Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Openbaring 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 18

Revelation 18:1

OVER de VAL EN DE STRAF VAN HET ANTICHRISTISCHE RIJK

VI. Revelation 18:1-Revelation 18:24. Wat in Revelation 14:8 door de middelsten van de drie engelen voor de tweede reeks van gezichten van dit deel van de Openbaring, dat met Revelation 10:1 begint, onder de drie zeer belangrijke gebeurtenissen van haar inhoud reeds in een bepaalde pregnante uitdrukking was samengevat, wordt nu verkondigd, terwijl het in hetgeen in Revelation 17:15-Revelation 17:18 werd meegedeeld reeds als een volbracht feit voor ons ligt. Het wordt als een grote, belangrijke boodschap door de engel, die van de hemel neerdaalt en wiens betekenis wij reeds kennen, meegedeeld; het grote Babylon is nu gevallen! (Revelation 18:1-Revelation 18:3). Opdat echter het hart van de discipel van Christus zich niet bezorgd maakt en beangstigt, of niet het volk, dat de Heere wellicht in de stad, ten tijde van deze catastrofe gehad heeft, ook in het gericht is verdorven, wordt een andere stem vernomen; het is die, die onmiddellijk bij de ontwikkeling van Rome tot de grote hoer, allen, die het oprecht met hun Heiland menen maar tot hiertoe zich nog door de valse heerlijkheid de stad hebben laten verblinden en gevangen houden, uit haar uitroept, opdat haar zou kunnen worden vergolden volkomen zoals zij het heeft verdiend (Revelation 18:5-Revelation 18:8). Bij het uitbreken van de catastrofe zelf is er dan wel veel klagen en geschrei bij de aardbewoners, de koningen en kooplieden en zeevaarders, omdat zij zich nu pas echt bewust worden, wat zij aan Rome hebben gehad en daarmee hebben verloren (Revelation 18:9-Revelation 18:19), maar er is in de hemel ook des te meer vreugde (Revelation 18:20), en een symbolische handeling van de sterke engel toont, wat voor een gericht eigenlijk aan de grote stad wordt volvoerd (Revelation 18:21). Het woord van de engel daarbij gesproken stelt Babel in sterke tegenstelling tegenover Jeruzalem en zijn schuld in het helderste licht, zodat dit zelf aanwijst wat onder Babel in de profetie is bedoeld (Revelation 18:22-Revelation 18:24).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 18

Revelation 18:1

OVER de VAL EN DE STRAF VAN HET ANTICHRISTISCHE RIJK

VI. Revelation 18:1-Revelation 18:24. Wat in Revelation 14:8 door de middelsten van de drie engelen voor de tweede reeks van gezichten van dit deel van de Openbaring, dat met Revelation 10:1 begint, onder de drie zeer belangrijke gebeurtenissen van haar inhoud reeds in een bepaalde pregnante uitdrukking was samengevat, wordt nu verkondigd, terwijl het in hetgeen in Revelation 17:15-Revelation 17:18 werd meegedeeld reeds als een volbracht feit voor ons ligt. Het wordt als een grote, belangrijke boodschap door de engel, die van de hemel neerdaalt en wiens betekenis wij reeds kennen, meegedeeld; het grote Babylon is nu gevallen! (Revelation 18:1-Revelation 18:3). Opdat echter het hart van de discipel van Christus zich niet bezorgd maakt en beangstigt, of niet het volk, dat de Heere wellicht in de stad, ten tijde van deze catastrofe gehad heeft, ook in het gericht is verdorven, wordt een andere stem vernomen; het is die, die onmiddellijk bij de ontwikkeling van Rome tot de grote hoer, allen, die het oprecht met hun Heiland menen maar tot hiertoe zich nog door de valse heerlijkheid de stad hebben laten verblinden en gevangen houden, uit haar uitroept, opdat haar zou kunnen worden vergolden volkomen zoals zij het heeft verdiend (Revelation 18:5-Revelation 18:8). Bij het uitbreken van de catastrofe zelf is er dan wel veel klagen en geschrei bij de aardbewoners, de koningen en kooplieden en zeevaarders, omdat zij zich nu pas echt bewust worden, wat zij aan Rome hebben gehad en daarmee hebben verloren (Revelation 18:9-Revelation 18:19), maar er is in de hemel ook des te meer vreugde (Revelation 18:20), en een symbolische handeling van de sterke engel toont, wat voor een gericht eigenlijk aan de grote stad wordt volvoerd (Revelation 18:21). Het woord van de engel daarbij gesproken stelt Babel in sterke tegenstelling tegenover Jeruzalem en zijn schuld in het helderste licht, zodat dit zelf aanwijst wat onder Babel in de profetie is bedoeld (Revelation 18:22-Revelation 18:24).

Vers 1

1. En hierna, nadat de engel van het vorig hoofdstuk zijn onderrichting over de vrouw en het dier, dat haar droeg en zijn bericht over het verwoesten en het verbranden van de vrouw door de tien horens van het dier had geëindigd, zag ik een andere engel, wel te onderscheiden van de engelen met de zeven schalen, evenals die in Revelation 10:1 Re moet worden onderscheiden van de zeven engelen met de bazuinen. Het was namelijk, zoals ik meteen in de Geest opmerkte, evenals daar, de verheerlijkte Christus zelf, die hier als bode van God optrad, want ik zag Hem afkomen uit de hemel, waardoor Hij dadelijk openbaarde, wie Hij was (Matthew 28:18), hebbende, zoals Hij betoonde in Zijn hele verschijning de sterke engel te zijn (Openbaring :2; 10:1, grote macht en de aarde is, als Hij neerdaalde, verlicht geworden door Zijn heerlijkheid.

Vers 1

1. En hierna, nadat de engel van het vorig hoofdstuk zijn onderrichting over de vrouw en het dier, dat haar droeg en zijn bericht over het verwoesten en het verbranden van de vrouw door de tien horens van het dier had geëindigd, zag ik een andere engel, wel te onderscheiden van de engelen met de zeven schalen, evenals die in Revelation 10:1 Re moet worden onderscheiden van de zeven engelen met de bazuinen. Het was namelijk, zoals ik meteen in de Geest opmerkte, evenals daar, de verheerlijkte Christus zelf, die hier als bode van God optrad, want ik zag Hem afkomen uit de hemel, waardoor Hij dadelijk openbaarde, wie Hij was (Matthew 28:18), hebbende, zoals Hij betoonde in Zijn hele verschijning de sterke engel te zijn (Openbaring :2; 10:1, grote macht en de aarde is, als Hij neerdaalde, verlicht geworden door Zijn heerlijkheid.

Vers 2

2. En Hij riep, toen Hij Zijn boodschap, waarom Hij kwam, liet horen, krachtig met een grote ver doordringende (Revelation 10:3) stem, zeggende: a) Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, zoals de engel van te voren heeft verkondigd en is geworden een woonstede van de duivelen en een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte (Isaiah 13:21 v. ; 34:11, 13 Jeremiah 50:39 Zephaniah 2:14 v.). a) Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8

Vers 2

2. En Hij riep, toen Hij Zijn boodschap, waarom Hij kwam, liet horen, krachtig met een grote ver doordringende (Revelation 10:3) stem, zeggende: a) Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, zoals de engel van te voren heeft verkondigd en is geworden een woonstede van de duivelen en een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte (Isaiah 13:21 v. ; 34:11, 13 Jeremiah 50:39 Zephaniah 2:14 v.). a) Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8

Vers 3

3. En wilt u de oorzaak van haar val en haar verwoesting, die de engel (Revelation 14:8) en de profetie van het Oude Testament (Jeremiah 51:7. Nahum 3:4) reeds te kennen hebben gegeven, nogmaals vernemen? Het is, omdat uit de wijn van de toorn van haar hoererij, van de wijn van haar hoererij, die de toorn van God tartte, (de woorden van de grondtekst luiden "van de ijver-wijn van haar hoererij en welke zij hun inschonk, alle volken gedronken hebben en de koningen van de aarde, door haar verleid, met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden van wie zij haar waren verkreeg, rijk zijn geworden uit de kracht van haar weelde, omdat hetgeen zij nodig had om aan haar weelde te voldoen, veel gelegenheid gaf tot grote verdienste in de handel (Revelation 18:11).

De uitdrukking "afkomen van de hemel" geeft veelal te kennen een feitelijk ingrijpen van God, evenals ook bij het eerste Babel, toen zij de toren bouwden (Genesis 11:5, Genesis 11:7), de Heere van de hemel neerdaalde. De verwoesters van Babylon, het beest en zijn bezitter, zijn slechts werktuigen van de hogere macht, voorgesteld door de neerdalende engel, slechts volvoerders van het goddelijk vonnis. Daarom heeft ook deze engel grote macht; want die is nodig om het pausdom, die sterke tegenstander van het rijk van God, juist als het op het toppunt van zijn heerlijkheid staat, te doen vallen. van Zijn glans nu is de wereld verlicht; want het oordeel over Babylon is voor allen, die daarvan getuigen zijn een openbaring van de heerlijkheid van God, van Zijn heiligheid, wijsheid en macht.

Ten opzichte van het lot, dat Babel wacht, stijgt de profetische typiek tot een ontzettende wijze van uitdrukking. De stad, die geroepen was een woning een tent van God bij de mensen, de gemeente van de heiligen te worden, is veranderd in het tegendeel daarvan, in een woning van duivelse machten, van alle onreine geesten, van alle onreine afschuwelijke vogels. "Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hun weldadigheid"; dat is de wet van het hemelse kerkrecht; hoeveel temeer zal deze wet van het heilig huis van God in de Kerk zelf worden volbracht, waaraan de werkelijke geheimen van God, de heiligende genade en waarheid tot redding van de zielen uit de ijdelheden was toevertrouwd en welke in plaats daarvan onder de gehuichelde schijn van valse heiligheid de onheilige geest van de wereld heeft gediend, begeerlijkheid naar rijkdom en levensgenot, pronkzucht, eergierigheid en lust tot wereldheerschappij, vervreemding van Gods woord en van het leven met Christus in God en het fanatisme tegen de ware getuigen van Jezus, de uit de geest geborenen, met alle kunstmiddelen heeft aangekweekt en systematisch bedreven, totdat het hele lichaam van Christus, de Christelijke kerk, door alle leden heen door deze onheilige geest aangestoken en door dit valse antichristische Christendom, als ware het echte, alleenzaligmakende, verleid en betoverd heeft.

Voor het oordeel, dat over Rome komt, geeft de engel drie redenen op: 1) hebben van de wijn van haar toorn van haar hoererij alle volken gedronken. Haar hoererij wordt hier genoemd met de eigenlijke uitdrukking "wijn van de ijver", omdat zij de volken niet alleen in het algemeen het nuchtere van oordeel en karakter ontrooft, maar hen ook zeer ijverig maakt, deels in het waarnemen van Roomse inzettingen en gebruiken, in zo verre hun geleerd wordt daarin hun zaligheid te zoeken, deels in het beoordelend fanatisme tegen andersdenkenden, in het bijzonder tegen de belijders van de waarheid. En evenals de volken van de ijver-wijn van haar hoererij hebben gedronken, zo hebben 2) de koningen van de aarde met haar gehoereerd. Het hoereren van de wereldse machten, in het bijzonder van de machten van Europa met het pausdom is een geschiedkundig feit sinds oude tijden; vorsten van aardse zin en oordeel, zo makkelijk verblind door de aardse glans, die hen omgeeft, hebben een natuurlijke vooringenomenheid voor de Kerk van Rome, voor de schitterende pronk van haar uiterlijk, voor het statige gebouw van de hiërarchie, die in de drievoudige kroon uitloopt. Het komt hun zo geschikt voor, om hun eigen tronen daaraan te bevestigen en Rome's gunstbewijzen hebben nog ten allen tijde de kracht van de betovering gehad. Van de paus de kroning of schitterende titels te verkrijgen, bij persoonlijke ontmoetingen of in geschriften vleiend door hem te worden begroet; de gouden roos of een kostbare relikwie of iets dergelijks onder hun kleinodiën te tellen, was de eerzucht van reeds vele vorsten; zoals hij vaak de leidster was van hun staatkundige wijsheid, om door overeenstemming of verbond met Rome de werkelijke of vermeende invloed van haar tot bevestiging of uitbreiding van eigen heerschappij aan te wenden. Wat een wedijver om de gunst van Rome zal dan pas beginnen, als dit door zijn verbond met het dier (Revelation 17:1-Revelation 17:5) nog eens het toppunt van zijn macht en heerlijkheid zal bereiken! De grond van het oordeel van God over Babylon ligt eindelijk 3) daarin, dat de kooplieden van de aarde rijk zijn geworden door haar grote weelde. Om vorsten en volken door de betovering van aardse heerlijkheid en zinnelijk genot te boeien, om het oppronken van godshuizen en godsdienst te bekostigen, om aan zijn talrijke wereldlijke en klooster-geestelijkheid een rijk bestaan te verzekeren, heeft Rome de industriëlen en koorlieden reeds veel te handelen gegeven en de aanzienlijke goederen zowel als de vorstelijke inkomsten van vele van zijn waardigheidsbekleders en van zijn geestelijke genootschappen zijn een onuitputtelijke bron van winst voor deze, zonder dat zij van deze rijkdommen van de Kerk concurrentie te vrezen zouden hebben; want Rome consumeert wel; maar het produceert niet. Ook zou het kunnen zijn, dat Rome in zijn laatste ontwikkeling, als het wellicht de hoofdstad is geworden van het beest, dat de grote hoer draagt, van het laatste wereldrijk, alle uitzicht heeft, om evenals het oude Rome van de tijd van de keizer weer tot een aanzienlijke handelsstad toe te nemen, waarop onze plaats nog bijzonder toepasselijk zou zijn.

Daarop, dat de vorsten niet boven alle dingen Christus hebben gevreesd en bemind en of Hem hebben vertrouwd en daarop dat de volken met hun harten hingen aan wereldse bedrijven, aan luxe, aan gelijkvormigheid aan de wereld, rustte voor Babel de mogelijkheid, om alle volken te drenken met de wijn van de ijverij van haar hoererij en die overeenkomstig heeft het vervolgens volgens een vast plan hoe langer hoe meer de koningen tot hoererij, de volken tot haar gelijkvormigheid aan de wereld, haar geluk zoeken in de wereld en verzonken zijn in de Mammon, proberen te verleiden en daarin te doen wegzinken.

Met recht zegt David: "De stem van de Heere is met kracht". Dat de Heere Jezus hier krachtig met een grote stem roept, is een onderpand van de zekerheid, dat Hij ook met kracht handelen zal ten aanzien van de stad, die zich "Rome" (de sterke) noemt. "Zij is gevallen", roept Hij; want de ondergang van de stad had reeds plaats gehad: de vrouw bevond zich reeds in de woestijn. Rome zou worden tot een woonstede van de duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte". Gelijksoortig zijn bij Jesaja de uitdrukkingen, ten opzichte van het oude Babel en Edom. De onreine, boze geesten zijn zelf in een staat van verwoesting; daarom zijn zij gebannen naar plaatsen, die een afbeelding zijn van hun rampzalige, inwendige toestand. En zoals het onrein gevogelte uit zijn aard zodanige plaatsen ontvlucht, waar licht, leven en beweging is en zij in eenzame bouwvallen hun woonplaats zoeken, zo zijn ook de demonen, ten gevolge van hun natuur en van hun inwendig wezen, aan woeste plaatsen gebonden; want omdat hun leven zelf vernield is, kunnen zij ook slechts in het vernielde hun welgevallen vinden.

Hoewel dit op de eigenlijk genoemde kooplieden in alle delen van de wereld enigzins past, die door de weelde, die in het antichristische rijk of in deze grote stad Babel omgaat, rijk en machtig worden zoals hierna Revelation 18:11 en vervolgens nader verklaard wordt, zo kan dit hier nochtans op de geestelijke koopmanschap, die in haar godsdienst en in het verkopen van geestelijke regeringen en ambten gepleegd wordt, wel zo goed gepast, worden, omdat daar alles voor geld te koop is. Te meer omdat ook de zielen van de mensen onder deze koopmanschap (Revelation 18:13) worden gerekend en Revelation 18:23 gezegd wordt dat de groten van de aarde deze kooplieden zijn geweest, waaronder de kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten en andere prelaten, voornamelijk worden verstaan, die zulke koopmanschap met hen drijven. (STATEN OVERZETT.). Revelation 14:8 roept een engel diezelfde woorden uit, maar kondigt daar het begin van de val van de antichrist aan, door de uitgang van de Kerk uit Babel in de tijd van de hervorming; maar hier is een aankondiging van de verwoesting van de stad Rome, geestelijk Babel genoemd, wegens de overeenkomst met het vorige heidense Babel. Haar val wordt aangekondigd met zulke woorden, die het alleruiterste verderf te kennen geven, wat ook gebruikt wordt van de verwoesting van het oude heidense Babel (Isaiah 13:21, Isaiah 13:22; Isaiah 34:13-Isaiah 34:15 Isaiah 34:13. 21, 22 Jeremiah 51:37). Er zouden geen mensen meer in Rome wonen, maar onreine geesten en duivelen, die de aarde doorwandelen en naar de woeste plaatsen gebannen worden (Matthew 12:43). De eenzame woeste steden en paleizen zijn het verblijf van de uilen, wouwen, gieren en ander door mensen en beesten gehaat gevogelte. Zo zou Rome worden verwoest.

Haar val is niet haar afval, waardoor zij een Babel wordt, maar haar verwoesting, die haar afval als rechtvaardige straf volgt. Het laatste deel van Revelation 18:3 verklaren sommigen oneigenlijk van de Roomse geestelijkheid, die kooplieden zijn van aflaten enz., terwijl de zielen van de mensen onder koopwaren worden gerekend, waaruit de grootste schatten zijn toegevloeid. Beter gaat het echter als men het letterlijk verstaat van kooplieden, die om rijk te worden op aarde de aardse goederen, dienende tot pracht en weelde, te markt brengen.

Vers 3

3. En wilt u de oorzaak van haar val en haar verwoesting, die de engel (Revelation 14:8) en de profetie van het Oude Testament (Jeremiah 51:7. Nahum 3:4) reeds te kennen hebben gegeven, nogmaals vernemen? Het is, omdat uit de wijn van de toorn van haar hoererij, van de wijn van haar hoererij, die de toorn van God tartte, (de woorden van de grondtekst luiden "van de ijver-wijn van haar hoererij en welke zij hun inschonk, alle volken gedronken hebben en de koningen van de aarde, door haar verleid, met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden van wie zij haar waren verkreeg, rijk zijn geworden uit de kracht van haar weelde, omdat hetgeen zij nodig had om aan haar weelde te voldoen, veel gelegenheid gaf tot grote verdienste in de handel (Revelation 18:11).

De uitdrukking "afkomen van de hemel" geeft veelal te kennen een feitelijk ingrijpen van God, evenals ook bij het eerste Babel, toen zij de toren bouwden (Genesis 11:5, Genesis 11:7), de Heere van de hemel neerdaalde. De verwoesters van Babylon, het beest en zijn bezitter, zijn slechts werktuigen van de hogere macht, voorgesteld door de neerdalende engel, slechts volvoerders van het goddelijk vonnis. Daarom heeft ook deze engel grote macht; want die is nodig om het pausdom, die sterke tegenstander van het rijk van God, juist als het op het toppunt van zijn heerlijkheid staat, te doen vallen. van Zijn glans nu is de wereld verlicht; want het oordeel over Babylon is voor allen, die daarvan getuigen zijn een openbaring van de heerlijkheid van God, van Zijn heiligheid, wijsheid en macht.

Ten opzichte van het lot, dat Babel wacht, stijgt de profetische typiek tot een ontzettende wijze van uitdrukking. De stad, die geroepen was een woning een tent van God bij de mensen, de gemeente van de heiligen te worden, is veranderd in het tegendeel daarvan, in een woning van duivelse machten, van alle onreine geesten, van alle onreine afschuwelijke vogels. "Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hun weldadigheid"; dat is de wet van het hemelse kerkrecht; hoeveel temeer zal deze wet van het heilig huis van God in de Kerk zelf worden volbracht, waaraan de werkelijke geheimen van God, de heiligende genade en waarheid tot redding van de zielen uit de ijdelheden was toevertrouwd en welke in plaats daarvan onder de gehuichelde schijn van valse heiligheid de onheilige geest van de wereld heeft gediend, begeerlijkheid naar rijkdom en levensgenot, pronkzucht, eergierigheid en lust tot wereldheerschappij, vervreemding van Gods woord en van het leven met Christus in God en het fanatisme tegen de ware getuigen van Jezus, de uit de geest geborenen, met alle kunstmiddelen heeft aangekweekt en systematisch bedreven, totdat het hele lichaam van Christus, de Christelijke kerk, door alle leden heen door deze onheilige geest aangestoken en door dit valse antichristische Christendom, als ware het echte, alleenzaligmakende, verleid en betoverd heeft.

Voor het oordeel, dat over Rome komt, geeft de engel drie redenen op: 1) hebben van de wijn van haar toorn van haar hoererij alle volken gedronken. Haar hoererij wordt hier genoemd met de eigenlijke uitdrukking "wijn van de ijver", omdat zij de volken niet alleen in het algemeen het nuchtere van oordeel en karakter ontrooft, maar hen ook zeer ijverig maakt, deels in het waarnemen van Roomse inzettingen en gebruiken, in zo verre hun geleerd wordt daarin hun zaligheid te zoeken, deels in het beoordelend fanatisme tegen andersdenkenden, in het bijzonder tegen de belijders van de waarheid. En evenals de volken van de ijver-wijn van haar hoererij hebben gedronken, zo hebben 2) de koningen van de aarde met haar gehoereerd. Het hoereren van de wereldse machten, in het bijzonder van de machten van Europa met het pausdom is een geschiedkundig feit sinds oude tijden; vorsten van aardse zin en oordeel, zo makkelijk verblind door de aardse glans, die hen omgeeft, hebben een natuurlijke vooringenomenheid voor de Kerk van Rome, voor de schitterende pronk van haar uiterlijk, voor het statige gebouw van de hiërarchie, die in de drievoudige kroon uitloopt. Het komt hun zo geschikt voor, om hun eigen tronen daaraan te bevestigen en Rome's gunstbewijzen hebben nog ten allen tijde de kracht van de betovering gehad. Van de paus de kroning of schitterende titels te verkrijgen, bij persoonlijke ontmoetingen of in geschriften vleiend door hem te worden begroet; de gouden roos of een kostbare relikwie of iets dergelijks onder hun kleinodiën te tellen, was de eerzucht van reeds vele vorsten; zoals hij vaak de leidster was van hun staatkundige wijsheid, om door overeenstemming of verbond met Rome de werkelijke of vermeende invloed van haar tot bevestiging of uitbreiding van eigen heerschappij aan te wenden. Wat een wedijver om de gunst van Rome zal dan pas beginnen, als dit door zijn verbond met het dier (Revelation 17:1-Revelation 17:5) nog eens het toppunt van zijn macht en heerlijkheid zal bereiken! De grond van het oordeel van God over Babylon ligt eindelijk 3) daarin, dat de kooplieden van de aarde rijk zijn geworden door haar grote weelde. Om vorsten en volken door de betovering van aardse heerlijkheid en zinnelijk genot te boeien, om het oppronken van godshuizen en godsdienst te bekostigen, om aan zijn talrijke wereldlijke en klooster-geestelijkheid een rijk bestaan te verzekeren, heeft Rome de industriëlen en koorlieden reeds veel te handelen gegeven en de aanzienlijke goederen zowel als de vorstelijke inkomsten van vele van zijn waardigheidsbekleders en van zijn geestelijke genootschappen zijn een onuitputtelijke bron van winst voor deze, zonder dat zij van deze rijkdommen van de Kerk concurrentie te vrezen zouden hebben; want Rome consumeert wel; maar het produceert niet. Ook zou het kunnen zijn, dat Rome in zijn laatste ontwikkeling, als het wellicht de hoofdstad is geworden van het beest, dat de grote hoer draagt, van het laatste wereldrijk, alle uitzicht heeft, om evenals het oude Rome van de tijd van de keizer weer tot een aanzienlijke handelsstad toe te nemen, waarop onze plaats nog bijzonder toepasselijk zou zijn.

Daarop, dat de vorsten niet boven alle dingen Christus hebben gevreesd en bemind en of Hem hebben vertrouwd en daarop dat de volken met hun harten hingen aan wereldse bedrijven, aan luxe, aan gelijkvormigheid aan de wereld, rustte voor Babel de mogelijkheid, om alle volken te drenken met de wijn van de ijverij van haar hoererij en die overeenkomstig heeft het vervolgens volgens een vast plan hoe langer hoe meer de koningen tot hoererij, de volken tot haar gelijkvormigheid aan de wereld, haar geluk zoeken in de wereld en verzonken zijn in de Mammon, proberen te verleiden en daarin te doen wegzinken.

Met recht zegt David: "De stem van de Heere is met kracht". Dat de Heere Jezus hier krachtig met een grote stem roept, is een onderpand van de zekerheid, dat Hij ook met kracht handelen zal ten aanzien van de stad, die zich "Rome" (de sterke) noemt. "Zij is gevallen", roept Hij; want de ondergang van de stad had reeds plaats gehad: de vrouw bevond zich reeds in de woestijn. Rome zou worden tot een woonstede van de duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte". Gelijksoortig zijn bij Jesaja de uitdrukkingen, ten opzichte van het oude Babel en Edom. De onreine, boze geesten zijn zelf in een staat van verwoesting; daarom zijn zij gebannen naar plaatsen, die een afbeelding zijn van hun rampzalige, inwendige toestand. En zoals het onrein gevogelte uit zijn aard zodanige plaatsen ontvlucht, waar licht, leven en beweging is en zij in eenzame bouwvallen hun woonplaats zoeken, zo zijn ook de demonen, ten gevolge van hun natuur en van hun inwendig wezen, aan woeste plaatsen gebonden; want omdat hun leven zelf vernield is, kunnen zij ook slechts in het vernielde hun welgevallen vinden.

Hoewel dit op de eigenlijk genoemde kooplieden in alle delen van de wereld enigzins past, die door de weelde, die in het antichristische rijk of in deze grote stad Babel omgaat, rijk en machtig worden zoals hierna Revelation 18:11 en vervolgens nader verklaard wordt, zo kan dit hier nochtans op de geestelijke koopmanschap, die in haar godsdienst en in het verkopen van geestelijke regeringen en ambten gepleegd wordt, wel zo goed gepast, worden, omdat daar alles voor geld te koop is. Te meer omdat ook de zielen van de mensen onder deze koopmanschap (Revelation 18:13) worden gerekend en Revelation 18:23 gezegd wordt dat de groten van de aarde deze kooplieden zijn geweest, waaronder de kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten en andere prelaten, voornamelijk worden verstaan, die zulke koopmanschap met hen drijven. (STATEN OVERZETT.). Revelation 14:8 roept een engel diezelfde woorden uit, maar kondigt daar het begin van de val van de antichrist aan, door de uitgang van de Kerk uit Babel in de tijd van de hervorming; maar hier is een aankondiging van de verwoesting van de stad Rome, geestelijk Babel genoemd, wegens de overeenkomst met het vorige heidense Babel. Haar val wordt aangekondigd met zulke woorden, die het alleruiterste verderf te kennen geven, wat ook gebruikt wordt van de verwoesting van het oude heidense Babel (Isaiah 13:21, Isaiah 13:22; Isaiah 34:13-Isaiah 34:15 Isaiah 34:13. 21, 22 Jeremiah 51:37). Er zouden geen mensen meer in Rome wonen, maar onreine geesten en duivelen, die de aarde doorwandelen en naar de woeste plaatsen gebannen worden (Matthew 12:43). De eenzame woeste steden en paleizen zijn het verblijf van de uilen, wouwen, gieren en ander door mensen en beesten gehaat gevogelte. Zo zou Rome worden verwoest.

Haar val is niet haar afval, waardoor zij een Babel wordt, maar haar verwoesting, die haar afval als rechtvaardige straf volgt. Het laatste deel van Revelation 18:3 verklaren sommigen oneigenlijk van de Roomse geestelijkheid, die kooplieden zijn van aflaten enz., terwijl de zielen van de mensen onder koopwaren worden gerekend, waaruit de grootste schatten zijn toegevloeid. Beter gaat het echter als men het letterlijk verstaat van kooplieden, die om rijk te worden op aarde de aardse goederen, dienende tot pracht en weelde, te markt brengen.

Vers 4

4. Zo werd ik met mijn gedachte weer verplaatst in een enigszins vroegere tijd, waarover reeds het begin van Revelation 17:1 handelde. En ik hoorde, toen de Engel (Revelation 18:1) verdwenen was een andere stem uit de hemel, als de stem van God zelf, evenals in Revelation 10:3 Deze stem herinnerde mij, dat nu de tijd was gekomen, waarop het woord in Jeremiah 51:6, Jeremiah 51:45 van toepassing was, zeggende: "Ga uit van haar, uit dat Babel, dat voor het oordeel rijp geworden is, mijn volk! opdat u aan haar zonden als de mate daarvan vol geworden is, geen gemeenschap heeft en opdat u van haar plagen niet ontvangt (Genesis 19:12), als u nog op die dag, die komt, bij haar werd gevonden (Revelation 18:8).

a) Jeremiah 48:20; Jeremiah 52:11. 2 Corinthians 6:17

Vers 4

4. Zo werd ik met mijn gedachte weer verplaatst in een enigszins vroegere tijd, waarover reeds het begin van Revelation 17:1 handelde. En ik hoorde, toen de Engel (Revelation 18:1) verdwenen was een andere stem uit de hemel, als de stem van God zelf, evenals in Revelation 10:3 Deze stem herinnerde mij, dat nu de tijd was gekomen, waarop het woord in Jeremiah 51:6, Jeremiah 51:45 van toepassing was, zeggende: "Ga uit van haar, uit dat Babel, dat voor het oordeel rijp geworden is, mijn volk! opdat u aan haar zonden als de mate daarvan vol geworden is, geen gemeenschap heeft en opdat u van haar plagen niet ontvangt (Genesis 19:12), als u nog op die dag, die komt, bij haar werd gevonden (Revelation 18:8).

a) Jeremiah 48:20; Jeremiah 52:11. 2 Corinthians 6:17

Vers 5

5. Want haar zonden zijn in datgene, waartoe het met haar is gekomen, de een op de andere gevolgd tot de hemel toe (Jeremiah 51:9 Ezra 9:6) en God is, zoals in Revelation 16:19 reeds is aangetoond, haar ongerechtigheden gedachtig geworden, om haar tot straf daarvoor de drinkbeker van de wijn van Zijn grimmige toorn te geven.

Het standpunt is hier enigszins anders dan in Revelation 18:1-Revelation 18:3 en het visioen van de Christus, die uit de hemel neerdaalt, moet nu worden beschouwd als voorbijgegaan; daar heeft zich het onweer reeds ontlast, hier staat het dreigend aan de hemel.

Logisch spreekt het vanzelf, dat de vermaning alleen voor dat geval toepasselijk is; er is dus hier in het visioen voorspellend voor afgebeeld een roepen van de Geest, dat nog v r Babels val tot de kinderen van God komt, ten gevolge waarvan deze niet alleen zullen erkennen waar en wat Babel is, maar ook dat het plicht is geworden openlijk met haar te breken.

Omdat de stem van de hemel zegt "Mijn volk" is het de stem van de Heere zelf; want geen engel noch vorst van de engelen, noch een van de dienstknechten van God kan en mag zich zo uitdrukken. Hij zal dan Zijn getrouwen op een zeker voor hen hoorbare en ondubbelzinnige wijze, voordat de catastrofe over Babel zal komen, bevelen van haar uit te gaan. Hij zal dit bevel aan niemand anders toevertrouwen, maar zo ooit dan op deze tijd onmiddellijk in eigen persoon betuigen, wat zij doen en waarheen zij zich wenden moeten. Een analoog voorval hebben wij in de vlucht van de Christenen uit Jeruzalem onmiddellijk voor de verwoesting ervan. Toen de tijd was gekomen, waarvan Christus in Matthew 24:15 v. gesproken had, ging door de rijen van de gelovigen de stem: "ga uit van haar, mijn volk! " door de Geest gesproken en zij trokken allen uit naar Pella, niemand was achtergebleven, de Heere had in Zijn voorzorg aan allen gedacht, wier namen geschreven stonden in het boek des levens.

Dit uitgaan heeft aan de zijde van God tot grondslag een genadig uitleiden. Het geschiedt 1) met het hart door waar geloof en echte kennis van de waarheid en door haat tegen de valse leer; 2) met de mond door openlijke belijdenis van de waarheid en tegenspreken van de dwalingen; 3) lichamelijk, door die plaatsen te ontwijken, waar Babel zijn troon heeft.

Als de tijd eerst daar is, dan zullen alle leden van de ware Kerk, die in Babel verborgen zijn, zich verenigen; wie zou dan, al is het ook maar in uitwendige gemeenschap, met een Kerk willen staan, wier zonden op die tijd tot de hemel reiken en wier misdaden God nu gedenkt?

Vooral zal nog in deze laatste periode van het pausdom zijn ware karakter, zijn afval van het heil, dat in Christus alleen is, in zo duidelijke feiten, vooral in het verbod met het dier te voorschijn komen, dat allen, die nog uit de waarheid zijn, de ogen moeten opengaan.

Dit is de schuld van alle gelovige katholieken, dat zij door zich niet openlijk van Rome los te scheuren, door gemeenschap ermee, zich ook van zijn zonden deelgenoten maken; zij boeleren met Rome en als zij dat niet laten varen zullen zij ook omkomen. De Heere zal hun echter te Zijner tijd door de roepstem van Zijn Geest de ogen openen en zij zullen moeten uitgaan.

Wij kunnen een gissing wagen, wanneer omstreeks die tijd zal komen. In Revelation 17:1 is het aan de ene zijde de macht van de wereld en aan de andere zijde het pausdom, beiden in hun laatste vorm, waarop onze ogen worden gevestigd. Nu heeft de macht van de wereld, volgens hetgeen bij Daniel 2:38 is opgemerkt, als het ware haar geboortejaar in de slag bij Circesium 606 voor Christus 2 Kings 24:1; het pausdom heeft het in het jaar 606 na Christus, waarin paus Bonifacius III van de kroonrover en moordenaar Phocas, die reeds Gregorius de Grote met zijn troonsbeklimming, in het vermeende belang van de Kerk had gelukgewenst, de erkenning verkreeg, dat de apostolische stoel te Rome het opperhoofd van alle kerken was. Is er nu, nadat beiden zolang met elkaar hebben geboeleerd, in Revelation 17:1, sprake van een werkelijke verbintenis, dan zou slechts het jaar 1960 iets bijzonders, beslissends hoeven aan te brengen, dat dit huwelijk aankondigt en dat alle harten, die het nog enigszins oprecht menen met de Kerk van Christus, zozeer ergert, dat zij met Rome breken en het verlaten, zodat nog alleen de onreine, onverbeterlijke, verstokte en voor het oordeel rijp geworden leden daarin blijven, dan zou de plaats in beide bovengenoemde getallen in Revelation 13:18 genoemd, begonnen zijn vervuld te worden. In het jaar 66 na Christus vertrok eerst de Christelijke gemeente te Jeruzalem. Is dan de vroeger aangeduide vereniging van het pausdom met het dier gesteld in een jaar, dat zo opmerkelijk op de 666 in Revelation 13:18 zinspeelt, dan zullen ook zij allen, die tot Gods volk behoren, uit Babel uittrekken, om geen deel te krijgen aan haar plagen. Daarentegen zullen niet uittrekken, nu des te sterker aan Rome hangen en te heviger voor haar ijveren, de Jezuïeten. En als Rome zal verwoest en verteerd en verbrand zijn, zal toch zijn treurig overblijfsel in deze orde nog aanwezig zijn en zich met het dier uit de zee, het dier van de aarde en de valse profeten verenigen, zoals wij reeds bij Revelation 13:11, hebben opgemerkt. Het heet niet: "ik hoorde een andere engel", maar: "een andere stem"; deze is die van Christus, niet die van God; want zij zegt in het volgende vers: "God is haar ongerechtigheden gedachtig geworden"; zij spreekt zo van God in de derde persoon; maar hier noemt zij het volk van de Allerhoogste "mijn" volk. Jeremia roept Israël toe: "Vlucht uit het midden van Babel en redt een ieder zijn ziel en wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd van de wraak van de Heere, die haar de verdienste betaalt"; en weer: "ga uit, Mijn volk! uit het midden van hen en red een ieder zijn ziel vanwege de heiligheid van de toorn van de Heere". Evenzo Zacharia, zoals de engel aan Lot beval, ijlings Sodom te verlaten, zeggende: "behoud u omwille van uw leven en zie niet achter u om. " Zo ook roept de Heere Jezus Christus hier de Zijnen; het Romeinse rijk toe, ten einde hen te vervullen met het vaste vooruitzicht, dat een onfeilbare vernieling het nieuwe Babel dreigde en opdat zij geheel zouden bevrijd worden van vrees voor Romeinse macht en vijandschap; een vrees, die zij nu nog zo beangstigend koesterden. Maar dit hoefden zij niet te doen; want wat zouden zij te duchten hebben van vijanden, aan wie zelf het geduchtste boven het hoofd hing? Hoe zouden Gods geliefde kinderen te vrezen hebben, omdat zij het vreselijk lot van Rome even zeker ontgaan zouden, als Lot eenmaal door Gods bestuur ontkwam aan de verwoesting van Sodom? De geschiedenis van de verwoesting van het Romeinse rijk door de wilde horden levert een menigte proeven van bewaring van de Christenen te midden van de algemene ellende. Heil ons, nog leeft Hij, die machtig was hen te beschermen! Hem kunnen wij gerust onze belangen aanbevelen, vertrouwend dat Hij niet zal laten varen het werk van Zijn handen. Wij hebben buiten Hem niemand om onze hoop op te vestigen en dwaasheid was het, als wij vlees stelden tot onze arm; want mensenheil is ijdelheid. Op God en Christus willen wij hopen en die dat doen nee, nooit zullen zij beschaamd worden!

Er is nog een Rome, dat afgoderij en bijgeloof leert en in zonde ligt verdronken, dat de zetel is van geestelijke heerschappij en schuldig aan het vergieten van het bloed van de heiligen, dat door de koningen der aarde gedienstig en bijgelovig wordt geëerd, dat het Koninkrijk van Christus tot hinder en ergernis is door allerhande pracht en trotsheid, dat de heiligen moeten schuwen en vlieden, dat vromen en waarheid-minnaars reeds hebben beginnen te verlaten en te verfoeien, dat door vele godvruchtige mannen, nadat gebleken is dat het niet kon worden genezen, voorzien werd ten gronde toe te zullen vergaan. Laat nu, die bezorgd zijn voor de waarheid en de zaligheid van hun zielen, eens zien, of de vervulling van deze profetie nog niet in de toekomende tijd voor deze grote stad te wachten is en als zij dat zien, of zij geen reden hebben om de vermaning van de Heere in acht te nemen, als Hij zegt: "Ga uit Babel, Mijn volk! "

Vers 5

5. Want haar zonden zijn in datgene, waartoe het met haar is gekomen, de een op de andere gevolgd tot de hemel toe (Jeremiah 51:9 Ezra 9:6) en God is, zoals in Revelation 16:19 reeds is aangetoond, haar ongerechtigheden gedachtig geworden, om haar tot straf daarvoor de drinkbeker van de wijn van Zijn grimmige toorn te geven.

Het standpunt is hier enigszins anders dan in Revelation 18:1-Revelation 18:3 en het visioen van de Christus, die uit de hemel neerdaalt, moet nu worden beschouwd als voorbijgegaan; daar heeft zich het onweer reeds ontlast, hier staat het dreigend aan de hemel.

Logisch spreekt het vanzelf, dat de vermaning alleen voor dat geval toepasselijk is; er is dus hier in het visioen voorspellend voor afgebeeld een roepen van de Geest, dat nog v r Babels val tot de kinderen van God komt, ten gevolge waarvan deze niet alleen zullen erkennen waar en wat Babel is, maar ook dat het plicht is geworden openlijk met haar te breken.

Omdat de stem van de hemel zegt "Mijn volk" is het de stem van de Heere zelf; want geen engel noch vorst van de engelen, noch een van de dienstknechten van God kan en mag zich zo uitdrukken. Hij zal dan Zijn getrouwen op een zeker voor hen hoorbare en ondubbelzinnige wijze, voordat de catastrofe over Babel zal komen, bevelen van haar uit te gaan. Hij zal dit bevel aan niemand anders toevertrouwen, maar zo ooit dan op deze tijd onmiddellijk in eigen persoon betuigen, wat zij doen en waarheen zij zich wenden moeten. Een analoog voorval hebben wij in de vlucht van de Christenen uit Jeruzalem onmiddellijk voor de verwoesting ervan. Toen de tijd was gekomen, waarvan Christus in Matthew 24:15 v. gesproken had, ging door de rijen van de gelovigen de stem: "ga uit van haar, mijn volk! " door de Geest gesproken en zij trokken allen uit naar Pella, niemand was achtergebleven, de Heere had in Zijn voorzorg aan allen gedacht, wier namen geschreven stonden in het boek des levens.

Dit uitgaan heeft aan de zijde van God tot grondslag een genadig uitleiden. Het geschiedt 1) met het hart door waar geloof en echte kennis van de waarheid en door haat tegen de valse leer; 2) met de mond door openlijke belijdenis van de waarheid en tegenspreken van de dwalingen; 3) lichamelijk, door die plaatsen te ontwijken, waar Babel zijn troon heeft.

Als de tijd eerst daar is, dan zullen alle leden van de ware Kerk, die in Babel verborgen zijn, zich verenigen; wie zou dan, al is het ook maar in uitwendige gemeenschap, met een Kerk willen staan, wier zonden op die tijd tot de hemel reiken en wier misdaden God nu gedenkt?

Vooral zal nog in deze laatste periode van het pausdom zijn ware karakter, zijn afval van het heil, dat in Christus alleen is, in zo duidelijke feiten, vooral in het verbod met het dier te voorschijn komen, dat allen, die nog uit de waarheid zijn, de ogen moeten opengaan.

Dit is de schuld van alle gelovige katholieken, dat zij door zich niet openlijk van Rome los te scheuren, door gemeenschap ermee, zich ook van zijn zonden deelgenoten maken; zij boeleren met Rome en als zij dat niet laten varen zullen zij ook omkomen. De Heere zal hun echter te Zijner tijd door de roepstem van Zijn Geest de ogen openen en zij zullen moeten uitgaan.

Wij kunnen een gissing wagen, wanneer omstreeks die tijd zal komen. In Revelation 17:1 is het aan de ene zijde de macht van de wereld en aan de andere zijde het pausdom, beiden in hun laatste vorm, waarop onze ogen worden gevestigd. Nu heeft de macht van de wereld, volgens hetgeen bij Daniel 2:38 is opgemerkt, als het ware haar geboortejaar in de slag bij Circesium 606 voor Christus 2 Kings 24:1; het pausdom heeft het in het jaar 606 na Christus, waarin paus Bonifacius III van de kroonrover en moordenaar Phocas, die reeds Gregorius de Grote met zijn troonsbeklimming, in het vermeende belang van de Kerk had gelukgewenst, de erkenning verkreeg, dat de apostolische stoel te Rome het opperhoofd van alle kerken was. Is er nu, nadat beiden zolang met elkaar hebben geboeleerd, in Revelation 17:1, sprake van een werkelijke verbintenis, dan zou slechts het jaar 1960 iets bijzonders, beslissends hoeven aan te brengen, dat dit huwelijk aankondigt en dat alle harten, die het nog enigszins oprecht menen met de Kerk van Christus, zozeer ergert, dat zij met Rome breken en het verlaten, zodat nog alleen de onreine, onverbeterlijke, verstokte en voor het oordeel rijp geworden leden daarin blijven, dan zou de plaats in beide bovengenoemde getallen in Revelation 13:18 genoemd, begonnen zijn vervuld te worden. In het jaar 66 na Christus vertrok eerst de Christelijke gemeente te Jeruzalem. Is dan de vroeger aangeduide vereniging van het pausdom met het dier gesteld in een jaar, dat zo opmerkelijk op de 666 in Revelation 13:18 zinspeelt, dan zullen ook zij allen, die tot Gods volk behoren, uit Babel uittrekken, om geen deel te krijgen aan haar plagen. Daarentegen zullen niet uittrekken, nu des te sterker aan Rome hangen en te heviger voor haar ijveren, de Jezuïeten. En als Rome zal verwoest en verteerd en verbrand zijn, zal toch zijn treurig overblijfsel in deze orde nog aanwezig zijn en zich met het dier uit de zee, het dier van de aarde en de valse profeten verenigen, zoals wij reeds bij Revelation 13:11, hebben opgemerkt. Het heet niet: "ik hoorde een andere engel", maar: "een andere stem"; deze is die van Christus, niet die van God; want zij zegt in het volgende vers: "God is haar ongerechtigheden gedachtig geworden"; zij spreekt zo van God in de derde persoon; maar hier noemt zij het volk van de Allerhoogste "mijn" volk. Jeremia roept Israël toe: "Vlucht uit het midden van Babel en redt een ieder zijn ziel en wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd van de wraak van de Heere, die haar de verdienste betaalt"; en weer: "ga uit, Mijn volk! uit het midden van hen en red een ieder zijn ziel vanwege de heiligheid van de toorn van de Heere". Evenzo Zacharia, zoals de engel aan Lot beval, ijlings Sodom te verlaten, zeggende: "behoud u omwille van uw leven en zie niet achter u om. " Zo ook roept de Heere Jezus Christus hier de Zijnen; het Romeinse rijk toe, ten einde hen te vervullen met het vaste vooruitzicht, dat een onfeilbare vernieling het nieuwe Babel dreigde en opdat zij geheel zouden bevrijd worden van vrees voor Romeinse macht en vijandschap; een vrees, die zij nu nog zo beangstigend koesterden. Maar dit hoefden zij niet te doen; want wat zouden zij te duchten hebben van vijanden, aan wie zelf het geduchtste boven het hoofd hing? Hoe zouden Gods geliefde kinderen te vrezen hebben, omdat zij het vreselijk lot van Rome even zeker ontgaan zouden, als Lot eenmaal door Gods bestuur ontkwam aan de verwoesting van Sodom? De geschiedenis van de verwoesting van het Romeinse rijk door de wilde horden levert een menigte proeven van bewaring van de Christenen te midden van de algemene ellende. Heil ons, nog leeft Hij, die machtig was hen te beschermen! Hem kunnen wij gerust onze belangen aanbevelen, vertrouwend dat Hij niet zal laten varen het werk van Zijn handen. Wij hebben buiten Hem niemand om onze hoop op te vestigen en dwaasheid was het, als wij vlees stelden tot onze arm; want mensenheil is ijdelheid. Op God en Christus willen wij hopen en die dat doen nee, nooit zullen zij beschaamd worden!

Er is nog een Rome, dat afgoderij en bijgeloof leert en in zonde ligt verdronken, dat de zetel is van geestelijke heerschappij en schuldig aan het vergieten van het bloed van de heiligen, dat door de koningen der aarde gedienstig en bijgelovig wordt geëerd, dat het Koninkrijk van Christus tot hinder en ergernis is door allerhande pracht en trotsheid, dat de heiligen moeten schuwen en vlieden, dat vromen en waarheid-minnaars reeds hebben beginnen te verlaten en te verfoeien, dat door vele godvruchtige mannen, nadat gebleken is dat het niet kon worden genezen, voorzien werd ten gronde toe te zullen vergaan. Laat nu, die bezorgd zijn voor de waarheid en de zaligheid van hun zielen, eens zien, of de vervulling van deze profetie nog niet in de toekomende tijd voor deze grote stad te wachten is en als zij dat zien, of zij geen reden hebben om de vermaning van de Heere in acht te nemen, als Hij zegt: "Ga uit Babel, Mijn volk! "

Vers 6

6. Vergeld haar, zoals zij jullie vergolden, u gedaan heeft en verdubbel haar dubbel naar haar werken. Evenals zij door haar werken dubbele boosheid heeft gepleegd (Jeremiah 50:21), zo wordt nu ook de straf overvloedig gemaakt (Isaiah 40:2 Jeremiah 16:18; Jeremiah 17:18 In de drinkbeker, waar in zij u de wijn van de ijvering van haar hoererij een dubbel sterke drank gemengd en geschonken heeft (Revelation 18:3 en Revelation 14:8), schenkt haar dubbel van de wijn van de toorn van God (Revelation 14:10).

Vers 6

6. Vergeld haar, zoals zij jullie vergolden, u gedaan heeft en verdubbel haar dubbel naar haar werken. Evenals zij door haar werken dubbele boosheid heeft gepleegd (Jeremiah 50:21), zo wordt nu ook de straf overvloedig gemaakt (Isaiah 40:2 Jeremiah 16:18; Jeremiah 17:18 In de drinkbeker, waar in zij u de wijn van de ijvering van haar hoererij een dubbel sterke drank gemengd en geschonken heeft (Revelation 18:3 en Revelation 14:8), schenkt haar dubbel van de wijn van de toorn van God (Revelation 14:10).

Vers 7

7. Zoveel als zij zichzelf verheerlijkt heeft, als was zij zelf de A en O, het een en alles in het rijk van God hier op aarde en "de rots, die door ketterij omgeven, voortdurend recht in de hoogte staat en haar kruin tot de hoge hemel verheft" en weelde gehad heeft door verkwistend en buitensporig gedrag, op uw kosten zich heeft voorgedaan als de onbedwingbare vesting van de heilige algemene, onfeilbare kerk, zo grote pijniging en rouw doet haar aan, dat er aan haar een schrikkelijk einde komt en zij niet meer is. Zij heeft dat verdiend; want zij zegt in haar hart (Isaiah 47:8): Ik zit als een koningin; ik ben als koningin op een vaste en onbeweeglijke troon gezeten en ben geen weduwe, zodat ik ooit over het verlies van een man zou hebben moeten treuren en ik zal geen en rouw zien over het verlies van kinderen, die mij toebehoorden.

Vers 7

7. Zoveel als zij zichzelf verheerlijkt heeft, als was zij zelf de A en O, het een en alles in het rijk van God hier op aarde en "de rots, die door ketterij omgeven, voortdurend recht in de hoogte staat en haar kruin tot de hoge hemel verheft" en weelde gehad heeft door verkwistend en buitensporig gedrag, op uw kosten zich heeft voorgedaan als de onbedwingbare vesting van de heilige algemene, onfeilbare kerk, zo grote pijniging en rouw doet haar aan, dat er aan haar een schrikkelijk einde komt en zij niet meer is. Zij heeft dat verdiend; want zij zegt in haar hart (Isaiah 47:8): Ik zit als een koningin; ik ben als koningin op een vaste en onbeweeglijke troon gezeten en ben geen weduwe, zodat ik ooit over het verlies van een man zou hebben moeten treuren en ik zal geen en rouw zien over het verlies van kinderen, die mij toebehoorden.

Vers 8

8. Daarom, opdat zo'n eigen roem en die dwaze mening op beschamende wijze vernietigd worden, zullen haar plagen, die haar reeds zijn bestemd in hetgeen de tien horens van het dier haar zullen aandoen (Revelation 17:16 v.), op een dag komen (Isaiah 47:9), namelijk dood, waarbij men haar vlees eet en rouw als men haar naakt en honger als men haar woest maakt en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God (Revelation 1:8 Amos 5:27), die haar oordeelt en voor haar, die zich "de sterke" Roma noemt, reeds het vonnis heeft geveld; dat Hij ook zeker zal volvoeren.

a) 1 Thessalonians 2:8

Het is niet wel mogelijk de woorden van het bevel in Revelation 18:6 v. te beschouwen als gericht tot de tien koningen (Revelation 17:16 v.), zoals de uitleggers meestal willen. Reeds daarom kan dat niet, omdat onmiddellijk (Revelation 18:4 v.) een bevel is voorafgegaan, dat tot bepaalde, geheel andere personen gericht was, en nu door niets wordt aangeduid, dat met het nadere bevel ook deze zou aangaan. Aan die koningen kan men daarom te minder denken, omdat zij in het gezicht, dat met ons hoofdstuk begint, nog in het geheel niet zijn voorgekomen. De uitleggers zijn alleen tot die mening gekomen, omdat zij die van te voren als volk van God zijn voorgesteld, toch niet de uitvoerders van het gericht konden zijn, integendeel "de Heere Zijn volk voor de Dienst van scherprechter te goed was" en omdat in het bijzonder een wraak nemen, vooral zo'n wraak, dat met dubbele mate vergeldt, aan dit volk niet passen zou, het dus het allerminst door God zelf zou kunnen worden aanbevolen. De laatste tegenspraak nu wordt snel weerlegd door hetgeen wij in Revelation 6:10 hebben gelezen van de zielen onder het altaar, die om oordeel en wraak schreien voor het bloed en dan geenszins berispt worden, maar met een latere tijd vertroost. Ten opzichte van het eerste moet worden gezegd, dat de kinderen van God zeker niet hun arm in hun vuist ertoe zullen lenen, om de dienst van scherprechters te verrichten, in dit geval moeten de tien koningen arm en vuist ertoe lenen en hun haat tegen de hoer zal arm en vuist met duivelswoede wapenen, zodat het woest maken en verbranden op gruwvolle wijze wordt teweeg gebracht. Toch zullen deze tenslotte daarmee toch eigenlijk niet hun eigen haat dienen en een duivels werk volbrengen, zodat de hoer nog de roem hebben zou van een soort van martelaarslijden en haar lot in enige verwantschap zou staan met het kruis, dat de Kerk als navolgster van de Heere moet dragen; maar, zonder het te weten of te willen, volbrengen zij een goddelijk werk en ook het ergste, dat zij doen en dat een dubbel werk is, of een overmaat van straf, is toch, als in de plaats van Gods volk gedaan, slechts de overeenkomende vergelding voor het dubbele, of de overmaat, die de hoer aan het volk van God van vroegeren tijd af heeft gedaan door haar werken, die zij tegen dit heeft verricht (Matthew 7:2). En tot deze werken behoort niet alleen de vervolging van degenen, die vroeger om het ware geloof tegen de hoer getuigenis hebben afgelegd en de gemeenschap met haar hebben verbroken (Revelation 17:6), maar ook de verblinding en verstrikking en het gevangen houden van zovele duizende oprecht gezinde zielen, die zij al de eeuwen van haar heerschappij op valse wegen heeft geleid en al wat de Heere wilde en moest dienen, in eigen dienst heeft ingetrokken; op het laatste wordt gezien met de "ingeschonken beker. " De vergelijking van de plaats Jeremiah 50:29 is hier niet zeer juist; want daar wordt Gods woord rechtstreeks gericht tot de verwoesters van het wezenlijke geschiedkundige Babel en deze waren nog zelf Gods uitverkoren werktuigen tot verlossing van Zijn volk en diens geroepene plaatsbekleders; de tien koningen in Revelation 17:1 van ons boek zijn daarentegen de horens van het dier en hebben op het volk van God in het geheel geen betrekking. Dit is integendeel door de Heere zelf reeds bevrijd van de macht en de gemeenschap van de hoer en, als van een betalen en vergelden volgens opdracht van God sprake zal zijn, dan heeft Gods volk daarvan uitsluitend en alleen de eer, terwijl de koningen voor hun persoon slechts het dier dienen; onze plaats wordt daarom gedekt door hetgeen in Psalms 58:11 gezegd wordt. Er wordt namelijk uiteengezet, welk aandeel Gods kinderen hebben van Babylons val (vgl. Revelation 18:20), terwijl in Revelation 18:9-Revelation 18:19 het aandeel van de kinderen van deze wereld volgens de gedachten en wensen, de sympathieën en belangen van hun hart, voorgesteld is. In hoofdzaak laat Kemmler zich juist uit over de inhoud van de woorden in Revelation 18:6, Revelation 18:7a, als hij ook het bevel beschouwt als tot het dier zelf en diens aanhang gericht: "Daardoor moet het volk van God weer vergelding doen, dat het het onrecht, van Rome ondervonden, de werken van Rome in hun ware gesteldheid openbaar maakt en daardoor zijn einde als een rechtvaardig lot voor de hele wereld tentoonstelt. Rome moet in zijn laatste ellenden niet eens de ingebeelde vertroosting hebben, een martelaarslijden te ondergaan, zo als het zich daarmee vroeger vaak bij eigen schuld (en nu ook weer in deze tijd) getroost heeft. Het volk van God moet door openbaring van de waarheid er toe bijdragen, dat deze moeilijkheden voor de hele wereld als rechtvaardige vergelding voorkomen, als straf voor de vervolging, door haar zelf verricht. En heeft Rome de dienstknechten van God rijkelijk de bittere kelk van versmading ingeschonken, heeft het hen vooral daardoor bedroefd, dat het waarheid als dwaalleer en haar belijders als ketters veroordeeld heeft, zo zullen zij nu door openlijk en zonder achterhouden de afval van Rome te openbaren, duidelijk maken, dat Rome dubbel datgene misdaan heeft, waarvan het anderen aanklaagt. Onze plaats van Rome te verklaren, daartoe ziet zich ten slotte ook Steffann bij 7b en 8 genoodzaakt, hoe geneigd hij ook overigens is om ook andere kerkelijke toestanden in de gezichten van Babel mee in te trekken. Zie daar zo schrijft hij die hoogmoedige gerustheid, die zich in het woord Revelation 18:7b uitspreekt een treffende voorstelling van de Roomse kerk! Men zou die gerustheid groots kunnen noemen, als zij niet een zo ontzettend getuigenis gaf van de diepe verblinding, waarin die Kerk gesloten ligt. Dat geven de ware leden van de Kerk van de hervorming graag toe, dat de Kerk in haar geschiedkundige ontwikkeling sinds de dagen van de apostelen kan dwalen en ontvluchten daarom, waar zij gedwaald en gezondigd hebben, met smartvol berouw tot de Heere, die hun het zuivere en zekere woord van God heeft gegeven, de lamp voor hun voet en het licht op hun pad. De bovengenoemde Kerk daarentegen kent voor de Kerk het woord "berouw" evenmin als voor haar conciliebesluiten het woord "dwaling. " "Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe" dat is reeds lang de getuigenis van haar trotsheid. Ja, zij is een koningin; zij heeft sinds haar Gregorius VII in haar Urbanussen, Innocentiussen en Bonifaciussen haar nek gezet op keizers en koningen. Zij heeft zich heerlijk gemaakt en is weelderig geweest, en heeft de koningen en volken hun onderworpenheid aan haar met de drank van een beker van de bedwelming vergolden, met valse leer, met bevlekte dienst, met wetenschap, die in het heidendom was teruggezonken; zij heeft nog in onze dagen door de onschriftuurlijke plaats, door de heilige maagd gegeven, bij de oude een nieuwe gevoegd; welnu, als haar mate vol is geworden, als zij tot de vorm zal zijn gekomen, waarin de heilige Johannes haar ziet, dan zal ook vervuld worden wat de stem van de hemel hier heeft gesproken.

In Revelation 15:6 komen de zeven engelen, die de zeven plagen hadden uit de tempel. Door middel van de hervorming van de Kerk zouden de plagen over de antichrist komen; zo ook deze, hetzij dat de verwoesters van Rome in belijdenis tot de Kerk zouden behoren, hetzij dat zij helpers zouden zijn en dat met hen zullen aanspannen degenen, die wel enig licht uit de hervorming kregen en daarom de antichrist vrijmoediger zullen durven aantasten, maar nog blijven hangen aan de paapse godsdienst en de leken van de Kerk zouden deel hebben aan de verwoesting van Rome, hetzij met daden, hetzij met gebeden tot God, hetzij met de verwoesters tot het werk uit Gods Woord aan te zetten. Rome zou geheel zorgeloos zijn en nergens minder op denken, dan op haar verwoesting. Zij zou zich inbeelden, dat Rome koningin van de aarde zou blijven tot het einde van de wereld en nooit aan enig kwaad onderworpen zijn, maar zij zou dubbele straffen hebben; haar zou dubbel vergolden worden al het kwaad, dat zij van de Kerk aangedaan had. Zij zou verwoest en verbrand worden, zoals Jeruzalem en tot een puinhoop zonder inwoners blijven liggen; haar verwoesting zou op n dag komen, schielijk en tegelijk onverwachts.

Hoe moet worden verklaard, dat Gods volk vergeldt. Niets verhindert Gods volk aan te merken als werktuigen van Zijn wraak, meewerkende tot verdelging van het vijandig Babel, lichamelijker wijze onder godvruchtige vorsten het zwaard met recht dragend, geestelijkerwijze door het zwaard van Gods woord en de kracht van de Geest. De wraak wordt door God zelf bevolen; het volk wreekt dus niet, maar God door het volk.

Dit moet niet zo verstaan worden, dat God alle volken, die de ware godsdienst aanhangen, tot bijzondere wraak wil nopen, dat met de heilige wet van de Heiland niet zou overeenkomen, maar de zin van de profetie is, dat God door Zijn voorzienigheid gelegenheid zal geven aan de koningen en vorsten, om Zijn oordelen tegen Babel uit te voeren, waarvan zij zelf begrijpen zouden, dat zij Gods eer en het welzijn van de Kerk zouden bevorderen, in welke oordelen men duidelijk zou zien, dat Gods gerechtigheid de plagen, die de vijanden van de waarheid aan de Kerk hadden toegebracht, volgens de strengste wet van wedervergelding met de zwaarste straffen wilde vergelden; dus zullen zij niet hun eigen, maar Gods zaak behartigen en uitvoeren, daartoe geleid door gelegenheid, die God zelf zal doen voorkomen en door rechtvaardige redenen daartoe aangezet. Het zal daarom veeleer het werk van God, dan van de mensen zijn, zoals het Gods zaak is en niet de zaak van de mensen.

Vers 8

8. Daarom, opdat zo'n eigen roem en die dwaze mening op beschamende wijze vernietigd worden, zullen haar plagen, die haar reeds zijn bestemd in hetgeen de tien horens van het dier haar zullen aandoen (Revelation 17:16 v.), op een dag komen (Isaiah 47:9), namelijk dood, waarbij men haar vlees eet en rouw als men haar naakt en honger als men haar woest maakt en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk is de Heere God (Revelation 1:8 Amos 5:27), die haar oordeelt en voor haar, die zich "de sterke" Roma noemt, reeds het vonnis heeft geveld; dat Hij ook zeker zal volvoeren.

a) 1 Thessalonians 2:8

Het is niet wel mogelijk de woorden van het bevel in Revelation 18:6 v. te beschouwen als gericht tot de tien koningen (Revelation 17:16 v.), zoals de uitleggers meestal willen. Reeds daarom kan dat niet, omdat onmiddellijk (Revelation 18:4 v.) een bevel is voorafgegaan, dat tot bepaalde, geheel andere personen gericht was, en nu door niets wordt aangeduid, dat met het nadere bevel ook deze zou aangaan. Aan die koningen kan men daarom te minder denken, omdat zij in het gezicht, dat met ons hoofdstuk begint, nog in het geheel niet zijn voorgekomen. De uitleggers zijn alleen tot die mening gekomen, omdat zij die van te voren als volk van God zijn voorgesteld, toch niet de uitvoerders van het gericht konden zijn, integendeel "de Heere Zijn volk voor de Dienst van scherprechter te goed was" en omdat in het bijzonder een wraak nemen, vooral zo'n wraak, dat met dubbele mate vergeldt, aan dit volk niet passen zou, het dus het allerminst door God zelf zou kunnen worden aanbevolen. De laatste tegenspraak nu wordt snel weerlegd door hetgeen wij in Revelation 6:10 hebben gelezen van de zielen onder het altaar, die om oordeel en wraak schreien voor het bloed en dan geenszins berispt worden, maar met een latere tijd vertroost. Ten opzichte van het eerste moet worden gezegd, dat de kinderen van God zeker niet hun arm in hun vuist ertoe zullen lenen, om de dienst van scherprechters te verrichten, in dit geval moeten de tien koningen arm en vuist ertoe lenen en hun haat tegen de hoer zal arm en vuist met duivelswoede wapenen, zodat het woest maken en verbranden op gruwvolle wijze wordt teweeg gebracht. Toch zullen deze tenslotte daarmee toch eigenlijk niet hun eigen haat dienen en een duivels werk volbrengen, zodat de hoer nog de roem hebben zou van een soort van martelaarslijden en haar lot in enige verwantschap zou staan met het kruis, dat de Kerk als navolgster van de Heere moet dragen; maar, zonder het te weten of te willen, volbrengen zij een goddelijk werk en ook het ergste, dat zij doen en dat een dubbel werk is, of een overmaat van straf, is toch, als in de plaats van Gods volk gedaan, slechts de overeenkomende vergelding voor het dubbele, of de overmaat, die de hoer aan het volk van God van vroegeren tijd af heeft gedaan door haar werken, die zij tegen dit heeft verricht (Matthew 7:2). En tot deze werken behoort niet alleen de vervolging van degenen, die vroeger om het ware geloof tegen de hoer getuigenis hebben afgelegd en de gemeenschap met haar hebben verbroken (Revelation 17:6), maar ook de verblinding en verstrikking en het gevangen houden van zovele duizende oprecht gezinde zielen, die zij al de eeuwen van haar heerschappij op valse wegen heeft geleid en al wat de Heere wilde en moest dienen, in eigen dienst heeft ingetrokken; op het laatste wordt gezien met de "ingeschonken beker. " De vergelijking van de plaats Jeremiah 50:29 is hier niet zeer juist; want daar wordt Gods woord rechtstreeks gericht tot de verwoesters van het wezenlijke geschiedkundige Babel en deze waren nog zelf Gods uitverkoren werktuigen tot verlossing van Zijn volk en diens geroepene plaatsbekleders; de tien koningen in Revelation 17:1 van ons boek zijn daarentegen de horens van het dier en hebben op het volk van God in het geheel geen betrekking. Dit is integendeel door de Heere zelf reeds bevrijd van de macht en de gemeenschap van de hoer en, als van een betalen en vergelden volgens opdracht van God sprake zal zijn, dan heeft Gods volk daarvan uitsluitend en alleen de eer, terwijl de koningen voor hun persoon slechts het dier dienen; onze plaats wordt daarom gedekt door hetgeen in Psalms 58:11 gezegd wordt. Er wordt namelijk uiteengezet, welk aandeel Gods kinderen hebben van Babylons val (vgl. Revelation 18:20), terwijl in Revelation 18:9-Revelation 18:19 het aandeel van de kinderen van deze wereld volgens de gedachten en wensen, de sympathieën en belangen van hun hart, voorgesteld is. In hoofdzaak laat Kemmler zich juist uit over de inhoud van de woorden in Revelation 18:6, Revelation 18:7a, als hij ook het bevel beschouwt als tot het dier zelf en diens aanhang gericht: "Daardoor moet het volk van God weer vergelding doen, dat het het onrecht, van Rome ondervonden, de werken van Rome in hun ware gesteldheid openbaar maakt en daardoor zijn einde als een rechtvaardig lot voor de hele wereld tentoonstelt. Rome moet in zijn laatste ellenden niet eens de ingebeelde vertroosting hebben, een martelaarslijden te ondergaan, zo als het zich daarmee vroeger vaak bij eigen schuld (en nu ook weer in deze tijd) getroost heeft. Het volk van God moet door openbaring van de waarheid er toe bijdragen, dat deze moeilijkheden voor de hele wereld als rechtvaardige vergelding voorkomen, als straf voor de vervolging, door haar zelf verricht. En heeft Rome de dienstknechten van God rijkelijk de bittere kelk van versmading ingeschonken, heeft het hen vooral daardoor bedroefd, dat het waarheid als dwaalleer en haar belijders als ketters veroordeeld heeft, zo zullen zij nu door openlijk en zonder achterhouden de afval van Rome te openbaren, duidelijk maken, dat Rome dubbel datgene misdaan heeft, waarvan het anderen aanklaagt. Onze plaats van Rome te verklaren, daartoe ziet zich ten slotte ook Steffann bij 7b en 8 genoodzaakt, hoe geneigd hij ook overigens is om ook andere kerkelijke toestanden in de gezichten van Babel mee in te trekken. Zie daar zo schrijft hij die hoogmoedige gerustheid, die zich in het woord Revelation 18:7b uitspreekt een treffende voorstelling van de Roomse kerk! Men zou die gerustheid groots kunnen noemen, als zij niet een zo ontzettend getuigenis gaf van de diepe verblinding, waarin die Kerk gesloten ligt. Dat geven de ware leden van de Kerk van de hervorming graag toe, dat de Kerk in haar geschiedkundige ontwikkeling sinds de dagen van de apostelen kan dwalen en ontvluchten daarom, waar zij gedwaald en gezondigd hebben, met smartvol berouw tot de Heere, die hun het zuivere en zekere woord van God heeft gegeven, de lamp voor hun voet en het licht op hun pad. De bovengenoemde Kerk daarentegen kent voor de Kerk het woord "berouw" evenmin als voor haar conciliebesluiten het woord "dwaling. " "Ik zit als een koningin, en ben geen weduwe" dat is reeds lang de getuigenis van haar trotsheid. Ja, zij is een koningin; zij heeft sinds haar Gregorius VII in haar Urbanussen, Innocentiussen en Bonifaciussen haar nek gezet op keizers en koningen. Zij heeft zich heerlijk gemaakt en is weelderig geweest, en heeft de koningen en volken hun onderworpenheid aan haar met de drank van een beker van de bedwelming vergolden, met valse leer, met bevlekte dienst, met wetenschap, die in het heidendom was teruggezonken; zij heeft nog in onze dagen door de onschriftuurlijke plaats, door de heilige maagd gegeven, bij de oude een nieuwe gevoegd; welnu, als haar mate vol is geworden, als zij tot de vorm zal zijn gekomen, waarin de heilige Johannes haar ziet, dan zal ook vervuld worden wat de stem van de hemel hier heeft gesproken.

In Revelation 15:6 komen de zeven engelen, die de zeven plagen hadden uit de tempel. Door middel van de hervorming van de Kerk zouden de plagen over de antichrist komen; zo ook deze, hetzij dat de verwoesters van Rome in belijdenis tot de Kerk zouden behoren, hetzij dat zij helpers zouden zijn en dat met hen zullen aanspannen degenen, die wel enig licht uit de hervorming kregen en daarom de antichrist vrijmoediger zullen durven aantasten, maar nog blijven hangen aan de paapse godsdienst en de leken van de Kerk zouden deel hebben aan de verwoesting van Rome, hetzij met daden, hetzij met gebeden tot God, hetzij met de verwoesters tot het werk uit Gods Woord aan te zetten. Rome zou geheel zorgeloos zijn en nergens minder op denken, dan op haar verwoesting. Zij zou zich inbeelden, dat Rome koningin van de aarde zou blijven tot het einde van de wereld en nooit aan enig kwaad onderworpen zijn, maar zij zou dubbele straffen hebben; haar zou dubbel vergolden worden al het kwaad, dat zij van de Kerk aangedaan had. Zij zou verwoest en verbrand worden, zoals Jeruzalem en tot een puinhoop zonder inwoners blijven liggen; haar verwoesting zou op n dag komen, schielijk en tegelijk onverwachts.

Hoe moet worden verklaard, dat Gods volk vergeldt. Niets verhindert Gods volk aan te merken als werktuigen van Zijn wraak, meewerkende tot verdelging van het vijandig Babel, lichamelijker wijze onder godvruchtige vorsten het zwaard met recht dragend, geestelijkerwijze door het zwaard van Gods woord en de kracht van de Geest. De wraak wordt door God zelf bevolen; het volk wreekt dus niet, maar God door het volk.

Dit moet niet zo verstaan worden, dat God alle volken, die de ware godsdienst aanhangen, tot bijzondere wraak wil nopen, dat met de heilige wet van de Heiland niet zou overeenkomen, maar de zin van de profetie is, dat God door Zijn voorzienigheid gelegenheid zal geven aan de koningen en vorsten, om Zijn oordelen tegen Babel uit te voeren, waarvan zij zelf begrijpen zouden, dat zij Gods eer en het welzijn van de Kerk zouden bevorderen, in welke oordelen men duidelijk zou zien, dat Gods gerechtigheid de plagen, die de vijanden van de waarheid aan de Kerk hadden toegebracht, volgens de strengste wet van wedervergelding met de zwaarste straffen wilde vergelden; dus zullen zij niet hun eigen, maar Gods zaak behartigen en uitvoeren, daartoe geleid door gelegenheid, die God zelf zal doen voorkomen en door rechtvaardige redenen daartoe aangezet. Het zal daarom veeleer het werk van God, dan van de mensen zijn, zoals het Gods zaak is en niet de zaak van de mensen.

Vers 10

10. Van verre staande als degenen, die haar toch niet kunnen helpen en tevens uit vrees van haar pijniging, omdat zij wel voelen, dat zij deel hebben aan de schuld, die die ondergang heeft bewerkt en zij dus in het laatste oordeel (Revelation 20:15 deel aan haar kwelling zullen hebben, zeggende: a) "Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad! want uw oordeel is in het vuur, dat u verteert, in een uur gekomen. "

a) Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8 Revelation 4:8

Vers 10

10. Van verre staande als degenen, die haar toch niet kunnen helpen en tevens uit vrees van haar pijniging, omdat zij wel voelen, dat zij deel hebben aan de schuld, die die ondergang heeft bewerkt en zij dus in het laatste oordeel (Revelation 20:15 deel aan haar kwelling zullen hebben, zeggende: a) "Wee, wee, de grote stad Babylon, de sterke stad! want uw oordeel is in het vuur, dat u verteert, in een uur gekomen. "

a) Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8 Revelation 4:8

Vers 11

11. En de kooplieden van de aarde (vgl. Ezekiel 27:12) zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt.

Vers 11

11. En de kooplieden van de aarde (vgl. Ezekiel 27:12) zullen wenen en rouw maken over haar, omdat niemand hun waren meer koopt.

Vers 12

12. Die waren zijn vier artikelen van harde voorwerpen tot pronk en sieraad, namelijk van goud en van zilver en van kostelijk gesteente en van parels; en zo ook vier artikelen van zachte prachtstoffen, namelijk kostbare kleren van fijnlijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken en drie artikelen van meubelen en evenzo vele van gereedschappen, namelijk allerlei welriekend hout, afkomstig van de Thyia of Thija, een welriekende, altijd groene boom in Afrika, gelijk aan de cipres en allerlei ivoren vaten "1 Kings 10:18 en allerlei vaten van het kostelijkste hout, als cederen en cypressen hout en van koper en van ijzer en van marmersteen.

Vers 12

12. Die waren zijn vier artikelen van harde voorwerpen tot pronk en sieraad, namelijk van goud en van zilver en van kostelijk gesteente en van parels; en zo ook vier artikelen van zachte prachtstoffen, namelijk kostbare kleren van fijnlijnwaad en van purper en van zijde en van scharlaken en drie artikelen van meubelen en evenzo vele van gereedschappen, namelijk allerlei welriekend hout, afkomstig van de Thyia of Thija, een welriekende, altijd groene boom in Afrika, gelijk aan de cipres en allerlei ivoren vaten "1 Kings 10:18 en allerlei vaten van het kostelijkste hout, als cederen en cypressen hout en van koper en van ijzer en van marmersteen.

Vers 13

13. En weer vier artikelen van specerijen, namelijk kaneel Exodus 30:23 en reukwerk en welriekende zalf en wierook, en weer twee drietallen van voedingstoffen, wijn en olie en meelbloem en tarwe en lastbeesten (liever vee, runderen) en schapen en verder twee artikelen tot vervoer, van paarden en van koetswagens en eindelijk twee artikelen van slavendienst, van lichamen en de zielen van de mensen. 14. En, zo roept hier de stem van de hemel (Revelation 18:4), die onmiddellijk tot Babel zich wendt, tot besluit van deze optelling, de vrucht van de begeerlijkheid van uw ziel, waaraan zij als aan een bijzondere lekkernij lust had, is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, om u eveneens tot heerlijke spijs te dienen, is van u weggegaan en u zult het niet meer vinden.

Vers 13

13. En weer vier artikelen van specerijen, namelijk kaneel Exodus 30:23 en reukwerk en welriekende zalf en wierook, en weer twee drietallen van voedingstoffen, wijn en olie en meelbloem en tarwe en lastbeesten (liever vee, runderen) en schapen en verder twee artikelen tot vervoer, van paarden en van koetswagens en eindelijk twee artikelen van slavendienst, van lichamen en de zielen van de mensen. 14. En, zo roept hier de stem van de hemel (Revelation 18:4), die onmiddellijk tot Babel zich wendt, tot besluit van deze optelling, de vrucht van de begeerlijkheid van uw ziel, waaraan zij als aan een bijzondere lekkernij lust had, is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, om u eveneens tot heerlijke spijs te dienen, is van u weggegaan en u zult het niet meer vinden.

Vers 15

15. De kooplieden van deze dingen, die in Revelation 18:12, zijn genoemd, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw makend.

Vers 15

15. De kooplieden van deze dingen, die in Revelation 18:12, zijn genoemd, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw makend.

Vers 16

16. En zeggend: "Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad en purper en scharlaken en versierd met goud en met kostelijk gesteente en met parels (Revelation 17:4), hoe kwalijk is het haar gegaan; want in n uur is zo grote rijkdom verwoest.

Vers 16

16. En zeggend: "Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad en purper en scharlaken en versierd met goud en met kostelijk gesteente en met parels (Revelation 17:4), hoe kwalijk is het haar gegaan; want in n uur is zo grote rijkdom verwoest.

Vers 17

17. En alle stuurlieden en al het volk op de schepen, die geregelde vaarten naar andere landen doen (Acts 27:2) en in het algemeen alle bootsgezellen en allen, die ter zee handelen, voor wie de zee het gebied van hun werk en de bron van hun winst is, stonden van verre (vgl. Ezekiel 27:29).

Vers 17

17. En alle stuurlieden en al het volk op de schepen, die geregelde vaarten naar andere landen doen (Acts 27:2) en in het algemeen alle bootsgezellen en allen, die ter zee handelen, voor wie de zee het gebied van hun werk en de bron van hun winst is, stonden van verre (vgl. Ezekiel 27:29).

Vers 18

18. En riepen, ziende a) de rook van haar brand (Revelation 18:9), en zeggende: b) "Wat stad was deze grote stad gelijk? geen andere wordt na deze weer aan haar in grootte gelijk; daarom juist is haar ondergang zo smartelijk. "

a) Isaiah 34:10 b) Revelation 3:4

Vers 18

18. En riepen, ziende a) de rook van haar brand (Revelation 18:9), en zeggende: b) "Wat stad was deze grote stad gelijk? geen andere wordt na deze weer aan haar in grootte gelijk; daarom juist is haar ondergang zo smartelijk. "

a) Isaiah 34:10 b) Revelation 3:4

Vers 19

19. En zij wierpen, ten teken van diepe rouw, stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: "Wee, wee, de grote stad! waarin allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; watzij is in n uur verwoest geworden (Revelation 17:16).

Aan de zijde van de koningen op aarde (Revelation 18:9) staan de kooplieden op aarde (Revelation 18:11); daarbij komen dan zij, die met de zee te doen hebben (Revelation 18:17). De algemene tegenstelling tegenover die allen vormt in de volgende afdeling (Revelation 18:20) de hemel met zijn bewoners, want deze zucht, terwijl aarde en zee weeklagen. Bij alle drie, de koningen, kooplieden en schippers, wordt vermeld, dat zij van verre stonden (Revelation 18:10, Revelation 18:15, Revelation 18:17); bij alle drie begint de klacht met de woorden: "wee, wee de grote stad! " en eindigt met de woorden: "zij is in n ure verwoest geworden" (Revelation 18:10, Revelation 18:16 v. en 19). Dit overeenkomstige verhoedt het van elkaar scheiden van de afzonderlijke schilderijen en toont aan, dat zij bij elkaar behoren. Wat nu in de eerste plaats de koningen aangaat, degenen, als volgens de tegenwoordige betekenis van dit woord, als door God beschikte en erfelijke regenten, zijn in de tijd, waarin Babels val plaats heeft, niet meer aanwezig, maar de geweldhebbers, die in Revelation 17:12 onder het beeld van de tien horens van het beest bedoeld zijn, zijn dan reeds op het toneel. En omdat deze volgens Revelation 17:16 de hoer haten en haar vernietigen, dus niet kunnen worden gerekend onder de koningen, die haar bewenen en beklagen, vindt hier een dergelijke klacht uit hun hart en in hun geest plaats, als wanneer in Jeremiah 31:15 en Matthew 2:17 v. van Rachel wordt gezegd, dat zij haar kinderen beweent. In het gezicht stijgen als het ware hun schimmen uit de aarde op, staan spookachtig van verre en verkondigen hun deelneming, zoals dat ook van de kooplieden en schepelingen wordt gezegd, waaronder niet bedoeld zijn die nog werkelijk in leven zijn, maar allen te samen, die ooit hun aardse belangen en hun op de wereldsgezindheid berekende speculaties door Rome bevorderd zagen. Zij, de koningen, hebben de Roomse kerk, zolang die in volle bloei stond, voldoende in de dienst van hun politiek gebruikt en terwille van haar de ware Kerk vervolgd en onderdrukt, of ten minste haar niet de invloed laten behouden, die haar toekomt. In de verheffing en bevordering van het ware geloof, in de uitbreiding van een geest, die de harten vernieuwt en het leven werkelijk heiligt, hebben zelfs Protestantse vorsten vaak minder belang gesteld, dan in de gunst van het grote Babylon, de sterke stad. Zij hebben haar vaak de wegen gebaand in hun landen, opdat zij ook daar zich zou verheerlijken en naar haar welgevallen zou kunnen doen, waar toch in hete strijd en met zware opofferingen de vrijheid van het Evangelie was verkregen. Hoe geheel anders zou de geschiedenis van de Kerk en van de wereld geweest zijn, als de koningen van de aarde niet met Babylon hadden gehoereerd en met haar hadden willen heulen. Immers is toch zolang dat vorstenhuis, dat de verzorgers en voedsters voor de Protestantse kerk heeft voortgebracht, uit zulke "weelde" in de schoot van die andere Kerk teruggegaan. Wij allegoriseren niet, als wij onze tekst zo uitleggen; wij halen slechts iets aan, dat de allegorieën van de gezichten van Johannes verstaanbaar maakt en het woord van de van hem ontvangen Openbaring evestigt als een vast profetisch woord. Wat verder de kooplieden aangaat, de waren door hen op de grote wereldmarkt gebracht en daar ten toon gesteld, zijn berekend op de fijnste behoefte en gemakkelijkheid, op de hoogste pracht en pronkzucht en bevatten alles in zich, waarin zich de heerlijkheid van de mensen, die als een bloem van het gras vergaat, de kracht en kunst van de vindingrijke mensengeest, zijn vlijt en bedrevenheid in het aanwenden van de wereld en de ontwikkeling van het tijdelijk leven, op het sterkst openbaart. Zij kunnen in zeven klassen verdeeld worden: 1) kleinoden en kostbaarheden; 2) stoffen voor kleren; 3) pronkmeubelen; 4) specerijen; 5) levensmiddelen; 6) voorwerpen van dagelijks gebruik; 7) slaven. De voorstelling is zo gegeven, dat men ziet, dat, als Babylon er niet meer is, ook niemand meer wordt gevonden, die de waren koopt. Hoe moet dat op Rome worden toegepast? Is dat dan de pauselijke Kerk, die al deze producten en fabrikaten consumeert? Dat zeker niet, maar het is de wereldsgezindheid en de zucht van het geraffineerde levensgenot, waarbij alleen een vragen naar al deze handelsartikelen aanwezig is; bij eenvoudigheid van zeden en tevredenheid, bij een volksontwikkeling, waarop de stempel is gedrukt: "onze wandel is in de hemelen, de wereld vergaat met haar begeerlijkheid", zouden zij in massa van de markt van het leven verdwijnen. Nu hebben wij reeds aan het slot van de aanmerking bij Ezekiel 27:12-Ezekiel 27:25 opmerkzaam opgemaakt, hoe de pauselijke Kerk door haar liefde tot de wereld, ook de wereld tot het hoogste goed, tot afgod van de volken heeft verheven, juist daardoor, dat zij van onthouding van de wereld, hemelse gezindheid en onophoudelijk bidden een verdienstelijk werk van enkele orden en personen maakt, die anderen van de last, die zoals men meent daarin ligt, kunnen bevrijden, opdat deze dan zonder gewetensbezwaar, ja met de overtuiging van het volste recht daartoe, zich aan de begeerlijkheid van de ogen, de begeerlijkheid van het vlees en de grootsheid van het leven des te geruster overgeven, heeft zij teweeggebracht, dat de dienst van Mammon en vlees de Christenen als een zedelijk typhus heeft aangegrepen, waartegen alle middelen tevergeefs zijn; en is het nu evenwel niet Rome zelf, dat in staatkunde en koopmanschap geen rol meer speelt, de kweekplaats en de verkoopplaats van alle modeartikelen in de wereld, het is toch het oudste en meest bevoorrechte kind van Rome Frankrijk met zijn hoofdstad, dat land, dat zich beroemt aan de spits van de beschaving te staan en bij de nederlaag, die het in de laatste jaren door Duitsland heeft geleden, op voorafbeeldende wijze reeds heeft vervuld, dat de kooplieden op aarde weenden en leed voelden en uitriepen: wee, wee, de grote stad! Men kan ook op de kruistochten wijzen die grootse honderdvijftigjarige strijd van de Kerk, om de schelpen, die zij voor parels hield, in zoverre de glans van het goud, van de edelgesteenten en de parels, de kracht van de specerijen en de pracht van de kleren het Westen bekoorden en verblindden en zijn wereldse zin voedden. Deze zijn het geworden, die de handel van de Christelijke volken van Europa het zeerst bevorderen, namelijk van Italië en Duitsland. Het is zeker niet zonder bedoeling, dat in bovengenoemde optelling van waren juist die stof op de voorgrond is geplaatst, die voor de pronk van de godsdienst van de werelds geworden Kerk en van de wereldse pracht van haar dienaren voornamelijk hebben gediend. Nauwelijks hebben de koningen van de aarde zoveel goud, zilver, edelgesteenten, parels en elpenbeen gebruikt, als de katholieke kerk, de Griekse ook ingesloten, tot versiering van haar heilige vaten, beelden, altaren en statuën gedaan heeft. En wie denkt bij de optelling van purper, zijde en scharlaken niet aan de priesterkleren van die Kerk, ook bij reukwerk, zalf en wierook niet aan het reukwerk, in deze Kerk in zo'n mate gebruikt, dat het gebruik van wierook in een enkele aanzienlijke Kerk dat van een geheel land ver overtreft? Hoe hoog de luxe van de hoofden van de Rooms-katholieke kerk bijvoorbeeld in de 18de eeuw was gestegen, daarvan geeft W. Menzel in zijn geschiedenis van de laatste 120 jaren de doorslaandste voorbeelden. "De aartsbisdommen en bisdommen", zegt hij, "waren langzamerhand domeinen van de adel geworden. Om een domheer te Mainz te kunnen worden moest men 16 adellijke kwartieren van voorouders kunnen aanwijzen, om het te Keulen te kunnen worden rijksgraaf zijn. De jongste zonen van de adel werden niet alleen in de rijkste plaatsen als domheren geplaatst, maar vonden ook gelegenheid, toen zij bisschoppen werden, hun familie te verrijken. De Maintzer domproost van Eltz trok jaarlijks 75. 000 aan geestelijke revenuën. De pen weigert alle dingen neer te schrijven, die verder zouden kunnen worden meegedeeld, als bijvoorbeeld, dat men bij de afschaffing van een nonnenklooster 6800 emmers wijn vond in 8 kelders, die lasterlijke namen droegen; zij dienen echter als commentaar tot de klacht van de kooplieden bij het ineenstorten van een Kerk, die, in plaats van tegen overdaad en weelde haar stem te verheffen, haar eigen genot vindt in de vreugde en overdaad van deze wereld. "

Ten opzichte van de slotwoorden van het 13de vers merkt Ebrard op: "In de grondtekst sluit zich het "lichaam" onmiddellijk aan het voorgaande "paarden en koetswagens" aan; "zielen van de mensen" is echter opzettelijk (door een andere constructie) ervan afgezonderd, opdat men niet "lichamen en zielen van de mensen" bij elkaar neemt. "Lichamen" staat duidelijk in de zin, die het ook overigens bij de Grieken heeft, namelijk het aanwijzen van slaven, die slechts als het vee met hun lichamen als bruikbaar tot het dragen van lasten en andere arbeid in aanmerking kwamen. Dan kon echter het "zielen van de mensen", dat bepaald afgezonderd is, onmogelijk weer hetzelfde betekenen; deze staan tot al het voorgaande niet als een laatste onder de vele handelsartikelen, maar dat grote wereldverkeer, waarbij Babel de kooplieden in de hand werkt en deze weer Babel bezoldigden en in zijn geest de aardbewoners aan de aarde boeiden wordt op een wijze gevoerd, dat daarbij de zielen te gronde worden gericht en daarom volgt zo vol betekenis en "de zielen van de mensen. " Zielen van de mensen" schrijft Kemmler, waren vanouds te Rome een zeer gezochte waar, de paus maakt toch op alle zielen van de mensen, ten minste van de gedoopten, aanspraak en om dat door te drijven heeft het reeds menig stuk geld opgeofferd. Ook de aflaathandel, die eveneens de zielen van de mensen aangaat, heeft te zijner tijd niet slechts aan de paus zelf, maar ook handelaars van een zekere soort aanzienlijke sommen bezorgd. Wat ten slotte de schippers aangaat, deze dienen om op de internationale, wereldomvattende uitbreiding te wijzen van dat verkeer, dat Rome met de volken heeft onderhouden en maken aanschouwelijk het "die op vele wateren zit" in Revelation 17:1 En evenals nu de koningen haar voorstelden als de sterke en machtige stad, waarop zij zich met hun heerschappij hadden verlaten en de kooplieden als de weelderige en verkwistende stad, door welker bemiddeling zij rijk waren geworden, zo beklagen de stuurlieden haar als de onvergelijkelijk grote stad, na welker ondergang zo'n internationaal verkeer en verband van volken, zo'n eenheid in de wereld, als tot hiertoe bestond, niet weer tot stand komt en hun klacht is nog hartstochtelijker dan die van de anderen. Inderdaad, als nu opeens de duizendjarige banden, die de volken aan Rome hebben verbonden, verscheurd zijn, dan zal deze wereld zeker uiteenspatten. Dat moet echter ook geschieden, opdat de antichrist zijn rijk tot ontwikkeling zou kunnen brengen want alles, wat enigermate op een ontwikkeling van de dingen lijkt, behoort ook tot hetgeen het openbaar worden van de boosheid nog terughoudt (2 Thessalonians 2:2).

Zij, die weeklagen, spreken uit het hart van hen, die leven in een tijd, waarin de antichrist reeds is begonnen zijn gruweldaden uit te breiden (Revelation 17:3), waarin de vaste instellingen in de staten zijn verbroken, waarin al het oude, waarbij het verkeer van volken in- en uitwendig was verzekerd, overhoop is geworpen, waarin reeds de algemene verwoesting is begonnen. Nu komt de val van Rome, dat zich in het pausdom nog tegenover het antichristendom had gesteld en de verwoesting gaat voorwaarts daar kwijnt de handel, daar wordt de scheepvaart onzeker en brengt geen winst meer aan, daar moet alle welvaart te gronde gaan en zo wordt de weeklacht over Rome's val een profetie van het algemene en hele verval onder de tirannieke macht van het beest uit de zee.

Onze vertaling is in Revelation 18:14 niet zeer duidelijk; er wordt gesproken van het ooit, waarnaar aldus wordt het voorgesteld de eens zo rijk uitgedoste zozeer begerig was en dat nu niet voor haar, maar voor anderen geplukt zou worden. Voor zover die geurige vruchten niet vernield en vertrapt zullen worden, heeft u er nochtans niets van te wachten op uw tafel en het blijde gejuich, dat de inoogsting van deze placht te vergezellen, wordt door klaagtonen vervangen. Ook in het Oude Verbond treffen wij dergelijke beelden aan tot schildering van de ellende van de strijd en het akelige van verwoesting. Aldus spreekt Jesaja: "Ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale; want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen, zodat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen zijn van het vruchtbare veld; en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken: Ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden. " En Jeremia: "De verstoorder is gevallen op uw zomervruchten en op uw wijnoogst. " In de woorden: "en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan, en u zult het niet meer vinden" wordt al het voorgaande nog kort samengetrokken. Maar niemand meent, dat het alleen bij de val van Rome plaats had, nee, zo is het bij allen, die van deze wereld zijn. Hetgeen zij op aarde genoten hebben, zinkt alles weg in het niet, wanneer zij, of wellicht nog eer zij op het doodbed liggen uitgestrekt. Die vroeger als een rijke man alle dagen leefde vrolijk en prachtig en de Lazarussen aan de dorpel had van zijn prachtige woning, begerende verzadigd te worden van de kruimels, die van zijn tafel vallen, zie! wanneer hij sterft en begraven wordt, kan hij niet het geringste met zich nemen van alles, waarop hij zijn ziel had gezet. "U zult het niet meer vinden", zo heet het tot degenen. Arm, onbeschrijfelijk arm zijn zij te midden van de overvloed in schatten van deze wereld; arm en ellendig en jammerlijk en naakt. O, zien wij toe, dat wij ons schatten verwerven, die door mot noch roest worden verteerd. Zij zullen ons niet begeven in het jongste uur; zij hebben waarde in de hemel en bij de engelen van God!

Niemand kan ontkennen, dat Rome de geestelijke koopstad is van dat gebied, waarvan het de hoofdstad is, omdat men daar koophandel drijft, hetzij van geestelijke, hetzij zelfs van wereldlijke waren, die onder de schijn van geestelijke daar ter markt worden gebracht en geveild. Allen, die naar kerkelijke waardigheden staan, moeten te Rome hun gaven, vermogens, leergronden en gevoelens voordragen, allen, die de bedieningen van kerkelijke waardigheden genieten, zijn verplicht van het gezag van die koopstad de collatie of confirmatie voor zekere som te kopen, daar worden bullen, dispensatiën en aflaatbrieven vervaardigd voor levenden en doden en de reliquiën, paternosters, rozenkransen, kruisen, agnus Dei en dergelijke waren te koop gebracht. Hier is goud, zilver, edelgesteenten, zijde en andere kostelijkheden in een dierbaar gebruik tot versiering van de kerken. Hier moet purper en scharlaken in de kleren van de gepurperde pausen en kardinalen enz. enz. Zo moet ook geestelijk worden verstaan wat van stuurlieden, schippers enz. gezegd wordt. Door schepen kan men verstaan de mindere sociëteiten of gemeenschappen, die in de paapse zee zijn, als kloosters, abdijen, akademiën; door "schippers" hun oversten, abten, rectoren, officialen van onderscheiden soort en rang, door "stuurlieden en schippers" de gezanten en nuntiussen van allerlei soort. Maar al die waardigheden zullen veracht worden, al die koopmanschappen van de Roomse markt niet meer zijn.

Wij moeten hier bedenken wat het einde is van de overvloed, de hoogmoed en de wellusten en hoe ongestadig de gunst en de vriendschap van de mensen is. Hier gaat het een met het ander te gronde en niets blijft geheel. Het gaat in n uur te gronde, wat in vele jaren vergaderd is. In het gevaar vluchten zij van ons weg, die van ons groot genot hadden, ja zij staan van verre en bewenen het groot ongeluk, maar niemand nadert om te helpen, een ieder vreest voor zichzelf. Daarom moeten wij God leren vertrouwen, de wellust verachten, het vlees en het gezelschap van de mensen niet betrouwen. Want zolang als het welgaat zijn er vrienden genoeg, maar als het onweer komt en het begint kwalijk te gaan, varen zij allen weg en zij, die u wel vertrouwd had, laten u in de nood.

Vers 19

19. En zij wierpen, ten teken van diepe rouw, stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: "Wee, wee, de grote stad! waarin allen, die schepen in de zee hadden, van haar kostelijkheid rijk geworden zijn; watzij is in n uur verwoest geworden (Revelation 17:16).

Aan de zijde van de koningen op aarde (Revelation 18:9) staan de kooplieden op aarde (Revelation 18:11); daarbij komen dan zij, die met de zee te doen hebben (Revelation 18:17). De algemene tegenstelling tegenover die allen vormt in de volgende afdeling (Revelation 18:20) de hemel met zijn bewoners, want deze zucht, terwijl aarde en zee weeklagen. Bij alle drie, de koningen, kooplieden en schippers, wordt vermeld, dat zij van verre stonden (Revelation 18:10, Revelation 18:15, Revelation 18:17); bij alle drie begint de klacht met de woorden: "wee, wee de grote stad! " en eindigt met de woorden: "zij is in n ure verwoest geworden" (Revelation 18:10, Revelation 18:16 v. en 19). Dit overeenkomstige verhoedt het van elkaar scheiden van de afzonderlijke schilderijen en toont aan, dat zij bij elkaar behoren. Wat nu in de eerste plaats de koningen aangaat, degenen, als volgens de tegenwoordige betekenis van dit woord, als door God beschikte en erfelijke regenten, zijn in de tijd, waarin Babels val plaats heeft, niet meer aanwezig, maar de geweldhebbers, die in Revelation 17:12 onder het beeld van de tien horens van het beest bedoeld zijn, zijn dan reeds op het toneel. En omdat deze volgens Revelation 17:16 de hoer haten en haar vernietigen, dus niet kunnen worden gerekend onder de koningen, die haar bewenen en beklagen, vindt hier een dergelijke klacht uit hun hart en in hun geest plaats, als wanneer in Jeremiah 31:15 en Matthew 2:17 v. van Rachel wordt gezegd, dat zij haar kinderen beweent. In het gezicht stijgen als het ware hun schimmen uit de aarde op, staan spookachtig van verre en verkondigen hun deelneming, zoals dat ook van de kooplieden en schepelingen wordt gezegd, waaronder niet bedoeld zijn die nog werkelijk in leven zijn, maar allen te samen, die ooit hun aardse belangen en hun op de wereldsgezindheid berekende speculaties door Rome bevorderd zagen. Zij, de koningen, hebben de Roomse kerk, zolang die in volle bloei stond, voldoende in de dienst van hun politiek gebruikt en terwille van haar de ware Kerk vervolgd en onderdrukt, of ten minste haar niet de invloed laten behouden, die haar toekomt. In de verheffing en bevordering van het ware geloof, in de uitbreiding van een geest, die de harten vernieuwt en het leven werkelijk heiligt, hebben zelfs Protestantse vorsten vaak minder belang gesteld, dan in de gunst van het grote Babylon, de sterke stad. Zij hebben haar vaak de wegen gebaand in hun landen, opdat zij ook daar zich zou verheerlijken en naar haar welgevallen zou kunnen doen, waar toch in hete strijd en met zware opofferingen de vrijheid van het Evangelie was verkregen. Hoe geheel anders zou de geschiedenis van de Kerk en van de wereld geweest zijn, als de koningen van de aarde niet met Babylon hadden gehoereerd en met haar hadden willen heulen. Immers is toch zolang dat vorstenhuis, dat de verzorgers en voedsters voor de Protestantse kerk heeft voortgebracht, uit zulke "weelde" in de schoot van die andere Kerk teruggegaan. Wij allegoriseren niet, als wij onze tekst zo uitleggen; wij halen slechts iets aan, dat de allegorieën van de gezichten van Johannes verstaanbaar maakt en het woord van de van hem ontvangen Openbaring evestigt als een vast profetisch woord. Wat verder de kooplieden aangaat, de waren door hen op de grote wereldmarkt gebracht en daar ten toon gesteld, zijn berekend op de fijnste behoefte en gemakkelijkheid, op de hoogste pracht en pronkzucht en bevatten alles in zich, waarin zich de heerlijkheid van de mensen, die als een bloem van het gras vergaat, de kracht en kunst van de vindingrijke mensengeest, zijn vlijt en bedrevenheid in het aanwenden van de wereld en de ontwikkeling van het tijdelijk leven, op het sterkst openbaart. Zij kunnen in zeven klassen verdeeld worden: 1) kleinoden en kostbaarheden; 2) stoffen voor kleren; 3) pronkmeubelen; 4) specerijen; 5) levensmiddelen; 6) voorwerpen van dagelijks gebruik; 7) slaven. De voorstelling is zo gegeven, dat men ziet, dat, als Babylon er niet meer is, ook niemand meer wordt gevonden, die de waren koopt. Hoe moet dat op Rome worden toegepast? Is dat dan de pauselijke Kerk, die al deze producten en fabrikaten consumeert? Dat zeker niet, maar het is de wereldsgezindheid en de zucht van het geraffineerde levensgenot, waarbij alleen een vragen naar al deze handelsartikelen aanwezig is; bij eenvoudigheid van zeden en tevredenheid, bij een volksontwikkeling, waarop de stempel is gedrukt: "onze wandel is in de hemelen, de wereld vergaat met haar begeerlijkheid", zouden zij in massa van de markt van het leven verdwijnen. Nu hebben wij reeds aan het slot van de aanmerking bij Ezekiel 27:12-Ezekiel 27:25 opmerkzaam opgemaakt, hoe de pauselijke Kerk door haar liefde tot de wereld, ook de wereld tot het hoogste goed, tot afgod van de volken heeft verheven, juist daardoor, dat zij van onthouding van de wereld, hemelse gezindheid en onophoudelijk bidden een verdienstelijk werk van enkele orden en personen maakt, die anderen van de last, die zoals men meent daarin ligt, kunnen bevrijden, opdat deze dan zonder gewetensbezwaar, ja met de overtuiging van het volste recht daartoe, zich aan de begeerlijkheid van de ogen, de begeerlijkheid van het vlees en de grootsheid van het leven des te geruster overgeven, heeft zij teweeggebracht, dat de dienst van Mammon en vlees de Christenen als een zedelijk typhus heeft aangegrepen, waartegen alle middelen tevergeefs zijn; en is het nu evenwel niet Rome zelf, dat in staatkunde en koopmanschap geen rol meer speelt, de kweekplaats en de verkoopplaats van alle modeartikelen in de wereld, het is toch het oudste en meest bevoorrechte kind van Rome Frankrijk met zijn hoofdstad, dat land, dat zich beroemt aan de spits van de beschaving te staan en bij de nederlaag, die het in de laatste jaren door Duitsland heeft geleden, op voorafbeeldende wijze reeds heeft vervuld, dat de kooplieden op aarde weenden en leed voelden en uitriepen: wee, wee, de grote stad! Men kan ook op de kruistochten wijzen die grootse honderdvijftigjarige strijd van de Kerk, om de schelpen, die zij voor parels hield, in zoverre de glans van het goud, van de edelgesteenten en de parels, de kracht van de specerijen en de pracht van de kleren het Westen bekoorden en verblindden en zijn wereldse zin voedden. Deze zijn het geworden, die de handel van de Christelijke volken van Europa het zeerst bevorderen, namelijk van Italië en Duitsland. Het is zeker niet zonder bedoeling, dat in bovengenoemde optelling van waren juist die stof op de voorgrond is geplaatst, die voor de pronk van de godsdienst van de werelds geworden Kerk en van de wereldse pracht van haar dienaren voornamelijk hebben gediend. Nauwelijks hebben de koningen van de aarde zoveel goud, zilver, edelgesteenten, parels en elpenbeen gebruikt, als de katholieke kerk, de Griekse ook ingesloten, tot versiering van haar heilige vaten, beelden, altaren en statuën gedaan heeft. En wie denkt bij de optelling van purper, zijde en scharlaken niet aan de priesterkleren van die Kerk, ook bij reukwerk, zalf en wierook niet aan het reukwerk, in deze Kerk in zo'n mate gebruikt, dat het gebruik van wierook in een enkele aanzienlijke Kerk dat van een geheel land ver overtreft? Hoe hoog de luxe van de hoofden van de Rooms-katholieke kerk bijvoorbeeld in de 18de eeuw was gestegen, daarvan geeft W. Menzel in zijn geschiedenis van de laatste 120 jaren de doorslaandste voorbeelden. "De aartsbisdommen en bisdommen", zegt hij, "waren langzamerhand domeinen van de adel geworden. Om een domheer te Mainz te kunnen worden moest men 16 adellijke kwartieren van voorouders kunnen aanwijzen, om het te Keulen te kunnen worden rijksgraaf zijn. De jongste zonen van de adel werden niet alleen in de rijkste plaatsen als domheren geplaatst, maar vonden ook gelegenheid, toen zij bisschoppen werden, hun familie te verrijken. De Maintzer domproost van Eltz trok jaarlijks 75. 000 aan geestelijke revenuën. De pen weigert alle dingen neer te schrijven, die verder zouden kunnen worden meegedeeld, als bijvoorbeeld, dat men bij de afschaffing van een nonnenklooster 6800 emmers wijn vond in 8 kelders, die lasterlijke namen droegen; zij dienen echter als commentaar tot de klacht van de kooplieden bij het ineenstorten van een Kerk, die, in plaats van tegen overdaad en weelde haar stem te verheffen, haar eigen genot vindt in de vreugde en overdaad van deze wereld. "

Ten opzichte van de slotwoorden van het 13de vers merkt Ebrard op: "In de grondtekst sluit zich het "lichaam" onmiddellijk aan het voorgaande "paarden en koetswagens" aan; "zielen van de mensen" is echter opzettelijk (door een andere constructie) ervan afgezonderd, opdat men niet "lichamen en zielen van de mensen" bij elkaar neemt. "Lichamen" staat duidelijk in de zin, die het ook overigens bij de Grieken heeft, namelijk het aanwijzen van slaven, die slechts als het vee met hun lichamen als bruikbaar tot het dragen van lasten en andere arbeid in aanmerking kwamen. Dan kon echter het "zielen van de mensen", dat bepaald afgezonderd is, onmogelijk weer hetzelfde betekenen; deze staan tot al het voorgaande niet als een laatste onder de vele handelsartikelen, maar dat grote wereldverkeer, waarbij Babel de kooplieden in de hand werkt en deze weer Babel bezoldigden en in zijn geest de aardbewoners aan de aarde boeiden wordt op een wijze gevoerd, dat daarbij de zielen te gronde worden gericht en daarom volgt zo vol betekenis en "de zielen van de mensen. " Zielen van de mensen" schrijft Kemmler, waren vanouds te Rome een zeer gezochte waar, de paus maakt toch op alle zielen van de mensen, ten minste van de gedoopten, aanspraak en om dat door te drijven heeft het reeds menig stuk geld opgeofferd. Ook de aflaathandel, die eveneens de zielen van de mensen aangaat, heeft te zijner tijd niet slechts aan de paus zelf, maar ook handelaars van een zekere soort aanzienlijke sommen bezorgd. Wat ten slotte de schippers aangaat, deze dienen om op de internationale, wereldomvattende uitbreiding te wijzen van dat verkeer, dat Rome met de volken heeft onderhouden en maken aanschouwelijk het "die op vele wateren zit" in Revelation 17:1 En evenals nu de koningen haar voorstelden als de sterke en machtige stad, waarop zij zich met hun heerschappij hadden verlaten en de kooplieden als de weelderige en verkwistende stad, door welker bemiddeling zij rijk waren geworden, zo beklagen de stuurlieden haar als de onvergelijkelijk grote stad, na welker ondergang zo'n internationaal verkeer en verband van volken, zo'n eenheid in de wereld, als tot hiertoe bestond, niet weer tot stand komt en hun klacht is nog hartstochtelijker dan die van de anderen. Inderdaad, als nu opeens de duizendjarige banden, die de volken aan Rome hebben verbonden, verscheurd zijn, dan zal deze wereld zeker uiteenspatten. Dat moet echter ook geschieden, opdat de antichrist zijn rijk tot ontwikkeling zou kunnen brengen want alles, wat enigermate op een ontwikkeling van de dingen lijkt, behoort ook tot hetgeen het openbaar worden van de boosheid nog terughoudt (2 Thessalonians 2:2).

Zij, die weeklagen, spreken uit het hart van hen, die leven in een tijd, waarin de antichrist reeds is begonnen zijn gruweldaden uit te breiden (Revelation 17:3), waarin de vaste instellingen in de staten zijn verbroken, waarin al het oude, waarbij het verkeer van volken in- en uitwendig was verzekerd, overhoop is geworpen, waarin reeds de algemene verwoesting is begonnen. Nu komt de val van Rome, dat zich in het pausdom nog tegenover het antichristendom had gesteld en de verwoesting gaat voorwaarts daar kwijnt de handel, daar wordt de scheepvaart onzeker en brengt geen winst meer aan, daar moet alle welvaart te gronde gaan en zo wordt de weeklacht over Rome's val een profetie van het algemene en hele verval onder de tirannieke macht van het beest uit de zee.

Onze vertaling is in Revelation 18:14 niet zeer duidelijk; er wordt gesproken van het ooit, waarnaar aldus wordt het voorgesteld de eens zo rijk uitgedoste zozeer begerig was en dat nu niet voor haar, maar voor anderen geplukt zou worden. Voor zover die geurige vruchten niet vernield en vertrapt zullen worden, heeft u er nochtans niets van te wachten op uw tafel en het blijde gejuich, dat de inoogsting van deze placht te vergezellen, wordt door klaagtonen vervangen. Ook in het Oude Verbond treffen wij dergelijke beelden aan tot schildering van de ellende van de strijd en het akelige van verwoesting. Aldus spreekt Jesaja: "Ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale; want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen, zodat de blijdschap en vrolijkheid weggenomen zijn van het vruchtbare veld; en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken: Ik heb het vreugdegeschrei doen ophouden. " En Jeremia: "De verstoorder is gevallen op uw zomervruchten en op uw wijnoogst. " In de woorden: "en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan, en u zult het niet meer vinden" wordt al het voorgaande nog kort samengetrokken. Maar niemand meent, dat het alleen bij de val van Rome plaats had, nee, zo is het bij allen, die van deze wereld zijn. Hetgeen zij op aarde genoten hebben, zinkt alles weg in het niet, wanneer zij, of wellicht nog eer zij op het doodbed liggen uitgestrekt. Die vroeger als een rijke man alle dagen leefde vrolijk en prachtig en de Lazarussen aan de dorpel had van zijn prachtige woning, begerende verzadigd te worden van de kruimels, die van zijn tafel vallen, zie! wanneer hij sterft en begraven wordt, kan hij niet het geringste met zich nemen van alles, waarop hij zijn ziel had gezet. "U zult het niet meer vinden", zo heet het tot degenen. Arm, onbeschrijfelijk arm zijn zij te midden van de overvloed in schatten van deze wereld; arm en ellendig en jammerlijk en naakt. O, zien wij toe, dat wij ons schatten verwerven, die door mot noch roest worden verteerd. Zij zullen ons niet begeven in het jongste uur; zij hebben waarde in de hemel en bij de engelen van God!

Niemand kan ontkennen, dat Rome de geestelijke koopstad is van dat gebied, waarvan het de hoofdstad is, omdat men daar koophandel drijft, hetzij van geestelijke, hetzij zelfs van wereldlijke waren, die onder de schijn van geestelijke daar ter markt worden gebracht en geveild. Allen, die naar kerkelijke waardigheden staan, moeten te Rome hun gaven, vermogens, leergronden en gevoelens voordragen, allen, die de bedieningen van kerkelijke waardigheden genieten, zijn verplicht van het gezag van die koopstad de collatie of confirmatie voor zekere som te kopen, daar worden bullen, dispensatiën en aflaatbrieven vervaardigd voor levenden en doden en de reliquiën, paternosters, rozenkransen, kruisen, agnus Dei en dergelijke waren te koop gebracht. Hier is goud, zilver, edelgesteenten, zijde en andere kostelijkheden in een dierbaar gebruik tot versiering van de kerken. Hier moet purper en scharlaken in de kleren van de gepurperde pausen en kardinalen enz. enz. Zo moet ook geestelijk worden verstaan wat van stuurlieden, schippers enz. gezegd wordt. Door schepen kan men verstaan de mindere sociëteiten of gemeenschappen, die in de paapse zee zijn, als kloosters, abdijen, akademiën; door "schippers" hun oversten, abten, rectoren, officialen van onderscheiden soort en rang, door "stuurlieden en schippers" de gezanten en nuntiussen van allerlei soort. Maar al die waardigheden zullen veracht worden, al die koopmanschappen van de Roomse markt niet meer zijn.

Wij moeten hier bedenken wat het einde is van de overvloed, de hoogmoed en de wellusten en hoe ongestadig de gunst en de vriendschap van de mensen is. Hier gaat het een met het ander te gronde en niets blijft geheel. Het gaat in n uur te gronde, wat in vele jaren vergaderd is. In het gevaar vluchten zij van ons weg, die van ons groot genot hadden, ja zij staan van verre en bewenen het groot ongeluk, maar niemand nadert om te helpen, een ieder vreest voor zichzelf. Daarom moeten wij God leren vertrouwen, de wellust verachten, het vlees en het gezelschap van de mensen niet betrouwen. Want zolang als het welgaat zijn er vrienden genoeg, maar als het onweer komt en het begint kwalijk te gaan, varen zij allen weg en zij, die u wel vertrouwd had, laten u in de nood.

Vers 20

20. Bedrijf vreugde over haar, in tegenstelling tot de koningen en kooplieden van de aarde en de stuurlieden van de zee, die over haar klagen, zo riep de stem (Revelation 18:4); bedrijft vreugde, u hemel! en u heilige apostelen (volgens andere lezing: "u heiligen en apostelen, en u profeten; want God heeft uw oordeel, het oordeel van de verwerping en verdoemenis, dat zij over u gesproken hebben, a) aan haar geoordeeld, omdat zij nu zelf de verworpene en verdoemde is.

a) Revelation 9:2

Vers 20

20. Bedrijf vreugde over haar, in tegenstelling tot de koningen en kooplieden van de aarde en de stuurlieden van de zee, die over haar klagen, zo riep de stem (Revelation 18:4); bedrijft vreugde, u hemel! en u heilige apostelen (volgens andere lezing: "u heiligen en apostelen, en u profeten; want God heeft uw oordeel, het oordeel van de verwerping en verdoemenis, dat zij over u gesproken hebben, a) aan haar geoordeeld, omdat zij nu zelf de verworpene en verdoemde is.

a) Revelation 9:2

Vers 21

21. En een sterke engel, dezelfde als in Revelation 18:1. Revelation 5:2; Revelation 8:13, Revelation 10:1, een steen op als een grote molensteen en wierp die in de zee, zeggende: "Aldus, zoals deze steen plotseling en met groot gedruis neervalt, zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden en zal niet meer worden gevonden, zoals in Jeremiah 51:64 van haar wordt voorspeld.

Vers 21

21. En een sterke engel, dezelfde als in Revelation 18:1. Revelation 5:2; Revelation 8:13, Revelation 10:1, een steen op als een grote molensteen en wierp die in de zee, zeggende: "Aldus, zoals deze steen plotseling en met groot gedruis neervalt, zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden en zal niet meer worden gevonden, zoals in Jeremiah 51:64 van haar wordt voorspeld.

Vers 22

22. a) En, zoals verder in de profetische uitspraken van het Oude Testament is verkondigd (Ezekiel 26:13), de stem van de citerspelers en van de zangers en van de fluiters en van de bazuiners zal niet meer in u, de stad, anders zo rijk in gezang en muziek, gehoord worden, en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u, die anders vanwege de kunstgewrochten zo beroemd was, gevonden worden en geen geluid van de molens zal in u meer gehoord worden.

a) Jeremiah 25:10

Vers 22

22. a) En, zoals verder in de profetische uitspraken van het Oude Testament is verkondigd (Ezekiel 26:13), de stem van de citerspelers en van de zangers en van de fluiters en van de bazuiners zal niet meer in u, de stad, anders zo rijk in gezang en muziek, gehoord worden, en geen kunstenaar van enige kunst zal meer in u, die anders vanwege de kunstgewrochten zo beroemd was, gevonden worden en geen geluid van de molens zal in u meer gehoord worden.

a) Jeremiah 25:10

Vers 23

23. En het licht van de kaars, hoewel dit zo zwak is, zal in u niet meer schijnen, die steeds in de glans van een menigte tempels en altaren, stralende van licht, heeft geschitterd. En de stem van een bruidegom en van een bruid zal in u niet meer gehoord worden; want er is voor u geen hoopvolle toekomst meer. Wat aan Juda en Jeruzalem is geschied voor een bepaald afgemeten tijd wel als straf voor hun zonde maar tevens tot kastijding, opdat de verwoesting weer van haar mocht worden genomen (Isaiah 24:8 Jeremiah 7:34; Jeremiah 16:9; Jeremiah 25:10; Jeremiah 33:11) zal aan u tot een eeuwige verwerping en verwoesting plaatshebben (Revelation 17:16); want wat reeds Isaiah 23:8, als hij van Tyrus spreekt, in u heeft veroordeeld, uw kooplieden waren, om nog een tweede schuld te noemen die in Isaiah 47:9, wordt genoemd, de groten van de aarde, want door uw toverij zijn alle volken verleid geweest (Revelation 18:3. 17:2; 9:21 24. En wat een derde schuld van deze Rome betreft, die in het Oude Testament van haar voorbeelden Tyrus en Sidon nog niet zo bepaald kon worden gezegd, maar pas in haar eigen geschiedenis openbaar is geworden, in haar is gevonden het bloed van de profeten en van de heiligen en al van degenen, die gedood zijn op de aarde (Revelation 17:6).

De ondergang van Rome brengt een gejuich in de hemel teweeg, evenals Rome zelf in haar tijd vreugdefeesten heeft gevierd en Te Deum's gezongen bij de tranen en het gejammer van de kinderen van God; ja zelfs apostelen en profeten verblijden zich over de val van de apostelstad, die, hoewel zij de graven van de profeten en apostelen bouwt en hun met kniebuiging eer bewijst, toch zo geheel onapostolisch geworden is, ja zelfs de vervolgster van de door hen verkondigde waarheid.

De gelovigen op aarde, die door de drie categorieën "heiligen, apostelen en profeten" worden voorgesteld (vgl. Revelation 11:18), terwijl het naast algemene begrip vooraan staat, vervolgens twee bijzondere klassen worden genoemd, omdat deze door Babels haat het eerst getroffen, (Revelation 18:24) ook een bijzondere reden hebben, om zich over de wraak van de rechtende God te verheugen, worden naar de hemel gevoerd. Er moet worden uitgedrukt, dat voor het geheel van die allen, de ondergang van de stad een vreugdevol bewijs is van de gerechtigheid en heerlijkheid van hun God. Het oordeel, dat haar heeft getroffen (Revelation 18:8, Revelation 18:10) wordt een oordeel van de gelovigen genoemd, in zoverre dit aan haar volvoerde gericht de rechtvaardiging en bevrediging van de door haar vervolgde, maar nu ook aan haar gewrokene gelovigen is.

Nu is het bloed van de heiligen, dat de valse Kerk met stromen vergoten heeft gewroken en de dag van de verlossing van de bruid uit de strikken van de hoer is nabij; moesten dan niet de heiligen met de apostelen, de stichters van de ware Kerk, de profeten en verkondigers van het oordeel over Babel hun vreugde uiten? Nu wordt vervuld wat eens de profeet (Jeremiah 51:48) bij het zien op het oordeel over het Babel van de geschiedenis heeft geroepen: "en de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel. "

De ene voorname vijand van Christus is geoordeeld; snel zal het oordeel ook die overvallen, die in duivelse leugen de troon op aarde meent te hebben gegrepen, die daar hoopt de gemeente van Christus op de aarde te verdelgen en op de duivel de verloren heerschappij weer te veroveren.

Kan de hele vernietiging van de afgevallen Kerk duidelijker worden voorgesteld, dan dat de zinnebeeldige handeling van de sterke engel in Revelation 18:21 doet? Evenals een steen niet meer wordt gezien, als die in de stromen verdwenen is, zo zal de afgevallen Kerk niet meer worden gevonden.

Het is opmerkelijk, dat niet van een zware steen in het algemeen wordt gesproken, maar een molensteen wordt genoemd. Christus heeft toch gezegd (Matthew 18:6), dat het hem, die ergernis geeft, beter was, als een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in het diepste van de zee was geworpen. Daaraan moet zeker worden herinnerd; want het moet een reden hebben, dat het beeld van de rol met een steen bezwaard, in Jeremiah 51:63 v. in dat van een molensteen wordt veranderd.

Wat een onnoembare ergernis heeft Rome reeds gegeven, niet alleen aan de zogenaamde ketters, maar ook aan zijn eigen aanhangers, in zoverre zij een kern van echt geloof en van ongehuichelde godsvrucht in zich hadden! Aan hoevele miljoenen kleinen en geestelijk zwakken heeft het zijn macht om te verblinden en te verleiden uitgeoefend! Daarom zal ook de molensteen aan de hals niet ontbreken.

Zeker hebben ook andere kerken ten tijde van haar ontaarding en door leer en leven van haar dienaren ergernis genoeg teweeg gebracht, maar geen andere Kerk heeft zich toch met haar geestelijkheid zo hoog verheven, als de Rooms-katholieke heeft gedaan, die het geloof aan haar vrijheid van dwaling en haar heiligheid, aan haar onbegrensde autoriteit en alleen zaligmakend gezag tot een onvoorwaardelijke eis voor allen heeft gemaakt, die in het algemeen op de naam van Christen aanspraak willen maken, zodat naar haar met alle middelen van geweld doorgezette en vastgehouden grondstelling van de heilige Christelijke Kerk, ja zelfs van het koninkrijk der hemelen zijn uitgesloten zovelen dit geloof niet aannemen. Daarmee en met de titel voor hun opperhoofd: "heilige vader, stedehouder en plaatsbekleder van Christus, hogepriester en bemiddelaar van alle geestelijke zegen in hemelse goederen", heeft zij voor God en mensen zich plechtig verbonden nooit een dwaling te begaan, geheel heilig en onberispelijk te wandelen, in elk geval het woord van de goddelijke waarheid tot de zuiverste uitdrukking te brengen en in het algemeen zich in een gedaante te vertonen, dat, die haar, haar paus, of enige van haar dienaren ziet, daaraan zou kunnen zien, op welke wijze Christus in Zijn gelovigen een gestalte moet verkrijgen (Galatians 4:19) en wie de volkomene man is, die gekomen is tot de mate van de grootte van de volheid van Christus (Ephesians 4:13). Hoe ontzettend zwaar zal nu ook hare verantwoording zijn voor al dat boze, schandelijke en godslasterlijke, bij haar en door haar geschied, omdat dat alles tot een ergernis in de hele, volle betekenis van het woord wordt en als zij zelf moet bekennen, dat aan de namen van haar pausen veelal treurige herinneringen en aan de wandel van haar priesters vele aanstotelijke gebreken kleven, dan moet zij het zich nu ook laten welgevallen, dat men de profetie van de molensteen, die in zee wordt geworpen, ook in het bijzonder van haar verklaart. En opdat het recht daartoe in elk opzicht boven iedere twijfel wordt verheven, vraagt men zich af: wie anders dan aan een Kerk kan het gemaakt worden tot een verwijt dat het oordeel van de verwoesting meebrengt, dat haar kooplieden vorsten, groten waren op aarde? " Want aan de macht van de wereld heeft God het toegelaten, dat haar koningen heersen en de opperheren macht hebben, maar aan Zijn gemeente heeft Hij het verboden. En wie anders dan de Rooms-katholieke kerk verklaart het voor haar ongeschonden bestaan volstrekt noodzakelijk, dat haar opperhoofd het in onze dagen verloren wereldlijk gebied weer verkrijgt en doet tot bereiking van dit doel vele gebeden en offers en schrikt er ook niet voor terug als het nodig is, oorlog en bloed vergieten daartoe teweeg te brengen? Verder varagt men zich af: als dan zonder twijfel in onze afdeling gedoeld wordt op een Kerk, die is dan de Kerk, die getreden is in de voetstappen van het profetenmoordend Jeruzalem, waartoe hoofden en leidslieden de Heere in Matthew 23:32, spreekt: "U ook vervult de mate van uw vaderen! opdat op u komt al het rechtvaardig bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot op het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia, die u gedood heeft tussen de tempel en het altaar? " Als ergens bloed als water wordt vergoten, zo merkt Bengel op, dan was dat voor Rome een genot, de grootste vreugdebetoningen worden daar gemaakt. Koning Karel IX in Frankrijk beroemde er zich in een schrijven aan Gregorius XIII op, dat hij 70. 000 Hugenoten had omgebracht en van 1518 tot 1548 moeten meer dan 15 miljoen Protestanten door de pauselijke inquisitie het leven hebben verloren. O, wij Protestanten, roept Rieger met recht uit, kunnen onze uitleiding uit de gemeenschap van zulke zonden en zulke straffen, zoals die op deze plaats voor ogen zijn gesteld, niet hoog genoeg waarderen; het mocht ons wel een drang zijg, om het Evangelie en van de daardoor verkregen vrijheid waardig te wandelen. Dit achttiende Hoofdstuk schetst het verwoestingswerk van den antichrist in Europa met zijn Avondlandse en Morgenlandse onderkoningen, van hun roofhorden en brandstichters-benden vergezeld. Hoe hij als antichrist met hen handelt, die hem niet aanbidden, hebben wij vroeger gezien; hoe hij inzonderheid met de Christenen te werk gaat, is ons uit het voorbeeld van Antiochus Epiphanes en uit de profeet Daniël bekend. Deze (Antiochus) is zijn voorloper als godsdienst-vervalser en heiligen-moordenaar, Attila, (9:11 de engel van de afgrond, de Appollyon en Abaddon en verderver) zijn type als moordenaar en brandstichter. De vrouw, die op het beest in de woestijn rijdt, of de hiërarchie, met de Christenheid tot de volksheerschappij overgegaan, zal de getuigen doden en de uitstekendste Christenen uit de weg ruimen. De antichrist zal er ook nog velen doden, waarschijnlijk al degenen, die wij onder de zevenduizend namen van mensen hebben te verstaan (11:13). Evenwel zal het getal van aanhangers van de toekomst-religie, die hem niet als God willen erkennen, het getal van de omgebrachte Christenen overtreffen. Terwijl hij zo in Europa huishoudt, om alle sporen van de vroegere godsdienst uit te roeien en een nieuwe tijd te beginnen, zullen zich die Joden (het volk van God, dat opgeroepen wordt om Babel te verlaten 18:4), die niet met hem te doen willen hebben, naar Palestina vluchten, terwijl anderen van hun stam zich bij de mens van de zonde aansluiten. Er bestaat in deze tijd geen Islam meer in het Morgenland, geen pausdom, geen Christenheid en geen volksheerschappij meer in het Avondland; Europa is in een woestenij verkeerd, de steden zijn gevallen en verwoest. De antichrist woedt met zijn breidelloze onheilstichters als een kudde van wilde roofdieren, en is met zijn verwoestingswerken in Europa nu gereed. Hij heeft een onberekenbare menigte van schatten bijeengehoopt en aan zijn getrouwen bereid het land als beloning uitgedeeld (Daniel 11:39). Nu zijn de hinderpalen uit de weg geruimd en de nieuwe tijd van zijn godsdienst op aarde vangt aan. Alleen weet hij niet, dat de vrouw in de woestijn is gevlucht en zich Joden te Jeruzalem verzameld hebben; hij meent dat de Christennaam van de aarde is uitgeroeid. Maar plotseling verneemt hij geruchten uit het Noorden en Oosten en trekt naar het Morgenland op om de Joden te vernietigen. Dat is, behalve het bijzondere bestuur van God (Ezekiel 38:1), de aanleiding, die hem met zijn geducht leger derwaarts voert. De beide Christussen, de ware in de hemel, de valse op aarde, maken zich tot een beslissend treffen gereed. Ezechiël in zijn indrukwekkende voorstelling van Gog (Revelation 38:1, 39) en Daniel 11:36-Daniel 11:45 beschrijven ons de toerusting en oproeping, die aan de veldtocht van de antichrist voorafgaan. Het gejubel in de hemel over het oordeel van de grote hoer en de toerusting tot Christus' terugkomst, zijn veldtocht van de hemel neerwaarts op witte triomfrossen met de schaar van de volmaakt rechtvaardigen, die op die tijd tot de eerste opstanding zullen zijn gekomen, ontmoeten wij in Revelation 19:1 Met Revelation 18:1 zijn de zeven toornschalen, de zeven bazuinen en zeven zegels geëindigd en is Christus' terugkomst daar.

Zoals eens de klaagstem van Israël over Babel uitriep: "Het geweld, dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldea", "zoals Babel geweest is tot een val van de verslagenen van Israël, zo zullen te Babel de verslagenen van het hele land vallen"; zo wordt aan Rome niet alleen het bloed van de heiligen gewroken, maar ook dat van allen, die door deze stad van de gruwelen zijn vermoord. Haar verdelgende heerszucht bracht niet enkel de Christenen om, maar ook de heidenen. Zij was ten tijde van Johannes de grote moordenares en zij baadde zich in stromen bloed.

Door de hemel verstaan wij de inwoners van de derde hemel; de engelen en de zielen van de volmaakten. Als er blijdschap in de hemel is over n zondaar, die zich bekeert (Luke 15:10); als de zielen van de gedoodde martelaren onder het altaar om wraak roepen (Openbaring :9, 10); als door de gemeente van engelen de veelvuldige wijsheid van God bekend wordt gemaakt (Ephesians 3:10), waarom zou in de hemel, waar duizenden van martelaren en duizenden, die op aarde om de val van de antichrist gebeden hebben, geen kennis hebben van dit grote werk van God? En als de engelen het daar verkondigen, hoe kan het anders zijn, of zij verblijden zich en verheerlijken God daarover. Onder al de hemelingen worden de apostelen en profeten genoemd, omdat zij bijzondere liefhebbers zijn van de Kerk van God, zeer veel tot haar stichting en opbouw gedaan hebben en van de val van de antichrist de vervulling van hun profetieën zien, daarom wordt het oordeel over de antichrist hun oordeel, uw oordeel genoemd, namelijk, omdat zij het verkondigd hadden. Een herhaling van dezelfde zaak geeft de zekerheid te kennen en het vertonen door een zinnebeeld is tot verklaring en duidelijker bevatting. Een molensteen, in de zee geworpen, zinkt en kan er niet weer uitgehaald worden; zo zal Rome door groot geweld en krijgsmacht verwoest en verbrand worden, of verzinken en niet weer gebouwd noch door enig mens bewoond worden. Zie ditzelfde van het heidense Babylon (Jeremiah 51:63, Jeremiah 51:64).

Zoals het antichristisch Rome niet geheel v r Christus' toekomst verdelgd zal worden, noopt dit verder om hier niet alleen een tijdelijk oordeel te verstaan, maar ook het eeuwige, waardoor Babel in de helse poel zal worden geworpen, waaruit geen opkomst is, noch hoop van opkomst.

Vers 23

23. En het licht van de kaars, hoewel dit zo zwak is, zal in u niet meer schijnen, die steeds in de glans van een menigte tempels en altaren, stralende van licht, heeft geschitterd. En de stem van een bruidegom en van een bruid zal in u niet meer gehoord worden; want er is voor u geen hoopvolle toekomst meer. Wat aan Juda en Jeruzalem is geschied voor een bepaald afgemeten tijd wel als straf voor hun zonde maar tevens tot kastijding, opdat de verwoesting weer van haar mocht worden genomen (Isaiah 24:8 Jeremiah 7:34; Jeremiah 16:9; Jeremiah 25:10; Jeremiah 33:11) zal aan u tot een eeuwige verwerping en verwoesting plaatshebben (Revelation 17:16); want wat reeds Isaiah 23:8, als hij van Tyrus spreekt, in u heeft veroordeeld, uw kooplieden waren, om nog een tweede schuld te noemen die in Isaiah 47:9, wordt genoemd, de groten van de aarde, want door uw toverij zijn alle volken verleid geweest (Revelation 18:3. 17:2; 9:21 24. En wat een derde schuld van deze Rome betreft, die in het Oude Testament van haar voorbeelden Tyrus en Sidon nog niet zo bepaald kon worden gezegd, maar pas in haar eigen geschiedenis openbaar is geworden, in haar is gevonden het bloed van de profeten en van de heiligen en al van degenen, die gedood zijn op de aarde (Revelation 17:6).

De ondergang van Rome brengt een gejuich in de hemel teweeg, evenals Rome zelf in haar tijd vreugdefeesten heeft gevierd en Te Deum's gezongen bij de tranen en het gejammer van de kinderen van God; ja zelfs apostelen en profeten verblijden zich over de val van de apostelstad, die, hoewel zij de graven van de profeten en apostelen bouwt en hun met kniebuiging eer bewijst, toch zo geheel onapostolisch geworden is, ja zelfs de vervolgster van de door hen verkondigde waarheid.

De gelovigen op aarde, die door de drie categorieën "heiligen, apostelen en profeten" worden voorgesteld (vgl. Revelation 11:18), terwijl het naast algemene begrip vooraan staat, vervolgens twee bijzondere klassen worden genoemd, omdat deze door Babels haat het eerst getroffen, (Revelation 18:24) ook een bijzondere reden hebben, om zich over de wraak van de rechtende God te verheugen, worden naar de hemel gevoerd. Er moet worden uitgedrukt, dat voor het geheel van die allen, de ondergang van de stad een vreugdevol bewijs is van de gerechtigheid en heerlijkheid van hun God. Het oordeel, dat haar heeft getroffen (Revelation 18:8, Revelation 18:10) wordt een oordeel van de gelovigen genoemd, in zoverre dit aan haar volvoerde gericht de rechtvaardiging en bevrediging van de door haar vervolgde, maar nu ook aan haar gewrokene gelovigen is.

Nu is het bloed van de heiligen, dat de valse Kerk met stromen vergoten heeft gewroken en de dag van de verlossing van de bruid uit de strikken van de hoer is nabij; moesten dan niet de heiligen met de apostelen, de stichters van de ware Kerk, de profeten en verkondigers van het oordeel over Babel hun vreugde uiten? Nu wordt vervuld wat eens de profeet (Jeremiah 51:48) bij het zien op het oordeel over het Babel van de geschiedenis heeft geroepen: "en de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel. "

De ene voorname vijand van Christus is geoordeeld; snel zal het oordeel ook die overvallen, die in duivelse leugen de troon op aarde meent te hebben gegrepen, die daar hoopt de gemeente van Christus op de aarde te verdelgen en op de duivel de verloren heerschappij weer te veroveren.

Kan de hele vernietiging van de afgevallen Kerk duidelijker worden voorgesteld, dan dat de zinnebeeldige handeling van de sterke engel in Revelation 18:21 doet? Evenals een steen niet meer wordt gezien, als die in de stromen verdwenen is, zo zal de afgevallen Kerk niet meer worden gevonden.

Het is opmerkelijk, dat niet van een zware steen in het algemeen wordt gesproken, maar een molensteen wordt genoemd. Christus heeft toch gezegd (Matthew 18:6), dat het hem, die ergernis geeft, beter was, als een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in het diepste van de zee was geworpen. Daaraan moet zeker worden herinnerd; want het moet een reden hebben, dat het beeld van de rol met een steen bezwaard, in Jeremiah 51:63 v. in dat van een molensteen wordt veranderd.

Wat een onnoembare ergernis heeft Rome reeds gegeven, niet alleen aan de zogenaamde ketters, maar ook aan zijn eigen aanhangers, in zoverre zij een kern van echt geloof en van ongehuichelde godsvrucht in zich hadden! Aan hoevele miljoenen kleinen en geestelijk zwakken heeft het zijn macht om te verblinden en te verleiden uitgeoefend! Daarom zal ook de molensteen aan de hals niet ontbreken.

Zeker hebben ook andere kerken ten tijde van haar ontaarding en door leer en leven van haar dienaren ergernis genoeg teweeg gebracht, maar geen andere Kerk heeft zich toch met haar geestelijkheid zo hoog verheven, als de Rooms-katholieke heeft gedaan, die het geloof aan haar vrijheid van dwaling en haar heiligheid, aan haar onbegrensde autoriteit en alleen zaligmakend gezag tot een onvoorwaardelijke eis voor allen heeft gemaakt, die in het algemeen op de naam van Christen aanspraak willen maken, zodat naar haar met alle middelen van geweld doorgezette en vastgehouden grondstelling van de heilige Christelijke Kerk, ja zelfs van het koninkrijk der hemelen zijn uitgesloten zovelen dit geloof niet aannemen. Daarmee en met de titel voor hun opperhoofd: "heilige vader, stedehouder en plaatsbekleder van Christus, hogepriester en bemiddelaar van alle geestelijke zegen in hemelse goederen", heeft zij voor God en mensen zich plechtig verbonden nooit een dwaling te begaan, geheel heilig en onberispelijk te wandelen, in elk geval het woord van de goddelijke waarheid tot de zuiverste uitdrukking te brengen en in het algemeen zich in een gedaante te vertonen, dat, die haar, haar paus, of enige van haar dienaren ziet, daaraan zou kunnen zien, op welke wijze Christus in Zijn gelovigen een gestalte moet verkrijgen (Galatians 4:19) en wie de volkomene man is, die gekomen is tot de mate van de grootte van de volheid van Christus (Ephesians 4:13). Hoe ontzettend zwaar zal nu ook hare verantwoording zijn voor al dat boze, schandelijke en godslasterlijke, bij haar en door haar geschied, omdat dat alles tot een ergernis in de hele, volle betekenis van het woord wordt en als zij zelf moet bekennen, dat aan de namen van haar pausen veelal treurige herinneringen en aan de wandel van haar priesters vele aanstotelijke gebreken kleven, dan moet zij het zich nu ook laten welgevallen, dat men de profetie van de molensteen, die in zee wordt geworpen, ook in het bijzonder van haar verklaart. En opdat het recht daartoe in elk opzicht boven iedere twijfel wordt verheven, vraagt men zich af: wie anders dan aan een Kerk kan het gemaakt worden tot een verwijt dat het oordeel van de verwoesting meebrengt, dat haar kooplieden vorsten, groten waren op aarde? " Want aan de macht van de wereld heeft God het toegelaten, dat haar koningen heersen en de opperheren macht hebben, maar aan Zijn gemeente heeft Hij het verboden. En wie anders dan de Rooms-katholieke kerk verklaart het voor haar ongeschonden bestaan volstrekt noodzakelijk, dat haar opperhoofd het in onze dagen verloren wereldlijk gebied weer verkrijgt en doet tot bereiking van dit doel vele gebeden en offers en schrikt er ook niet voor terug als het nodig is, oorlog en bloed vergieten daartoe teweeg te brengen? Verder varagt men zich af: als dan zonder twijfel in onze afdeling gedoeld wordt op een Kerk, die is dan de Kerk, die getreden is in de voetstappen van het profetenmoordend Jeruzalem, waartoe hoofden en leidslieden de Heere in Matthew 23:32, spreekt: "U ook vervult de mate van uw vaderen! opdat op u komt al het rechtvaardig bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot op het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia, die u gedood heeft tussen de tempel en het altaar? " Als ergens bloed als water wordt vergoten, zo merkt Bengel op, dan was dat voor Rome een genot, de grootste vreugdebetoningen worden daar gemaakt. Koning Karel IX in Frankrijk beroemde er zich in een schrijven aan Gregorius XIII op, dat hij 70. 000 Hugenoten had omgebracht en van 1518 tot 1548 moeten meer dan 15 miljoen Protestanten door de pauselijke inquisitie het leven hebben verloren. O, wij Protestanten, roept Rieger met recht uit, kunnen onze uitleiding uit de gemeenschap van zulke zonden en zulke straffen, zoals die op deze plaats voor ogen zijn gesteld, niet hoog genoeg waarderen; het mocht ons wel een drang zijg, om het Evangelie en van de daardoor verkregen vrijheid waardig te wandelen. Dit achttiende Hoofdstuk schetst het verwoestingswerk van den antichrist in Europa met zijn Avondlandse en Morgenlandse onderkoningen, van hun roofhorden en brandstichters-benden vergezeld. Hoe hij als antichrist met hen handelt, die hem niet aanbidden, hebben wij vroeger gezien; hoe hij inzonderheid met de Christenen te werk gaat, is ons uit het voorbeeld van Antiochus Epiphanes en uit de profeet Daniël bekend. Deze (Antiochus) is zijn voorloper als godsdienst-vervalser en heiligen-moordenaar, Attila, (9:11 de engel van de afgrond, de Appollyon en Abaddon en verderver) zijn type als moordenaar en brandstichter. De vrouw, die op het beest in de woestijn rijdt, of de hiërarchie, met de Christenheid tot de volksheerschappij overgegaan, zal de getuigen doden en de uitstekendste Christenen uit de weg ruimen. De antichrist zal er ook nog velen doden, waarschijnlijk al degenen, die wij onder de zevenduizend namen van mensen hebben te verstaan (11:13). Evenwel zal het getal van aanhangers van de toekomst-religie, die hem niet als God willen erkennen, het getal van de omgebrachte Christenen overtreffen. Terwijl hij zo in Europa huishoudt, om alle sporen van de vroegere godsdienst uit te roeien en een nieuwe tijd te beginnen, zullen zich die Joden (het volk van God, dat opgeroepen wordt om Babel te verlaten 18:4), die niet met hem te doen willen hebben, naar Palestina vluchten, terwijl anderen van hun stam zich bij de mens van de zonde aansluiten. Er bestaat in deze tijd geen Islam meer in het Morgenland, geen pausdom, geen Christenheid en geen volksheerschappij meer in het Avondland; Europa is in een woestenij verkeerd, de steden zijn gevallen en verwoest. De antichrist woedt met zijn breidelloze onheilstichters als een kudde van wilde roofdieren, en is met zijn verwoestingswerken in Europa nu gereed. Hij heeft een onberekenbare menigte van schatten bijeengehoopt en aan zijn getrouwen bereid het land als beloning uitgedeeld (Daniel 11:39). Nu zijn de hinderpalen uit de weg geruimd en de nieuwe tijd van zijn godsdienst op aarde vangt aan. Alleen weet hij niet, dat de vrouw in de woestijn is gevlucht en zich Joden te Jeruzalem verzameld hebben; hij meent dat de Christennaam van de aarde is uitgeroeid. Maar plotseling verneemt hij geruchten uit het Noorden en Oosten en trekt naar het Morgenland op om de Joden te vernietigen. Dat is, behalve het bijzondere bestuur van God (Ezekiel 38:1), de aanleiding, die hem met zijn geducht leger derwaarts voert. De beide Christussen, de ware in de hemel, de valse op aarde, maken zich tot een beslissend treffen gereed. Ezechiël in zijn indrukwekkende voorstelling van Gog (Revelation 38:1, 39) en Daniel 11:36-Daniel 11:45 beschrijven ons de toerusting en oproeping, die aan de veldtocht van de antichrist voorafgaan. Het gejubel in de hemel over het oordeel van de grote hoer en de toerusting tot Christus' terugkomst, zijn veldtocht van de hemel neerwaarts op witte triomfrossen met de schaar van de volmaakt rechtvaardigen, die op die tijd tot de eerste opstanding zullen zijn gekomen, ontmoeten wij in Revelation 19:1 Met Revelation 18:1 zijn de zeven toornschalen, de zeven bazuinen en zeven zegels geëindigd en is Christus' terugkomst daar.

Zoals eens de klaagstem van Israël over Babel uitriep: "Het geweld, dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldea", "zoals Babel geweest is tot een val van de verslagenen van Israël, zo zullen te Babel de verslagenen van het hele land vallen"; zo wordt aan Rome niet alleen het bloed van de heiligen gewroken, maar ook dat van allen, die door deze stad van de gruwelen zijn vermoord. Haar verdelgende heerszucht bracht niet enkel de Christenen om, maar ook de heidenen. Zij was ten tijde van Johannes de grote moordenares en zij baadde zich in stromen bloed.

Door de hemel verstaan wij de inwoners van de derde hemel; de engelen en de zielen van de volmaakten. Als er blijdschap in de hemel is over n zondaar, die zich bekeert (Luke 15:10); als de zielen van de gedoodde martelaren onder het altaar om wraak roepen (Openbaring :9, 10); als door de gemeente van engelen de veelvuldige wijsheid van God bekend wordt gemaakt (Ephesians 3:10), waarom zou in de hemel, waar duizenden van martelaren en duizenden, die op aarde om de val van de antichrist gebeden hebben, geen kennis hebben van dit grote werk van God? En als de engelen het daar verkondigen, hoe kan het anders zijn, of zij verblijden zich en verheerlijken God daarover. Onder al de hemelingen worden de apostelen en profeten genoemd, omdat zij bijzondere liefhebbers zijn van de Kerk van God, zeer veel tot haar stichting en opbouw gedaan hebben en van de val van de antichrist de vervulling van hun profetieën zien, daarom wordt het oordeel over de antichrist hun oordeel, uw oordeel genoemd, namelijk, omdat zij het verkondigd hadden. Een herhaling van dezelfde zaak geeft de zekerheid te kennen en het vertonen door een zinnebeeld is tot verklaring en duidelijker bevatting. Een molensteen, in de zee geworpen, zinkt en kan er niet weer uitgehaald worden; zo zal Rome door groot geweld en krijgsmacht verwoest en verbrand worden, of verzinken en niet weer gebouwd noch door enig mens bewoond worden. Zie ditzelfde van het heidense Babylon (Jeremiah 51:63, Jeremiah 51:64).

Zoals het antichristisch Rome niet geheel v r Christus' toekomst verdelgd zal worden, noopt dit verder om hier niet alleen een tijdelijk oordeel te verstaan, maar ook het eeuwige, waardoor Babel in de helse poel zal worden geworpen, waaruit geen opkomst is, noch hoop van opkomst.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile