Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Zacharia 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 7

Zechariah 7:1.

OVER VASTEN EN WERKEN VAN BARMHARTIGHEID.

B. het 2e hoofddeel van het Boek (Zechariah 7:1, 8) bevat het antwoord des Heeren op ene vraag der Joden van Bethel, of men ook nog verder, nadat de kolonie der teruggekeerde Israëlieten weer was beginnen te bloeien, dagen, als die van Jeruzalems verwoesting door de Chaldeën jaarlijks als vastendagen moest houden. Deze vraag geeft den Heere aanleiding tot een woord vol lering en troost, waarin Hij niet alleen de betekenis van het vatten in `t algemeen, maar ook de gronden en voorwaarden voorstelt, onder welke Israël de grote beloften ener heerlijke toekomst, zoals die door de nachtgezichten hem zijn geopenbaard, alleen kan deelachtig worden. Daarmee is dit deel ene voortreffelijke vereniging tussen het eerste en het laatste deel van het Boek. Want de oorlogen, welke Israël volgens den inhoud van het derde en laatste deel zal moeten doorstaan, v rdat het rijk Gods in zijn heerlijkheid onder hen tot volkomenheid kan komen, kan het ook, alleen dan voeren en doorstaan, wanneer het gehoorzaam is aan het woord van God, dat in het tweede deel, hetwelk voor ons ligt, wordt voorgehouden.

I. Zechariah 7:1-Zechariah 7:3. In de eerste plaats wordt de uitwendige aanleiding tot het woord Gods der beide hoofdstukken 7, 8 meegedeeld. Een gezantschap der Joden te Bethel kwam naar Jeruzalem tot de Priesters en Profeten, als de wettige organen der openbaring van Gods wil, en richtte tot hen de vraag of de dag der verbranding van Jeruzalem en van den tempel door de Chaldeën ook nog verder, nadat Jeruzalem weer begon tot bloei te komen en de wederopbouwing van den tempel verre was voortgegaan, als treur- en vastendag moest worden gehouden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 7

Zechariah 7:1.

OVER VASTEN EN WERKEN VAN BARMHARTIGHEID.

B. het 2e hoofddeel van het Boek (Zechariah 7:1, 8) bevat het antwoord des Heeren op ene vraag der Joden van Bethel, of men ook nog verder, nadat de kolonie der teruggekeerde Israëlieten weer was beginnen te bloeien, dagen, als die van Jeruzalems verwoesting door de Chaldeën jaarlijks als vastendagen moest houden. Deze vraag geeft den Heere aanleiding tot een woord vol lering en troost, waarin Hij niet alleen de betekenis van het vatten in `t algemeen, maar ook de gronden en voorwaarden voorstelt, onder welke Israël de grote beloften ener heerlijke toekomst, zoals die door de nachtgezichten hem zijn geopenbaard, alleen kan deelachtig worden. Daarmee is dit deel ene voortreffelijke vereniging tussen het eerste en het laatste deel van het Boek. Want de oorlogen, welke Israël volgens den inhoud van het derde en laatste deel zal moeten doorstaan, v rdat het rijk Gods in zijn heerlijkheid onder hen tot volkomenheid kan komen, kan het ook, alleen dan voeren en doorstaan, wanneer het gehoorzaam is aan het woord van God, dat in het tweede deel, hetwelk voor ons ligt, wordt voorgehouden.

I. Zechariah 7:1-Zechariah 7:3. In de eerste plaats wordt de uitwendige aanleiding tot het woord Gods der beide hoofdstukken 7, 8 meegedeeld. Een gezantschap der Joden te Bethel kwam naar Jeruzalem tot de Priesters en Profeten, als de wettige organen der openbaring van Gods wil, en richtte tot hen de vraag of de dag der verbranding van Jeruzalem en van den tempel door de Chaldeën ook nog verder, nadat Jeruzalem weer begon tot bloei te komen en de wederopbouwing van den tempel verre was voortgegaan, als treur- en vastendag moest worden gehouden.

Vers 1

1. Het gebeurde nu in het vierde jaar van den Koning, DariusHystaspes (Ezra 1:4) d. i. in het jaar 417 v. Chr. 2 jaren na het wederaanvangen, en 2 jaren v r het eindigen van den tempelbouw, dus op een tijd, dat het gebouw in het ruwe gereed was, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, 1) op den vierde der negende maand, namelijk in Chisleu ongeveer onze December (Exodus 12:2).

1) Daar de volgende tijdsbepaling: "op den vierden dag-chisleu" noodzakelijk bij het volgende vers moet worden gebracht zo moet men hier in plaats van ene komma een punt, en achter chisleu ene komma plaatsen. Dan behoort de eerste tijdsbepaling "in het vierde jaar" tot de gehele volgende afdeling, en geeft in `t algemeen aan, wanneer deze openbaring geschied is; de tweede daarentegen bepaalt den tijd van de aankomst van het gezantschap in het volgende vers nauwkeuriger.

Vers 1

1. Het gebeurde nu in het vierde jaar van den Koning, DariusHystaspes (Ezra 1:4) d. i. in het jaar 417 v. Chr. 2 jaren na het wederaanvangen, en 2 jaren v r het eindigen van den tempelbouw, dus op een tijd, dat het gebouw in het ruwe gereed was, dat het woord des HEEREN geschiedde tot Zacharia, 1) op den vierde der negende maand, namelijk in Chisleu ongeveer onze December (Exodus 12:2).

1) Daar de volgende tijdsbepaling: "op den vierden dag-chisleu" noodzakelijk bij het volgende vers moet worden gebracht zo moet men hier in plaats van ene komma een punt, en achter chisleu ene komma plaatsen. Dan behoort de eerste tijdsbepaling "in het vierde jaar" tot de gehele volgende afdeling, en geeft in `t algemeen aan, wanneer deze openbaring geschied is; de tweede daarentegen bepaalt den tijd van de aankomst van het gezantschap in het volgende vers nauwkeuriger.

Vers 2

2. Toen men naar het huis van God 1) gezonden had de burgerij van het spoedig na het wederkeren opgebouwde stedeke Bethel (Nehemiah 11:31) Sarezer (= heldere glans), en Regem-Melech (= vriend van den koning), en zijne mannen als een gezantschap naar Jeruzalem, om in den voor `t grootste gedeelte weer opgebouwden tempel het aangezicht des HEEREN te smeken 2), en in het gebed om raad te vragen. 1) In het Hebreeën Wajisjlach Bethel. Beter: Toen Bethel gezonden had. Ook de inwoners van Bethel begonnen naar het Woord des Heeren te vragen, naar den wil en de mening des Heeren. Ook de ballingschap had hen, door de werking der genade als middel in Gods hand doen ontwaken; het is daarom, dat zij gezanten zonden naar Jeruzalem.

2) Ook bij de bewoners van Bethel had dus de straf der ballingschap de heilzame uitwerking gehad, dat zij zich van de afgoderij, welke sedert het begin van het Efraïmietische koninkrijk in hun midden was bedreven (1 Kings 12:28, Amos 3:14; Amos 4:4) weer tot den rechtmatigen dienst van Jehova op de door Hem verkoren plaats waren wedergekeerd.

Tevens toont de gehele vraag over het vasten, dat ook de bewoners van Bethel zich slechts in denzelfden zin bekeerd hadden als de overige teruggekeerde ballingen. "Zij waren volkomen gewillig om voort te wenen en te vasten, wanneer het bevolen werd, want zij leefden geheel naar eigen goed vinden. Dat is altijd daar, waar men het rijk Gods uitwendig opvat, en uit traagheid gene plaats geeft voor de werkingen des Geestes aan het hart. Dan is men ijverig en gewillig in eigen gemaakten uitwendigen godsdienst en menselijke instellingen; men leeft daarin met eigengerechtigheid. Dit is de dood voor de ware kerk.

Zulke vragen moeten geschieden, omdat de Profeet nog leeft en leert, opdat zij openlijk en krachtig veroordeeld worden, tot een voorbeeld, dat al ons werk, dat wij verkiezen, hoe goed het ook moge schijnen, tot niets nuttig is, en men alleen bij het zuivere Woord van God moet blijven. Want dat ongeluk kleeft aan alle menselijke leringen, dat zij Gods gebod teniet doen, en zich zelf groot en verheven maken, zoals wij hier in dit voorbeeld zullen zien.

Vers 2

2. Toen men naar het huis van God 1) gezonden had de burgerij van het spoedig na het wederkeren opgebouwde stedeke Bethel (Nehemiah 11:31) Sarezer (= heldere glans), en Regem-Melech (= vriend van den koning), en zijne mannen als een gezantschap naar Jeruzalem, om in den voor `t grootste gedeelte weer opgebouwden tempel het aangezicht des HEEREN te smeken 2), en in het gebed om raad te vragen. 1) In het Hebreeën Wajisjlach Bethel. Beter: Toen Bethel gezonden had. Ook de inwoners van Bethel begonnen naar het Woord des Heeren te vragen, naar den wil en de mening des Heeren. Ook de ballingschap had hen, door de werking der genade als middel in Gods hand doen ontwaken; het is daarom, dat zij gezanten zonden naar Jeruzalem.

2) Ook bij de bewoners van Bethel had dus de straf der ballingschap de heilzame uitwerking gehad, dat zij zich van de afgoderij, welke sedert het begin van het Efraïmietische koninkrijk in hun midden was bedreven (1 Kings 12:28, Amos 3:14; Amos 4:4) weer tot den rechtmatigen dienst van Jehova op de door Hem verkoren plaats waren wedergekeerd.

Tevens toont de gehele vraag over het vasten, dat ook de bewoners van Bethel zich slechts in denzelfden zin bekeerd hadden als de overige teruggekeerde ballingen. "Zij waren volkomen gewillig om voort te wenen en te vasten, wanneer het bevolen werd, want zij leefden geheel naar eigen goed vinden. Dat is altijd daar, waar men het rijk Gods uitwendig opvat, en uit traagheid gene plaats geeft voor de werkingen des Geestes aan het hart. Dan is men ijverig en gewillig in eigen gemaakten uitwendigen godsdienst en menselijke instellingen; men leeft daarin met eigengerechtigheid. Dit is de dood voor de ware kerk.

Zulke vragen moeten geschieden, omdat de Profeet nog leeft en leert, opdat zij openlijk en krachtig veroordeeld worden, tot een voorbeeld, dat al ons werk, dat wij verkiezen, hoe goed het ook moge schijnen, tot niets nuttig is, en men alleen bij het zuivere Woord van God moet blijven. Want dat ongeluk kleeft aan alle menselijke leringen, dat zij Gods gebod teniet doen, en zich zelf groot en verheven maken, zoals wij hier in dit voorbeeld zullen zien.

Vers 3

3. Zij kwamen, zeggende tot de priesters, die in het huis des HEEREN der heirscharen waren om daar te dienen, om alzo door hun bemiddeling het antwoord op deze bede en vraag aan den Heere te mogen ontvangen, en tot de Profeten, zeggende: Moet ik met de inwoners van Bethel, die mij hebben afgezonden, ook nog voortaan, nadat de Heere weer genade en zegen gegeven heeft, wenen, een treurtijd houden op den 10den dag in de vijfde maand, genaamd Ab (10 Augustus), mij afzonderende, mij onthoudende van spijs en drank tot aandenken aan de ontzettende verwoesting van den tempel en van de stad Jeruzalem door Nebukadnezar? Moet ik daarmee voortgaan, gelijk als ik gedaan heb nu zo vele jaren, namelijk gedurende al de 70 jaren der ballingschap in Babel tot op den tegenwoordigen dag?

Wij vernemen hier, dat de Joden in de ballingschap de gewoonte hadden aangenomen om den 10den Aug. als jaarlijkse boete en vastendag te vieren. De hedendaagse Joden vieren, zoals bekend is, als den dag van het verbranden van den eersten en tweeden tempel den 9den Ab. In `t algemeen is hun de 9de Ab de ongeluksdag van Israël. De volgende 5 ongelukken, welke op dezen dag aan Israël zijn overkomen, worden opgeteld: 1) God besloot de vaderen in de woestijn te laten sterven en niet in het beloofde land te laten komen; 2) en 3) de eerste en tweede tempel verwoest; 4) de vesting Bitter werd ten tijde van Bar-Cochba ingenomen; 5) Turnus Rufus beploegde den grond van den tempel (Micah 3:12).

Vers 3

3. Zij kwamen, zeggende tot de priesters, die in het huis des HEEREN der heirscharen waren om daar te dienen, om alzo door hun bemiddeling het antwoord op deze bede en vraag aan den Heere te mogen ontvangen, en tot de Profeten, zeggende: Moet ik met de inwoners van Bethel, die mij hebben afgezonden, ook nog voortaan, nadat de Heere weer genade en zegen gegeven heeft, wenen, een treurtijd houden op den 10den dag in de vijfde maand, genaamd Ab (10 Augustus), mij afzonderende, mij onthoudende van spijs en drank tot aandenken aan de ontzettende verwoesting van den tempel en van de stad Jeruzalem door Nebukadnezar? Moet ik daarmee voortgaan, gelijk als ik gedaan heb nu zo vele jaren, namelijk gedurende al de 70 jaren der ballingschap in Babel tot op den tegenwoordigen dag?

Wij vernemen hier, dat de Joden in de ballingschap de gewoonte hadden aangenomen om den 10den Aug. als jaarlijkse boete en vastendag te vieren. De hedendaagse Joden vieren, zoals bekend is, als den dag van het verbranden van den eersten en tweeden tempel den 9den Ab. In `t algemeen is hun de 9de Ab de ongeluksdag van Israël. De volgende 5 ongelukken, welke op dezen dag aan Israël zijn overkomen, worden opgeteld: 1) God besloot de vaderen in de woestijn te laten sterven en niet in het beloofde land te laten komen; 2) en 3) de eerste en tweede tempel verwoest; 4) de vesting Bitter werd ten tijde van Bar-Cochba ingenomen; 5) Turnus Rufus beploegde den grond van den tempel (Micah 3:12).

Vers 4

4. II. Zechariah 7:4-Zechariah 7:14. Daar de Priesters en Profeten uit zich zelven niet over de vraag mochten beslissen, geeft de Heere zelf het antwoord door Zacharia. De vraag, welke gedaan was, was niet alleen in het belang der mannen van Bethel, maar ook van alle teruggekeerde Joden. Daarom richt de Heere het antwoord ook tot het gehele volk. Het is in twee helften verdeeld, waarvan het tweede Zechariah 8:1 omvat; ieder van deze bestaat weer uit 2 delen, waarvan het begin kenbaar is aan de woorden: "Toen geschiedde het woord des Heeren tot mij. " In de 1e helft, welke voor ons ligt, verklaart zich de Heere vooreerst, over het vasten, dat Hij dat niet als een Hem welgevalligen dienst beschouwt, maar alleen gehoorzaamheid aan Zijn Woord verlangt (Zechariah 7:4-Zechariah 7:7), zoals het dan ook alleen het hardnekkig tegenstreven van Israël tegen de door Zijne Profeten voorgehoudene geboden van gerechtigheid, liefde en waarheid geweest is, waarom Hij Israël onder de volken heeft moeten verstrooien (Zechariah 7:8-Zechariah 7:14).

4. Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, den Profeet Zacharia, zeggende:

Vers 4

4. II. Zechariah 7:4-Zechariah 7:14. Daar de Priesters en Profeten uit zich zelven niet over de vraag mochten beslissen, geeft de Heere zelf het antwoord door Zacharia. De vraag, welke gedaan was, was niet alleen in het belang der mannen van Bethel, maar ook van alle teruggekeerde Joden. Daarom richt de Heere het antwoord ook tot het gehele volk. Het is in twee helften verdeeld, waarvan het tweede Zechariah 8:1 omvat; ieder van deze bestaat weer uit 2 delen, waarvan het begin kenbaar is aan de woorden: "Toen geschiedde het woord des Heeren tot mij. " In de 1e helft, welke voor ons ligt, verklaart zich de Heere vooreerst, over het vasten, dat Hij dat niet als een Hem welgevalligen dienst beschouwt, maar alleen gehoorzaamheid aan Zijn Woord verlangt (Zechariah 7:4-Zechariah 7:7), zoals het dan ook alleen het hardnekkig tegenstreven van Israël tegen de door Zijne Profeten voorgehoudene geboden van gerechtigheid, liefde en waarheid geweest is, waarom Hij Israël onder de volken heeft moeten verstrooien (Zechariah 7:8-Zechariah 7:14).

4. Toen geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, den Profeet Zacharia, zeggende:

Vers 5

5. Spreukenek tot het ganse volk dezes lands, want ieder gaat deze vraag over het vasten en de juiste beantwoording daarvan aan, envooral tot de Priesters, die mede zijn ondervraagd, maar niet wisten te antwoorden, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand op den 10den dag der maand Ab, of Augustus, over de verwoesting van Jeruzalem, en op den 3den dag van Tisri over het vermoorden van den stadhouder Gedalia 1), en de in het land achtergelatene Joden (2 Kings 25:25, Jeremiah 41:1) namelijk nu reeds, gelijk Ik zeer goed weet, zeventig jaren, van 587--517 v. Chr. hebt gijlieden Mij), Mij enigzins tot nu ten oordeel gevast?

1) Het vasten over het vermoorden van Gedalia, den zoon van Ahikam was waarschijnlijk alleen waargenomen door de Joden, die na de verwoesting van Jeruzalem nog in het land waren achtergebleven.

2) In dezen tekst is zeer opmerkelijk het woordje "Mij" en het woordje "u. " Met die twee woorden worden de geboden der mensen en de geboden Gods gescheiden. Voor Mij, Mij hebt gij daarvan niets gedaan. Waarom? Daarom omdat Ik u daarvan niets heb bevolen. Maar voor u, voor uzelven hebt gij het gedaan. Waarom? Daarom, omdat gij het bij uzelven bedacht en verkozen hebt, en het uzelven alzo heeft behaagd-Ieder eigen gekozen werk en gebod heeft de plaag en het harteleed in zich, dat zij ons beter bevallen, dan wat God heeft geboden; wij letten er ook meer op, en besteden er veel meer vlijt aan, dan aan Gods geboden, hetwelk dan God op het hoogst en billijk verdrietig maakt, zodat Hij wederom ook ons eigen werk en gebod veracht en verwerpt, evenals wij Zijne geboden en Zijn werk verachten. God laat voor Zich noch vasten noch eten, daarom moeten wij in uitwendig vasten en eten ook geen godsdienst zien. Hebt gij behoefte aan vasten, zo vast, maar maak er geen ophef van: zalf uw hoofd en was uw aangezicht. (Matthew 6:17), als deedt gij niets bijzonders, anders is al uw godsdienst zelfbedrog. De offeranden welke God wilde, waren geheel anders dan zelfverkozen vasten, en het volk had wel kunnen weten, dat deze de ware, Gode welgevallige offeranden waren. Zij hadden geen oog op God in hun vasten. Hij beroept zich op hun eigen gewetens, die zullen tegen hen getuigen, dat zij daarin niet oprecht geweest waren, hoeveel te meer zal God het doen, die meer is dan hun hart, en alle dingen weet? Er was de gedaante en het geraamte van den plicht, maar niets van het leven, de ziel en de kracht er van.

De Heere wijst er hier op, dat dit de voornaamste kracht is, dat al wat men doet, Gode doet, naar Zijn Woord en Ordinantiën, en tot Zijne ere. Als het niet uit dit beginsel en tot dat doel is, deugt het vasten niet, noch al wat de mens doet.

Vers 5

5. Spreukenek tot het ganse volk dezes lands, want ieder gaat deze vraag over het vasten en de juiste beantwoording daarvan aan, envooral tot de Priesters, die mede zijn ondervraagd, maar niet wisten te antwoorden, zeggende: Toen gij vasttet en rouwklaagdet, in de vijfde en in de zevende maand op den 10den dag der maand Ab, of Augustus, over de verwoesting van Jeruzalem, en op den 3den dag van Tisri over het vermoorden van den stadhouder Gedalia 1), en de in het land achtergelatene Joden (2 Kings 25:25, Jeremiah 41:1) namelijk nu reeds, gelijk Ik zeer goed weet, zeventig jaren, van 587--517 v. Chr. hebt gijlieden Mij), Mij enigzins tot nu ten oordeel gevast?

1) Het vasten over het vermoorden van Gedalia, den zoon van Ahikam was waarschijnlijk alleen waargenomen door de Joden, die na de verwoesting van Jeruzalem nog in het land waren achtergebleven.

2) In dezen tekst is zeer opmerkelijk het woordje "Mij" en het woordje "u. " Met die twee woorden worden de geboden der mensen en de geboden Gods gescheiden. Voor Mij, Mij hebt gij daarvan niets gedaan. Waarom? Daarom omdat Ik u daarvan niets heb bevolen. Maar voor u, voor uzelven hebt gij het gedaan. Waarom? Daarom, omdat gij het bij uzelven bedacht en verkozen hebt, en het uzelven alzo heeft behaagd-Ieder eigen gekozen werk en gebod heeft de plaag en het harteleed in zich, dat zij ons beter bevallen, dan wat God heeft geboden; wij letten er ook meer op, en besteden er veel meer vlijt aan, dan aan Gods geboden, hetwelk dan God op het hoogst en billijk verdrietig maakt, zodat Hij wederom ook ons eigen werk en gebod veracht en verwerpt, evenals wij Zijne geboden en Zijn werk verachten. God laat voor Zich noch vasten noch eten, daarom moeten wij in uitwendig vasten en eten ook geen godsdienst zien. Hebt gij behoefte aan vasten, zo vast, maar maak er geen ophef van: zalf uw hoofd en was uw aangezicht. (Matthew 6:17), als deedt gij niets bijzonders, anders is al uw godsdienst zelfbedrog. De offeranden welke God wilde, waren geheel anders dan zelfverkozen vasten, en het volk had wel kunnen weten, dat deze de ware, Gode welgevallige offeranden waren. Zij hadden geen oog op God in hun vasten. Hij beroept zich op hun eigen gewetens, die zullen tegen hen getuigen, dat zij daarin niet oprecht geweest waren, hoeveel te meer zal God het doen, die meer is dan hun hart, en alle dingen weet? Er was de gedaante en het geraamte van den plicht, maar niets van het leven, de ziel en de kracht er van.

De Heere wijst er hier op, dat dit de voornaamste kracht is, dat al wat men doet, Gode doet, naar Zijn Woord en Ordinantiën, en tot Zijne ere. Als het niet uit dit beginsel en tot dat doel is, deugt het vasten niet, noch al wat de mens doet.

Vers 6

6. Of als gij op andere dagen niet vasttet maar at, en gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar dronkt?Daarom moogt gij omtrent vasten en eten houden, wat u het nuttigst toeschijnt. Hebt gij van het vasten zegen voor uw hart gehad, zo moogt gij dat hebben, zo niet dan kunt gij het afschaffen; Ik beveel u noch het een noch het ander (Isaiah 58:8-Isaiah 58:12).

Deedt gij dit tot Mijne eer of tot uwe eigene eer, al morrende tegen de zwaarte Mijner kastijding, of met gevoel van de snoodheid uwer ongerechtigheid, die u nog meer rampspoed verdienen en de spijs en drank verbeuren deed! Was het niet in uwe schatting ene uitnemende dienst, dien gij Mij beweest, of beschouwdet gij u dit op het hoogst verplicht? Deedt gij het niet uit gewoonte of welvoeglijkheid, om niet minder vroom dan anderen te schijnen, of als een taakwerk, naar welks einde gij verlangdet? Hebt gij u bij en door het vasten bekeerd van uwe zonden, of bleeft gij dezelfden? Ja, de Heere voegt er bij: En als gij at en dronkt, waart gij het niet, die at en dronkt? Het wil zeggen: die in uw eten en drinken alleen uzelven bedoeldet, alleen aan uwe voeding, uwen smaak, uwe lekkernijen dacht, en niet aan Mij, die u alles gaf, en in uwe verdrukking van spijs en andere benodigdheden verzorgde? Dacht en denkt gij ook wel aan die tijden van overvloed, die gij weleer te Jeruzalem en in andere steden van Palestina in gerustheid doorbracht, en aan de woorden van bedreiging, die Jehova toen tegen u uitriep, door den dienst der Profeten Jesaja, Jeremia en anderen, maar waarnaar gij niet wildet horen, en die echter juist door uwe gevankelijke wegvoering vervuld zijn geworden. Was dit het onderwerp uwer overdenking op uwe treur- en vastendagen in Babel? (Zechariah 7:5-Zechariah 7:7).

Vers 6

6. Of als gij op andere dagen niet vasttet maar at, en gij dronkt, waart gij het niet, die daar at, en gij, die daar dronkt?Daarom moogt gij omtrent vasten en eten houden, wat u het nuttigst toeschijnt. Hebt gij van het vasten zegen voor uw hart gehad, zo moogt gij dat hebben, zo niet dan kunt gij het afschaffen; Ik beveel u noch het een noch het ander (Isaiah 58:8-Isaiah 58:12).

Deedt gij dit tot Mijne eer of tot uwe eigene eer, al morrende tegen de zwaarte Mijner kastijding, of met gevoel van de snoodheid uwer ongerechtigheid, die u nog meer rampspoed verdienen en de spijs en drank verbeuren deed! Was het niet in uwe schatting ene uitnemende dienst, dien gij Mij beweest, of beschouwdet gij u dit op het hoogst verplicht? Deedt gij het niet uit gewoonte of welvoeglijkheid, om niet minder vroom dan anderen te schijnen, of als een taakwerk, naar welks einde gij verlangdet? Hebt gij u bij en door het vasten bekeerd van uwe zonden, of bleeft gij dezelfden? Ja, de Heere voegt er bij: En als gij at en dronkt, waart gij het niet, die at en dronkt? Het wil zeggen: die in uw eten en drinken alleen uzelven bedoeldet, alleen aan uwe voeding, uwen smaak, uwe lekkernijen dacht, en niet aan Mij, die u alles gaf, en in uwe verdrukking van spijs en andere benodigdheden verzorgde? Dacht en denkt gij ook wel aan die tijden van overvloed, die gij weleer te Jeruzalem en in andere steden van Palestina in gerustheid doorbracht, en aan de woorden van bedreiging, die Jehova toen tegen u uitriep, door den dienst der Profeten Jesaja, Jeremia en anderen, maar waarnaar gij niet wildet horen, en die echter juist door uwe gevankelijke wegvoering vervuld zijn geworden. Was dit het onderwerp uwer overdenking op uwe treur- en vastendagen in Babel? (Zechariah 7:5-Zechariah 7:7).

Vers 7

7. Of denkt gij misschien, dat gij door vasten als een goed werk Mijne genade kunt verwerven? Zijn het niet de woorden, komt het niet alleen aan op de gehoorzame inachtneming van die zaken, welke de HEERE uitriep, u liet voorhouden door den dienst der vorige Profeten, die onder u leefden, toen Jeruzalem bewoond en gerust, nog in vrede was, zij en al hare steden, die tot haar behoren, rondom haar, en het zuiden en de laagte, Negeb en het lage land van Sjefela aan de Middellandse zee, het gehele rijk van Juda, bewoond was 1)?

1) Hiermede wijst de Heere er op, dat zij hadden kunnen weten, wat de Heere wilde, welke het vasten was, wat Hij verkoos. Immers Hij had het laten horen, dat dit het vasten was, dat de knoopselen der ongerechtigheid werden losgemaakt, en dat zij onderhielden de rechten en inzettingen des Heeren.

Vers 7

7. Of denkt gij misschien, dat gij door vasten als een goed werk Mijne genade kunt verwerven? Zijn het niet de woorden, komt het niet alleen aan op de gehoorzame inachtneming van die zaken, welke de HEERE uitriep, u liet voorhouden door den dienst der vorige Profeten, die onder u leefden, toen Jeruzalem bewoond en gerust, nog in vrede was, zij en al hare steden, die tot haar behoren, rondom haar, en het zuiden en de laagte, Negeb en het lage land van Sjefela aan de Middellandse zee, het gehele rijk van Juda, bewoond was 1)?

1) Hiermede wijst de Heere er op, dat zij hadden kunnen weten, wat de Heere wilde, welke het vasten was, wat Hij verkoos. Immers Hij had het laten horen, dat dit het vasten was, dat de knoopselen der ongerechtigheid werden losgemaakt, en dat zij onderhielden de rechten en inzettingen des Heeren.

Vers 8

8. Verder geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharia, zeggende: Er is generlei reden om aan te nemen, dat hier een ander dan onze Zacharia zou bedoeld zijn, zoals enige Schriftverklaarders hebben aangenomen. Dat hier de naam van denzelfden genoemd wordt, is geschied tot afwisseling.

Vers 8

8. Verder geschiedde het woord des HEEREN tot Zacharia, zeggende: Er is generlei reden om aan te nemen, dat hier een ander dan onze Zacharia zou bedoeld zijn, zoals enige Schriftverklaarders hebben aangenomen. Dat hier de naam van denzelfden genoemd wordt, is geschied tot afwisseling.

Vers 9

9. Alzo sprak de HEERE der heirscharen tot u en uwe vaderen, voordat Hij het gericht der verwoesting van Jeruzalem en der ballingschap naar Babel over u bracht, zeggende: Richt een waarachtig gericht, oordeelt en beslist in elke zaak zonder aanzien des persoons alleen naar recht en waarheid, en doet goedertierenheid en barmhartigheden, de een aan den ander;

Vers 9

9. Alzo sprak de HEERE der heirscharen tot u en uwe vaderen, voordat Hij het gericht der verwoesting van Jeruzalem en der ballingschap naar Babel over u bracht, zeggende: Richt een waarachtig gericht, oordeelt en beslist in elke zaak zonder aanzien des persoons alleen naar recht en waarheid, en doet goedertierenheid en barmhartigheden, de een aan den ander;

Vers 10

10. En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige (Exodus 22:21 vv. 23:6, Leviticus 19:15, Deuteronomy 10:18; Deuteronomy 24:14. Isaiah 1:17. Jeremiah 7:5 v. 22:3. Hosea 12:7), en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad, dat is het ware vasten, het rechte Gode welgevallige offer; dan zult gij gerust en veilig wonen in dit land.

Vers 10

10. En verdrukt de weduwe noch den wees, den vreemdeling noch den ellendige (Exodus 22:21 vv. 23:6, Leviticus 19:15, Deuteronomy 10:18; Deuteronomy 24:14. Isaiah 1:17. Jeremiah 7:5 v. 22:3. Hosea 12:7), en denkt niet in uw hart de een des anderen kwaad, dat is het ware vasten, het rechte Gode welgevallige offer; dan zult gij gerust en veilig wonen in dit land.

Vers 11

11. Maar zij weigerden op te merken op deze Mijne waarschuwingen, en togen hunnen schouder terug, keerden Mij den rug toe, daar zij, gelijk een rund, dat het opleggen van een juk niet duldt, zulke geboden weigerden op zich te nemen (Nehemiah 9:29. Hosea 4:16), en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden.

Vers 11

11. Maar zij weigerden op te merken op deze Mijne waarschuwingen, en togen hunnen schouder terug, keerden Mij den rug toe, daar zij, gelijk een rund, dat het opleggen van een juk niet duldt, zulke geboden weigerden op zich te nemen (Nehemiah 9:29. Hosea 4:16), en zij verzwaarden hun oren, opdat zij niet hoorden.

Vers 12

12. En zij maakten hun hart den hardsten steen gelijk als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die de HEERE der heirscharen tot hen zond in de kracht van Zijnen Heiligen Geest(Micah 3:8), door den dienst der vorige v r de ballingschap levende Profeten, waaruit als noodzakelijk gevolg ontstaan is een grote toorn van den HEERE der heirscharen.

Hard tegenover hard is niet goed: twee harde stenen malen niet goed. Gods gebod is hard, en moet dat eeuwig blijven; wie zich daartegen stelt, en hard tegen hard wil zijn, dien zal het zeker niet welgaan; waar hij niet wijkt, zal hij uit elkaar springen en tot enkel stukken vermalen worden, ja tot enkel stof, zoals Hij hier zegt, dat de harde Joden, als de diamanten, ook om hun hardheid gesprongen zijn en in alle landen verstrooid, en het hielp hun niets dat zij baden om genade en barmhartigheid. Zij lieten toch niet af van hun harde harten, zij bleven altijd bij hun eigene werken, en verachtten Gods Woord. Maar die Gods gebod aannemen of hun zonde belijden, hun gebed wordt zeker verhoord.

Alle bidden helpt niet, wanneer men Gods zuiver woord niet onder zijn voeten heeft, om daarop te steunen, Gods Woord, het Woord van Zijne liefde en genade, maakt, als wij het aannemen, dat liefde en barmhartigheid jegens den naaste in onze harten oprijst. Staat iemand eerst zo, dan is vasten en eten hem vrij, naar dat God het hem geeft.

Hij beschrijft de moedwilligheid en de ongehoorzaamheid hunner vaderen, welke in alle goddeloosheid en ongerechtigheid volhardden, niettegenstaande deze opwekkingen en vermaningen, hun menigmaal in Gods naam gegeven; tot dat einde worden hier verscheidene uitdrukkingen opeengehoopt. Zij waren hardnekkig en weerspannig en volhardden in hun overtredingen van de Wet, enkel uit een geest van tegenkanting tegen de Wet. 13. Daarom is het gericht Gods geschied, gelijk als Hij geroepen had door de Profeten, doch zij niet gehoord hebben a), alzo riepen zij ook tot Mij in hunnen nood, in welken zij door Mijne gerichten kwamen, maar Ik hoorde niet; Ik deed hun rechtvaardige vergelding, zegt de HEERE der heirscharen.

Vers 12

12. En zij maakten hun hart den hardsten steen gelijk als een diamant, opdat zij niet hoorden de wet en de woorden, die de HEERE der heirscharen tot hen zond in de kracht van Zijnen Heiligen Geest(Micah 3:8), door den dienst der vorige v r de ballingschap levende Profeten, waaruit als noodzakelijk gevolg ontstaan is een grote toorn van den HEERE der heirscharen.

Hard tegenover hard is niet goed: twee harde stenen malen niet goed. Gods gebod is hard, en moet dat eeuwig blijven; wie zich daartegen stelt, en hard tegen hard wil zijn, dien zal het zeker niet welgaan; waar hij niet wijkt, zal hij uit elkaar springen en tot enkel stukken vermalen worden, ja tot enkel stof, zoals Hij hier zegt, dat de harde Joden, als de diamanten, ook om hun hardheid gesprongen zijn en in alle landen verstrooid, en het hielp hun niets dat zij baden om genade en barmhartigheid. Zij lieten toch niet af van hun harde harten, zij bleven altijd bij hun eigene werken, en verachtten Gods Woord. Maar die Gods gebod aannemen of hun zonde belijden, hun gebed wordt zeker verhoord.

Alle bidden helpt niet, wanneer men Gods zuiver woord niet onder zijn voeten heeft, om daarop te steunen, Gods Woord, het Woord van Zijne liefde en genade, maakt, als wij het aannemen, dat liefde en barmhartigheid jegens den naaste in onze harten oprijst. Staat iemand eerst zo, dan is vasten en eten hem vrij, naar dat God het hem geeft.

Hij beschrijft de moedwilligheid en de ongehoorzaamheid hunner vaderen, welke in alle goddeloosheid en ongerechtigheid volhardden, niettegenstaande deze opwekkingen en vermaningen, hun menigmaal in Gods naam gegeven; tot dat einde worden hier verscheidene uitdrukkingen opeengehoopt. Zij waren hardnekkig en weerspannig en volhardden in hun overtredingen van de Wet, enkel uit een geest van tegenkanting tegen de Wet. 13. Daarom is het gericht Gods geschied, gelijk als Hij geroepen had door de Profeten, doch zij niet gehoord hebben a), alzo riepen zij ook tot Mij in hunnen nood, in welken zij door Mijne gerichten kwamen, maar Ik hoorde niet; Ik deed hun rechtvaardige vergelding, zegt de HEERE der heirscharen.

Vers 14

14. Maar Ik heb hen als een stormwind weggestormd onder alle Heidenen, welke zij niet kenden, en die dus ook geen medelijden met hen hadden; en het land werd achter hen verwoest, zodat er niemand doorging noch wederkeerde; want zij stelden alzo door hun halstarrigheid het gewenste land tot ene verwoesting, daarom is al dat ongeluk over hen gekomen, waarom Gij nu op de vastendagen weent en klaagt.

Daarmee was nu aan dat gezelschap van Bethel het ene deel van het goddelijk antwoord gegeven, en het kon daaruit leren, dat zulke offers gene waarde hebben, wanneer niet het ware offer der liefde daarmee verbonden is. Dat was echter nog slechts het ene gedeelte van het antwoord, onze Profeet heeft nog een beter antwoord te verkondigen.

Vers 14

14. Maar Ik heb hen als een stormwind weggestormd onder alle Heidenen, welke zij niet kenden, en die dus ook geen medelijden met hen hadden; en het land werd achter hen verwoest, zodat er niemand doorging noch wederkeerde; want zij stelden alzo door hun halstarrigheid het gewenste land tot ene verwoesting, daarom is al dat ongeluk over hen gekomen, waarom Gij nu op de vastendagen weent en klaagt.

Daarmee was nu aan dat gezelschap van Bethel het ene deel van het goddelijk antwoord gegeven, en het kon daaruit leren, dat zulke offers gene waarde hebben, wanneer niet het ware offer der liefde daarmee verbonden is. Dat was echter nog slechts het ene gedeelte van het antwoord, onze Profeet heeft nog een beter antwoord te verkondigen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile