Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Korinthiërs 14

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-6

Opdat de gemeente opbouwing ontvangt


In het hoofdstuk waarmee je nu een begin maakt, wordt een vergelijking gemaakt tussen twee gaven: profeteren en spreken in talen. Je hebt misschien wel eens over het spreken in talen gehoord. Het wordt ook wel, ten onrechte, ‘spreken in tongen’ genoemd. Het gaat echter niet om het gebruik van het lichaamsdeel ‘tong’, maar om het spreken in een taal, waarbij uiteraard de tong wordt gebruikt.

Door de manier waarop je soms over het spreken in talen hoort praten, kun je in verwarring raken. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over een ‘second blessing’, een ‘tweede zegen’. Men bedoelt daarmee dat je wel bekeerd bent en de Heilige Geest hebt ontvangen, maar dat je, om een volwaardig christen te zijn, in ‘tongen’ moet kunnen spreken. Van deze redenering klopt niets.

Het spreken in talen wordt op een duidelijke wijze in de Bijbel naar voren gebracht, zoals je ook in dit hoofdstuk zult zien. Het gaat in dit hoofdstuk om een vergelijking tussen profeteren en het spreken in talen. Je zult zien dat de balans duidelijk doorslaat naar profeteren. De oorzaak daarvan is, dat profeteren tot opbouwing van de gemeente is. De Korinthiërs, en ook jij, worden dan ook opgeroepen het meest naar die gave te streven.

1Ko 14:1. In 1 Korinthiërs 13 heb je gezien dat de liefde het motief moet zijn om een gave, welke dat ook is, uit te oefenen. Welnu, als je je door de liefde wilt laten leiden – en hier staat zelfs dat je ernaar moet jagen, dat wil zeggen je ten volle ervoor inzetten –, zul je graag met je gave de gemeente willen dienen. Liefde is: anderen dienen en niet jezelf.

Het beste komt de dienst aan de gemeente tot uiting in het profeteren en daar kun je naar streven. Je moet dan wel weten wat profeteren is. In 1 Petrus 4 staat daarvan een mooie definitie: “Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God” (1Pt 4:11a). Dat wil zeggen dat iemand die iets doorgeeft, dat moet doen als de mond van God, ofwel dat wat gezegd wordt, van Hem afkomstig is.

Om zo de uitspraken van God te kunnen doorgeven moet iemand wel in zijn dagelijks leven dicht bij God leven. Dat is niet het voorrecht van slechts een enkeling, dat mag het verlangen van ieder kind van God zijn. Het behoort vanzelfsprekend te zijn dat iedere gelovige dat verlangen heeft. Er zijn echter allerlei dingen die je in de weg kunnen staan om dicht bij God te leven. Daarom staat er dat je ernaar moet streven.

1Ko 14:2. Bij het spreken in talen is het heel anders dan bij profeteren. Deze gave richt zich niet tot mensen, maar tot God. Dat lijkt wel veel hoger, en dat hebben de Korinthiërs ook gedacht en dat denken nu nog steeds veel christenen, maar dat is het niet. Tenminste, dat lijkt mij de eerlijke uitkomst van de uitvoerige vergelijking die Paulus in dit hoofdstuk tussen deze twee gaven maakt.

1Ko 14:3. Een wijdverbreid misverstand is dat profeteren zoals het hier in de gemeente gebeurt, in verband zou staan met het voorspellen van de toekomst. Je hoort regelmatig van mensen die zichzelf presenteren als profeten. In verschillende groeperingen in de christenheid staan zij op om dingen te zeggen die in de toekomst met anderen zullen gebeuren. Soms komt het nog uit ook. Zoiets gaat tegen het Woord van God in. Hoe jouw leven verder zal verlopen, weet God alleen en dat zal Hij jou persoonlijk van stap tot stap duidelijk maken als jij met Hem leeft.

Iets anders is het als jij een verkeerde weg gaat en iemand waarschuwt jou dat het verkeerd met je zal aflopen als je zo doorgaat. Maar dat is geen nieuws, want dat staat in het Woord van God. Je kunt zeggen dat de broeder of zuster die jou dan waarschuwt, aan het profeteren is, en wel in de zin van vermanen.

“Vermaning” is volgens 1Ko 14:3 een onderdeel van profeteren. Wie zo met zijn of haar medegelovigen omgaat, is erop uit om de ander te dienen. Vermanen is één manier waarop profeteren tot uiting kan komen. Er worden nog twee andere elementen genoemd en wel het spreken tot opbouwing en tot vertroosting.

Bij “opbouwing” gaat het erom het geloofsleven van de gemeenteleden vastigheid te geven. Door de gelovigen vanuit de Bijbel te laten zien welke plaats ze door het werk van de Heer Jezus voor God en in de wereld hebben gekregen, zullen ze beter in staat zijn te leven zoals God het graag ziet.

Ook “vertroosting” is een onmisbaar element in het profeteren. Zolang de gelovigen op aarde leven, hebben ze met verdrietige dingen te maken. God en de Heer Jezus weten dat en geven vertroosting waar die nodig is.

Zie je dat het, om te kunnen profeteren, nodig is om dicht bij God te leven? Alleen Hij weet waar de harten van de Zijnen behoefte aan hebben. Het geweldige in een samenkomst waar “twee of drie profeten spreken” (1Ko 14:29) is dan ook dat iedere aanwezige iets te horen krijgt waar hij of zij wat aan heeft, zonder dat de spreker weet wat ieder precies bezighoudt.

Heb je het nog nooit meegemaakt dat er in een samenkomst iets gezegd werd en dat het leek alsof het alleen voor jou bedoeld was? Je zat ergens mee en het woord dat gesproken werd, was het antwoord op jouw probleem. Dat is nu profetie. Je voelt je in de directe tegenwoordigheid van God.

Zo ervaart de Samaritaanse vrouw het, als de Heer Jezus met haar in gesprek is, in Johannes 4. Deze vrouw is een vrouw van lichte zeden. De Heer zegt tegen haar dat ze vijf mannen heeft gehad en dat ze met de man die ze nu heeft, niet getrouwd is, wat wil zeggen dat ze ongetrouwd met hem samenwoont. De vrouw zegt dan: “Heer, ik zie dat U een Profeet bent” (Jh 4:19). Zij voelt zich in Gods licht staan, waar niets te verbergen valt.

Een soortgelijke ontdekking hebben velen gedaan die in een evangelieprediking hebben gehoord over de verlorenheid van de mens. Velen hebben gezegd van degene die het Woord predikte: ‘Het lijkt wel of die man mijn leven kent.’ Voor velen is het tot zegen geworden, zoals voor de Samaritaanse vrouw, omdat ze hebben erkend dat ze God tot hen hebben horen spreken.

Dat is wat God nog steeds wil doen door de profetie. Hij wil spreken tot harten en gewetens, zowel van gelovigen als van ongelovigen, om hen uiteindelijk te zegenen. Daar wil Hij speciaal de samenkomsten van de gemeente voor gebruiken, want daar gaat het in dit hoofdstuk om.

1Ko 14:4. Het punt waarom het gaat, is dat een gave bedoeld is om er anderen mee op te bouwen. En wat gebeurt er als iemand in talen spreekt? Hij bouwt alleen zichzelf op. Verder heeft niemand er wat aan, niemand verstaat het. Daarom geeft Paulus duidelijk de voorkeur aan het profeteren boven het spreken in talen.

1Ko 14:5. Hij zegt zelfs dat wie profeteert meer is dan wie in talen spreekt. Dat is best een gevoelige tik die hij hier aan de Korinthiërs uitdeelt. Die zijn dol op het spreken in talen. Toch kan in één bepaald geval het spreken in talen wel nut hebben voor de gemeente en dat is in het geval er uitgelegd wordt wat in die taal is gesproken.

1Ko 14:6. Paulus wil voor de gelovigen in Korinthe, en in alle plaatsen over de hele wereld, van nut zijn. Dat is hij niet als hij ergens komt en daar in talen gaat spreken. Hij zou persoonlijk wel veel bewondering oogsten. Die mensen zouden zeggen: ‘Tsjonge, die man kan er wat van.’ Maar de gemeente zou er niet door opgebouwd worden.

Nee, als hij de gelovigen bezoekt, wil hij graag komen met een “openbaring”. Hij wil hun iets van God en de Heer Jezus vertellen wat ze nog niet weten. Het Woord van God is op dat moment nog niet compleet en daarom geeft God dan nog openbaringen. Wij hebben het voltooide Woord van God. Daardoor zijn nieuwe openbaringen niet meer nodig (Ko 1:25).

Hij wil ook graag komen met “kennis”. Hij weet veel van het Oude Testament. Welke waarde dat heeft voor de gelovigen, heeft hij in 1 Korinthiërs 10 laten zien (1Ko 10:1-13) en daar zou hij nog heel wat aan toe kunnen voegen.

Of hij wil hen dienen met “profetie”. Wat een opbouwing, vermaning en vertroosting zou hij hun kunnen meedelen!

De “leer” is ook belangrijk, de brief aan de Romeinen is daarvan een bewijs.

Kijk, dat zijn dingen waar de gelovigen wat aan hebben, dat kunnen ze opnemen met hun hart, daar kunnen ze mee aan het werk gaan.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:1-6.

Verwerking: Aan welke voorwaarde(n) moet je voldoen om te kunnen profeteren?

Verzen 1-6

Opdat de gemeente opbouwing ontvangt


In het hoofdstuk waarmee je nu een begin maakt, wordt een vergelijking gemaakt tussen twee gaven: profeteren en spreken in talen. Je hebt misschien wel eens over het spreken in talen gehoord. Het wordt ook wel, ten onrechte, ‘spreken in tongen’ genoemd. Het gaat echter niet om het gebruik van het lichaamsdeel ‘tong’, maar om het spreken in een taal, waarbij uiteraard de tong wordt gebruikt.

Door de manier waarop je soms over het spreken in talen hoort praten, kun je in verwarring raken. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over een ‘second blessing’, een ‘tweede zegen’. Men bedoelt daarmee dat je wel bekeerd bent en de Heilige Geest hebt ontvangen, maar dat je, om een volwaardig christen te zijn, in ‘tongen’ moet kunnen spreken. Van deze redenering klopt niets.

Het spreken in talen wordt op een duidelijke wijze in de Bijbel naar voren gebracht, zoals je ook in dit hoofdstuk zult zien. Het gaat in dit hoofdstuk om een vergelijking tussen profeteren en het spreken in talen. Je zult zien dat de balans duidelijk doorslaat naar profeteren. De oorzaak daarvan is, dat profeteren tot opbouwing van de gemeente is. De Korinthiërs, en ook jij, worden dan ook opgeroepen het meest naar die gave te streven.

1Ko 14:1. In 1 Korinthiërs 13 heb je gezien dat de liefde het motief moet zijn om een gave, welke dat ook is, uit te oefenen. Welnu, als je je door de liefde wilt laten leiden – en hier staat zelfs dat je ernaar moet jagen, dat wil zeggen je ten volle ervoor inzetten –, zul je graag met je gave de gemeente willen dienen. Liefde is: anderen dienen en niet jezelf.

Het beste komt de dienst aan de gemeente tot uiting in het profeteren en daar kun je naar streven. Je moet dan wel weten wat profeteren is. In 1 Petrus 4 staat daarvan een mooie definitie: “Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God” (1Pt 4:11a). Dat wil zeggen dat iemand die iets doorgeeft, dat moet doen als de mond van God, ofwel dat wat gezegd wordt, van Hem afkomstig is.

Om zo de uitspraken van God te kunnen doorgeven moet iemand wel in zijn dagelijks leven dicht bij God leven. Dat is niet het voorrecht van slechts een enkeling, dat mag het verlangen van ieder kind van God zijn. Het behoort vanzelfsprekend te zijn dat iedere gelovige dat verlangen heeft. Er zijn echter allerlei dingen die je in de weg kunnen staan om dicht bij God te leven. Daarom staat er dat je ernaar moet streven.

1Ko 14:2. Bij het spreken in talen is het heel anders dan bij profeteren. Deze gave richt zich niet tot mensen, maar tot God. Dat lijkt wel veel hoger, en dat hebben de Korinthiërs ook gedacht en dat denken nu nog steeds veel christenen, maar dat is het niet. Tenminste, dat lijkt mij de eerlijke uitkomst van de uitvoerige vergelijking die Paulus in dit hoofdstuk tussen deze twee gaven maakt.

1Ko 14:3. Een wijdverbreid misverstand is dat profeteren zoals het hier in de gemeente gebeurt, in verband zou staan met het voorspellen van de toekomst. Je hoort regelmatig van mensen die zichzelf presenteren als profeten. In verschillende groeperingen in de christenheid staan zij op om dingen te zeggen die in de toekomst met anderen zullen gebeuren. Soms komt het nog uit ook. Zoiets gaat tegen het Woord van God in. Hoe jouw leven verder zal verlopen, weet God alleen en dat zal Hij jou persoonlijk van stap tot stap duidelijk maken als jij met Hem leeft.

Iets anders is het als jij een verkeerde weg gaat en iemand waarschuwt jou dat het verkeerd met je zal aflopen als je zo doorgaat. Maar dat is geen nieuws, want dat staat in het Woord van God. Je kunt zeggen dat de broeder of zuster die jou dan waarschuwt, aan het profeteren is, en wel in de zin van vermanen.

“Vermaning” is volgens 1Ko 14:3 een onderdeel van profeteren. Wie zo met zijn of haar medegelovigen omgaat, is erop uit om de ander te dienen. Vermanen is één manier waarop profeteren tot uiting kan komen. Er worden nog twee andere elementen genoemd en wel het spreken tot opbouwing en tot vertroosting.

Bij “opbouwing” gaat het erom het geloofsleven van de gemeenteleden vastigheid te geven. Door de gelovigen vanuit de Bijbel te laten zien welke plaats ze door het werk van de Heer Jezus voor God en in de wereld hebben gekregen, zullen ze beter in staat zijn te leven zoals God het graag ziet.

Ook “vertroosting” is een onmisbaar element in het profeteren. Zolang de gelovigen op aarde leven, hebben ze met verdrietige dingen te maken. God en de Heer Jezus weten dat en geven vertroosting waar die nodig is.

Zie je dat het, om te kunnen profeteren, nodig is om dicht bij God te leven? Alleen Hij weet waar de harten van de Zijnen behoefte aan hebben. Het geweldige in een samenkomst waar “twee of drie profeten spreken” (1Ko 14:29) is dan ook dat iedere aanwezige iets te horen krijgt waar hij of zij wat aan heeft, zonder dat de spreker weet wat ieder precies bezighoudt.

Heb je het nog nooit meegemaakt dat er in een samenkomst iets gezegd werd en dat het leek alsof het alleen voor jou bedoeld was? Je zat ergens mee en het woord dat gesproken werd, was het antwoord op jouw probleem. Dat is nu profetie. Je voelt je in de directe tegenwoordigheid van God.

Zo ervaart de Samaritaanse vrouw het, als de Heer Jezus met haar in gesprek is, in Johannes 4. Deze vrouw is een vrouw van lichte zeden. De Heer zegt tegen haar dat ze vijf mannen heeft gehad en dat ze met de man die ze nu heeft, niet getrouwd is, wat wil zeggen dat ze ongetrouwd met hem samenwoont. De vrouw zegt dan: “Heer, ik zie dat U een Profeet bent” (Jh 4:19). Zij voelt zich in Gods licht staan, waar niets te verbergen valt.

Een soortgelijke ontdekking hebben velen gedaan die in een evangelieprediking hebben gehoord over de verlorenheid van de mens. Velen hebben gezegd van degene die het Woord predikte: ‘Het lijkt wel of die man mijn leven kent.’ Voor velen is het tot zegen geworden, zoals voor de Samaritaanse vrouw, omdat ze hebben erkend dat ze God tot hen hebben horen spreken.

Dat is wat God nog steeds wil doen door de profetie. Hij wil spreken tot harten en gewetens, zowel van gelovigen als van ongelovigen, om hen uiteindelijk te zegenen. Daar wil Hij speciaal de samenkomsten van de gemeente voor gebruiken, want daar gaat het in dit hoofdstuk om.

1Ko 14:4. Het punt waarom het gaat, is dat een gave bedoeld is om er anderen mee op te bouwen. En wat gebeurt er als iemand in talen spreekt? Hij bouwt alleen zichzelf op. Verder heeft niemand er wat aan, niemand verstaat het. Daarom geeft Paulus duidelijk de voorkeur aan het profeteren boven het spreken in talen.

1Ko 14:5. Hij zegt zelfs dat wie profeteert meer is dan wie in talen spreekt. Dat is best een gevoelige tik die hij hier aan de Korinthiërs uitdeelt. Die zijn dol op het spreken in talen. Toch kan in één bepaald geval het spreken in talen wel nut hebben voor de gemeente en dat is in het geval er uitgelegd wordt wat in die taal is gesproken.

1Ko 14:6. Paulus wil voor de gelovigen in Korinthe, en in alle plaatsen over de hele wereld, van nut zijn. Dat is hij niet als hij ergens komt en daar in talen gaat spreken. Hij zou persoonlijk wel veel bewondering oogsten. Die mensen zouden zeggen: ‘Tsjonge, die man kan er wat van.’ Maar de gemeente zou er niet door opgebouwd worden.

Nee, als hij de gelovigen bezoekt, wil hij graag komen met een “openbaring”. Hij wil hun iets van God en de Heer Jezus vertellen wat ze nog niet weten. Het Woord van God is op dat moment nog niet compleet en daarom geeft God dan nog openbaringen. Wij hebben het voltooide Woord van God. Daardoor zijn nieuwe openbaringen niet meer nodig (Ko 1:25).

Hij wil ook graag komen met “kennis”. Hij weet veel van het Oude Testament. Welke waarde dat heeft voor de gelovigen, heeft hij in 1 Korinthiërs 10 laten zien (1Ko 10:1-13) en daar zou hij nog heel wat aan toe kunnen voegen.

Of hij wil hen dienen met “profetie”. Wat een opbouwing, vermaning en vertroosting zou hij hun kunnen meedelen!

De “leer” is ook belangrijk, de brief aan de Romeinen is daarvan een bewijs.

Kijk, dat zijn dingen waar de gelovigen wat aan hebben, dat kunnen ze opnemen met hun hart, daar kunnen ze mee aan het werk gaan.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:1-6.

Verwerking: Aan welke voorwaarde(n) moet je voldoen om te kunnen profeteren?

Verzen 7-19

Bidden en lofzingen met het verstand


1Ko 14:7. Paulus gaat nu een paar voorbeelden geven van hoe het spreken in talen in de gemeente werkt als het niet wordt uitgelegd. Als vergelijkingsmateriaal gebruikt hij een fluit, een harp en een bazuin. Eerst de fluit en de harp. Je kunt alleen aan de melodie horen welk lied op een blokfluit wordt gespeeld. Als kleine kinderen een blokfluit te pakken hebben, dan blazen ze daar op dezelfde toon een eind op weg. Voor hun idee fluiten ze een lied, maar ze moeten me wel even vertellen welk lied het was, want ik kon het niet horen aan de melodie, want er was geen melodie. Als ze een gitaar in handen hebben, doen ze hetzelfde: ze slaan maar wat op de snaren heen en weer en opnieuw moet ik vragen welk lied ze lieten horen om te weten wat ze gespeeld hebben.

1Ko 14:8. Het tweede voorbeeld heeft met de oorlog te maken. Om zich voor de oorlog gereed te maken moest de soldaat letten op het geluid van de bazuin, een soort trompet. In vroegere tijden, toen er nog geen geluidsversterkers, zendapparatuur en internet bestonden, werd de bazuin gebruikt om boodschappen door te geven. Elk signaal dat met de bazuin werd gegeven, had een eigen betekenis. Zo was er ook het signaal om zich voor de oorlog gereed te maken. Veel hing daarom af van de man met de bazuin. Als hij in geval van oorlog de bazuin losjes aan zijn mond zette en daar wat in zuchtte of er een blaaspartij van maakte die nergens op sloeg, bewerkte dat alleen maar gefronste wenkbrauwen, verwarring en ergernis, maar niemand maakte zich gereed voor de oorlog.

1Ko 14:9. Zo is het met iemand die in een taal spreekt. Omdat niemand er iets van verstaat, bewerkt het bij de aanwezigen geen enkele reactie. Er wordt maar wat in de lucht gepraat en niemand heeft er wat aan.

1Ko 14:10. Luister eens goed naar de geluiden in de wereld om je heen. In de natuur geeft elk dier zijn eigen geluid. We leren de kinderen al vroeg: ‘Wat zegt een hond? Wat zegt een poes?’ Ook de verschillende vogels kun je herkennen aan de manier waarop ze zingen. Wie in een fabriek of een werkplaats werkt, hoort daar weer heel andere geluiden. Elk geluid heeft zijn eigen klank. Om een geluid te herkennen moet je ermee vertrouwd zijn.

1Ko 14:11-12. Dit past Paulus weer toe op het spreken in talen. Je moet de vreemde taal waarin gesproken wordt, kennen om te weten wat er gezegd wordt, anders sta je erbuiten. Je hebt er geen deel aan, het gaat langs je heen, je bent echt vreemd voor elkaar.

Ik ben wel eens met een paar anderen aan boord van een Russisch schip geweest om daar het evangelie te verkondigen. De kapitein vertaalde wat gezongen en gezegd werd, anders had het natuurlijk geen enkele zin. Ik spreek geen woord Russisch en versta er ook niets van. Je voelt je totaal onmachtig om met die mensen een woord te wisselen en hun iets duidelijk te maken. Hier ging het om een evangelieverkondiging aan ongelovigen. In de gemeente gaat het om de gelovigen en voor hen gaat het erom dat ze opbouwing ontvangen.

Paulus wordt er niet moe van om te blijven herhalen dat het criterium van de uitoefening van de gaven is: de opbouwing9 van de gemeente. Het opbouwen van de gemeente is iets dat bewust gebeurt, met het verstand. Iemand die de gemeente opbouwt, weet wat hij doet en is daarop aan te spreken. Anderen kunnen het beoordelen (1Ko 14:29).

1Ko 14:13. In hun streven om hun gave uit te oefenen moeten de Korinthiërs daar goed aan denken. Wil iemand dan per se toch in een taal spreken, dan moet hij tegelijk een gebed in zijn hart hebben om uit te kunnen leggen wat hij heeft gezegd, want pas dan heeft de gemeente er wat aan.

1Ko 14:14. Het bidden in een taal gaat buiten het verstand om. Het gebeurt met de geest, niet met het verstand. Iemand die in een taal spreekt, weet zelf niet wat hij zegt. Het gaat buiten zijn verstand om. In 1Ko 14:3 heb je gelezen dat wie in een taal spreekt, verborgenheden in de geest spreekt. Ook is wat hij zegt niet door anderen te controleren.

1Ko 14:15-16. Hoe moet het dan? Bidden en lofzingen gebeurt met je geest. Het is een geestelijke bezigheid waarin je je tot God richt. Het is niet iets waar je verstand geen deel aan heeft. Wanneer jij je uitspreekt in een gebed of je zingt een lied, doe je dat ook met je volle verstand. Je weet wat je zegt en je weet wat je zingt. Je bent niet overgeleverd aan een bevlieging of aan een speciaal gevoel dat bij je opkomt. Een christen is iemand die bij zijn volle verstand is. Hij heeft inzicht in wat hij doet en waarom hij iets doet.

Het is wel een vernieuwd verstand. Vroeger was je verstand verduisterd (Ef 4:18). Je dacht misschien wel dat je een hoop dingen begreep, maar écht de dingen doorhebben, zoals de zin en het doel van je leven of van de dingen van God en de gemeente, dat kon je niet. Pas nadat je de Heer Jezus hebt aangenomen, vanaf dat moment, kun je goed je verstand gebruiken (Mk 5:15; Lk 24:45; 1Jh 5:20).

Met je verstand wordt niet bedoeld een hoeveelheid intellect. Met verstand wordt bedoeld je geestelijk beoordelingsvermogen. Al ben je misschien niet hooggeschoold naar wereldse maatstaven, toch bezit jij door het nieuwe leven en de Heilige Geest Die in je woont nu de bekwaamheid om alles te beoordelen (1Ko 2:15). Je moet daarvoor wel de goede gezindheid hebben, dat wil zeggen dat je in alles de eer van de Heer Jezus voor ogen moet hebben. Wie zijn verstand niet gebruikt bij wat hij zegt of doet in de samenkomst, kan niet rekenen op de instemming, het ‘amen’, van de anderen. Zij weten immers niet wat er gezegd wordt?

1Ko 14:17. Zo is het bij het spreken in talen, waarbij het verstand onvruchtbaar, dat wil zeggen buiten werking, blijft. Het kan best een goede dankzegging zijn, maar niemand kan het volgen en daarom kan niemand ‘amen’ zeggen. Ook een dankzegging moet tot opbouwing zijn. Dat wil niet zeggen dat in een dankzegging alle geloofswaarheden aan God moeten worden uiteengezet, zodat de anderen kunnen merken hoeveel iemand wel van de Bijbel weet. Dan wordt het net zo goed een vertoning, een zichzelf presenteren. Wij hoeven God niet te vertellen wat we allemaal van de Bijbel weten. Dat weet Hij Zelf veel beter dan wij. Hij heeft de Bijbel immers geschreven.

Een goede dankzegging zal zeker in overeenstemming met de Bijbel zijn, maar zal daarbij ook en vooral de oprechte uiting van dankbaarheid zijn tegenover God en de Heer Jezus. Heb jij het nooit beleefd dat je door de dankzegging van een broeder ‘meegenomen’ werd en God en de Heer Jezus daardoor in je hart groeiden? In jouw hart kwamen toen ook die gevoelens van dankbaarheid en je zei van harte ‘amen’. (Even een opmerking in de kantlijn: het is een goede zaak om een dankzegging luid en duidelijk uit te spreken en niet te zacht. Wanneer er te zacht gesproken wordt, weten de anderen ook niet wat er gebeden wordt en is het ook dan niet mogelijk om ‘amen’ te zeggen.)

1Ko 14:18-19. Paulus is God dankbaar dat hij meer dan zij allen in talen spreekt. God heeft hem deze gave gegeven met het oog op zijn dienst in het evangelie om hierdoor in veel landen de blijde boodschap te verbreiden. Als het echter gaat om zijn dienst in de gemeente, dan heeft hij maar één verlangen, en dat is anderen te onderwijzen.

Let eens op hoe sterk hij het hier zegt: liever vijf woorden met zijn verstand dan tienduizend in een taal. Het is uiteraard bij wijze van vergelijking. Toch zie je hier dat een dienst in de gemeente niet zit in de lengte van de dankzegging of de toespraak. Denk niet dat je eerst veel moet weten van de Bijbel en een hele woordenschat moet hebben opgebouwd voordat je je kunt uiten in de samenkomst. Een dankzegging van enkele zinnen van iemand die pas tot geloof gekomen is, is vaak een bijdrage geweest aan de geestelijke groei van een plaatselijke gemeente. En daar gaat het nog steeds om: de opbouw van de gemeente.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:7-19.

Verwerking: Waarom is de opbouw van de gemeente zo belangrijk?

Verzen 7-19

Bidden en lofzingen met het verstand


1Ko 14:7. Paulus gaat nu een paar voorbeelden geven van hoe het spreken in talen in de gemeente werkt als het niet wordt uitgelegd. Als vergelijkingsmateriaal gebruikt hij een fluit, een harp en een bazuin. Eerst de fluit en de harp. Je kunt alleen aan de melodie horen welk lied op een blokfluit wordt gespeeld. Als kleine kinderen een blokfluit te pakken hebben, dan blazen ze daar op dezelfde toon een eind op weg. Voor hun idee fluiten ze een lied, maar ze moeten me wel even vertellen welk lied het was, want ik kon het niet horen aan de melodie, want er was geen melodie. Als ze een gitaar in handen hebben, doen ze hetzelfde: ze slaan maar wat op de snaren heen en weer en opnieuw moet ik vragen welk lied ze lieten horen om te weten wat ze gespeeld hebben.

1Ko 14:8. Het tweede voorbeeld heeft met de oorlog te maken. Om zich voor de oorlog gereed te maken moest de soldaat letten op het geluid van de bazuin, een soort trompet. In vroegere tijden, toen er nog geen geluidsversterkers, zendapparatuur en internet bestonden, werd de bazuin gebruikt om boodschappen door te geven. Elk signaal dat met de bazuin werd gegeven, had een eigen betekenis. Zo was er ook het signaal om zich voor de oorlog gereed te maken. Veel hing daarom af van de man met de bazuin. Als hij in geval van oorlog de bazuin losjes aan zijn mond zette en daar wat in zuchtte of er een blaaspartij van maakte die nergens op sloeg, bewerkte dat alleen maar gefronste wenkbrauwen, verwarring en ergernis, maar niemand maakte zich gereed voor de oorlog.

1Ko 14:9. Zo is het met iemand die in een taal spreekt. Omdat niemand er iets van verstaat, bewerkt het bij de aanwezigen geen enkele reactie. Er wordt maar wat in de lucht gepraat en niemand heeft er wat aan.

1Ko 14:10. Luister eens goed naar de geluiden in de wereld om je heen. In de natuur geeft elk dier zijn eigen geluid. We leren de kinderen al vroeg: ‘Wat zegt een hond? Wat zegt een poes?’ Ook de verschillende vogels kun je herkennen aan de manier waarop ze zingen. Wie in een fabriek of een werkplaats werkt, hoort daar weer heel andere geluiden. Elk geluid heeft zijn eigen klank. Om een geluid te herkennen moet je ermee vertrouwd zijn.

1Ko 14:11-12. Dit past Paulus weer toe op het spreken in talen. Je moet de vreemde taal waarin gesproken wordt, kennen om te weten wat er gezegd wordt, anders sta je erbuiten. Je hebt er geen deel aan, het gaat langs je heen, je bent echt vreemd voor elkaar.

Ik ben wel eens met een paar anderen aan boord van een Russisch schip geweest om daar het evangelie te verkondigen. De kapitein vertaalde wat gezongen en gezegd werd, anders had het natuurlijk geen enkele zin. Ik spreek geen woord Russisch en versta er ook niets van. Je voelt je totaal onmachtig om met die mensen een woord te wisselen en hun iets duidelijk te maken. Hier ging het om een evangelieverkondiging aan ongelovigen. In de gemeente gaat het om de gelovigen en voor hen gaat het erom dat ze opbouwing ontvangen.

Paulus wordt er niet moe van om te blijven herhalen dat het criterium van de uitoefening van de gaven is: de opbouwing9 van de gemeente. Het opbouwen van de gemeente is iets dat bewust gebeurt, met het verstand. Iemand die de gemeente opbouwt, weet wat hij doet en is daarop aan te spreken. Anderen kunnen het beoordelen (1Ko 14:29).

1Ko 14:13. In hun streven om hun gave uit te oefenen moeten de Korinthiërs daar goed aan denken. Wil iemand dan per se toch in een taal spreken, dan moet hij tegelijk een gebed in zijn hart hebben om uit te kunnen leggen wat hij heeft gezegd, want pas dan heeft de gemeente er wat aan.

1Ko 14:14. Het bidden in een taal gaat buiten het verstand om. Het gebeurt met de geest, niet met het verstand. Iemand die in een taal spreekt, weet zelf niet wat hij zegt. Het gaat buiten zijn verstand om. In 1Ko 14:3 heb je gelezen dat wie in een taal spreekt, verborgenheden in de geest spreekt. Ook is wat hij zegt niet door anderen te controleren.

1Ko 14:15-16. Hoe moet het dan? Bidden en lofzingen gebeurt met je geest. Het is een geestelijke bezigheid waarin je je tot God richt. Het is niet iets waar je verstand geen deel aan heeft. Wanneer jij je uitspreekt in een gebed of je zingt een lied, doe je dat ook met je volle verstand. Je weet wat je zegt en je weet wat je zingt. Je bent niet overgeleverd aan een bevlieging of aan een speciaal gevoel dat bij je opkomt. Een christen is iemand die bij zijn volle verstand is. Hij heeft inzicht in wat hij doet en waarom hij iets doet.

Het is wel een vernieuwd verstand. Vroeger was je verstand verduisterd (Ef 4:18). Je dacht misschien wel dat je een hoop dingen begreep, maar écht de dingen doorhebben, zoals de zin en het doel van je leven of van de dingen van God en de gemeente, dat kon je niet. Pas nadat je de Heer Jezus hebt aangenomen, vanaf dat moment, kun je goed je verstand gebruiken (Mk 5:15; Lk 24:45; 1Jh 5:20).

Met je verstand wordt niet bedoeld een hoeveelheid intellect. Met verstand wordt bedoeld je geestelijk beoordelingsvermogen. Al ben je misschien niet hooggeschoold naar wereldse maatstaven, toch bezit jij door het nieuwe leven en de Heilige Geest Die in je woont nu de bekwaamheid om alles te beoordelen (1Ko 2:15). Je moet daarvoor wel de goede gezindheid hebben, dat wil zeggen dat je in alles de eer van de Heer Jezus voor ogen moet hebben. Wie zijn verstand niet gebruikt bij wat hij zegt of doet in de samenkomst, kan niet rekenen op de instemming, het ‘amen’, van de anderen. Zij weten immers niet wat er gezegd wordt?

1Ko 14:17. Zo is het bij het spreken in talen, waarbij het verstand onvruchtbaar, dat wil zeggen buiten werking, blijft. Het kan best een goede dankzegging zijn, maar niemand kan het volgen en daarom kan niemand ‘amen’ zeggen. Ook een dankzegging moet tot opbouwing zijn. Dat wil niet zeggen dat in een dankzegging alle geloofswaarheden aan God moeten worden uiteengezet, zodat de anderen kunnen merken hoeveel iemand wel van de Bijbel weet. Dan wordt het net zo goed een vertoning, een zichzelf presenteren. Wij hoeven God niet te vertellen wat we allemaal van de Bijbel weten. Dat weet Hij Zelf veel beter dan wij. Hij heeft de Bijbel immers geschreven.

Een goede dankzegging zal zeker in overeenstemming met de Bijbel zijn, maar zal daarbij ook en vooral de oprechte uiting van dankbaarheid zijn tegenover God en de Heer Jezus. Heb jij het nooit beleefd dat je door de dankzegging van een broeder ‘meegenomen’ werd en God en de Heer Jezus daardoor in je hart groeiden? In jouw hart kwamen toen ook die gevoelens van dankbaarheid en je zei van harte ‘amen’. (Even een opmerking in de kantlijn: het is een goede zaak om een dankzegging luid en duidelijk uit te spreken en niet te zacht. Wanneer er te zacht gesproken wordt, weten de anderen ook niet wat er gebeden wordt en is het ook dan niet mogelijk om ‘amen’ te zeggen.)

1Ko 14:18-19. Paulus is God dankbaar dat hij meer dan zij allen in talen spreekt. God heeft hem deze gave gegeven met het oog op zijn dienst in het evangelie om hierdoor in veel landen de blijde boodschap te verbreiden. Als het echter gaat om zijn dienst in de gemeente, dan heeft hij maar één verlangen, en dat is anderen te onderwijzen.

Let eens op hoe sterk hij het hier zegt: liever vijf woorden met zijn verstand dan tienduizend in een taal. Het is uiteraard bij wijze van vergelijking. Toch zie je hier dat een dienst in de gemeente niet zit in de lengte van de dankzegging of de toespraak. Denk niet dat je eerst veel moet weten van de Bijbel en een hele woordenschat moet hebben opgebouwd voordat je je kunt uiten in de samenkomst. Een dankzegging van enkele zinnen van iemand die pas tot geloof gekomen is, is vaak een bijdrage geweest aan de geestelijke groei van een plaatselijke gemeente. En daar gaat het nog steeds om: de opbouw van de gemeente.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:7-19.

Verwerking: Waarom is de opbouw van de gemeente zo belangrijk?

Verzen 20-25

Talen, een teken voor de ongelovigen


Bij de gave van het spreken in talen gaat het om twee dingen:
1. De taal waarin gesproken wordt, is een bestaande taal.
2. De persoon die deze taal spreekt, heeft deze taal niet geleerd.

Dat het bij het spreken in talen om bestaande talen gaat, blijkt uit Handelingen 2. Daar vindt het spreken in talen voor de eerste keer in het Nieuwe Testament plaats. Je leest daar dat er in Jeruzalem Joden woonden “uit elk van de volken die er onder de hemel zijn” en dat ieder de apostelen hoort spreken “in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn” (Hd 2:5-12). De apostelen hebben deze talen niet geleerd. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat het merendeel van de apostelen bestaat uit “ongeletterde en eenvoudige mensen” (Hd 4:13). Ook wordt er gesproken over de ‘gave’ van het spreken in talen (1Ko 12:10; 28). Wanneer je een taal hebt geleerd, is het wat vreemd om dan nog te spreken over een gave.

1Ko 14:20. De grote vraag die vervolgens aan de orde komt, is deze: Wanneer moet deze gave nu worden uitgeoefend? Je kunt de vraag ook anders stellen en je afvragen waarom God deze gave heeft gegeven. Paulus gaat op deze vraag geen kant-en-klaar antwoord geven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hij wil dat de Korinthiërs, en wij, eerst gaan nadenken. Door ergens over na te denken kom je bewust tot een bepaalde conclusie.

Dat nadenken, of ‘overleggen’, zoals in dit vers staat, moet niet gebeuren op de manier waarop kinderen dat doen. Kinderen denken nauwelijks na, ze overleggen niet, maar komen direct met een oordeel, zonder verstand te hebben van de zaak zelf. Als ze iets leuks zien of ze vinden iets fijn om te doen, denken ze niet na over het nut ervan. Het enige waaraan ze denken, is het plezier dat ze eraan kunnen beleven.

Het is belangrijk om te overleggen waarom je iets wel of niet doet. Een christen is iemand die iets bewust doet. Hij gaat met overleg te werk. Over slechte, zondige dingen hoef je niet na te denken, daar mág je zelfs niet eens bewust aan denken. In verband daarmee moet je als een kind te werk gaan. Het slechte, het verkeerde, kun je direct afwijzen, zonder erover na te denken.

Met de dingen die van God komen, gaat dat anders. Hierover is het nodig om na te denken, te overleggen. Je moet je bewust worden wat God in elk bepaald geval wil. Zo moet je te werk gaan als je te maken krijgt met het spreken in talen. Je bewijst dat je enige geestelijke volwassenheid bezit als je de overleggingen die Paulus je hier voorhoudt, gaat volgen en probeert te begrijpen wat hij daarvan zegt.

1Ko 14:21. ‘Kijk eens wat “in de wet staat geschreven”’, zegt Paulus. Met ‘de wet’ bedoelt hij het hele Oude Testament. Als inleiding op zijn verdere betoog haalt hij enkele verzen uit Jesaja 28 aan (Js 28:11-12). Eenzelfde soort tekst tref je in Deuteronomium 28 aan (Dt 28:49). Waar gaat het in deze twee gedeelten om? Nu wordt er een beroep gedaan op je vermogen om te overleggen, op je geestelijke beoordelingsvermogen. Je moet deze teksten maar eens opzoeken en ook de verzen lezen die ervoor en erachter staan. Dan krijg je een idee in welk verband deze teksten staan. Je ziet dan dat God in beide gedeelten het oordeel over Zijn volk, Israël, aankondigt vanwege hun ontrouw en ongeloof. Dat oordeel heeft Hij ook laten komen. God heeft daarvoor het volk van de Chaldeeën, dat zijn de Babyloniërs, onder aanvoering van Nebukadnezar gebruikt.

Dit volk spreekt uiteraard een andere taal. Als dat volk het land binnenvalt en Jeruzalem verovert, moeten de Joden beseffen dat dit Gods straf is voor hun ongeloof. God geeft daarmee de verbinding met Zijn volk op en levert het over in de hand van een vreemde overheerser. Hij doet dat omdat zij Hem hebben opgegeven. Dat er nu in een vreemde, onverstaanbare taal tot hen gesproken wordt, zou hen tot nadenken moeten brengen. Ze zouden zich moeten afvragen waarom God heeft toegelaten dat een vreemd volk zich in Zijn land bevindt en er de baas is. Als je deze teksten uit Jesaja 28 en Deuteronomium 28 zo beziet, wordt duidelijk dat de talen in de eerste plaats gegeven zijn tot een teken voor de ongelovige Joden.

Dat blijkt ook uit wat ik al aanhaalde uit Handelingen 2. Door al die verschillende vreemde talen die op de Pinksterdag gesproken worden, wordt duidelijk dat het volk Israël niet meer het enige volk is waarmee God in verbinding staat. Dat alleenrecht zijn ze kwijtgeraakt omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, verworpen hebben. De behoudenis van God wordt vanaf dat ogenblik bekendgemaakt aan alle volken. Om die volken met het evangelie te kunnen bereiken geeft God de discipelen het vermogen al die verschillende talen te spreken.

1Ko 14:22. De conclusie is dat de talen tot een teken zijn, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. Met de profetie is het net andersom. Profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Hierdoor wordt het verschil tussen het spreken in talen en het profeteren nog duidelijker.

1Ko 14:23. Paulus gaat het voorgaande toepassen op de samenkomst van de gemeente. Dat is wat jij ook moet doen. Ik hoop dat je op een plaats bent, waar de gelovigen als gemeente samenkomen. Hoe je kunt ontdekken of je op de juiste plaats en op de juiste wijze samenkomt, heb je in de voorgaande hoofdstukken kunnen leren. In de 1Ko 14:26-40 komen daar nog een paar kenmerken bij. Onderzoek of je (nog steeds) op de juiste plaats bent ook aan de hand van de verzen die je nu voor je hebt.

Paulus stelt het geval voor onze aandacht dat de hele gemeente op één plaats –niet versplinterd in talloze kerken en groepen – is samengekomen en dat allen bezig zijn in talen te spreken. De deur zit kennelijk niet op slot, want er kunnen zomaar onkundigen of ongelovigen, mensen van de straat, binnenstappen. Wanneer die daar binnenkomen en ze horen al die verschillende talen waar ze niets van snappen, dan kun je je voorstellen dat ze zich achter de oren krabben en zich afvragen in wat voor wanordelijk gezelschap ze zich nu bevinden. Er is voor hen immers geen touw aan vast te knopen. Ze hebben er letterlijk geen boodschap aan, want ze verstaan niets van wat er wordt gezegd.

1Ko 14:24. Weer komt nu het grote contrast met het profeteren. Paulus komt vervolgens met het geval dat allen profeteren. Dat gebeurt niet door allen tegelijk, maar volgens 1Ko 14:31 “een voor een”. Als in zo’n geval een ongelovige of onkundige de samenkomst binnenkomt, is de uitwerking totaal anders. Ik heb er al op gewezen wat profeteren is: het spreken “als uitspraken van God” (1Pt 4:11a).

1Ko 14:25. Als dat gebeurt, kan het niet anders of de bezoeker voelt de tegenwoordigheid van God en voelt zich persoonlijk aangesproken. In een vorig stukje is al gewezen op Johannes 4, op het gesprek van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw (Jh 4:19).

Wat zou het geweldig zijn als de samenkomsten van de gelovigen zo zouden zijn, dat zulke dingen kunnen gebeuren. Voorwaarde is dat we geestelijk gezind zijn en een leven hebben in gemeenschap met God en met de Heer Jezus. Profeteren is immers het spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Dan zullen we in de eerste plaats in ons leven laten zien dat we rekening houden met Zijn wil. We zullen Hem gehoorzaam willen zijn in alle dingen van ons dagelijkse leven.

Het is natuurlijk ondenkbaar dat wij in ons dagelijkse leven er maar een beetje op los leven, zonder met God en Zijn wil rekening te houden, om dan in de samenkomst ineens geestelijk te worden. Iemand kan in de samenkomst niet méér zijn dan hij in zijn dagelijkse leven is. Volmaakt is nog niemand, maar wie met de Heer wil leven, zal zijn struikelingen erkennen zodat de gemeenschap met de Vader en de Zoon snel hersteld is.

Een gezelschap van christenen dat op die manier met God en de Heer Jezus leeft, zal in zijn plaatselijke samenkomsten de dingen kunnen meemaken die hier beschreven worden. Als het jouw verlangen is om dit mee te maken, kun je niets beters doen dan ervoor te zorgen zelf dicht bij de Heer Jezus te blijven en vol te zijn van Hém.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:20-25.

Verwerking: Hoe beleef jij de samenkomst waarin geprofeteerd wordt?

Verzen 20-25

Talen, een teken voor de ongelovigen


Bij de gave van het spreken in talen gaat het om twee dingen:
1. De taal waarin gesproken wordt, is een bestaande taal.
2. De persoon die deze taal spreekt, heeft deze taal niet geleerd.

Dat het bij het spreken in talen om bestaande talen gaat, blijkt uit Handelingen 2. Daar vindt het spreken in talen voor de eerste keer in het Nieuwe Testament plaats. Je leest daar dat er in Jeruzalem Joden woonden “uit elk van de volken die er onder de hemel zijn” en dat ieder de apostelen hoort spreken “in zijn eigen taal waarin wij geboren zijn” (Hd 2:5-12). De apostelen hebben deze talen niet geleerd. Dat kan worden afgeleid uit het feit dat het merendeel van de apostelen bestaat uit “ongeletterde en eenvoudige mensen” (Hd 4:13). Ook wordt er gesproken over de ‘gave’ van het spreken in talen (1Ko 12:10; 28). Wanneer je een taal hebt geleerd, is het wat vreemd om dan nog te spreken over een gave.

1Ko 14:20. De grote vraag die vervolgens aan de orde komt, is deze: Wanneer moet deze gave nu worden uitgeoefend? Je kunt de vraag ook anders stellen en je afvragen waarom God deze gave heeft gegeven. Paulus gaat op deze vraag geen kant-en-klaar antwoord geven. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hij wil dat de Korinthiërs, en wij, eerst gaan nadenken. Door ergens over na te denken kom je bewust tot een bepaalde conclusie.

Dat nadenken, of ‘overleggen’, zoals in dit vers staat, moet niet gebeuren op de manier waarop kinderen dat doen. Kinderen denken nauwelijks na, ze overleggen niet, maar komen direct met een oordeel, zonder verstand te hebben van de zaak zelf. Als ze iets leuks zien of ze vinden iets fijn om te doen, denken ze niet na over het nut ervan. Het enige waaraan ze denken, is het plezier dat ze eraan kunnen beleven.

Het is belangrijk om te overleggen waarom je iets wel of niet doet. Een christen is iemand die iets bewust doet. Hij gaat met overleg te werk. Over slechte, zondige dingen hoef je niet na te denken, daar mág je zelfs niet eens bewust aan denken. In verband daarmee moet je als een kind te werk gaan. Het slechte, het verkeerde, kun je direct afwijzen, zonder erover na te denken.

Met de dingen die van God komen, gaat dat anders. Hierover is het nodig om na te denken, te overleggen. Je moet je bewust worden wat God in elk bepaald geval wil. Zo moet je te werk gaan als je te maken krijgt met het spreken in talen. Je bewijst dat je enige geestelijke volwassenheid bezit als je de overleggingen die Paulus je hier voorhoudt, gaat volgen en probeert te begrijpen wat hij daarvan zegt.

1Ko 14:21. ‘Kijk eens wat “in de wet staat geschreven”’, zegt Paulus. Met ‘de wet’ bedoelt hij het hele Oude Testament. Als inleiding op zijn verdere betoog haalt hij enkele verzen uit Jesaja 28 aan (Js 28:11-12). Eenzelfde soort tekst tref je in Deuteronomium 28 aan (Dt 28:49). Waar gaat het in deze twee gedeelten om? Nu wordt er een beroep gedaan op je vermogen om te overleggen, op je geestelijke beoordelingsvermogen. Je moet deze teksten maar eens opzoeken en ook de verzen lezen die ervoor en erachter staan. Dan krijg je een idee in welk verband deze teksten staan. Je ziet dan dat God in beide gedeelten het oordeel over Zijn volk, Israël, aankondigt vanwege hun ontrouw en ongeloof. Dat oordeel heeft Hij ook laten komen. God heeft daarvoor het volk van de Chaldeeën, dat zijn de Babyloniërs, onder aanvoering van Nebukadnezar gebruikt.

Dit volk spreekt uiteraard een andere taal. Als dat volk het land binnenvalt en Jeruzalem verovert, moeten de Joden beseffen dat dit Gods straf is voor hun ongeloof. God geeft daarmee de verbinding met Zijn volk op en levert het over in de hand van een vreemde overheerser. Hij doet dat omdat zij Hem hebben opgegeven. Dat er nu in een vreemde, onverstaanbare taal tot hen gesproken wordt, zou hen tot nadenken moeten brengen. Ze zouden zich moeten afvragen waarom God heeft toegelaten dat een vreemd volk zich in Zijn land bevindt en er de baas is. Als je deze teksten uit Jesaja 28 en Deuteronomium 28 zo beziet, wordt duidelijk dat de talen in de eerste plaats gegeven zijn tot een teken voor de ongelovige Joden.

Dat blijkt ook uit wat ik al aanhaalde uit Handelingen 2. Door al die verschillende vreemde talen die op de Pinksterdag gesproken worden, wordt duidelijk dat het volk Israël niet meer het enige volk is waarmee God in verbinding staat. Dat alleenrecht zijn ze kwijtgeraakt omdat ze hun Messias, de Heer Jezus, verworpen hebben. De behoudenis van God wordt vanaf dat ogenblik bekendgemaakt aan alle volken. Om die volken met het evangelie te kunnen bereiken geeft God de discipelen het vermogen al die verschillende talen te spreken.

1Ko 14:22. De conclusie is dat de talen tot een teken zijn, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen. Met de profetie is het net andersom. Profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen. Hierdoor wordt het verschil tussen het spreken in talen en het profeteren nog duidelijker.

1Ko 14:23. Paulus gaat het voorgaande toepassen op de samenkomst van de gemeente. Dat is wat jij ook moet doen. Ik hoop dat je op een plaats bent, waar de gelovigen als gemeente samenkomen. Hoe je kunt ontdekken of je op de juiste plaats en op de juiste wijze samenkomt, heb je in de voorgaande hoofdstukken kunnen leren. In de 1Ko 14:26-40 komen daar nog een paar kenmerken bij. Onderzoek of je (nog steeds) op de juiste plaats bent ook aan de hand van de verzen die je nu voor je hebt.

Paulus stelt het geval voor onze aandacht dat de hele gemeente op één plaats –niet versplinterd in talloze kerken en groepen – is samengekomen en dat allen bezig zijn in talen te spreken. De deur zit kennelijk niet op slot, want er kunnen zomaar onkundigen of ongelovigen, mensen van de straat, binnenstappen. Wanneer die daar binnenkomen en ze horen al die verschillende talen waar ze niets van snappen, dan kun je je voorstellen dat ze zich achter de oren krabben en zich afvragen in wat voor wanordelijk gezelschap ze zich nu bevinden. Er is voor hen immers geen touw aan vast te knopen. Ze hebben er letterlijk geen boodschap aan, want ze verstaan niets van wat er wordt gezegd.

1Ko 14:24. Weer komt nu het grote contrast met het profeteren. Paulus komt vervolgens met het geval dat allen profeteren. Dat gebeurt niet door allen tegelijk, maar volgens 1Ko 14:31 “een voor een”. Als in zo’n geval een ongelovige of onkundige de samenkomst binnenkomt, is de uitwerking totaal anders. Ik heb er al op gewezen wat profeteren is: het spreken “als uitspraken van God” (1Pt 4:11a).

1Ko 14:25. Als dat gebeurt, kan het niet anders of de bezoeker voelt de tegenwoordigheid van God en voelt zich persoonlijk aangesproken. In een vorig stukje is al gewezen op Johannes 4, op het gesprek van de Heer Jezus met de Samaritaanse vrouw (Jh 4:19).

Wat zou het geweldig zijn als de samenkomsten van de gelovigen zo zouden zijn, dat zulke dingen kunnen gebeuren. Voorwaarde is dat we geestelijk gezind zijn en een leven hebben in gemeenschap met God en met de Heer Jezus. Profeteren is immers het spreken vanuit de tegenwoordigheid van God. Dan zullen we in de eerste plaats in ons leven laten zien dat we rekening houden met Zijn wil. We zullen Hem gehoorzaam willen zijn in alle dingen van ons dagelijkse leven.

Het is natuurlijk ondenkbaar dat wij in ons dagelijkse leven er maar een beetje op los leven, zonder met God en Zijn wil rekening te houden, om dan in de samenkomst ineens geestelijk te worden. Iemand kan in de samenkomst niet méér zijn dan hij in zijn dagelijkse leven is. Volmaakt is nog niemand, maar wie met de Heer wil leven, zal zijn struikelingen erkennen zodat de gemeenschap met de Vader en de Zoon snel hersteld is.

Een gezelschap van christenen dat op die manier met God en de Heer Jezus leeft, zal in zijn plaatselijke samenkomsten de dingen kunnen meemaken die hier beschreven worden. Als het jouw verlangen is om dit mee te maken, kun je niets beters doen dan ervoor te zorgen zelf dicht bij de Heer Jezus te blijven en vol te zijn van Hém.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:20-25.

Verwerking: Hoe beleef jij de samenkomst waarin geprofeteerd wordt?

Verzen 26-33

Wanneer u samenkomt


1Ko 14:26. Nu gaat Paulus vertellen hoe het er in de samenkomst van de gelovigen aan toe moet gaan. Hij begint met de vraag: “Hoe is het dan?” Het is goed als je jezelf regelmatig deze vraag stelt en luistert naar het antwoord dat in de volgende verzen staat. Hoe belangrijk deze verzen voor jou zijn, wordt natuurlijk bepaald door je eigen instelling bij het gaan naar de samenkomst. Hoe en waarom ga jij naar de samenkomst: ga je omdat het moet, of ga je omdat je er graag bent? Het kan zijn dat je de ene keer meer zin hebt dan de andere keer. Maar als je de Heer Jezus liefhebt, zul je graag samen zijn met anderen die ook veel van Hem houden. Dan komt de vraag waar ons vers mee begint: ”Hoe is het dan?”

Als er verder staat, “heeft ieder een …”, geldt dat evengoed voor jou. Het gaat erom dat je met ‘iets’ naar de samenkomst toe gaat en dat je niet met lege handen ofwel met een leeg hart daar komt. Het is daarom zaak je op de samenkomsten voor te bereiden. Die voorbereiding is niet even snel voordat je erheen gaat een lied opzoeken, of een stukje uit de Bijbel lezen. Het is een zaak van je leven met de Heer zoals je dat elke dag beleeft. Je hele leven is een voorbereiding op de samenkomst. Samenkomsten zijn hoogtepunten in het leven van een gelovige.

In Deuteronomium 26 heb je een mooi voorbeeld hoe God wil dat de Israëlieten, Zijn aardse volk, bij Hem komen op de plaats waar Hij woont. Als de Israëlieten in het land zullen wonen en de oogst van het land hebben binnengehaald, wil Hij graag van de oogst de eerstelingen ontvangen (Dt 26:1-11). In geestelijk opzicht is dat ook zo. Als jij in je dagelijkse omgang met de Heer Jezus steeds meer gaat zien van alles wat Hij je heeft gegeven, dan wil Hij graag als Eerste uit jouw mond horen waar jij zo van hebt genoten. Telkens als je iets hebt gelezen, mag je Hem daarvoor danken.

Hij vindt het fijn om van je te horen wat jou heeft aangesproken in Zijn Woord. Maak er maar een gewoonte van om Hem te vertellen wat je hebt ontdekt in de Bijbel. Wanneer je dan naar de samenkomst gaat, zul je merken dat je hart vol is van Hem. Zo wil God je graag ontmoeten, samen met de andere gelovigen, die, als het goed is, zich ook op die manier met de Heer Jezus hebben beziggehouden.

In Deuteronomium 16 staat de aanwijzing dat Gods volk niet met lege handen voor Hem mag verschijnen (Dt 16:16). Wil dat nu zeggen dat je maar niet naar de samenkomst moet gaan als je bijvoorbeeld door veel werk, of door ziekte eens niet zo met de dingen van de Heer Jezus bent bezig geweest? Nee, dat zeker niet. Het overkomt mij ook wel eens dat ik me wat ‘leeg’ voel. Wat is het dan fijn als er andere broeders en zusters zijn die uit de volheid van hun hart de Heer loven en prijzen. Dan word ik daar als het ware door ‘meegenomen’ en kom ik toch tot bewondering voor de Heer Jezus. Maar goed, de bedoeling is dat ieder iets heeft.

Toch wil, als ieder iets heeft, dat nog niet zeggen dat de samenkomst ook verloopt zoals God het graag wil. In Korinthe hebben ze allemaal wel wat. Nu lijkt het er in de samenkomsten daar nogal wanordelijk aan toe te zijn gegaan, want Paulus geeft aanwijzingen om orde in het geheel te brengen. Als iedereen iets heeft en iedereen wil dat ook graag naar voren brengen, is het gevaar groot dat het een janboel wordt.

Ook al heeft ieder iets, dan wil dat nog niet zeggen dat ieder dat dan ook maar hoorbaar moet laten merken. De vraag of iets tot opbouwing is, is in alle samenkomsten van belang. Het gaat steeds om de opbouw van de ander. Als in “een psalm”, “een leer”, “een openbaring”, enzovoort het belang van de ander wordt gezocht, is het duidelijk dat de Heilige Geest aan het werk is (1Ko 12:7-10). Dan wordt er niet door elkaar gepraat, wil niemand zichzelf laten horen, maar wacht ieder op zijn beurt.

1Ko 14:27-28. Aan het spreken in talen wordt een grens gesteld: het mogen er hooguit drie zijn. Deze beperking is voor de Korinthiërs, die het prachtig vinden om in talen te spreken, wel even slikken. Tevens wordt aan het spreken in talen in de gemeente de voorwaarde verbonden dat het alleen mag gebeuren als er een uitlegger is. Wanneer er geen uitlegger is, moet er gezwegen worden. Naast de vraag of het spreken in talen nog voorkomt en de vraag waar het spreken in talen in feite voor is gegeven, heb je hier, mocht het ergens gebeuren, een paar voorwaarden waaraan je kunt toetsen of er op een goede manier met het spreken in talen wordt omgegaan.

1Ko 14:29. Bij de profeten geldt, wat de grens betreft, hetzelfde: nadat de derde profeet heeft gesproken, mag een vierde niet meer opstaan. Het belang van deze gave is uitvoerig aan de orde geweest. Nu wordt er iets gezegd tegen de luisteraars. Zij moeten beoordelen wat er door de profeet wordt gezegd (1Ko 14:29b). In 1 Thessalonicenzen 5 lees je eenzelfde opdracht: “Veracht [de] profetieën niet, maar beproeft alles” (1Th 5:20-21). In beide gevallen moet beoordeeld worden of de boodschap die wordt doorgegeven, overeenstemt met de Bijbel, en niet of je de boodschap prettig vindt of niet, ook niet of de spreker je aanstaat of niet, ook niet of hij het mooi kan zeggen of minder fraai spreekt.

1Ko 14:30. Van de profeet wordt ook iets verwacht. Hij moet ervoor openstaan dat de Geest van God ook een ander wil gebruiken om nog iets door te geven. Wie een woord van profetie doorgeeft in de gemeente, moet niet denken dat hij de tijd vol moet praten.

1Ko 14:31. Wie kunnen er profeteren? Is dat maar aan een select groepje voorbehouden? Met de gave van profeet is het net als met de gave van evangelist. Niet iedereen heeft de gave van evangelist. In Efeziërs 4 staat dat de Heer Jezus “sommigen” heeft gegeven “als evangelisten” (Ef 4:11). Toch wordt iedereen ertoe opgeroepen om het werk van een evangelist te doen (2Tm 4:5). Zo is het ook met de gave van profeet. De gave om te profeteren is niet aan allen gegeven, maar toch kunnen allen profeteren.

Weet je nog wat profeteren is? Spreken voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting (1Ko 14:3). Nou, dat is iets waarvoor iedere broeder open dient te staan. Iedere broeder die met de Heer leeft en Zijn Woord liefheeft, kan gebruikt worden om een woord van troost of vermaning door te geven, hoewel er zeker uitzonderingen kunnen zijn. Een eerste keer zal dat best moeilijk zijn. De toespraak hoeft ook geen uur te duren. Paulus heeft het in 1Ko 14:19 van dit hoofdstuk over vijf woorden. Die zijn vlug uitgesproken. Dat is natuurlijk maar bij wijze van spreken.

Ik denk dat te veel broeders deze dienst aan anderen overlaten omdat ze menen dat die anderen het (veel) beter kunnen. Om in het openbaar te spreken moet er vaak een zekere schroom worden overwonnen, dat is zo. Aan de andere kant is het niet de bedoeling dat iemand de gemeente gaat toespreken, terwijl hij nog maar pas bekeerd is. Dan moet er nog een leven met de Heer opgebouwd worden. Dat wil echter niet zeggen dat je moet wachten tot je volleerd bent. Dan kun je lang wachten, want hier op aarde raken we nooit uitgeleerd. Ik hoop dat je aanvoelt wat ik bedoel. Stel je open voor de Heer en je zult zien dat de Heer je gaat gebruiken.

1Ko 14:32. Er is nog een aspect van belang in deze dienst en dat is zelfbeheersing. Denk niet dat je iedere gedachte die in de samenkomst bij je opkomt direct moet uiten. Je kunt je echt niet verschuilen achter: ‘Maar de Geest drong mij ertoe.’ Er staat: “En [de] geesten van [de] profeten zijn aan [de] profeten onderworpen.” Dit betekent dat iedereen die een woord in de samenkomst meent te moeten doorgeven, dat bewust doet, met overleg en niet naar aanleiding van een innerlijke aandrang waarover hij geen controle zou hebben. Zo werkt de Geest van God niet.

Je moet bijvoorbeeld denken aan een stukje uit de Bijbel. Hoe kun je nu weten of de Heer wil dat je daar iets over zegt? De belangrijke vraag die je jezelf hierbij kunt stellen, is deze: Wil ik echt de gemeente opbouwen en de Heer Jezus groot maken of zoek ik toch een beetje mijn eigen eer?

1Ko 14:33. Als we allemaal zo in de samenkomst zitten, terwijl ook de zusters bidden of de Heer de juiste broeder en het juiste gedeelte uit Zijn Woord wil aanwijzen, zal er geen wanorde, maar vrede zijn. God is de God van de vrede en deze vrede behoort in alle gemeenten merkbaar te zijn. De samenkomsten van de gelovigen zullen op die manier een oase zijn te midden van een woelige wereld.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:26-33.

Verwerking: Hoe bereid jij je op de samenkomst voor?

Verzen 26-33

Wanneer u samenkomt


1Ko 14:26. Nu gaat Paulus vertellen hoe het er in de samenkomst van de gelovigen aan toe moet gaan. Hij begint met de vraag: “Hoe is het dan?” Het is goed als je jezelf regelmatig deze vraag stelt en luistert naar het antwoord dat in de volgende verzen staat. Hoe belangrijk deze verzen voor jou zijn, wordt natuurlijk bepaald door je eigen instelling bij het gaan naar de samenkomst. Hoe en waarom ga jij naar de samenkomst: ga je omdat het moet, of ga je omdat je er graag bent? Het kan zijn dat je de ene keer meer zin hebt dan de andere keer. Maar als je de Heer Jezus liefhebt, zul je graag samen zijn met anderen die ook veel van Hem houden. Dan komt de vraag waar ons vers mee begint: ”Hoe is het dan?”

Als er verder staat, “heeft ieder een …”, geldt dat evengoed voor jou. Het gaat erom dat je met ‘iets’ naar de samenkomst toe gaat en dat je niet met lege handen ofwel met een leeg hart daar komt. Het is daarom zaak je op de samenkomsten voor te bereiden. Die voorbereiding is niet even snel voordat je erheen gaat een lied opzoeken, of een stukje uit de Bijbel lezen. Het is een zaak van je leven met de Heer zoals je dat elke dag beleeft. Je hele leven is een voorbereiding op de samenkomst. Samenkomsten zijn hoogtepunten in het leven van een gelovige.

In Deuteronomium 26 heb je een mooi voorbeeld hoe God wil dat de Israëlieten, Zijn aardse volk, bij Hem komen op de plaats waar Hij woont. Als de Israëlieten in het land zullen wonen en de oogst van het land hebben binnengehaald, wil Hij graag van de oogst de eerstelingen ontvangen (Dt 26:1-11). In geestelijk opzicht is dat ook zo. Als jij in je dagelijkse omgang met de Heer Jezus steeds meer gaat zien van alles wat Hij je heeft gegeven, dan wil Hij graag als Eerste uit jouw mond horen waar jij zo van hebt genoten. Telkens als je iets hebt gelezen, mag je Hem daarvoor danken.

Hij vindt het fijn om van je te horen wat jou heeft aangesproken in Zijn Woord. Maak er maar een gewoonte van om Hem te vertellen wat je hebt ontdekt in de Bijbel. Wanneer je dan naar de samenkomst gaat, zul je merken dat je hart vol is van Hem. Zo wil God je graag ontmoeten, samen met de andere gelovigen, die, als het goed is, zich ook op die manier met de Heer Jezus hebben beziggehouden.

In Deuteronomium 16 staat de aanwijzing dat Gods volk niet met lege handen voor Hem mag verschijnen (Dt 16:16). Wil dat nu zeggen dat je maar niet naar de samenkomst moet gaan als je bijvoorbeeld door veel werk, of door ziekte eens niet zo met de dingen van de Heer Jezus bent bezig geweest? Nee, dat zeker niet. Het overkomt mij ook wel eens dat ik me wat ‘leeg’ voel. Wat is het dan fijn als er andere broeders en zusters zijn die uit de volheid van hun hart de Heer loven en prijzen. Dan word ik daar als het ware door ‘meegenomen’ en kom ik toch tot bewondering voor de Heer Jezus. Maar goed, de bedoeling is dat ieder iets heeft.

Toch wil, als ieder iets heeft, dat nog niet zeggen dat de samenkomst ook verloopt zoals God het graag wil. In Korinthe hebben ze allemaal wel wat. Nu lijkt het er in de samenkomsten daar nogal wanordelijk aan toe te zijn gegaan, want Paulus geeft aanwijzingen om orde in het geheel te brengen. Als iedereen iets heeft en iedereen wil dat ook graag naar voren brengen, is het gevaar groot dat het een janboel wordt.

Ook al heeft ieder iets, dan wil dat nog niet zeggen dat ieder dat dan ook maar hoorbaar moet laten merken. De vraag of iets tot opbouwing is, is in alle samenkomsten van belang. Het gaat steeds om de opbouw van de ander. Als in “een psalm”, “een leer”, “een openbaring”, enzovoort het belang van de ander wordt gezocht, is het duidelijk dat de Heilige Geest aan het werk is (1Ko 12:7-10). Dan wordt er niet door elkaar gepraat, wil niemand zichzelf laten horen, maar wacht ieder op zijn beurt.

1Ko 14:27-28. Aan het spreken in talen wordt een grens gesteld: het mogen er hooguit drie zijn. Deze beperking is voor de Korinthiërs, die het prachtig vinden om in talen te spreken, wel even slikken. Tevens wordt aan het spreken in talen in de gemeente de voorwaarde verbonden dat het alleen mag gebeuren als er een uitlegger is. Wanneer er geen uitlegger is, moet er gezwegen worden. Naast de vraag of het spreken in talen nog voorkomt en de vraag waar het spreken in talen in feite voor is gegeven, heb je hier, mocht het ergens gebeuren, een paar voorwaarden waaraan je kunt toetsen of er op een goede manier met het spreken in talen wordt omgegaan.

1Ko 14:29. Bij de profeten geldt, wat de grens betreft, hetzelfde: nadat de derde profeet heeft gesproken, mag een vierde niet meer opstaan. Het belang van deze gave is uitvoerig aan de orde geweest. Nu wordt er iets gezegd tegen de luisteraars. Zij moeten beoordelen wat er door de profeet wordt gezegd (1Ko 14:29b). In 1 Thessalonicenzen 5 lees je eenzelfde opdracht: “Veracht [de] profetieën niet, maar beproeft alles” (1Th 5:20-21). In beide gevallen moet beoordeeld worden of de boodschap die wordt doorgegeven, overeenstemt met de Bijbel, en niet of je de boodschap prettig vindt of niet, ook niet of de spreker je aanstaat of niet, ook niet of hij het mooi kan zeggen of minder fraai spreekt.

1Ko 14:30. Van de profeet wordt ook iets verwacht. Hij moet ervoor openstaan dat de Geest van God ook een ander wil gebruiken om nog iets door te geven. Wie een woord van profetie doorgeeft in de gemeente, moet niet denken dat hij de tijd vol moet praten.

1Ko 14:31. Wie kunnen er profeteren? Is dat maar aan een select groepje voorbehouden? Met de gave van profeet is het net als met de gave van evangelist. Niet iedereen heeft de gave van evangelist. In Efeziërs 4 staat dat de Heer Jezus “sommigen” heeft gegeven “als evangelisten” (Ef 4:11). Toch wordt iedereen ertoe opgeroepen om het werk van een evangelist te doen (2Tm 4:5). Zo is het ook met de gave van profeet. De gave om te profeteren is niet aan allen gegeven, maar toch kunnen allen profeteren.

Weet je nog wat profeteren is? Spreken voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting (1Ko 14:3). Nou, dat is iets waarvoor iedere broeder open dient te staan. Iedere broeder die met de Heer leeft en Zijn Woord liefheeft, kan gebruikt worden om een woord van troost of vermaning door te geven, hoewel er zeker uitzonderingen kunnen zijn. Een eerste keer zal dat best moeilijk zijn. De toespraak hoeft ook geen uur te duren. Paulus heeft het in 1Ko 14:19 van dit hoofdstuk over vijf woorden. Die zijn vlug uitgesproken. Dat is natuurlijk maar bij wijze van spreken.

Ik denk dat te veel broeders deze dienst aan anderen overlaten omdat ze menen dat die anderen het (veel) beter kunnen. Om in het openbaar te spreken moet er vaak een zekere schroom worden overwonnen, dat is zo. Aan de andere kant is het niet de bedoeling dat iemand de gemeente gaat toespreken, terwijl hij nog maar pas bekeerd is. Dan moet er nog een leven met de Heer opgebouwd worden. Dat wil echter niet zeggen dat je moet wachten tot je volleerd bent. Dan kun je lang wachten, want hier op aarde raken we nooit uitgeleerd. Ik hoop dat je aanvoelt wat ik bedoel. Stel je open voor de Heer en je zult zien dat de Heer je gaat gebruiken.

1Ko 14:32. Er is nog een aspect van belang in deze dienst en dat is zelfbeheersing. Denk niet dat je iedere gedachte die in de samenkomst bij je opkomt direct moet uiten. Je kunt je echt niet verschuilen achter: ‘Maar de Geest drong mij ertoe.’ Er staat: “En [de] geesten van [de] profeten zijn aan [de] profeten onderworpen.” Dit betekent dat iedereen die een woord in de samenkomst meent te moeten doorgeven, dat bewust doet, met overleg en niet naar aanleiding van een innerlijke aandrang waarover hij geen controle zou hebben. Zo werkt de Geest van God niet.

Je moet bijvoorbeeld denken aan een stukje uit de Bijbel. Hoe kun je nu weten of de Heer wil dat je daar iets over zegt? De belangrijke vraag die je jezelf hierbij kunt stellen, is deze: Wil ik echt de gemeente opbouwen en de Heer Jezus groot maken of zoek ik toch een beetje mijn eigen eer?

1Ko 14:33. Als we allemaal zo in de samenkomst zitten, terwijl ook de zusters bidden of de Heer de juiste broeder en het juiste gedeelte uit Zijn Woord wil aanwijzen, zal er geen wanorde, maar vrede zijn. God is de God van de vrede en deze vrede behoort in alle gemeenten merkbaar te zijn. De samenkomsten van de gelovigen zullen op die manier een oase zijn te midden van een woelige wereld.

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:26-33.

Verwerking: Hoe bereid jij je op de samenkomst voor?

Verzen 34-40

Welvoeglijk en met orde


1Ko 14:34. Het gaat er in Korinthe wanordelijk aan toe. Dit kun je concluderen uit alles wat Paulus al aan hen heeft geschreven. Hij heeft heel wat moeten corrigeren. Een van die wanordelijkheden is dat vrouwen in de samenkomsten van de gemeente het woord voeren.

Een vrouw heeft veel capaciteiten. Daarmee mag zij de Heer dienen. In de Bijbel staan veel voorbeelden van vrouwen die de Heer hebben gediend, soms met meer toewijding en inzicht dan mannen. De Heer merkt dat op en waardeert het.

Mannen én vrouwen hebben gezondigd en staan zonder onderscheid schuldig voor God. Voor hun redding is er ook geen onderscheid: ieder mens, man of vrouw, kan gered worden. Als ze eenmaal gered zijn, is er voor God ook geen onderscheid. In Christus zijn man en vrouw gelijk (Gl 3:28). Maar dat wil nog niet zeggen dat vrouwen in de samenkomsten van de gemeente dezelfde plaats hebben als mannen. Er staat hier duidelijk dat ze niet mogen spreken in de samenkomst van de gemeente.

Er is wel eens gezegd dat het hier zou gaan om hun geklets met elkaar. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, want kletsen is voor mannen net zo verkeerd. Het spreken waarover het hier gaat, is het spreken als profeet in de samenkomst en dat past niet voor een vrouw. De reden staat erachter: het past niet bij de onderdanige houding die zij tegenover de man behoort in te nemen.

Deze onderdanigheid is geen uitvinding van Paulus. Al helemaal in het begin van de Bijbel heeft God Zelf de vrouw deze plaats gegeven. De uitdrukking “zoals ook de wet zegt”, wijst terug naar wat in Genesis 3 wordt verhaald. Je leest daar over de zondeval. Door het eigenmachtige optreden van de vrouw is de zonde in de wereld gekomen.

Deze gebeurtenis is voor God aanleiding de plaats van de man en de vrouw duidelijk vast te leggen. De man is het hoofd en de vrouw moet hem in die plaats erkennen, want hij zal over haar heersen (Gn 3:16). Dit wil niet zeggen dat Adam geen schuld heeft. Zijn schuld is in feite groter omdat hij het verbod om van die boom te eten rechtstreeks van God Zelf heeft gehoord. Voor hem heeft de zonde ook gevolgen (Gn 3:17-19). Geen excuses voor Adam dus.

Omdat Eva los van Adam met de duivel in discussie is gegaan en daardoor de zonde in de wereld is gekomen, heeft God bepaald dat zij onder het gezag van de man staat. En deze verhouding geldt nog steeds. Kijk maar wat er staat in 1 Timotheüs 2 (1Tm 2:11-14). Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de man de vrouw moet uitbuiten. Hij moet haar met respect behandelen. Deze opdracht staat duidelijk omschreven in 1 Petrus 3 (1Pt 3:7). Verder maakt het de verantwoordelijkheid van de man des te groter om op een goede manier leiding te geven aan de vrouw, zodat zij niet in verleiding komt om er weer los van de man op uit te gaan.

1Ko 14:35. Welnu, als deze dingen algemeen gelden, dan toch zeker als de gemeente samenkomt. Het is zelfs een schande voor een vrouw als zij daar spreekt, al is het alleen maar om een vraag te stellen. Als zij een antwoord op een vraag over een onderwerp of een vers uit de Bijbel wil hebben, moet zij daar thuis haar eigen man naar vragen. Dit houdt in dat van de man wordt verwacht dat hij op de vragen van zijn vrouw antwoord kan geven.

Nu is er niemand die altijd op alle vragen het juiste antwoord weet. Een man heeft zelf ook vragen. Maar ik denk dat sommige mannen te gemakkelijk deze verantwoordelijkheid van zich afschuiven door te zeggen dat ze het niet kunnen. Ieder die zich deze taak bewust is, zal zijn best ervoor willen doen een antwoord te vinden. Er zijn heel wat hulpmiddelen in de vorm van boeken over de Bijbel die daarbij nuttig zijn. Er zal wel eens moeite voor moeten worden gedaan. Maar wie heeft dat niet voor zijn vrouw over? Het is een grote zegen om samen met je vrouw over de Bijbel te spreken.

Tal van zaken in de huiselijke sfeer zul je willen bekijken aan de hand van de Bijbel. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan geldbesteding of beslissingen ten aanzien van de kinderen. Dit zijn trouwens onderwerpen die ook in de samenkomst van de gemeente aan de orde kunnen komen. Door wat daarover gezegd wordt, kunnen nieuwe vragen worden opgeroepen. Daarover kan dan thuis verder worden gesproken.

Dan is er nog de vraag: ‘Maar als iemand geen man heeft of de man is een ongelovige, wat dan?’ Het is te goedkoop om te zeggen dat zij de antwoorden uit boeken over de Bijbel kan halen. Als het gaat om de uitleg van een bepaald vers, zal dat wel gaan. De meeste vragen hebben echter te maken met de praktijk van het leven, hoe je moet omgaan met een bepaalde situatie. Daar zijn geen standaardantwoorden voor. Een mogelijkheid is dat zij naar een echtpaar gaat waarvan zij weet dat de broeder een open oor heeft voor zijn vrouw en ook zijn best doet om de vragen van zijn vrouw te beantwoorden.

Wie het voorgaande in deze tijd hardop durft te verkondigen, maakt zich niet geliefd bij hen die vinden dat dit soort verzen achterhaald en uit de tijd is. Zulke mensen zijn er heel wat en hun aantal groeit hard. Steeds meer christenen worden een prooi van het denken van de wereld, waarin het onderscheid tussen mannen en vrouwen uitgewist wordt. Het zijn niet alleen de mensen van de wereld, de ongelovigen, die dat doen. Van hen kun je niet anders verwachten. Het gevaarlijkst zijn de mensen die zich uitgeven voor christen en je voorhouden dat je het allemaal wat anders moet zien, meer in overeenstemming met de tijd waarin we leven. Laat je niet misleiden! Houd je vast aan het betrouwbare Woord van God.

1Ko 14:36. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: “Of is het Woord van God van u uitgegaan?” Hij wil daarmee zeggen: ‘Het Woord van God is toch van God Zelf uitgegaan en niet van jullie? Jullie kunnen toch niet bepalen wat er moet gebeuren in de gemeente, alsof God Zelf daarover niet het nodige heeft gezegd?’ Als God spreekt, kun je niet beter doen dan je daar onvoorwaardelijk aan overgeven, ook al zou dat betekenen dat je dingen doet, waarin je de massa niet mee hebt of zelfs tegen je hebt.

Daar komt nog wat bij. De Korinthiërs zijn niet de enigen tot wie het Woord van God is gekomen. Wat God te zeggen heeft, spreekt Hij tot al de gemeenten. Ze kunnen om zich heen kijken en zien hoe het in andere gemeenten toegaat die wel rekening houden met wat God heeft gezegd. Daar kunnen ze dan een voorbeeld aan nemen.

1Ko 14:37. Wat Paulus heeft geschreven over de orde in de gemeente, heeft hij niet zelf uitgevonden. Het is ook niet een vriendelijk verzoek om het zo te gaan doen. Het is “een gebod van [de] Heer”. Ook dit gebod wordt in de christenheid, bewust of onbewust, met voeten getreden. Wie meent een profeet te zijn, iemand die een boodschap doorgeeft die hij van God heeft ontvangen, of wie meent geestelijk te zijn, iemand die zich door de Geest van God laat leiden, zal met dit gebod geen moeite hebben.

1Ko 14:38. Wie zich niets van dit gebod aantrekt, moet zijn eigen gang maar gaan. Het is verspilde energie zo iemand van dit gebod te overtuigen.

1Ko 14:39. Paulus rondt zijn uiteenzetting over het profeteren en het spreken in talen af met een soort samenvatting. Hij spoort de gelovigen in Korinthe aan ernaar te streven om te profeteren; je hebt gezien dat in dit hoofdstuk alle nadruk op deze gave ligt. Hij zegt ook dat ze het spreken in talen niet hoeven te verhinderen; je hebt gezien in welke gevallen deze gave in de gemeente kan worden uitgeoefend.

1Ko 14:40. Je merkt in de bewoordingen die Paulus hier gebruikt hetzelfde als in het hele hoofdstuk: profeteren, daar gaat het om, terwijl het spreken in talen van ondergeschikt belang is. In elk geval moet alles, wat er ook in de gemeente gebeurt, gebeuren in de juiste vorm en in de juiste orde. Daarvoor hoef je het verloop van de dienst van de gemeente niet van tevoren vast te leggen, zoals zoveel in de christenheid gebeurt. Als we ons in de samenkomst laten leiden door de Heilige Geest, zal Hij vormgeven aan het samenzijn en de orde bewaren.

Het valt op dat er in dit hoofdstuk niet wordt gesproken over de leiding van de Heilige Geest in de samenkomst. Hier staat namelijk voorop dat iedere gelovige in de samenkomst een eigen verantwoordelijkheid heeft. Je wordt daar niet ineens door een bepaald gevoel overvallen. God gaat ervan uit dat je bewust aanwezig bent en je eigen, bewuste deel aan het samenzijn hebt. Je zult je ervoor moeten inzetten om het zo te beleven. En daarvoor wil de Heilige Geest je de kracht geven (vgl. Fp 3:3).

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:34-40.

Verwerking: Waarop slaat ‘het gebod van de Heer’ (1Ko 14:37)?

Verzen 34-40

Welvoeglijk en met orde


1Ko 14:34. Het gaat er in Korinthe wanordelijk aan toe. Dit kun je concluderen uit alles wat Paulus al aan hen heeft geschreven. Hij heeft heel wat moeten corrigeren. Een van die wanordelijkheden is dat vrouwen in de samenkomsten van de gemeente het woord voeren.

Een vrouw heeft veel capaciteiten. Daarmee mag zij de Heer dienen. In de Bijbel staan veel voorbeelden van vrouwen die de Heer hebben gediend, soms met meer toewijding en inzicht dan mannen. De Heer merkt dat op en waardeert het.

Mannen én vrouwen hebben gezondigd en staan zonder onderscheid schuldig voor God. Voor hun redding is er ook geen onderscheid: ieder mens, man of vrouw, kan gered worden. Als ze eenmaal gered zijn, is er voor God ook geen onderscheid. In Christus zijn man en vrouw gelijk (Gl 3:28). Maar dat wil nog niet zeggen dat vrouwen in de samenkomsten van de gemeente dezelfde plaats hebben als mannen. Er staat hier duidelijk dat ze niet mogen spreken in de samenkomst van de gemeente.

Er is wel eens gezegd dat het hier zou gaan om hun geklets met elkaar. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, want kletsen is voor mannen net zo verkeerd. Het spreken waarover het hier gaat, is het spreken als profeet in de samenkomst en dat past niet voor een vrouw. De reden staat erachter: het past niet bij de onderdanige houding die zij tegenover de man behoort in te nemen.

Deze onderdanigheid is geen uitvinding van Paulus. Al helemaal in het begin van de Bijbel heeft God Zelf de vrouw deze plaats gegeven. De uitdrukking “zoals ook de wet zegt”, wijst terug naar wat in Genesis 3 wordt verhaald. Je leest daar over de zondeval. Door het eigenmachtige optreden van de vrouw is de zonde in de wereld gekomen.

Deze gebeurtenis is voor God aanleiding de plaats van de man en de vrouw duidelijk vast te leggen. De man is het hoofd en de vrouw moet hem in die plaats erkennen, want hij zal over haar heersen (Gn 3:16). Dit wil niet zeggen dat Adam geen schuld heeft. Zijn schuld is in feite groter omdat hij het verbod om van die boom te eten rechtstreeks van God Zelf heeft gehoord. Voor hem heeft de zonde ook gevolgen (Gn 3:17-19). Geen excuses voor Adam dus.

Omdat Eva los van Adam met de duivel in discussie is gegaan en daardoor de zonde in de wereld is gekomen, heeft God bepaald dat zij onder het gezag van de man staat. En deze verhouding geldt nog steeds. Kijk maar wat er staat in 1 Timotheüs 2 (1Tm 2:11-14). Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de man de vrouw moet uitbuiten. Hij moet haar met respect behandelen. Deze opdracht staat duidelijk omschreven in 1 Petrus 3 (1Pt 3:7). Verder maakt het de verantwoordelijkheid van de man des te groter om op een goede manier leiding te geven aan de vrouw, zodat zij niet in verleiding komt om er weer los van de man op uit te gaan.

1Ko 14:35. Welnu, als deze dingen algemeen gelden, dan toch zeker als de gemeente samenkomt. Het is zelfs een schande voor een vrouw als zij daar spreekt, al is het alleen maar om een vraag te stellen. Als zij een antwoord op een vraag over een onderwerp of een vers uit de Bijbel wil hebben, moet zij daar thuis haar eigen man naar vragen. Dit houdt in dat van de man wordt verwacht dat hij op de vragen van zijn vrouw antwoord kan geven.

Nu is er niemand die altijd op alle vragen het juiste antwoord weet. Een man heeft zelf ook vragen. Maar ik denk dat sommige mannen te gemakkelijk deze verantwoordelijkheid van zich afschuiven door te zeggen dat ze het niet kunnen. Ieder die zich deze taak bewust is, zal zijn best ervoor willen doen een antwoord te vinden. Er zijn heel wat hulpmiddelen in de vorm van boeken over de Bijbel die daarbij nuttig zijn. Er zal wel eens moeite voor moeten worden gedaan. Maar wie heeft dat niet voor zijn vrouw over? Het is een grote zegen om samen met je vrouw over de Bijbel te spreken.

Tal van zaken in de huiselijke sfeer zul je willen bekijken aan de hand van de Bijbel. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan geldbesteding of beslissingen ten aanzien van de kinderen. Dit zijn trouwens onderwerpen die ook in de samenkomst van de gemeente aan de orde kunnen komen. Door wat daarover gezegd wordt, kunnen nieuwe vragen worden opgeroepen. Daarover kan dan thuis verder worden gesproken.

Dan is er nog de vraag: ‘Maar als iemand geen man heeft of de man is een ongelovige, wat dan?’ Het is te goedkoop om te zeggen dat zij de antwoorden uit boeken over de Bijbel kan halen. Als het gaat om de uitleg van een bepaald vers, zal dat wel gaan. De meeste vragen hebben echter te maken met de praktijk van het leven, hoe je moet omgaan met een bepaalde situatie. Daar zijn geen standaardantwoorden voor. Een mogelijkheid is dat zij naar een echtpaar gaat waarvan zij weet dat de broeder een open oor heeft voor zijn vrouw en ook zijn best doet om de vragen van zijn vrouw te beantwoorden.

Wie het voorgaande in deze tijd hardop durft te verkondigen, maakt zich niet geliefd bij hen die vinden dat dit soort verzen achterhaald en uit de tijd is. Zulke mensen zijn er heel wat en hun aantal groeit hard. Steeds meer christenen worden een prooi van het denken van de wereld, waarin het onderscheid tussen mannen en vrouwen uitgewist wordt. Het zijn niet alleen de mensen van de wereld, de ongelovigen, die dat doen. Van hen kun je niet anders verwachten. Het gevaarlijkst zijn de mensen die zich uitgeven voor christen en je voorhouden dat je het allemaal wat anders moet zien, meer in overeenstemming met de tijd waarin we leven. Laat je niet misleiden! Houd je vast aan het betrouwbare Woord van God.

1Ko 14:36. Paulus zegt tegen de Korinthiërs: “Of is het Woord van God van u uitgegaan?” Hij wil daarmee zeggen: ‘Het Woord van God is toch van God Zelf uitgegaan en niet van jullie? Jullie kunnen toch niet bepalen wat er moet gebeuren in de gemeente, alsof God Zelf daarover niet het nodige heeft gezegd?’ Als God spreekt, kun je niet beter doen dan je daar onvoorwaardelijk aan overgeven, ook al zou dat betekenen dat je dingen doet, waarin je de massa niet mee hebt of zelfs tegen je hebt.

Daar komt nog wat bij. De Korinthiërs zijn niet de enigen tot wie het Woord van God is gekomen. Wat God te zeggen heeft, spreekt Hij tot al de gemeenten. Ze kunnen om zich heen kijken en zien hoe het in andere gemeenten toegaat die wel rekening houden met wat God heeft gezegd. Daar kunnen ze dan een voorbeeld aan nemen.

1Ko 14:37. Wat Paulus heeft geschreven over de orde in de gemeente, heeft hij niet zelf uitgevonden. Het is ook niet een vriendelijk verzoek om het zo te gaan doen. Het is “een gebod van [de] Heer”. Ook dit gebod wordt in de christenheid, bewust of onbewust, met voeten getreden. Wie meent een profeet te zijn, iemand die een boodschap doorgeeft die hij van God heeft ontvangen, of wie meent geestelijk te zijn, iemand die zich door de Geest van God laat leiden, zal met dit gebod geen moeite hebben.

1Ko 14:38. Wie zich niets van dit gebod aantrekt, moet zijn eigen gang maar gaan. Het is verspilde energie zo iemand van dit gebod te overtuigen.

1Ko 14:39. Paulus rondt zijn uiteenzetting over het profeteren en het spreken in talen af met een soort samenvatting. Hij spoort de gelovigen in Korinthe aan ernaar te streven om te profeteren; je hebt gezien dat in dit hoofdstuk alle nadruk op deze gave ligt. Hij zegt ook dat ze het spreken in talen niet hoeven te verhinderen; je hebt gezien in welke gevallen deze gave in de gemeente kan worden uitgeoefend.

1Ko 14:40. Je merkt in de bewoordingen die Paulus hier gebruikt hetzelfde als in het hele hoofdstuk: profeteren, daar gaat het om, terwijl het spreken in talen van ondergeschikt belang is. In elk geval moet alles, wat er ook in de gemeente gebeurt, gebeuren in de juiste vorm en in de juiste orde. Daarvoor hoef je het verloop van de dienst van de gemeente niet van tevoren vast te leggen, zoals zoveel in de christenheid gebeurt. Als we ons in de samenkomst laten leiden door de Heilige Geest, zal Hij vormgeven aan het samenzijn en de orde bewaren.

Het valt op dat er in dit hoofdstuk niet wordt gesproken over de leiding van de Heilige Geest in de samenkomst. Hier staat namelijk voorop dat iedere gelovige in de samenkomst een eigen verantwoordelijkheid heeft. Je wordt daar niet ineens door een bepaald gevoel overvallen. God gaat ervan uit dat je bewust aanwezig bent en je eigen, bewuste deel aan het samenzijn hebt. Je zult je ervoor moeten inzetten om het zo te beleven. En daarvoor wil de Heilige Geest je de kracht geven (vgl. Fp 3:3).

Lees nog eens 1 Korinthiërs 14:34-40.

Verwerking: Waarop slaat ‘het gebod van de Heer’ (1Ko 14:37)?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op 1 Corinthians 14". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/1-corinthians-14.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile