zwijgt en wacht op God, dat Hij dit raadsel des levens oplosse. Uit het Boek Job kunnen wij besluiten, dat Hij hem ook werkelijk verschenen is; Hij toch is getrouwer dan de mensen, en gene ziel, die midden in den toorn Zijne liefde aangrijpt, zij het met vaste of met sidderende hand, gaat verloren..

Wel mag Heman een enig lijder geheten worden. En juist dit enige, dat bovenmenselijk lijden, heeft er sommige uitleggers toegebracht, dezen Psalm tot de Messiaanse te brengen, en in Heman een voorbeeld van den lijdenden Christus te zien, waarbij zij zich dan beroepen op de overeenkomst van dezen Psalm met Psalms 32:1, 69.

Wij beslissen hier niet, maar kunnen niet ontkennen, dat er voor het Messiaanse karakter van Heman's Psalm veel pleit. Maar wat voor ons niet onzeker is, en dit is het voornaamste, moge ook Heman doodbrakende gebleken zijn tot het einde des levens, hij zal het in en na zijn sterven tot zijn eigen troost gewis ondervonden hebben, dat het voor die in waarheid geloven aan gindse zijde des grafs, niet zo duister is, als hij onder zijn strijd op aarde geklaagd heeft. Zo zal het eenmaal voor allen zijn, die hier op aarde iets van Heman's lijden en strijd verduurd hebben, maar die, als hij, aan den levenden God in Christus hebben volgehouden..

Vers 19

19. Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijne bekenden zijn in duisternis (of: de duisternis alleen is mijne verwante); er is niemand wie ik mijn nood klagen kan.

Met deze klacht ontzinkt den dichter de harp; hij zwijgt en wacht op God, dat Hij dit raadsel des levens oplosse. Uit het Boek Job kunnen wij besluiten, dat Hij hem ook werkelijk verschenen is; Hij toch is getrouwer dan de mensen, en gene ziel, die midden in den toorn Zijne liefde aangrijpt, zij het met vaste of met sidderende hand, gaat verloren..

Wel mag Heman een enig lijder geheten worden. En juist dit enige, dat bovenmenselijk lijden, heeft er sommige uitleggers toegebracht, dezen Psalm tot de Messiaanse te brengen, en in Heman een voorbeeld van den lijdenden Christus te zien, waarbij zij zich dan beroepen op de overeenkomst van dezen Psalm met Psalms 32:1, 69.

Wij beslissen hier niet, maar kunnen niet ontkennen, dat er voor het Messiaanse karakter van Heman's Psalm veel pleit. Maar wat voor ons niet onzeker is, en dit is het voornaamste, moge ook Heman doodbrakende gebleken zijn tot het einde des levens, hij zal het in en na zijn sterven tot zijn eigen troost gewis ondervonden hebben, dat het voor die in waarheid geloven aan gindse zijde des grafs, niet zo duister is, als hij onder zijn strijd op aarde geklaagd heeft. Zo zal het eenmaal voor allen zijn, die hier op aarde iets van Heman's lijden en strijd verduurd hebben, maar die, als hij, aan den levenden God in Christus hebben volgehouden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 88". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-88.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile