Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Zacharia 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 8

Zechariah 8:1.

VAN DE TOEKOMST VAN DEN MESSIAS EN ZIJN RIJK.

III. Zechariah 8:1-Zechariah 8:23. Terwijl de 1e helft van het antwoord des Heeren op de vraag over den vastendag voornamelijk een strafwoord was, voegt de nu volgende 2e helft daarvan den rijksten troost daarbij. De Heere belooft aan het volk, wanneer het van nu af aan Zijn Woord zal gehoorzaam zijn, dat Hij rechtvaardig gericht, goedertierenheid en barmhartigheid zal uitoefenen, dat Hij Zijn genadeverbond met hen niet alleen weer zal herstellen, maar ook eens volmaken, en Jeruzalem verheerlijken zal (Zechariah 8:1-Zechariah 8:8). Daarom moeten zij getroost en onversaagd zijn; want Hij, de Heere, die hun weer genadig is, zal hun ook den zegen in het land weer ten deel laten worden (Zechariah 8:9-Zechariah 8:17). Wat nu het verdere houden van vastendagen als gedenkdagen aan de zware kastijdingen des Heeren aangaat, zo mogen zij daarin doen wat zij willen, wanneer zij alleen des Heeren Woord, waarvan de hoofdinhoud de waarheid en de vrede is, liefhebben. Dan zullen eens niet alleen alle vastendagen ophouden, maar alle leed zal worden weggenomen, en de treurdagen zullen in vreugdefeesten worden veranderd. Dan zal Israëls licht en roem bij alle volken groot worden, zodat deze van alle zijden zullen toestromen om zich aan hen aan te sluiten (Zechariah 8:18-Zechariah 8:23). Dit alzo verdeelde Woord van God is weer in vele onderdelen verdeeld, welke den Profeet alle begint met de woorden; "Zo zegt de HEERE der heirscharen", opdat, zegt Hiëronymus, Israël niet gelove, dat de kostelijke en om hun grootte bijna ongelooflijke beloften van den Profeet afkomstig waren, en hem, den mens, geen geloof zou schenken, maar er zeker van zou zijn, dat het Gods beloften waren. De Profeet omvat ook hier den gehelen inhoud van het voor het verbondsvolk bestemde heil; wat Hij verkondigde zou eerst in Christus ten volle bewaarheid worden. Het slot (Zechariah 8:20-Zechariah 8:23) heeft uitsluitend betrekking op de verheerlijking, welke het rijk van God ten deel wordt door de heidenen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, ZACHARIA 8

Zechariah 8:1.

VAN DE TOEKOMST VAN DEN MESSIAS EN ZIJN RIJK.

III. Zechariah 8:1-Zechariah 8:23. Terwijl de 1e helft van het antwoord des Heeren op de vraag over den vastendag voornamelijk een strafwoord was, voegt de nu volgende 2e helft daarvan den rijksten troost daarbij. De Heere belooft aan het volk, wanneer het van nu af aan Zijn Woord zal gehoorzaam zijn, dat Hij rechtvaardig gericht, goedertierenheid en barmhartigheid zal uitoefenen, dat Hij Zijn genadeverbond met hen niet alleen weer zal herstellen, maar ook eens volmaken, en Jeruzalem verheerlijken zal (Zechariah 8:1-Zechariah 8:8). Daarom moeten zij getroost en onversaagd zijn; want Hij, de Heere, die hun weer genadig is, zal hun ook den zegen in het land weer ten deel laten worden (Zechariah 8:9-Zechariah 8:17). Wat nu het verdere houden van vastendagen als gedenkdagen aan de zware kastijdingen des Heeren aangaat, zo mogen zij daarin doen wat zij willen, wanneer zij alleen des Heeren Woord, waarvan de hoofdinhoud de waarheid en de vrede is, liefhebben. Dan zullen eens niet alleen alle vastendagen ophouden, maar alle leed zal worden weggenomen, en de treurdagen zullen in vreugdefeesten worden veranderd. Dan zal Israëls licht en roem bij alle volken groot worden, zodat deze van alle zijden zullen toestromen om zich aan hen aan te sluiten (Zechariah 8:18-Zechariah 8:23). Dit alzo verdeelde Woord van God is weer in vele onderdelen verdeeld, welke den Profeet alle begint met de woorden; "Zo zegt de HEERE der heirscharen", opdat, zegt Hiëronymus, Israël niet gelove, dat de kostelijke en om hun grootte bijna ongelooflijke beloften van den Profeet afkomstig waren, en hem, den mens, geen geloof zou schenken, maar er zeker van zou zijn, dat het Gods beloften waren. De Profeet omvat ook hier den gehelen inhoud van het voor het verbondsvolk bestemde heil; wat Hij verkondigde zou eerst in Christus ten volle bewaarheid worden. Het slot (Zechariah 8:20-Zechariah 8:23) heeft uitsluitend betrekking op de verheerlijking, welke het rijk van God ten deel wordt door de heidenen.

Vers 1

1. Spoedig daarna geschiedde wederom het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:

Vers 1

1. Spoedig daarna geschiedde wederom het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:

Vers 2

2. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb geijverd over Zion met een groten ijver; Ik ben in heiligen liefde ijver voor Zion ontbrand; ja met grote grimmigheid heb Ik over haar tegen de vijandige Heidenen geijverd 1) (Zechariah 1:14 v. Isaiah 26:11).

1) De Heere spreekt hier uit kracht van het geestelijk Verbond, hetwelk Hij met Zion had opgericht. Al had Zion zich als ene trouweloze vrouw gedragen, toch was de Heere voor haar opgekomen, als zij in de macht der vijanden, den vijandige Heidenen was gekomen. Hij had voor haar geijverd met een Goddelijken liefde ijver, om haar eer te handhaven, en om haar weer te stellen op de hoogten des heils.

Vers 2

2. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb geijverd over Zion met een groten ijver; Ik ben in heiligen liefde ijver voor Zion ontbrand; ja met grote grimmigheid heb Ik over haar tegen de vijandige Heidenen geijverd 1) (Zechariah 1:14 v. Isaiah 26:11).

1) De Heere spreekt hier uit kracht van het geestelijk Verbond, hetwelk Hij met Zion had opgericht. Al had Zion zich als ene trouweloze vrouw gedragen, toch was de Heere voor haar opgekomen, als zij in de macht der vijanden, den vijandige Heidenen was gekomen. Hij had voor haar geijverd met een Goddelijken liefde ijver, om haar eer te handhaven, en om haar weer te stellen op de hoogten des heils.

Vers 3

3. Alzo zegt de HEERE: Ik heb Mijn volk in de macht zijner vijanden overgegeven en Mijnen tempel te Jeruzalem moeten verlaten (Ezekiel 9:3; Ezekiel 10:4), maar Ik ben wedergekeerd in vernieuwde liefde en ontferming tot Zion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem, in het midden van Mijn volk, wonen even als vroeger, ja op ene nog veel volkomener wijze (Zechariah 2:10); en Jeruzalem zal geheten worden ene stad der waarheid, der trouw en der liefde jegens zijnen God en Heere, en de berg des HEEREN der heirscharen een berg der heiligheid, een berg, op welken de Heilige Israëls onder Zijn volk woont, en dien Hij daardoor heiligt.

Het is een feit, dat de wolkkolom, het zinnebeeld van de tegenwoordigheid des Heeren in de wolk, welke Ezechiël v r de verwoesting van Jeruzalem en den tempel het Allerheilige en alzo ook het volk zag verlaten, na het terugkeren uit de ballingschap, en na de voltooiing van den tempel van Zerubbabel niet weer in den tempel plaats heeft genomen. De reden hiervan kan gene andere zijn dan deze, dat het volk wel uitwendig van den afgodendienst gereinigd was, maar inwendig er verre van was, een waar volk Gods geworden te zijn. Zoals die wolk in het Allerheilige werkelijk van voorafbeeldenden aard was, en van den tijd voorzegde, waarin de Heere ook in de harten van de leden des volks zou wonen, en Jeruzalem alzo ene stad der waarheid, des oprechten geloofs zou worden, zo is ook de volkomene vervulling van onze profetie eerst dan te wachten, wanneer de Christenheid ene waarlijk heilige, reine gemeente Gods zal zijn, wanneer Israël zich tot zijnen Heiland zal hebben bekeerd, en de Heere dan in waarheid woning in Zijn midden zal hebben gemaakt. Dan zal Zion, de berg des Heeren, de stad op den berg, die verre gezien werd, door Zijne heiligheid worden overschaduwd en door ieder als heilig erkend. De tijd na de ballingschap heeft slechts zwakke beginselen van de vervulling dezer zich ver uitstrekkende belofte getoond. Ook de Christelijke Kerk, in welke de Heere werkelijk en waarachtig tegenwoordig is, is toch nog niet de volkomene vervulling van deze belofte, welke integendeel eerst het nieuwe Jeruzalem zal schenken.

Vers 3

3. Alzo zegt de HEERE: Ik heb Mijn volk in de macht zijner vijanden overgegeven en Mijnen tempel te Jeruzalem moeten verlaten (Ezekiel 9:3; Ezekiel 10:4), maar Ik ben wedergekeerd in vernieuwde liefde en ontferming tot Zion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem, in het midden van Mijn volk, wonen even als vroeger, ja op ene nog veel volkomener wijze (Zechariah 2:10); en Jeruzalem zal geheten worden ene stad der waarheid, der trouw en der liefde jegens zijnen God en Heere, en de berg des HEEREN der heirscharen een berg der heiligheid, een berg, op welken de Heilige Israëls onder Zijn volk woont, en dien Hij daardoor heiligt.

Het is een feit, dat de wolkkolom, het zinnebeeld van de tegenwoordigheid des Heeren in de wolk, welke Ezechiël v r de verwoesting van Jeruzalem en den tempel het Allerheilige en alzo ook het volk zag verlaten, na het terugkeren uit de ballingschap, en na de voltooiing van den tempel van Zerubbabel niet weer in den tempel plaats heeft genomen. De reden hiervan kan gene andere zijn dan deze, dat het volk wel uitwendig van den afgodendienst gereinigd was, maar inwendig er verre van was, een waar volk Gods geworden te zijn. Zoals die wolk in het Allerheilige werkelijk van voorafbeeldenden aard was, en van den tijd voorzegde, waarin de Heere ook in de harten van de leden des volks zou wonen, en Jeruzalem alzo ene stad der waarheid, des oprechten geloofs zou worden, zo is ook de volkomene vervulling van onze profetie eerst dan te wachten, wanneer de Christenheid ene waarlijk heilige, reine gemeente Gods zal zijn, wanneer Israël zich tot zijnen Heiland zal hebben bekeerd, en de Heere dan in waarheid woning in Zijn midden zal hebben gemaakt. Dan zal Zion, de berg des Heeren, de stad op den berg, die verre gezien werd, door Zijne heiligheid worden overschaduwd en door ieder als heilig erkend. De tijd na de ballingschap heeft slechts zwakke beginselen van de vervulling dezer zich ver uitstrekkende belofte getoond. Ook de Christelijke Kerk, in welke de Heere werkelijk en waarachtig tegenwoordig is, is toch nog niet de volkomene vervulling van deze belofte, welke integendeel eerst het nieuwe Jeruzalem zal schenken.

Vers 4

4. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Er zullen nog eens, in dien tijd, wanneer Ik Mijn volk tot heerlijkheid en tot het bezit van den gansen zegen der verlossing zal gebracht hebben, ten gevolge van den eeuwigen vrede en volkomene veiligheid voor alle vijanden, oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; een ieder zal zijnen stok in zijne hand hebben, van wege de veelheid der dagen. (Isaiah 65:20).

Vers 4

4. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Er zullen nog eens, in dien tijd, wanneer Ik Mijn volk tot heerlijkheid en tot het bezit van den gansen zegen der verlossing zal gebracht hebben, ten gevolge van den eeuwigen vrede en volkomene veiligheid voor alle vijanden, oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; een ieder zal zijnen stok in zijne hand hebben, van wege de veelheid der dagen. (Isaiah 65:20).

Vers 5

5. En de straten dier stad zullen ook vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op hare straten voor de ogen van hun grootvaders en overgrootvaders, zorgeloos en vrolijk.

1) Uit de geestelijke volkomenheid ten gevolge van het wonen Gods in de harten, volgt de lichamelijke voorspoed; niet omgekeerd, zoals de hedendaagse dwaze wereld meent. Tot hiertoe raapte, ten gevolge van de zonden des volks, zwaard en honger of ziekte, het volk des Heeren weg in zijne beste jaren; maar eens zal Jeruzalem vol zegen zijn, zoals men aan de talrijke vrolijke kinderschaar op zijne straten zal zien en al het volk zal zijne dagen in vrede doorbrengen, en oud en des levens zat worden. Dan, als vergeving der zonde, Gods genade en vrede blijvend bij een volk is, dan moet ook tijdelijke, stoffelijke welvaart ten laatste volgen. Alsdan blijkt, dat het spelen der eenvoudige kindertjes Gode welgevalliger is, dan de vastendagen der Farizeën.

Hiermede wordt zeker gedoeld op de tijden van zegen, die volgen zouden, maar bovenal moeten deze woorden geestelijk worden opgevat. De heerlijkheid van de Kerk der N. Bedeling wordt hier voorspeld, en in de hoogste mate de heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem, dat boven is. Deze belofte wordt aangedrongen door het volgende.

Zeker, Zion kon vragen. moedeloos vragen, of God dan een wonder kon doen, en zou doen, en daarom zegt Hij, dat al zou het wonderlijk zijn in de ogen van het volk, het toch niet verwonderlijk zou zijn in de ogen van een almachtig en getrouw God, die alle dingen werkt naar den Raad van Zijn wil.

Vers 5

5. En de straten dier stad zullen ook vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op hare straten voor de ogen van hun grootvaders en overgrootvaders, zorgeloos en vrolijk.

1) Uit de geestelijke volkomenheid ten gevolge van het wonen Gods in de harten, volgt de lichamelijke voorspoed; niet omgekeerd, zoals de hedendaagse dwaze wereld meent. Tot hiertoe raapte, ten gevolge van de zonden des volks, zwaard en honger of ziekte, het volk des Heeren weg in zijne beste jaren; maar eens zal Jeruzalem vol zegen zijn, zoals men aan de talrijke vrolijke kinderschaar op zijne straten zal zien en al het volk zal zijne dagen in vrede doorbrengen, en oud en des levens zat worden. Dan, als vergeving der zonde, Gods genade en vrede blijvend bij een volk is, dan moet ook tijdelijke, stoffelijke welvaart ten laatste volgen. Alsdan blijkt, dat het spelen der eenvoudige kindertjes Gode welgevalliger is, dan de vastendagen der Farizeën.

Hiermede wordt zeker gedoeld op de tijden van zegen, die volgen zouden, maar bovenal moeten deze woorden geestelijk worden opgevat. De heerlijkheid van de Kerk der N. Bedeling wordt hier voorspeld, en in de hoogste mate de heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem, dat boven is. Deze belofte wordt aangedrongen door het volgende.

Zeker, Zion kon vragen. moedeloos vragen, of God dan een wonder kon doen, en zou doen, en daarom zegt Hij, dat al zou het wonderlijk zijn in de ogen van het volk, het toch niet verwonderlijk zou zijn in de ogen van een almachtig en getrouw God, die alle dingen werkt naar den Raad van Zijn wil.

Vers 6

6. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat hetgeen Ik zo even voor de toekomst heb beloofd, wonderlijk en ongelofelijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks, dat nu nog in kommer en armoede en druk leeft, maar hetgeen Ik in deze toekomstige dagenvervullen zal, zou het daarom ook in Mijne ogen wonderlijk zijn, in de ogen van Mij, den groten God? Waarlijk, het zal gewis geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen.

Hij beveelt hun de ogen dicht te doen, en het tegenwoordige niet aan te zien, maar alleen op Zijn woord acht te geven, daar Hij groter is, dan al wat tegenwoordig is, als wilde Hij zeggen: gij moet op uwe gedachten of zwarigheden geen acht slaan, maar op Mij en Mijn woord. Uwe verduistering bepaalt de ogen bij het tegenwoordige, en omdat deze de stad zo woest ziet, en noch jong noch oud volk daarin vindt, dat speelt en vrolijk is, maar enkel wenen en klagen aanwezig is, en de stad nog in de as ligt, de vijanden rondom nog woeden, zodat er noch vrede noch handel kan zijn, zo denkt zij, dat het te vergeefs is, en alles verloren is, en gans onmogelijk. Maar wanneer gij op Mij alleen ziet, zo moet gij toch bekennen, dat voor Mij geen ding onmogelijk is. Ziet hoe moeilijk het is een versaagd hart op te richten en te troosten, en welk ene tedere zaak het geweten is, hoe gemakkelijk het bedorven is, en hoe moeilijk om het te genezen.

Vers 6

6. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat hetgeen Ik zo even voor de toekomst heb beloofd, wonderlijk en ongelofelijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks, dat nu nog in kommer en armoede en druk leeft, maar hetgeen Ik in deze toekomstige dagenvervullen zal, zou het daarom ook in Mijne ogen wonderlijk zijn, in de ogen van Mij, den groten God? Waarlijk, het zal gewis geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen.

Hij beveelt hun de ogen dicht te doen, en het tegenwoordige niet aan te zien, maar alleen op Zijn woord acht te geven, daar Hij groter is, dan al wat tegenwoordig is, als wilde Hij zeggen: gij moet op uwe gedachten of zwarigheden geen acht slaan, maar op Mij en Mijn woord. Uwe verduistering bepaalt de ogen bij het tegenwoordige, en omdat deze de stad zo woest ziet, en noch jong noch oud volk daarin vindt, dat speelt en vrolijk is, maar enkel wenen en klagen aanwezig is, en de stad nog in de as ligt, de vijanden rondom nog woeden, zodat er noch vrede noch handel kan zijn, zo denkt zij, dat het te vergeefs is, en alles verloren is, en gans onmogelijk. Maar wanneer gij op Mij alleen ziet, zo moet gij toch bekennen, dat voor Mij geen ding onmogelijk is. Ziet hoe moeilijk het is een versaagd hart op te richten en te troosten, en welk ene tedere zaak het geweten is, hoe gemakkelijk het bedorven is, en hoe moeilijk om het te genezen.

Vers 7

7. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraagt gij, hoe zal het plaats hebben daar gij nu toch slechts een arm, gering hoopje in het land zijt? Ziet, Ik zal Mijn volk verlossen uit de dienstbaarheid der goddeloze Heidenen in alle landen, zo ver de zon schijnt, uit het land des opgangs, en uit het land des nedergangs der zon.

Vers 7

7. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraagt gij, hoe zal het plaats hebben daar gij nu toch slechts een arm, gering hoopje in het land zijt? Ziet, Ik zal Mijn volk verlossen uit de dienstbaarheid der goddeloze Heidenen in alle landen, zo ver de zon schijnt, uit het land des opgangs, en uit het land des nedergangs der zon.

Vers 8

8. En Ik zal hen allen te zamen herwaarts brengen, dat zij weer in het midden van Jeruzalem wonen zullen 1), hetwelk dan middelpunt van een verheerlijkt, waarachtig Godsrijk zal zijn, en zo uitgebreid, als in het in Zechariah 2:8 heb beschreven; en zij zullen mij tot een volk zijn, en Mij dienen in waar geloof, en Ik zal hun tot een God zijn, en Mij als zodanig in genade en hulp betonen, niet alleen wat den uitwendigen naam en de uitwendige orde betreft zo als die door het verbond aan den Sinaï is geworden, maar in waarheid en in gerechtigheid 2). Daartoe zal het komen door Mijnen knecht, den Spreukenit van David.

1) Ook deze belofte is slechts in beginsel en voorafbeeldend door het terugkeren der ballingen uit Babel vervuld. Uit alle landen zal de Heere Zijn volk naar Jeruzalem vergaderen, wanneer zich Israël als n man tot Christus bekeerd heeft, en het nieuwe Jeruzalem van den hemel komt. Dan zal Israël waarlijk Gods volk zijn, dat in God, en waarin God leeft. 2) Dit is de grondslag en de kroon van alle deze beloften, en dit sluit alle geluk in. Zij zullen Gods wetten gehoorzamen en God zal al hun belangen verzekeren en bevorderen. Dit Verbond zal gemaakt worden, zal opnieuw gemaakt worden in waarheid en in gerechtigheid.

Hier wordt de vaste grondslag van den troost der Kerk aangeduid. De gerechtigheid van Christus maakt, dat zij voor God kan bestaan. In de gerechtigheid van Christus en in de waarheid van Gods trouw ligt al het heil voor alle gelovigen opgesloten.

Vers 8

8. En Ik zal hen allen te zamen herwaarts brengen, dat zij weer in het midden van Jeruzalem wonen zullen 1), hetwelk dan middelpunt van een verheerlijkt, waarachtig Godsrijk zal zijn, en zo uitgebreid, als in het in Zechariah 2:8 heb beschreven; en zij zullen mij tot een volk zijn, en Mij dienen in waar geloof, en Ik zal hun tot een God zijn, en Mij als zodanig in genade en hulp betonen, niet alleen wat den uitwendigen naam en de uitwendige orde betreft zo als die door het verbond aan den Sinaï is geworden, maar in waarheid en in gerechtigheid 2). Daartoe zal het komen door Mijnen knecht, den Spreukenit van David.

1) Ook deze belofte is slechts in beginsel en voorafbeeldend door het terugkeren der ballingen uit Babel vervuld. Uit alle landen zal de Heere Zijn volk naar Jeruzalem vergaderen, wanneer zich Israël als n man tot Christus bekeerd heeft, en het nieuwe Jeruzalem van den hemel komt. Dan zal Israël waarlijk Gods volk zijn, dat in God, en waarin God leeft. 2) Dit is de grondslag en de kroon van alle deze beloften, en dit sluit alle geluk in. Zij zullen Gods wetten gehoorzamen en God zal al hun belangen verzekeren en bevorderen. Dit Verbond zal gemaakt worden, zal opnieuw gemaakt worden in waarheid en in gerechtigheid.

Hier wordt de vaste grondslag van den troost der Kerk aangeduid. De gerechtigheid van Christus maakt, dat zij voor God kan bestaan. In de gerechtigheid van Christus en in de waarheid van Gods trouw ligt al het heil voor alle gelovigen opgesloten.

Vers 9

9. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Laat uwe handen sterk zijn; gaat getroost de toestand tegemoet, en doe een ieder wat zijne roeping gebiedt, gijlieden, die, door Gods barmhartigheid in deze dagen deze troostvolle woorden of beloften van ene heerlijke en zalige toekomst, even als Ik die in Zechariah 2:1-8 en Haggai 2:1 tot u heb gesproken, gehoord hebt uit den mond der beide in denzelfden tijd levende en volgens Gods wil zamenwerkende Profeten, Zacharia en Haggaï, die geweest, die opgetreden zijn ten dage, als na het terugkeren uit Babel de grond van het huis des HEEREN der heirscharen gelegd is en het bouwen na het ophouden daarvan weer begonnen is, dat de tempel gebouwd zou worden.

Vers 9

9. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Laat uwe handen sterk zijn; gaat getroost de toestand tegemoet, en doe een ieder wat zijne roeping gebiedt, gijlieden, die, door Gods barmhartigheid in deze dagen deze troostvolle woorden of beloften van ene heerlijke en zalige toekomst, even als Ik die in Zechariah 2:1-8 en Haggai 2:1 tot u heb gesproken, gehoord hebt uit den mond der beide in denzelfden tijd levende en volgens Gods wil zamenwerkende Profeten, Zacharia en Haggaï, die geweest, die opgetreden zijn ten dage, als na het terugkeren uit Babel de grond van het huis des HEEREN der heirscharen gelegd is en het bouwen na het ophouden daarvan weer begonnen is, dat de tempel gebouwd zou worden.

Vers 10

10. Grijpt nu moed! Ziet des Heeren rijken zegen nu duidelijk voor uwe ogen! want voor die dagen, voordat de tempelbouw weer werd opgevat, kwam des menschenloon te niet, was er geen loon voor de mensenkinderen, en de loon van het vee was geen, de akkerbouw leverde geen of slechts uiterst gering bedrag op (Haggai 1:6, Haggai 1:9, Haggai 2:16, Haggai 2:19); en de uitgaande en de inkomende, die rustig hun werk deden, hadden genen vrede van wege den vijand, dat er heidense indringers en binnenlandse booswichten overal loerden; want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijnen naaste, Ik liet een ieder handelen naar het goeddunken van zijn boos hart. In dit gemis van burgerlijken vrede, van voorspoed in handel en wandel openbaarde zich duidelijk zowel de vrucht van uw ongeloof, als ook de onzegen, die op u rustte.

Vers 10

10. Grijpt nu moed! Ziet des Heeren rijken zegen nu duidelijk voor uwe ogen! want voor die dagen, voordat de tempelbouw weer werd opgevat, kwam des menschenloon te niet, was er geen loon voor de mensenkinderen, en de loon van het vee was geen, de akkerbouw leverde geen of slechts uiterst gering bedrag op (Haggai 1:6, Haggai 1:9, Haggai 2:16, Haggai 2:19); en de uitgaande en de inkomende, die rustig hun werk deden, hadden genen vrede van wege den vijand, dat er heidense indringers en binnenlandse booswichten overal loerden; want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijnen naaste, Ik liet een ieder handelen naar het goeddunken van zijn boos hart. In dit gemis van burgerlijken vrede, van voorspoed in handel en wandel openbaarde zich duidelijk zowel de vrucht van uw ongeloof, als ook de onzegen, die op u rustte.

Vers 11

11. Maar nu, nadat gij u weer tot Mij hebt gewend, en Mijn huis weer begonnen zijt verder op te bouwen, zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet meer wezen, gelijk in de vorige dagen, spreekt de HEERE der heirscharen.

Vers 11

11. Maar nu, nadat gij u weer tot Mij hebt gewend, en Mijn huis weer begonnen zijt verder op te bouwen, zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet meer wezen, gelijk in de vorige dagen, spreekt de HEERE der heirscharen.

Vers 12

12. Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok, 1) het gewas, dat in oorlogstijden, als het land verwoest wordt, gelijk het hier niet kan gedijen, zal zijne vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hunnen dauw geven; en Ik zal niet alleen zwaard, droogte en andere oordelen verwijderd houden, maar ook het overblijfsel dezes volks, de geredden uit de gerichten Gods, dit alles wat Mijn zegen hun heeft toegedacht doen erven, zodat zij door dezen toekomstigen overvloed de droogte en den nood van den verleden tijd zullen vergeten (Haggai 1:10; Haggai 2:19. Leviticus 26:4, Psalms 67:7).

1) In het Hebreeën Ki zra' hasjaloom haggfek. Beter: Want het zaad des vredes, van den wijnstok. De wijnstok wordt hier inzonderheid het zaad der vredes genoemd, dewijl het ene gewone uitdrukking was, om een vredigen toestand aan te duiden, te zitten onder zijn wijnstok en vijgeboom. 13. En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij o huis Israëls d. i. gij allen, die overgebleven zijt van de twaalf stammen Mijns volks, en in onafscheidelijke eenheid Mijn toekomstig heil zult verkrijgen, geweest zijt een vloek onder de Heidenen, uw naam gebruikt is tot verwensingen, alzo zal Ik ulieden eens zo volkomen van alle zonde, nood en ellende verlossen en u behoeden, en gij zult eene zegening wezen, een volk, welks geluk en vrede men ieder, wien men iets liefs en goeds gunt, zal wensen. Daarom vreest niet, laat uwe handen sterk zijn, grijpe ieder blijmoedig het hem door God aanbevolen werk aan, en ga hij moedig de toekomst te gemoet.

Vers 12

12. Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok, 1) het gewas, dat in oorlogstijden, als het land verwoest wordt, gelijk het hier niet kan gedijen, zal zijne vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hunnen dauw geven; en Ik zal niet alleen zwaard, droogte en andere oordelen verwijderd houden, maar ook het overblijfsel dezes volks, de geredden uit de gerichten Gods, dit alles wat Mijn zegen hun heeft toegedacht doen erven, zodat zij door dezen toekomstigen overvloed de droogte en den nood van den verleden tijd zullen vergeten (Haggai 1:10; Haggai 2:19. Leviticus 26:4, Psalms 67:7).

1) In het Hebreeën Ki zra' hasjaloom haggfek. Beter: Want het zaad des vredes, van den wijnstok. De wijnstok wordt hier inzonderheid het zaad der vredes genoemd, dewijl het ene gewone uitdrukking was, om een vredigen toestand aan te duiden, te zitten onder zijn wijnstok en vijgeboom. 13. En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij o huis Israëls d. i. gij allen, die overgebleven zijt van de twaalf stammen Mijns volks, en in onafscheidelijke eenheid Mijn toekomstig heil zult verkrijgen, geweest zijt een vloek onder de Heidenen, uw naam gebruikt is tot verwensingen, alzo zal Ik ulieden eens zo volkomen van alle zonde, nood en ellende verlossen en u behoeden, en gij zult eene zegening wezen, een volk, welks geluk en vrede men ieder, wien men iets liefs en goeds gunt, zal wensen. Daarom vreest niet, laat uwe handen sterk zijn, grijpe ieder blijmoedig het hem door God aanbevolen werk aan, en ga hij moedig de toekomst te gemoet.

Vers 14

14. Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Gelijk als Ik gedacht heb, en in Mijnen Goddelijken raad vast besloten heb, uliedendoor verbanning en verstrooiing kwaad te doen, toen Mij uwe vaderen grotelijks vertoornden, zegt de HEERE der heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd, maar het was Mijn onveranderlijk raadsbesluit;

Vers 14

14. Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Gelijk als Ik gedacht heb, en in Mijnen Goddelijken raad vast besloten heb, uliedendoor verbanning en verstrooiing kwaad te doen, toen Mij uwe vaderen grotelijks vertoornden, zegt de HEERE der heirscharen, en het heeft Mij niet berouwd, maar het was Mijn onveranderlijk raadsbesluit;

Vers 15

15. Alzo denk Ik wederom in deze dagen, en Ik heb dat onveranderlijk besloten, goed te doen aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet! 1) daar doet alleen wat Ik van u eis.

1) De Heere belooft hier, dat de tijd, die komen zal, geheel tegenovergesteld zal zijn, aan hetgeen te voren geweest is. De dagen van ellende en tegenheden zullen plaats maken voor dagen van vrede en blijdschap. Israël is gelouterd en gereinigd gekomen uit de ellende der ballingschap, en waar nu de Heere God dit heeft gewrocht, daar zal Hij ook aan Zijn volk al Zijn gunst en goedheid betonen.

Vers 15

15. Alzo denk Ik wederom in deze dagen, en Ik heb dat onveranderlijk besloten, goed te doen aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet! 1) daar doet alleen wat Ik van u eis.

1) De Heere belooft hier, dat de tijd, die komen zal, geheel tegenovergesteld zal zijn, aan hetgeen te voren geweest is. De dagen van ellende en tegenheden zullen plaats maken voor dagen van vrede en blijdschap. Israël is gelouterd en gereinigd gekomen uit de ellende der ballingschap, en waar nu de Heere God dit heeft gewrocht, daar zal Hij ook aan Zijn volk al Zijn gunst en goedheid betonen.

Vers 16

16. Dit zijn de dingen, die gij doen zult, zo als Ik dat reeds van uwe vaderen heb verlangd (Zechariah 7:9 v.) a); spreekt de waarheid, een iegelijk met zijnen naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uwe poorten, op uwe gerechtsplaatsen (Genesis 19:1).

a) Ephesians 4:25.

Vers 16

16. Dit zijn de dingen, die gij doen zult, zo als Ik dat reeds van uwe vaderen heb verlangd (Zechariah 7:9 v.) a); spreekt de waarheid, een iegelijk met zijnen naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uwe poorten, op uwe gerechtsplaatsen (Genesis 19:1).

a) Ephesians 4:25.

Vers 17

17. En a) denkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en b) hebt een valsen eed niet lief; want al deze zijn dingen, die Ik haat, en die ze doet kan Mijn toekomstig heil niet deelachtig worden, spreekt de HEERE.

a) Zechariah 7:10. b) Zechariah 5:3, Zechariah 5:4.

Waarheid en liefde zijn de heilige uitvloeisels der wet, welke de Heere heeft gegeven.

Ook deze beloften van aardsen zegen zijn geenszins in dien tijd volkomen vervuld, maar wachten nog op de vervulling in dien tijd, dat Israël zich zal bekeren en de Heere geheel Israël zal zalig maken.

Vers 17

17. En a) denkt niet de een des anderen kwaad in ulieder hart; en b) hebt een valsen eed niet lief; want al deze zijn dingen, die Ik haat, en die ze doet kan Mijn toekomstig heil niet deelachtig worden, spreekt de HEERE.

a) Zechariah 7:10. b) Zechariah 5:3, Zechariah 5:4.

Waarheid en liefde zijn de heilige uitvloeisels der wet, welke de Heere heeft gegeven.

Ook deze beloften van aardsen zegen zijn geenszins in dien tijd volkomen vervuld, maar wachten nog op de vervulling in dien tijd, dat Israël zich zal bekeren en de Heere geheel Israël zal zalig maken.

Vers 18

18. Wederom geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:

Vers 18

18. Wederom geschiedde het woord des HEEREN der heirscharen tot mij, zeggende:

Vers 19

19. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het vasten der vierdemaand, op den 9den Thammuz, tot aandenken aan de inneming van Jeruzalem door Nebukadnezar (Jeremiah 39:2) en het vasten der vijfdemaand op den 10den Ab tot aandenken aan de verwoesting van den tempel en van de stad Jeruzalem door vuur (Jeremiah 52:12 v. vlg. 2 Kings 25:8 en het vasten der zevende maand, den 3den Tisri tot aandenken aan het vermoorden van Gedalja, den eersten stadhouder, en de in het land achtergelatene Joden (2 Kings 25:25, Jeremiah 41:1). en het vasten der tiende maand, op den 10den Tebeth, tot herinnering aan het begin der belegering van Jeruzalem door Nebukadnezar (2 Kings 25:1. Jeremiah 39:1) elke dezer dagen van herinnering aan grote en zware bezoekingen des Heeren, zal den huize van Juda, wanneer de Heere Zijne beloften vervult, en de volheid van Zijne genade en Zijnen zegen daarover uitstort, tot vreugde en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen, zodat gij om de ondervondene vreugde aan de vroegere treurdagen in `t geheel niet meer gedenkt; hebt dan, dit is de enige voorwaarde voor de toekomstige zaligheid, gelijk Ik u reeds heb gezegd, de waarheid en den vrede lief (Zechariah 8:16, Zechariah 8:17).

Vers 19

19. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het vasten der vierdemaand, op den 9den Thammuz, tot aandenken aan de inneming van Jeruzalem door Nebukadnezar (Jeremiah 39:2) en het vasten der vijfdemaand op den 10den Ab tot aandenken aan de verwoesting van den tempel en van de stad Jeruzalem door vuur (Jeremiah 52:12 v. vlg. 2 Kings 25:8 en het vasten der zevende maand, den 3den Tisri tot aandenken aan het vermoorden van Gedalja, den eersten stadhouder, en de in het land achtergelatene Joden (2 Kings 25:25, Jeremiah 41:1). en het vasten der tiende maand, op den 10den Tebeth, tot herinnering aan het begin der belegering van Jeruzalem door Nebukadnezar (2 Kings 25:1. Jeremiah 39:1) elke dezer dagen van herinnering aan grote en zware bezoekingen des Heeren, zal den huize van Juda, wanneer de Heere Zijne beloften vervult, en de volheid van Zijne genade en Zijnen zegen daarover uitstort, tot vreugde en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen, zodat gij om de ondervondene vreugde aan de vroegere treurdagen in `t geheel niet meer gedenkt; hebt dan, dit is de enige voorwaarde voor de toekomstige zaligheid, gelijk Ik u reeds heb gezegd, de waarheid en den vrede lief (Zechariah 8:16, Zechariah 8:17).

Vers 20

20. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zulk ene verandering van treurdagen in vreugdefeesten zal alzo plaatshebben: Nog(liever: eens) zal het geschieden, dat tot deze nu treurende en vastende stad Jeruzalem de volken en de inwoners van vele steden komen zullen;

Vers 20

20. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zulk ene verandering van treurdagen in vreugdefeesten zal alzo plaatshebben: Nog(liever: eens) zal het geschieden, dat tot deze nu treurende en vastende stad Jeruzalem de volken en de inwoners van vele steden komen zullen;

Vers 21

21. En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons met elkaar vlijtig henengaan om te smeken het aangezicht des HEEREN, en om den HEERE der heirscharen te zoeken, opdat wij met Zijn rechtvaardig en verheerlijkt volk vrolijke feesten vieren, en men zal de andere stad antwoorden: Ik zal ook henengaan (Micah 4:1, Isaiah 2:2, Jeremiah 16:19).

Vers 21

21. En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons met elkaar vlijtig henengaan om te smeken het aangezicht des HEEREN, en om den HEERE der heirscharen te zoeken, opdat wij met Zijn rechtvaardig en verheerlijkt volk vrolijke feesten vieren, en men zal de andere stad antwoorden: Ik zal ook henengaan (Micah 4:1, Isaiah 2:2, Jeremiah 16:19).

Vers 22

22. Ook zullen vele volken en machtige Heidenen komen met begerige harten, om den HEERE der heirscharen den God Israëls en den alleen waren God van hemel en aarde te Jeruzalem te zoeken, dat dan niet meer zal treuren en vasten, maar schitteren zal in de heerlijkheid zijns Gods, en om het aangezicht des HEEREN te smeken in Zijnen dan niet meer armoedigen maar verheerlijkten tempel.

Vers 22

22. Ook zullen vele volken en machtige Heidenen komen met begerige harten, om den HEERE der heirscharen den God Israëls en den alleen waren God van hemel en aarde te Jeruzalem te zoeken, dat dan niet meer zal treuren en vasten, maar schitteren zal in de heerlijkheid zijns Gods, en om het aangezicht des HEEREN te smeken in Zijnen dan niet meer armoedigen maar verheerlijkten tempel.

Vers 23

23. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien (= een groot getal) mannen uit allerlei tongen der Heidenen; uit alle Heidenen het hun velerlei talen, grijpen zullen, ja de slip van den rok grijpen zullen van enen Joodsen man. Er zal een grote toeloop van Heidenen tot Israëls gemeenschap zijn, zeggende: Wij zullen tot u behoren, en met ulieden dezelfde wegen gaan; neemt ons dan op als leden van uw begenadigd volk; want wij hebben gehoord, dat God, die hemel en aarde gemaakt heeft, en niet slechts een God van n volk is, met ulieden is, zo zullen wij onder u ook Zijne genade deelachtig zijn.

Met deze beloften van zegen en van verheerlijking van Israël eindigt die profetie van Zacharia, door welke de Heere de tot Hem gerichte vraag over het vasten beantwoordde. Hij heeft aan Israël aan de ene zijde gezegd, dat Hij aan het vasten als zodanig in `t geheel gene waarde hechtte, maar alleen aan de vervulling Zijner geboden, welker hoofdsom waarheid en liefde is, en aan de andere zijde, dat de treurige tijd, welke met de tot hiertoe als vastendagen gehouden vier ongeluksdagen begon, voortaan zou ophouden, ja tot een tijd van groten zegen worden zou. Dat Israël de vier vastendagen later niet meer zou houden, zegt des Heeren antwoord nergens, maar het geeft de beslissing hierover aan het eigen gevoel des volks over. Alleen belooft Hij voor de toekomst ene omkering der vastendagen in vrolijke feestdagen. Hieruit kon Israël weten, dat het er wel aan zou doen, de 4 vastendagen zo lang nog als gedenkdagen aan het door zijne zonde te weeg gebrachte onheil met treuren door te brengen, totdat de Heere zelf het aandenken aan de vroegere zonde en het vroegere onheil door Zijne nieuwe genade en Zijnen nieuwen zegen zal hebben te niet gedaan. Door zijne eigene schuld is echter Israël tot hiertoe den beloofden blijden zegen nog niet deelachtig geworden, en omdat de beloofde zegen nog niet is gekomen, zo zien wij de Joden ook heden nog de vier ongelukkige dagen als nationale treurdagen doorbrengen, want Israël heeft zijnen Messias, den Middelaar van den vollen zegen en van de ware heerlijkheid, verworpen. Zal echter het volk van den Messias zich eens tot dezen zijnen, nu door hen verworpen Messias bekeerd hebben, dan zullen ook deze profetieën, evenals vele andere nu nog onvervulde beloften des Ouden Testaments, hare nog achtergeblevene verwezenlijking vinden.

Tien is het getal der volkomenheid. Hier wordt geleerd, dat eenmaal de tijd zou komen, dat de volheid der Heidenen zou ingaan, dat van uit de Joden het Evangelie zou uitgaan in geheel de wereld, en dat er velen zouden komen, die begerig zouden gemaakt worden naar den rijken inhoud van het Evangelie der zaligheid. De Heidenen zouden hun onkunde gevoelen, hun onmacht, om tot de kennis der zaligheid te komen, ervaren en daarom smachten naar de leer der zaligheid, zoals die door de Heilige Apostelen zou verkondigd worden.

Vers 23

23. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien (= een groot getal) mannen uit allerlei tongen der Heidenen; uit alle Heidenen het hun velerlei talen, grijpen zullen, ja de slip van den rok grijpen zullen van enen Joodsen man. Er zal een grote toeloop van Heidenen tot Israëls gemeenschap zijn, zeggende: Wij zullen tot u behoren, en met ulieden dezelfde wegen gaan; neemt ons dan op als leden van uw begenadigd volk; want wij hebben gehoord, dat God, die hemel en aarde gemaakt heeft, en niet slechts een God van n volk is, met ulieden is, zo zullen wij onder u ook Zijne genade deelachtig zijn.

Met deze beloften van zegen en van verheerlijking van Israël eindigt die profetie van Zacharia, door welke de Heere de tot Hem gerichte vraag over het vasten beantwoordde. Hij heeft aan Israël aan de ene zijde gezegd, dat Hij aan het vasten als zodanig in `t geheel gene waarde hechtte, maar alleen aan de vervulling Zijner geboden, welker hoofdsom waarheid en liefde is, en aan de andere zijde, dat de treurige tijd, welke met de tot hiertoe als vastendagen gehouden vier ongeluksdagen begon, voortaan zou ophouden, ja tot een tijd van groten zegen worden zou. Dat Israël de vier vastendagen later niet meer zou houden, zegt des Heeren antwoord nergens, maar het geeft de beslissing hierover aan het eigen gevoel des volks over. Alleen belooft Hij voor de toekomst ene omkering der vastendagen in vrolijke feestdagen. Hieruit kon Israël weten, dat het er wel aan zou doen, de 4 vastendagen zo lang nog als gedenkdagen aan het door zijne zonde te weeg gebrachte onheil met treuren door te brengen, totdat de Heere zelf het aandenken aan de vroegere zonde en het vroegere onheil door Zijne nieuwe genade en Zijnen nieuwen zegen zal hebben te niet gedaan. Door zijne eigene schuld is echter Israël tot hiertoe den beloofden blijden zegen nog niet deelachtig geworden, en omdat de beloofde zegen nog niet is gekomen, zo zien wij de Joden ook heden nog de vier ongelukkige dagen als nationale treurdagen doorbrengen, want Israël heeft zijnen Messias, den Middelaar van den vollen zegen en van de ware heerlijkheid, verworpen. Zal echter het volk van den Messias zich eens tot dezen zijnen, nu door hen verworpen Messias bekeerd hebben, dan zullen ook deze profetieën, evenals vele andere nu nog onvervulde beloften des Ouden Testaments, hare nog achtergeblevene verwezenlijking vinden.

Tien is het getal der volkomenheid. Hier wordt geleerd, dat eenmaal de tijd zou komen, dat de volheid der Heidenen zou ingaan, dat van uit de Joden het Evangelie zou uitgaan in geheel de wereld, en dat er velen zouden komen, die begerig zouden gemaakt worden naar den rijken inhoud van het Evangelie der zaligheid. De Heidenen zouden hun onkunde gevoelen, hun onmacht, om tot de kennis der zaligheid te komen, ervaren en daarom smachten naar de leer der zaligheid, zoals die door de Heilige Apostelen zou verkondigd worden.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Zechariah 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/zechariah-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile