Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 88

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 88

Deze psalm is een klaagzang, een van de treurigste van al de psalmen, en hij eindigt niet zoals de treurpsalmen gewoonlijk eindigen, met een vooruitzicht op vertroosting en blijdschap, maar van het begin tot het einde is het een en al wee en ellende. Het zijn niet de openbare aangelegenheden, waar de psalmist over treurt en klaagt er wordt geen melding gemaakt van de beproevingen van de kerk, neen, het is over persoonlijk leed, benauwdheid van geest, smart, beide over uitwendige beproevingen en de herinnering aan zonde en vrees voor Gods toorn. Hij wordt tot de boetpsalmen gerekend, en het is goed als onze vrees aldus in het rechte kanaal wordt geleid en onze wereldlijke grieven ons tot droefheid naar God brengen. In deze psalm hebben wij

I. De grote Bedruktheid van geest, waar de psalmist onder leed Psalms 88:4.

II. De toorn Gods, die de oorzaak was van deze gedruktheid, Psalms 88:8, Psalms 88:16.

III. De boosheid van zijn vrienden, Psalms 88:9, Psalms 88:19.

IV. Zijn zich wenden tot God in het gebed, Psalms 88:2, Psalms 88:3, Psalms 88:10, Psalms 88:14..

V. Zijn ootmoedig klagen en pleiten bij God. Psalms 88:11, Psalms 88:13,.

Zij, die in benauwdheid van geest zijn kunnen deze psalm zingen met gevoel, die het niet zijn, behoren hem te zingen met dankbaarheid, God lovende dat zij zich niet in die toestand bevinden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 88

Deze psalm is een klaagzang, een van de treurigste van al de psalmen, en hij eindigt niet zoals de treurpsalmen gewoonlijk eindigen, met een vooruitzicht op vertroosting en blijdschap, maar van het begin tot het einde is het een en al wee en ellende. Het zijn niet de openbare aangelegenheden, waar de psalmist over treurt en klaagt er wordt geen melding gemaakt van de beproevingen van de kerk, neen, het is over persoonlijk leed, benauwdheid van geest, smart, beide over uitwendige beproevingen en de herinnering aan zonde en vrees voor Gods toorn. Hij wordt tot de boetpsalmen gerekend, en het is goed als onze vrees aldus in het rechte kanaal wordt geleid en onze wereldlijke grieven ons tot droefheid naar God brengen. In deze psalm hebben wij

I. De grote Bedruktheid van geest, waar de psalmist onder leed Psalms 88:4.

II. De toorn Gods, die de oorzaak was van deze gedruktheid, Psalms 88:8, Psalms 88:16.

III. De boosheid van zijn vrienden, Psalms 88:9, Psalms 88:19.

IV. Zijn zich wenden tot God in het gebed, Psalms 88:2, Psalms 88:3, Psalms 88:10, Psalms 88:14..

V. Zijn ootmoedig klagen en pleiten bij God. Psalms 88:11, Psalms 88:13,.

Zij, die in benauwdheid van geest zijn kunnen deze psalm zingen met gevoel, die het niet zijn, behoren hem te zingen met dankbaarheid, God lovende dat zij zich niet in die toestand bevinden.

Verzen 1-10

Psalm 88:1-10

Te oordelen naar het opschrift van deze en de volgende psalm schijnt Heman de schrijver te zijn geweest van de ene, en Ethan die van de andere. Er waren twee die deze namen droegen, en zonen waren van Zerah, de zoon van Juda, 1 Chronicles 2:4, 1 Chronicles 2:6. Er waren twee anderen van die naam, die vermaard waren om hun wijsheid, 1 Kings 4:31, waar om Salomo's wijsheid te verheerlijken, gezegd is dat hij "wijzer was dan Heman en Ethan." Of de Heman en Ethan, die Levieten en zangers waren van de liederen Zions, dezelfden waren weten wij niet met zekerheid, noch wie van dezen, noch of iemand van dezen, de schrijver was van deze psalmen. Er was een Heman, die een van de voornaamste zangers was, en de ziener of profeet des konings in de woorden Gods wordt genoemd, 1 Chronicles 25:5. Waarschijnlijk was ook deze een ziener, en toch kon hij geen vertroosting voor zichzelf zijn, een onderwijzer en vertrooster van anderen, en toch de vertroosting van zichzelf wegdoende.

De allereerste woorden van de psalm zijn de enige woorden van troost en steun in de gehelen psalm. Er is niets dan wolken en donkerheid om hem heen, maar eer hij zijn klacht begint, noemt hij God de God zijns heils, hetgeen te kennen geeft dat hij tot God opzag om heil en op Hem vertrouwde als de werker ervan.

Nu zien wij de psalmist hier:

1. Als een man des gebeds, iemand, die ten allen tijde in het gebed was, maar inzonderheid nu hij in beproeving en lijden was, want: Is iemand in lijden? dat hij bidde. Het is zijn vertroosting, dat hij had gebeden, het is zijn klacht, dat hij, niettegenstaande zijn bidden nog in lijden is. Hij was:

a. Zeer ernstig in het gebed: "Ik roep voor U, Psalms 88:2, ik strek mijne handen uit tot U, Psalms 88:10, als iemand, die U wil aangrijpen, de genade zoekt te grijpen met een heilige vrees van haar te zullen missen."

b. Hij was zeer dikwijls en aanhoudend in het gebed: "ik roep tot U de gehele dag, Psalms 88:10, ja bij dag, bij nacht," Psalms 88:2, want aldus behoort men altijd te bidden en niet te vertragen, Gods uitverkorenen roepen dag en nacht tot Hem, niet slechts des morgens en des avonds, beginnende iedere dag en elke nacht met gebed, maar dag en nacht doorbrengende in het gebed. Dit is inderdaad altijd te bidden, en wij zullen welslagen in het gebed als wij volharden in den gebede.

c. Hij richtte zijn gebed tot God, en van Hem begeerde en verwachtte hij een antwoord, Psalms 88:3. "Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen, om door U aangenomen te worden, niet voor het aanschijn van mensen, om van hen gezien te worden, zoals de gebeden van de Farizeen." Hij verlangt niet dat de mensen ze zullen horen, maar, Heere, neig Uw oor tot mijn geschrei geef er het antwoord op, dat U behaagt."

2. Hij was een man van smarten, en daarom houden sommigen hem in deze psalm voor een type van Christus, wiens klachten aan het kruis, en soms ook tevoren, tamelijk gelijk zijn aan die in deze psalm. Hij roept: Mijne ziel is van de tegenheden zat, Psalms 88:4. Zo zei Christus: "Nu is Mijne ziel ontroerd, " en in Zijn doodsbenauwdheid: "Mijn ziel is geheel bedroefd," zoals de psalmist hier, tot de dood toe, want hij zegt: mijn leven raakt tot aan het graf. Heman was een zeer wijs man, en een goed man, een man Gods, en ook een zanger, en men kan dus onderstellen dat hij een man was van een blijmoedige geest, en toch was hij nu een man van een treurig gemoed, ontroerd van hart en op de rand van de wanhoop. Innerlijke smart is de zwaarste smart, door welke soms de besten van Gods heiligen gekweld werden. De geest des mensen, ook van de grootsten van de mensen, zal niet altijd zijn ziekte ondersteunen, maar er soms onder kwijnen en wegzinken, en wie zal dan een verslagen geest opheffen?

3. Hij beschouwde zich als een stervende wiens hart ging breken van droefheid, Psalms 88:6. "Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, om wier verrotting en vergaan niemand zich bekommert, ja, die Gij niet meer gedenkt om hun dode lichamen te verzorgen of te beschermen, zodat zij een gemakkelijke prooi worden van wormen en bederf, zij zijn afgesneden van Uwe hand, die eens gebruikt werd om hen te ondersteunen eens tot hen was uitgestrekt, maar dat is nu niet meer nodig, zij zijn er van afgesneden en er door afgesneden, "want God zal tot de aardhoop Zijn hand niet uitstrekken," Job 30:24). "Gij hebt mij in de onderste kuil gelegd, zo laag mogelijk, mijn toestand is laag, mijn moed is gezonken, in duisternissen, in diepten, wegzinkende, geen weg ziende ter ontkoming, tot het uiterste gebracht, en gereed om maar alles als verloren op te geven." Zo ontzettend zwaar kunnen Godvruchtige mensen beproefd zijn, en zo diep treurige opvatting kunnen zij hebben nopens hun ellende, en zo sombere, wanhopige gevolgtrekkingen zijn zij gereed te maken omtrent het einde ervan, door de kracht van de droefgeestigheid en de zwakheid van hun geloof.

4. Het meest klaagde hij over Gods misnoegen tegen hem, die gal en alsem mengde in zijn beproeving en ellende, Psalms 88:8. Uwe grimmigheid ligt zwaar op mij-indien hij in zijn beproeving de gunst en liefde van God had kunnen opmerken, zij zou licht op hem gelegen hebben, maar zij lag zwaar, zeer zwaar op hem, zodat hij op het punt was er onder weg te zinken. De indrukken van deze toorn op zijn gemoed waren Gods baren, die over hem heengingen, de een na de andere, zodat hij nauwelijks van de ene sombere gedachte bekomen was of hij werd aangevallen door een andere, deze baren liepen hem aan met gedruis en geweld, niet sommige van Gods baren, maar alle werden gebruikt om hem te kwellen en neer te drukken. Zelfs de kinderen van Gods liefde kunnen zich soms voor kinderen des toorns houden, en geen uitwendige beproeving kan zo zwaar op hen drukken, als de vrees daarvoor, namelijk om kinderen des toorns te zijn.

5. Zijn beproeving werd nog verzwaard doordat zijn vrienden hem verlieten en zich als vreemden voor hem hielden. Als wij in droefheid zijn, dan is het een troost om diegenen om ons heen te hebben, die ons beminnen en medegevoel met ons hebben, maar deze Godvruchtige man had zodanigen niet, hetgeen hem aanleiding geeft, niet om hen te beschuldigen of hun trouweloosheid, ondankbaarheid en onmenselijkheid ten laste te leggen, maar om bij God te klagen, met het oog op Zijn hand in dit deel van Zijn beproeving, Psalms 88:9. Mijne bekenden hebt Gij verre van mij gedaan. Gods voorzienigheid had hen van hem weggedaan of hen onbekwaam gemaakt om hem van dienst te zijn, of hun genegenheid voor hem doen ophouden, want ieder schepsel is datgene voor ons (en niets meer) wat God het doet zijn. Als oude bekenden schuw van ons worden en zij, van wie wij vriendelijkheid verwachtten, onvriendelijk blijken te zijn, dan moeten wij dit dragen met dezelfde geduldige onderworpenheid aan Gods wil, waarmee wij andere beproevingen dragen, Job 19:13. Ja, zijn vrienden waren niet slechts van hem vervreemd, maar zij haatten hem, omdat hij arm en in ellende was. "Gij hebt mij hun tot een grote gruwel gesteld, zij zijn niet slechts schuw van mij, maar walgen van mij, en zij zien niet slechts met minachting, maar met afschuw op mij neer." Laat niemand een zodanige beproeving vreemd achten als Heman, die zo vermaard was om zijn wijsheid, toch, toen hij onder de afkeuring van de wereld lag, veronachtzaamd werd als een vat, waaraan men geen lust heeft.

Eindelijk. Hij beschouwde zijn toestand als hulpeloos en jammerlijk. "Ik ben besloten en kan niet uitkomen, een gevangene, in de boeien van Gods toorn, en er was geen weg ter ontkoming." Daarom zinkt hij weg onder zijn ellende, want er is geen waarschijnlijkheid dat hij er uit verlost zal worden. Aldus beweent hij zich, Psalms 88:10. Mijn oog treurt vanwege verdrukking. Soms geeft wenen verlichting aan een ontroerd gemoed. Maar het wenen moet het bidden niet in de weg staan. Wij moeten met tranen zaaien, mijn oog treurt, maar dagelijks roep ik tot U, laat gebeden en tranen samengaan, dan zullen zij tezamen aangenomen worden. Ik heb uw gebed gehoord, ik heb uw tranen gezien.

Verzen 1-10

Psalm 88:1-10

Te oordelen naar het opschrift van deze en de volgende psalm schijnt Heman de schrijver te zijn geweest van de ene, en Ethan die van de andere. Er waren twee die deze namen droegen, en zonen waren van Zerah, de zoon van Juda, 1 Chronicles 2:4, 1 Chronicles 2:6. Er waren twee anderen van die naam, die vermaard waren om hun wijsheid, 1 Kings 4:31, waar om Salomo's wijsheid te verheerlijken, gezegd is dat hij "wijzer was dan Heman en Ethan." Of de Heman en Ethan, die Levieten en zangers waren van de liederen Zions, dezelfden waren weten wij niet met zekerheid, noch wie van dezen, noch of iemand van dezen, de schrijver was van deze psalmen. Er was een Heman, die een van de voornaamste zangers was, en de ziener of profeet des konings in de woorden Gods wordt genoemd, 1 Chronicles 25:5. Waarschijnlijk was ook deze een ziener, en toch kon hij geen vertroosting voor zichzelf zijn, een onderwijzer en vertrooster van anderen, en toch de vertroosting van zichzelf wegdoende.

De allereerste woorden van de psalm zijn de enige woorden van troost en steun in de gehelen psalm. Er is niets dan wolken en donkerheid om hem heen, maar eer hij zijn klacht begint, noemt hij God de God zijns heils, hetgeen te kennen geeft dat hij tot God opzag om heil en op Hem vertrouwde als de werker ervan.

Nu zien wij de psalmist hier:

1. Als een man des gebeds, iemand, die ten allen tijde in het gebed was, maar inzonderheid nu hij in beproeving en lijden was, want: Is iemand in lijden? dat hij bidde. Het is zijn vertroosting, dat hij had gebeden, het is zijn klacht, dat hij, niettegenstaande zijn bidden nog in lijden is. Hij was:

a. Zeer ernstig in het gebed: "Ik roep voor U, Psalms 88:2, ik strek mijne handen uit tot U, Psalms 88:10, als iemand, die U wil aangrijpen, de genade zoekt te grijpen met een heilige vrees van haar te zullen missen."

b. Hij was zeer dikwijls en aanhoudend in het gebed: "ik roep tot U de gehele dag, Psalms 88:10, ja bij dag, bij nacht," Psalms 88:2, want aldus behoort men altijd te bidden en niet te vertragen, Gods uitverkorenen roepen dag en nacht tot Hem, niet slechts des morgens en des avonds, beginnende iedere dag en elke nacht met gebed, maar dag en nacht doorbrengende in het gebed. Dit is inderdaad altijd te bidden, en wij zullen welslagen in het gebed als wij volharden in den gebede.

c. Hij richtte zijn gebed tot God, en van Hem begeerde en verwachtte hij een antwoord, Psalms 88:3. "Laat mijn gebed voor Uw aanschijn komen, om door U aangenomen te worden, niet voor het aanschijn van mensen, om van hen gezien te worden, zoals de gebeden van de Farizeen." Hij verlangt niet dat de mensen ze zullen horen, maar, Heere, neig Uw oor tot mijn geschrei geef er het antwoord op, dat U behaagt."

2. Hij was een man van smarten, en daarom houden sommigen hem in deze psalm voor een type van Christus, wiens klachten aan het kruis, en soms ook tevoren, tamelijk gelijk zijn aan die in deze psalm. Hij roept: Mijne ziel is van de tegenheden zat, Psalms 88:4. Zo zei Christus: "Nu is Mijne ziel ontroerd, " en in Zijn doodsbenauwdheid: "Mijn ziel is geheel bedroefd," zoals de psalmist hier, tot de dood toe, want hij zegt: mijn leven raakt tot aan het graf. Heman was een zeer wijs man, en een goed man, een man Gods, en ook een zanger, en men kan dus onderstellen dat hij een man was van een blijmoedige geest, en toch was hij nu een man van een treurig gemoed, ontroerd van hart en op de rand van de wanhoop. Innerlijke smart is de zwaarste smart, door welke soms de besten van Gods heiligen gekweld werden. De geest des mensen, ook van de grootsten van de mensen, zal niet altijd zijn ziekte ondersteunen, maar er soms onder kwijnen en wegzinken, en wie zal dan een verslagen geest opheffen?

3. Hij beschouwde zich als een stervende wiens hart ging breken van droefheid, Psalms 88:6. "Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, om wier verrotting en vergaan niemand zich bekommert, ja, die Gij niet meer gedenkt om hun dode lichamen te verzorgen of te beschermen, zodat zij een gemakkelijke prooi worden van wormen en bederf, zij zijn afgesneden van Uwe hand, die eens gebruikt werd om hen te ondersteunen eens tot hen was uitgestrekt, maar dat is nu niet meer nodig, zij zijn er van afgesneden en er door afgesneden, "want God zal tot de aardhoop Zijn hand niet uitstrekken," Job 30:24). "Gij hebt mij in de onderste kuil gelegd, zo laag mogelijk, mijn toestand is laag, mijn moed is gezonken, in duisternissen, in diepten, wegzinkende, geen weg ziende ter ontkoming, tot het uiterste gebracht, en gereed om maar alles als verloren op te geven." Zo ontzettend zwaar kunnen Godvruchtige mensen beproefd zijn, en zo diep treurige opvatting kunnen zij hebben nopens hun ellende, en zo sombere, wanhopige gevolgtrekkingen zijn zij gereed te maken omtrent het einde ervan, door de kracht van de droefgeestigheid en de zwakheid van hun geloof.

4. Het meest klaagde hij over Gods misnoegen tegen hem, die gal en alsem mengde in zijn beproeving en ellende, Psalms 88:8. Uwe grimmigheid ligt zwaar op mij-indien hij in zijn beproeving de gunst en liefde van God had kunnen opmerken, zij zou licht op hem gelegen hebben, maar zij lag zwaar, zeer zwaar op hem, zodat hij op het punt was er onder weg te zinken. De indrukken van deze toorn op zijn gemoed waren Gods baren, die over hem heengingen, de een na de andere, zodat hij nauwelijks van de ene sombere gedachte bekomen was of hij werd aangevallen door een andere, deze baren liepen hem aan met gedruis en geweld, niet sommige van Gods baren, maar alle werden gebruikt om hem te kwellen en neer te drukken. Zelfs de kinderen van Gods liefde kunnen zich soms voor kinderen des toorns houden, en geen uitwendige beproeving kan zo zwaar op hen drukken, als de vrees daarvoor, namelijk om kinderen des toorns te zijn.

5. Zijn beproeving werd nog verzwaard doordat zijn vrienden hem verlieten en zich als vreemden voor hem hielden. Als wij in droefheid zijn, dan is het een troost om diegenen om ons heen te hebben, die ons beminnen en medegevoel met ons hebben, maar deze Godvruchtige man had zodanigen niet, hetgeen hem aanleiding geeft, niet om hen te beschuldigen of hun trouweloosheid, ondankbaarheid en onmenselijkheid ten laste te leggen, maar om bij God te klagen, met het oog op Zijn hand in dit deel van Zijn beproeving, Psalms 88:9. Mijne bekenden hebt Gij verre van mij gedaan. Gods voorzienigheid had hen van hem weggedaan of hen onbekwaam gemaakt om hem van dienst te zijn, of hun genegenheid voor hem doen ophouden, want ieder schepsel is datgene voor ons (en niets meer) wat God het doet zijn. Als oude bekenden schuw van ons worden en zij, van wie wij vriendelijkheid verwachtten, onvriendelijk blijken te zijn, dan moeten wij dit dragen met dezelfde geduldige onderworpenheid aan Gods wil, waarmee wij andere beproevingen dragen, Job 19:13. Ja, zijn vrienden waren niet slechts van hem vervreemd, maar zij haatten hem, omdat hij arm en in ellende was. "Gij hebt mij hun tot een grote gruwel gesteld, zij zijn niet slechts schuw van mij, maar walgen van mij, en zij zien niet slechts met minachting, maar met afschuw op mij neer." Laat niemand een zodanige beproeving vreemd achten als Heman, die zo vermaard was om zijn wijsheid, toch, toen hij onder de afkeuring van de wereld lag, veronachtzaamd werd als een vat, waaraan men geen lust heeft.

Eindelijk. Hij beschouwde zijn toestand als hulpeloos en jammerlijk. "Ik ben besloten en kan niet uitkomen, een gevangene, in de boeien van Gods toorn, en er was geen weg ter ontkoming." Daarom zinkt hij weg onder zijn ellende, want er is geen waarschijnlijkheid dat hij er uit verlost zal worden. Aldus beweent hij zich, Psalms 88:10. Mijn oog treurt vanwege verdrukking. Soms geeft wenen verlichting aan een ontroerd gemoed. Maar het wenen moet het bidden niet in de weg staan. Wij moeten met tranen zaaien, mijn oog treurt, maar dagelijks roep ik tot U, laat gebeden en tranen samengaan, dan zullen zij tezamen aangenomen worden. Ik heb uw gebed gehoord, ik heb uw tranen gezien.

Verzen 11-19

Psalm 88:11-19

In deze verzen:

I. Doet de psalmist zijn beklag bij God over de jammerlijke toestand, waarin hij zich bevindt, Psalms 88:11. "Zult Gij wonder doen aan de doden, hen weer in het leven terugroepen? Zullen zij die dood en begraven zijn, opstaan om U te loven? Neen, zij laten het aan hun kinderen over om in hun plaats op te staan om God te loven, niemand verwacht dat zij dit zullen doen, en waartoe zouden zij opstaan? Waarvoor zouden zij leven dan om God te loven? Het leven, waartoe wij in het eerst geboren waren, en het leven, waartoe wij ten laatste op hopen te staan, moet aldus doorgebracht worden. Maar zal Uwe goedertierenheid in het graf verteld worden, hetzij door hen, of aan hen, die daar begraven liggen? Zal Uw getrouwheid aan Uw belofte verteld worden in het verderf? Zullen Uwe wonderen bekend worden in de duisternis, of er gewerkt worden? en Uwe gerechtigheid in het graf, dat het land is van de vergetelheid, waar de mensen zich niets meer herinneren, en zelf niet meer herdacht worden? Afgescheiden zielen kunnen wel Gods wonderen kennen, en Zijn getrouwheid, gerechtigheid en goedertierenheid vertellen, maar gestorven lichamen kunnen dit niet, zij kunnen noch Gods gunsten ontvangen in vertroosting noch ze vergelden in lof. Nu willen wij niet onderstellen dat deze klachten en betogingen de taal zijn van de wanhoop, alsof hij dacht dat God hem niet kon helpen, of niet wilde helpen, en nog veel minder spreekt er ongeloof in de opstanding van de doden ten laatste dage uit, maar aldus pleit hij bij God om spoedige hulp en verlossing te verkrijgen: "Heere, Gij zijt goed, Gij zijt getrouw, Gij zijt rechtvaardig, deze Uw eigenschappen zullen bekend gemaakt worden in mijn verlossing, maar indien zij niet verhaast wordt, zal het te laat zijn, want ik zal dood wezen en niet meer te helpen zijn, dood en niet instaat om vertroosting te ontvangen." Job heeft dikwijls hierop gepleit, Job 7:8, Job 10:21.

II. Hij besluit te volharden in het gebed en nog te meer omdat de verlossing werd uitgesteld, Psalms 88:14. "Tot U heb ik menigmaal geroepen, en er vertroosting in gevonden en daarom zal ik dit blijven doen: Maar ik Heere, roep tot U, en mijn gebed komt U voor in de morgenstond." Hoewel onze gebeden niet terstond verhoord worden, moeten wij daarom het gebed niet nalaten, want het gericht zal nog tot een bestemde tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen. God stelt de verhoring uit om ons geduld en onze volharding in het gebed op de proef te stellen. Hij besluit God vroeg te zoeken, in de morgenstond, als zijn geest opgewekt is, en voordat het werk en de drukte van de dag beginnen, in de morgenstond, nadat hij door zorgen en treurige gedachten in de stilte en de eenzaamheid van de nacht gekweld en heen en weer geslingerd was. Mijn gebed komt U voor in de morgenstond. Niet alsof hij spoediger kon ontwaken om te bidden, dan God kon horen en verhoren, want Hij sluimert noch slaapt, maar het geeft te kennen dat hij vroeger dan gewoonlijk op zal zijn om te bidden, zou voorkomen, dat is: voor zijn gewone ure des gebeds tot God zou gaan. Hoe groter onze beproevingen zijn, hoe zorgvuldiger en ernstiger wij behoren te wezen in het gebed. "Mijn gebed zal zich U voorstellen, intijds voor U komen, en zal niet wachten op de aanmoediging van een begin van genade, maar naar U uitgaan in geloof en verwachting, zelfs voor nog de dag is aangebroken." God voorkomt dikwijls onze gebeden en verwachtingen met Zijn zegeningen, laat ons Zijn zegeningen voorkomen met onze gebeden en verwachtingen.

III. Hij schrijft op wat hij in het gebed tot God zal zeggen. 1. Hij zal in ootmoed met God redeneren over de toestand van ellende en beproeving, waarin hij zich nu bevindt, Psalms 88:15. Heere waarom verstoot Gij mijn ziel? Wat is het dat U er toe brengt om mij te behandelen als een verstotene? Doe mij weten waarover Gij met mij twist." Hij zegt het met verwondering, dat God een oude dienstknecht zou verstoten, iemand zou verstoten, die besloten was Hem niet te verlaten. Geen wonder dat de mensen mij verstoten, maar Heere, waarom doet Gij het, wiens genadegaven en roepingen onberouwelijk zijn? Waarom verbergt Gij Uw aanschijn voor mij, als iemand die toornig op mij is, die of geen gunst voor mij heeft, of haar mij niet wil doen kennen?" Niets smart een kind van God zoveel als dat God Zijn aangezicht voor hem verbergt, en er is ook niets dat hij zo vreest, als dat God zijn ziel zei verstoten. Als de zon bewolkt is, dan verduistert dit de aarde, maar als de zon de aarde verliet, welk een kerkerhol zou de aarde dan zijn!

2. Hij zal met nederigheid de klachten herhalen, die hij tevoren gedaan heeft, totdat God hem genadig is. Hij stelt aan God twee dingen voor als zijn grieven.

A. Dat God een verschrikking voor hem was. Ik draag Uwe vervaarnissen, Psalms 88:16. Voortdurend was hij in schrik en angst voor de toorn Gods tegen hem en zijn zonden, en voor de gevolgen van die toorn. Het maakte hem beangst om aan God te denken, er aan te denken om in Zijn handen te vallen, om voor Hem te verschijnen en zijn vonnis van Hem te vernemen. Hij sidderde bij de gedachte aan Gods misnoegen op hem, en het ontzaglijke van Zijn majesteit. Zelfs zij, die bestemd zijn voor Gods gunst kunnen voor een tijd lijden onder Zijn verschrikkingen. De geest van de aanneming is eerst een geest van de dienstbaarheid tot vrees. Job klaagt dat "de verschrikkingen Gods zich tegen hem zetten," Job 6:4. De psalmist verklaart zich hier nader en zegt ons wat hij bedoelt met Gods verschrikkingen, namelijk Zijn hittige toornigheden. Laat ons zien welke ontzettende indrukken deze verschrikkingen op hem maakten, en hoe diep zij hem wondden.

a. Zij hadden hem bijna het leven benomen. "Ik ben er zo door gekweld en gedrukt, dat ik er schier van sterf, de geest geef. Uwe verschrikkingen doen mij vergaan," Psalms 88:17. Wat is de hel, die uitwendige afsnijding, waardoor veroordeelde zondaren voor eeuwig afgesneden zijn van God en de zaligheid, anders dan Gods verschrikkingen, die aan hun schuldig geweten knagen?

b. Zij hadden hem bijna van het verstand beroofd, ik draag Uwe vervaarnissen en ben twijfelmoedig. Die treurige uitwerking hebben de verschrikkingen des Heeren op velen gehad, en op sommige Godvruchtigen, die daardoor hun ziel niet meer konden bezitten, een allertreurigste toestand, waarmee men diep medelijden moet hebben.

c. Dit had lang geduurd. Van van de jeugd aan draag ik Uwe vervaarnissen. Van zijn kindsheid af was hij gekweld door zwaarmoedigheid, met smart grootgebracht onder de tucht van die schoot. Als wij onze dagen beginnen met smart, en de dagen van onze treuring zeer lang hebben aangehouden, laat ons dit dan niet vreemd vinden, maar laat de verdrukking lijdzaamheid werken. Het is opmerkelijk dat Heman, die een zo wijs en Godvruchtig man geworden is, beproefd was, op het punt was van te sterven, Gods verschrikkingen heeft gedragen van zijn jeugd aan, aldus hebben velen bevonden dat het goed voor hen was, het juk te dragen in hun jeugd, dat smart veel beter voor hen was dan lachen voor hen geweest zou zijn, en dat zij zeer verdrukt zijnde in hun jeugd, en dikwijls op het punt van te sterven, door de genade Gods zo'n gewoonte hadden verkregen van in een ernstige gemoedstoestand te verkeren, en zo gespeend waren van de wereld, dat de beproeving van groot nut voor hen geweest is gedurende al hun dagen. Soms worden zij, die door God bestemd zijn voor uitnemende diensten, door deze beproevingen, dit diepgaand lijden, er toe bereid.

d. Zijn ellende was nu ten top gestegen. Gods verschrikkingen omringden hem, zodat hij van alle kanten door allerlei leed en beproeving als besprongen werd en hem nergens een gunstige wind tegenwoei. Zij stormden op hem aan als golven en baren van een watervloed en dat wel dagelijks en de gehele dag, zodat hij geen rust, geen verademing had, geen heldere tussenpozen, geen glimp van hoop. Zodanig was de rampspoedige toestand van een zeer wijs en Godvruchtig man. Hij was zo omringd van verschrikkingen, dat hij geen plaats ter beschutting kon vinden.

B. Dat geen vriend, die hij in de wereld had, hem tot troost was, Psalms 88:19. Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan, sommigen zijn dood, anderen op verre afstand en velen zijn misschien onvriendelijk. Na de vertroostingen van de godsdienst komen die van de vriendschap en van de gezellige samenleving, daarom staat zonder vrienden te zijn schier gelijk voor zoveel het dit leven betreft met zonder troost te wezen, en voor hen, die vrienden gehad hebben maar ze hebben verloren, is de ramp nog zoveel te zwaarder. Daarmee besluit de psalmist zijn klacht alsof dit het was, dat zijn leed volkomen maakte. Indien onze vrienden verre van ons gedaan zijn door verstrooiende leidingen van Gods voorzienigheid, ja indien wij door de dood van onze bekenden in duisternis zijn, dan hebben wij reden om dit als een zware beproeving te beschouwen, maar dan moeten wij er de hand Gods in erkennen en ons er aan onderwerpen.

Verzen 11-19

Psalm 88:11-19

In deze verzen:

I. Doet de psalmist zijn beklag bij God over de jammerlijke toestand, waarin hij zich bevindt, Psalms 88:11. "Zult Gij wonder doen aan de doden, hen weer in het leven terugroepen? Zullen zij die dood en begraven zijn, opstaan om U te loven? Neen, zij laten het aan hun kinderen over om in hun plaats op te staan om God te loven, niemand verwacht dat zij dit zullen doen, en waartoe zouden zij opstaan? Waarvoor zouden zij leven dan om God te loven? Het leven, waartoe wij in het eerst geboren waren, en het leven, waartoe wij ten laatste op hopen te staan, moet aldus doorgebracht worden. Maar zal Uwe goedertierenheid in het graf verteld worden, hetzij door hen, of aan hen, die daar begraven liggen? Zal Uw getrouwheid aan Uw belofte verteld worden in het verderf? Zullen Uwe wonderen bekend worden in de duisternis, of er gewerkt worden? en Uwe gerechtigheid in het graf, dat het land is van de vergetelheid, waar de mensen zich niets meer herinneren, en zelf niet meer herdacht worden? Afgescheiden zielen kunnen wel Gods wonderen kennen, en Zijn getrouwheid, gerechtigheid en goedertierenheid vertellen, maar gestorven lichamen kunnen dit niet, zij kunnen noch Gods gunsten ontvangen in vertroosting noch ze vergelden in lof. Nu willen wij niet onderstellen dat deze klachten en betogingen de taal zijn van de wanhoop, alsof hij dacht dat God hem niet kon helpen, of niet wilde helpen, en nog veel minder spreekt er ongeloof in de opstanding van de doden ten laatste dage uit, maar aldus pleit hij bij God om spoedige hulp en verlossing te verkrijgen: "Heere, Gij zijt goed, Gij zijt getrouw, Gij zijt rechtvaardig, deze Uw eigenschappen zullen bekend gemaakt worden in mijn verlossing, maar indien zij niet verhaast wordt, zal het te laat zijn, want ik zal dood wezen en niet meer te helpen zijn, dood en niet instaat om vertroosting te ontvangen." Job heeft dikwijls hierop gepleit, Job 7:8, Job 10:21.

II. Hij besluit te volharden in het gebed en nog te meer omdat de verlossing werd uitgesteld, Psalms 88:14. "Tot U heb ik menigmaal geroepen, en er vertroosting in gevonden en daarom zal ik dit blijven doen: Maar ik Heere, roep tot U, en mijn gebed komt U voor in de morgenstond." Hoewel onze gebeden niet terstond verhoord worden, moeten wij daarom het gebed niet nalaten, want het gericht zal nog tot een bestemde tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen. God stelt de verhoring uit om ons geduld en onze volharding in het gebed op de proef te stellen. Hij besluit God vroeg te zoeken, in de morgenstond, als zijn geest opgewekt is, en voordat het werk en de drukte van de dag beginnen, in de morgenstond, nadat hij door zorgen en treurige gedachten in de stilte en de eenzaamheid van de nacht gekweld en heen en weer geslingerd was. Mijn gebed komt U voor in de morgenstond. Niet alsof hij spoediger kon ontwaken om te bidden, dan God kon horen en verhoren, want Hij sluimert noch slaapt, maar het geeft te kennen dat hij vroeger dan gewoonlijk op zal zijn om te bidden, zou voorkomen, dat is: voor zijn gewone ure des gebeds tot God zou gaan. Hoe groter onze beproevingen zijn, hoe zorgvuldiger en ernstiger wij behoren te wezen in het gebed. "Mijn gebed zal zich U voorstellen, intijds voor U komen, en zal niet wachten op de aanmoediging van een begin van genade, maar naar U uitgaan in geloof en verwachting, zelfs voor nog de dag is aangebroken." God voorkomt dikwijls onze gebeden en verwachtingen met Zijn zegeningen, laat ons Zijn zegeningen voorkomen met onze gebeden en verwachtingen.

III. Hij schrijft op wat hij in het gebed tot God zal zeggen. 1. Hij zal in ootmoed met God redeneren over de toestand van ellende en beproeving, waarin hij zich nu bevindt, Psalms 88:15. Heere waarom verstoot Gij mijn ziel? Wat is het dat U er toe brengt om mij te behandelen als een verstotene? Doe mij weten waarover Gij met mij twist." Hij zegt het met verwondering, dat God een oude dienstknecht zou verstoten, iemand zou verstoten, die besloten was Hem niet te verlaten. Geen wonder dat de mensen mij verstoten, maar Heere, waarom doet Gij het, wiens genadegaven en roepingen onberouwelijk zijn? Waarom verbergt Gij Uw aanschijn voor mij, als iemand die toornig op mij is, die of geen gunst voor mij heeft, of haar mij niet wil doen kennen?" Niets smart een kind van God zoveel als dat God Zijn aangezicht voor hem verbergt, en er is ook niets dat hij zo vreest, als dat God zijn ziel zei verstoten. Als de zon bewolkt is, dan verduistert dit de aarde, maar als de zon de aarde verliet, welk een kerkerhol zou de aarde dan zijn!

2. Hij zal met nederigheid de klachten herhalen, die hij tevoren gedaan heeft, totdat God hem genadig is. Hij stelt aan God twee dingen voor als zijn grieven.

A. Dat God een verschrikking voor hem was. Ik draag Uwe vervaarnissen, Psalms 88:16. Voortdurend was hij in schrik en angst voor de toorn Gods tegen hem en zijn zonden, en voor de gevolgen van die toorn. Het maakte hem beangst om aan God te denken, er aan te denken om in Zijn handen te vallen, om voor Hem te verschijnen en zijn vonnis van Hem te vernemen. Hij sidderde bij de gedachte aan Gods misnoegen op hem, en het ontzaglijke van Zijn majesteit. Zelfs zij, die bestemd zijn voor Gods gunst kunnen voor een tijd lijden onder Zijn verschrikkingen. De geest van de aanneming is eerst een geest van de dienstbaarheid tot vrees. Job klaagt dat "de verschrikkingen Gods zich tegen hem zetten," Job 6:4. De psalmist verklaart zich hier nader en zegt ons wat hij bedoelt met Gods verschrikkingen, namelijk Zijn hittige toornigheden. Laat ons zien welke ontzettende indrukken deze verschrikkingen op hem maakten, en hoe diep zij hem wondden.

a. Zij hadden hem bijna het leven benomen. "Ik ben er zo door gekweld en gedrukt, dat ik er schier van sterf, de geest geef. Uwe verschrikkingen doen mij vergaan," Psalms 88:17. Wat is de hel, die uitwendige afsnijding, waardoor veroordeelde zondaren voor eeuwig afgesneden zijn van God en de zaligheid, anders dan Gods verschrikkingen, die aan hun schuldig geweten knagen?

b. Zij hadden hem bijna van het verstand beroofd, ik draag Uwe vervaarnissen en ben twijfelmoedig. Die treurige uitwerking hebben de verschrikkingen des Heeren op velen gehad, en op sommige Godvruchtigen, die daardoor hun ziel niet meer konden bezitten, een allertreurigste toestand, waarmee men diep medelijden moet hebben.

c. Dit had lang geduurd. Van van de jeugd aan draag ik Uwe vervaarnissen. Van zijn kindsheid af was hij gekweld door zwaarmoedigheid, met smart grootgebracht onder de tucht van die schoot. Als wij onze dagen beginnen met smart, en de dagen van onze treuring zeer lang hebben aangehouden, laat ons dit dan niet vreemd vinden, maar laat de verdrukking lijdzaamheid werken. Het is opmerkelijk dat Heman, die een zo wijs en Godvruchtig man geworden is, beproefd was, op het punt was van te sterven, Gods verschrikkingen heeft gedragen van zijn jeugd aan, aldus hebben velen bevonden dat het goed voor hen was, het juk te dragen in hun jeugd, dat smart veel beter voor hen was dan lachen voor hen geweest zou zijn, en dat zij zeer verdrukt zijnde in hun jeugd, en dikwijls op het punt van te sterven, door de genade Gods zo'n gewoonte hadden verkregen van in een ernstige gemoedstoestand te verkeren, en zo gespeend waren van de wereld, dat de beproeving van groot nut voor hen geweest is gedurende al hun dagen. Soms worden zij, die door God bestemd zijn voor uitnemende diensten, door deze beproevingen, dit diepgaand lijden, er toe bereid.

d. Zijn ellende was nu ten top gestegen. Gods verschrikkingen omringden hem, zodat hij van alle kanten door allerlei leed en beproeving als besprongen werd en hem nergens een gunstige wind tegenwoei. Zij stormden op hem aan als golven en baren van een watervloed en dat wel dagelijks en de gehele dag, zodat hij geen rust, geen verademing had, geen heldere tussenpozen, geen glimp van hoop. Zodanig was de rampspoedige toestand van een zeer wijs en Godvruchtig man. Hij was zo omringd van verschrikkingen, dat hij geen plaats ter beschutting kon vinden.

B. Dat geen vriend, die hij in de wereld had, hem tot troost was, Psalms 88:19. Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan, sommigen zijn dood, anderen op verre afstand en velen zijn misschien onvriendelijk. Na de vertroostingen van de godsdienst komen die van de vriendschap en van de gezellige samenleving, daarom staat zonder vrienden te zijn schier gelijk voor zoveel het dit leven betreft met zonder troost te wezen, en voor hen, die vrienden gehad hebben maar ze hebben verloren, is de ramp nog zoveel te zwaarder. Daarmee besluit de psalmist zijn klacht alsof dit het was, dat zijn leed volkomen maakte. Indien onze vrienden verre van ons gedaan zijn door verstrooiende leidingen van Gods voorzienigheid, ja indien wij door de dood van onze bekenden in duisternis zijn, dan hebben wij reden om dit als een zware beproeving te beschouwen, maar dan moeten wij er de hand Gods in erkennen en ons er aan onderwerpen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 88". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-88.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile