Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Korinthiërs 14

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 14

In dit hoofdstuk onderricht de apostel hen hoe ze hun geestelijke gaven moeten gebruiken, en aan die de voorkeur geven, welke de beste en geschiktste zijn om het meeste goed uit te werken.

I. Hij begint met hun te raden van al de geestelijke gaven aan die van het profeteren voorkeur te geven, en toont aan dat dit veel beter is dan het spreken van vreemde talen, 1 Corinthians 14:1.

II. Hij bewijst hun verder hoe nutteloos het spreken van vreemde talen is voor de gemeente, 1 Corinthians 14:6, het is gelijk fluiten op een toon, gelijk blazen op de trompet met onzeker geluid, gelijk barbaars spreken, terwijl de gaven ten nutte van de gemeente moeten dienen.

III. Hij zegt hun dat de eredienst zo moet ingericht zijn, dat ook de onwetendste het begrijpen kan, en zich met de anderen verenigen in lofzegging en gebed, en zet dien raad kracht bij met zijn eigen voorbeeld, 1 Corinthians 14:15.

IV. Hij geeft hun te verstaan dat de vreemde talen veel meer voor de ongelovigen, dan voor de gelovigen een teken zijn, en toont den voorrang van het profeteren boven het talen spreken aan, door de ver- schillende onderstellingen, die het een of het ander zou opwekken in het hart van een ongelovige, die hun samenkomsten bijwoonde, 1 Corinthians 14:21.

V. Hij bestraft hen over de wanorde en de verwarring, die zij in de vergaderingen aanrichten door hun ijdelheid en het pronken met hun gaven en geeft aanwijzing hoe ze beide gaven, van talen en van profetie. gebruiken moeten, 1 Corinthians 14:26.

VI. Hij verbiedt de vrouwen in de gemeente te spreken en besluit dit onderwerp met den eis, dat ze alle dingen in den openbaren eredienst eerlijk en met orde zullen doen geschieden, 1 Corinthians 14:34.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 14

In dit hoofdstuk onderricht de apostel hen hoe ze hun geestelijke gaven moeten gebruiken, en aan die de voorkeur geven, welke de beste en geschiktste zijn om het meeste goed uit te werken.

I. Hij begint met hun te raden van al de geestelijke gaven aan die van het profeteren voorkeur te geven, en toont aan dat dit veel beter is dan het spreken van vreemde talen, 1 Corinthians 14:1.

II. Hij bewijst hun verder hoe nutteloos het spreken van vreemde talen is voor de gemeente, 1 Corinthians 14:6, het is gelijk fluiten op een toon, gelijk blazen op de trompet met onzeker geluid, gelijk barbaars spreken, terwijl de gaven ten nutte van de gemeente moeten dienen.

III. Hij zegt hun dat de eredienst zo moet ingericht zijn, dat ook de onwetendste het begrijpen kan, en zich met de anderen verenigen in lofzegging en gebed, en zet dien raad kracht bij met zijn eigen voorbeeld, 1 Corinthians 14:15.

IV. Hij geeft hun te verstaan dat de vreemde talen veel meer voor de ongelovigen, dan voor de gelovigen een teken zijn, en toont den voorrang van het profeteren boven het talen spreken aan, door de ver- schillende onderstellingen, die het een of het ander zou opwekken in het hart van een ongelovige, die hun samenkomsten bijwoonde, 1 Corinthians 14:21.

V. Hij bestraft hen over de wanorde en de verwarring, die zij in de vergaderingen aanrichten door hun ijdelheid en het pronken met hun gaven en geeft aanwijzing hoe ze beide gaven, van talen en van profetie. gebruiken moeten, 1 Corinthians 14:26.

VI. Hij verbiedt de vrouwen in de gemeente te spreken en besluit dit onderwerp met den eis, dat ze alle dingen in den openbaren eredienst eerlijk en met orde zullen doen geschieden, 1 Corinthians 14:34.

Verzen 1-5

1 Corinthiërs 14:1-5

In het vorige hoofdstuk heeft de apostel voor zich zelven de Christelijke liefde boven alle geestelijke gaven verkoren, en de Corinthiërs geraden hetzelfde te doen. Hier onderricht hij hen welke van de geestelijke gaven zij voorkeur geven moeten en langs welke regelen ze de vergelijking maken moeten. Hij begint dit hoofdstuk:

I. Met een opwekking tot liefde: Jaagt de liefde na, 1 Corinthians 14:1. Het oorspronkelijke woord diookete, betekent buitengewoon moeite doen om zeker ding te verkrijgen en wordt gewoonlijk in goeden en geoorloofden zin gebruikt. Het is een aansporing om liefde te verkrijgen, om deze uitnemende geestesgesteldheid in elk geval machtig te worden, hoeveel moeite en gebed het ook kosten moge, alsof hij zei: Wat u ook moge ontbreken, ziet toe dat ge dit niet mist, de voornaamste van alle genaden is waard haar tot elke prijs te verkrijgen.

II. Hij zegt hun welke geestelijke gave, uit het beginsel der liefde, te verkiezen is. IJvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren, 1 Corinthians 14:1, voornamelijk dat gij moogt profeteren. Terwijl zij vurig de Christelijke liefde najaagden en deze gesteldheid des harten hun voornaamste doel maakten, moesten zij ijveren naar geestelijke gaven, er in zekere mate begerig naar zijn, maar vooral naar het profeteren, dat is het uitleggen der Schrift. De ijver daarnaar zou het best tonen dat zij de liefde najaagden, dat zij haar op den rechten prijs stelden, en er op gesteld waren. Merk op: Gaven zijn waardige voorwerpen van onze begeerte en onzen ijver, mits in dienst van de genade der liefde. Die zouden zij eerst en met den grootsten ernst zoeken, als de meest waardige.

III. Hij noemt de redenen voor dezen voorkeur op. En het is merkwaardig, dat hij hier alleen het profeteren vergelijkt met het spreken van talen. Het schijnt dat de Corinthiërs deze gave het hoogst achtten. Die was meer opzienbarend dan eenvoudige Schriftuitlegging. Zij beloonde meer den hoogmoed, maar was minder geschikt om de bedoelingen van de Christelijke liefde te bevorderen, zij zou niet in gelijke mate stichten of de zielen goeddoen. Want:

1. Hij, die vreemde talen spreekt, kan alleen spreken tussen God en zich zelven, omdat, welke geheimenissen ook in die talen meegedeeld werden, geen der hoorders kon hem begrijpen, daar zij de taal niet verstonden, 1 Corinthians 14:2. Merk op: Wat niet kan begrepen worden, kan ook niet stichten. Er kan geen voordeel getrokken worden van de uitnemendste toespraak, wanneer ze in onverstaanbare taal gehouden wordt, welke het gehoor spreken noch begrijpen kan. Maar hij, die profeteert, spreekt ten nutte van zijn hoorders, van die gave hebben ze voordeel. Uitlegging van de Schrift zal tot hun stichting bijdragen, zij zullen er door vermaand en vertroost worden, 1 Corinthians 14:3. En inderdaad die beide moeten samengaan. Plicht is de rechte weg tot troost, en hij die vertroost worden wil, moet kunnen verdragen dat hij vermaand wordt.

2. Hij, die vreemde talen spreekt, kan zich zelven stichten, 1 Corinthians 14:4. Hij kan verstaan en bezield worden door hetgeen hij zegt, en dat moet met iedere dienaar het geval zijn, en hij, die het meest zelf gesticht is, heeft de beste bekwaamheid en gelegenheid om anderen goed te doen door hetgeen hij zegt, maar indien hij in vreemde of onbekende talen spreekt, dient hij alleen zich zelven, en anderen kunnen van zijn toespraak geen nut hebben. Het doel van spreken in de gemeente is de stichting der gemeente, 1 Corinthians 14:4, waartoe profeteren, dat is Schrift uitleggen door ingeving of op andere wijze, het aangewezen middel is. Dat is de beste en voordeligste gave, welke het best beantwoordt aan het doel der liefde en het meeste goed doet, niet die waardoor we alleen ons zelven stichten, maar waardoor wij de gemeente stichten. En dat is profeteren, prediken, Schrift uitleggen, in vergelijking met het spreken van vreemde talen.

3. Werkelijk, geen gave mag veracht worden, maar de beste gaven moeten begeerd worden.

Ik wil wel, zegt de apostel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer dat gij profeteert, 1 Corinthians 14:5. Elke gave van God is een gunst Gods, en moet tot Zijne eer aangewend worden, en is als zodanig te waarderen en dankbaar te aanvaarden, maar er zijn die boven anderen moeten gewaardeerd worden omdat zij nuttiger zijn. Die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen, 1 Corinthians 14:5. Welwillendheid maakt iemand waarlijk groot. Het is zaliger te geven dan te ontvangen. En de ware voortreffelijkheid bestaat in het bestuderen en zoeken om anderen nuttig te zijn, veelmeer dan om hun verwondering te wekken en hun achting te oogsten. Die man heeft een groot karakter, die mild en werkzaam is in overeenstemming met zijn welwillendheid, en geneigd om het mogelijke voor het algemeen welzijn te doen. Hij, die de Schrift uitlegt tot stichting der gemeente, is groter dan hij, die tot zijn eigen aanbeveling vreemde talen spreekt. En het is moeilijk te zeggen welk ander doel hij beoogt, die vreemde talen spreekt zonder dat ze vertaald worden. Merk op: Dat geeft den dienaar de meeste eer, wat hij doet tot stichting van de gemeente, niet dat waardoor zijn gaven het voordeligst uitkomen. Hij, die zichzelf bedoelt, werkt in bekrompen kring, maar zijn geest en karakter groeien naar de mate van zijn nuttigheid, ik bedoel zijn voornemen en pogen om nuttig te zijn.

Verzen 1-5

1 Corinthiërs 14:1-5

In het vorige hoofdstuk heeft de apostel voor zich zelven de Christelijke liefde boven alle geestelijke gaven verkoren, en de Corinthiërs geraden hetzelfde te doen. Hier onderricht hij hen welke van de geestelijke gaven zij voorkeur geven moeten en langs welke regelen ze de vergelijking maken moeten. Hij begint dit hoofdstuk:

I. Met een opwekking tot liefde: Jaagt de liefde na, 1 Corinthians 14:1. Het oorspronkelijke woord diookete, betekent buitengewoon moeite doen om zeker ding te verkrijgen en wordt gewoonlijk in goeden en geoorloofden zin gebruikt. Het is een aansporing om liefde te verkrijgen, om deze uitnemende geestesgesteldheid in elk geval machtig te worden, hoeveel moeite en gebed het ook kosten moge, alsof hij zei: Wat u ook moge ontbreken, ziet toe dat ge dit niet mist, de voornaamste van alle genaden is waard haar tot elke prijs te verkrijgen.

II. Hij zegt hun welke geestelijke gave, uit het beginsel der liefde, te verkiezen is. IJvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren, 1 Corinthians 14:1, voornamelijk dat gij moogt profeteren. Terwijl zij vurig de Christelijke liefde najaagden en deze gesteldheid des harten hun voornaamste doel maakten, moesten zij ijveren naar geestelijke gaven, er in zekere mate begerig naar zijn, maar vooral naar het profeteren, dat is het uitleggen der Schrift. De ijver daarnaar zou het best tonen dat zij de liefde najaagden, dat zij haar op den rechten prijs stelden, en er op gesteld waren. Merk op: Gaven zijn waardige voorwerpen van onze begeerte en onzen ijver, mits in dienst van de genade der liefde. Die zouden zij eerst en met den grootsten ernst zoeken, als de meest waardige.

III. Hij noemt de redenen voor dezen voorkeur op. En het is merkwaardig, dat hij hier alleen het profeteren vergelijkt met het spreken van talen. Het schijnt dat de Corinthiërs deze gave het hoogst achtten. Die was meer opzienbarend dan eenvoudige Schriftuitlegging. Zij beloonde meer den hoogmoed, maar was minder geschikt om de bedoelingen van de Christelijke liefde te bevorderen, zij zou niet in gelijke mate stichten of de zielen goeddoen. Want:

1. Hij, die vreemde talen spreekt, kan alleen spreken tussen God en zich zelven, omdat, welke geheimenissen ook in die talen meegedeeld werden, geen der hoorders kon hem begrijpen, daar zij de taal niet verstonden, 1 Corinthians 14:2. Merk op: Wat niet kan begrepen worden, kan ook niet stichten. Er kan geen voordeel getrokken worden van de uitnemendste toespraak, wanneer ze in onverstaanbare taal gehouden wordt, welke het gehoor spreken noch begrijpen kan. Maar hij, die profeteert, spreekt ten nutte van zijn hoorders, van die gave hebben ze voordeel. Uitlegging van de Schrift zal tot hun stichting bijdragen, zij zullen er door vermaand en vertroost worden, 1 Corinthians 14:3. En inderdaad die beide moeten samengaan. Plicht is de rechte weg tot troost, en hij die vertroost worden wil, moet kunnen verdragen dat hij vermaand wordt.

2. Hij, die vreemde talen spreekt, kan zich zelven stichten, 1 Corinthians 14:4. Hij kan verstaan en bezield worden door hetgeen hij zegt, en dat moet met iedere dienaar het geval zijn, en hij, die het meest zelf gesticht is, heeft de beste bekwaamheid en gelegenheid om anderen goed te doen door hetgeen hij zegt, maar indien hij in vreemde of onbekende talen spreekt, dient hij alleen zich zelven, en anderen kunnen van zijn toespraak geen nut hebben. Het doel van spreken in de gemeente is de stichting der gemeente, 1 Corinthians 14:4, waartoe profeteren, dat is Schrift uitleggen door ingeving of op andere wijze, het aangewezen middel is. Dat is de beste en voordeligste gave, welke het best beantwoordt aan het doel der liefde en het meeste goed doet, niet die waardoor we alleen ons zelven stichten, maar waardoor wij de gemeente stichten. En dat is profeteren, prediken, Schrift uitleggen, in vergelijking met het spreken van vreemde talen.

3. Werkelijk, geen gave mag veracht worden, maar de beste gaven moeten begeerd worden.

Ik wil wel, zegt de apostel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer dat gij profeteert, 1 Corinthians 14:5. Elke gave van God is een gunst Gods, en moet tot Zijne eer aangewend worden, en is als zodanig te waarderen en dankbaar te aanvaarden, maar er zijn die boven anderen moeten gewaardeerd worden omdat zij nuttiger zijn. Die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij het uitlegge, opdat de gemeente stichting moge ontvangen, 1 Corinthians 14:5. Welwillendheid maakt iemand waarlijk groot. Het is zaliger te geven dan te ontvangen. En de ware voortreffelijkheid bestaat in het bestuderen en zoeken om anderen nuttig te zijn, veelmeer dan om hun verwondering te wekken en hun achting te oogsten. Die man heeft een groot karakter, die mild en werkzaam is in overeenstemming met zijn welwillendheid, en geneigd om het mogelijke voor het algemeen welzijn te doen. Hij, die de Schrift uitlegt tot stichting der gemeente, is groter dan hij, die tot zijn eigen aanbeveling vreemde talen spreekt. En het is moeilijk te zeggen welk ander doel hij beoogt, die vreemde talen spreekt zonder dat ze vertaald worden. Merk op: Dat geeft den dienaar de meeste eer, wat hij doet tot stichting van de gemeente, niet dat waardoor zijn gaven het voordeligst uitkomen. Hij, die zichzelf bedoelt, werkt in bekrompen kring, maar zijn geest en karakter groeien naar de mate van zijn nuttigheid, ik bedoel zijn voornemen en pogen om nuttig te zijn.

Verzen 6-14

1 Corinthiërs 14:6-14

In deze afdeling toont hij aan hoe ijdel de pronkerij van het spreken in vreemde en onverstaanbare talen is. Het is ten enenmale onstichtelijk en nutteloos. Indien ik tot u kwam en sprak vreemde talen, wat nuttigheid zou ik u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of in profetie, of in lering? 1 Corinthians 14:6. Het zou niets te beduiden hebben indien men deze alle uitte in een vreemde taal. Een apostel, met al zijn bekwaamheid, kon niet stichten indien hij niet sprak naar de vatbaarheid zijner hoorders. Nieuwe openbaringen, duidelijke uitlegging van teksten, de leerrijkste verhandelingen op zich zelve, zouden onvruchtbaar zijn in een taal, die niet verstaan werd. Ook Schriftuitlegging in een onbekende taal zou vertaling nodig hebben, alvorens zij enig nut kon doen.

I. Hij heldert dit op door verscheidene vergelijkingen.

1. Met een fluit en een harp, die aldoor op dezelfden toon spelen. Welk nut kan dat hebben voor den danser? Zo er geen onderscheid van klank is, hoe kan hij er dan zijn passen naar regelen? Onverstaanbare talen zijn gelijk fluitende citers zonder onderscheid van geluid, zij geven den mensen niet meer leidraad voor hun onderhoud, dan een fluit met slechts een klep of een citer met niet meer dan een snaar aan een danser voor zijn bewegingen, 1 Corinthians 14:7. Met een trompet, die onzeker geluid geeft, adlon phoonn, onduidelijk geluid, hetzij niet het geluid dat bedoeld wordt, of een geluid dat niet eigenaardig genoeg is om begrepen te worden. Wanneer de bazuin "aanvallen" in plaats van "terugtrekken" blaast, of een geluid voortbrengt dat niemand begrijpen kan, wie zal zich dan tot den krijg bereiden? In een Christelijke samenkomst spreken in een onbekende taal is even ijdel en doelloos als het onzekere geluid van een bazuin op het slagveld. Daar het leger en hier de gemeente moeten in afwachting blijven en zijn tot werkloosheid veroordeeld. Woorden, die geen zin hebben voor de hoorders, laten hen onwetend omtrent hetgeen gesproken wordt, ze zijn: spreken in de lucht, 1 Corinthians 14:9. Woorden zonder betekenis geven geen leiding of onderwijs aan den geest, en onverstaanbare woorden hebben geen betekenis voor de hoorders, tot hen op die wijze spreken is onzen adem verspillen.

2. Hij vergelijkt het spreken in vreemde talen met het gebrabbel van barbaren. Daar zijn zegt hij, 1 Corinthians 14:10, vele soorten van stemmen in de wereld, en geen daarvan is zonder haar eigen betekenis. Dat is waar van de verschillende talen door de onderscheidene volken gesproken. Elk van die talen heeft haar eigen betekenis. Zonder dat zouden ze zijn phoonai aphoonoi, een stem en toch geen stem. Want dat is geen taal, of kan aan zijn doel beantwoorden, wat geen betekenis heeft. Maar welke eigen betekenis de woorden van enige taal op zich zelve mogen hebben, en voor hen die ze verstaan, ze zijn niets meer dan gebrabbel voor mensen van een andere taal, die ze niet verstaan. In dit geval zijn spreker en hoorder voor elkaar barbaars, 1 Corinthians 14:11, zij spreken en horen niets dan onzin, want dat is barbaars. De beschaafde Ovidius, toen hij in Pontus gebannen was, dichtte: "Ik ben hier een barbaar, wie niemand kan verstaan." In de gemeente een onbekende taal spreken is barbaars spreken, is zich gedragen als een barbaar, het is het gehoor verwarren, in plaats van het te stichten, en daarom bovenmate ijdel en nutteloos.

II. Na dit vastgesteld te hebben past hij het toe in de beide volgende verzen:

1. Door hen te raden vooral begerig te zijn naar zulke gaven, als meest tot stichting der gemeente dienen kunnen, 1 Corinthians 14:12. Alzo gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, laat uw ijver prijzenswaard zijn, weest ijverig om de gemeente te stichten, om Christelijke kennis en godzaligheid te bevorderen en jaagt meest die gaven na, die de beste diensten aan de zielen der mensen bewijzen. Dit is de hoofdregel, welken hij geeft.

2. Door hen te raden dat, indien ze een vreemde taal wilden spreken, ze God moesten bidden om de gave van de uitlegging der talen, 1 Corinthians 14:13. Dat was een afzonderlijke gave, zie 1 Corinthians 12:10. Het was mogelijk een vreemde taal te spreken en te verstaan, zonder bij machte te zijn die goed in zijn eigen taal over te zetten, en dat was toch nodig tot opbouwing der gemeente, want de gemeente moest het verstaan, zou ze opgebouwd worden, en dat kon ze niet wanneer het gesprokene niet in haar eigen taal weergegeven werd. Laat hem, die een vreemde taal spreekt, dan God bidden om de gave van uitlegging der talen, of anders ijveren naar en God vragen om die gave liever dan te spreken in een taal, die uitlegging behoeft, want dat strekt meest ten zegen voor de gemeente, en behoort dus onder de uitnemende gaven, 1 Corinthians 14:12. Sommigen lezen hieruit: "Laat hem zo bidden, dat hij in zijn gebed uitlegge wat hij buiten het gebed in een vreemde taal gezegd heeft". De bedoeling is in elk geval dat zij al hun godsdienstige handelingen zo moeten inrichten, dat allen in de vergadering er aan deelnemen en er voordeel van trekken kunnen.

3. Hij dringt dezen raad aan met een eenvoudige reden: Indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel, dat is die geestelijke gave wordt in het gebed wel zo aangewend, dat mijn geest er met toewijding aan deelneemt, maar mijn verstand is vruchteloos, 1 Corinthians 14:14, dat is: de zin en de bedoeling van mijn woorden zullen vruchteloos zijn, want ik word niet verstaan en daarom kunnen de anderen niet in mijn Godsverering deelnemen. Merk op: men moet in het openbaar verstaanbaar trachten te bidden, niet in een vreemde taal, maar ook niet in een taal, die, indien niet vreemd, boven het bereik van de hoorders gaat. De taal, die de eenvoudigste is en het gemakkelijkst te begrijpen, is de meest geschikte voor openbare Godsverering en andere godsdienstige oefeningen.

Verzen 6-14

1 Corinthiërs 14:6-14

In deze afdeling toont hij aan hoe ijdel de pronkerij van het spreken in vreemde en onverstaanbare talen is. Het is ten enenmale onstichtelijk en nutteloos. Indien ik tot u kwam en sprak vreemde talen, wat nuttigheid zou ik u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of in profetie, of in lering? 1 Corinthians 14:6. Het zou niets te beduiden hebben indien men deze alle uitte in een vreemde taal. Een apostel, met al zijn bekwaamheid, kon niet stichten indien hij niet sprak naar de vatbaarheid zijner hoorders. Nieuwe openbaringen, duidelijke uitlegging van teksten, de leerrijkste verhandelingen op zich zelve, zouden onvruchtbaar zijn in een taal, die niet verstaan werd. Ook Schriftuitlegging in een onbekende taal zou vertaling nodig hebben, alvorens zij enig nut kon doen.

I. Hij heldert dit op door verscheidene vergelijkingen.

1. Met een fluit en een harp, die aldoor op dezelfden toon spelen. Welk nut kan dat hebben voor den danser? Zo er geen onderscheid van klank is, hoe kan hij er dan zijn passen naar regelen? Onverstaanbare talen zijn gelijk fluitende citers zonder onderscheid van geluid, zij geven den mensen niet meer leidraad voor hun onderhoud, dan een fluit met slechts een klep of een citer met niet meer dan een snaar aan een danser voor zijn bewegingen, 1 Corinthians 14:7. Met een trompet, die onzeker geluid geeft, adlon phoonn, onduidelijk geluid, hetzij niet het geluid dat bedoeld wordt, of een geluid dat niet eigenaardig genoeg is om begrepen te worden. Wanneer de bazuin "aanvallen" in plaats van "terugtrekken" blaast, of een geluid voortbrengt dat niemand begrijpen kan, wie zal zich dan tot den krijg bereiden? In een Christelijke samenkomst spreken in een onbekende taal is even ijdel en doelloos als het onzekere geluid van een bazuin op het slagveld. Daar het leger en hier de gemeente moeten in afwachting blijven en zijn tot werkloosheid veroordeeld. Woorden, die geen zin hebben voor de hoorders, laten hen onwetend omtrent hetgeen gesproken wordt, ze zijn: spreken in de lucht, 1 Corinthians 14:9. Woorden zonder betekenis geven geen leiding of onderwijs aan den geest, en onverstaanbare woorden hebben geen betekenis voor de hoorders, tot hen op die wijze spreken is onzen adem verspillen.

2. Hij vergelijkt het spreken in vreemde talen met het gebrabbel van barbaren. Daar zijn zegt hij, 1 Corinthians 14:10, vele soorten van stemmen in de wereld, en geen daarvan is zonder haar eigen betekenis. Dat is waar van de verschillende talen door de onderscheidene volken gesproken. Elk van die talen heeft haar eigen betekenis. Zonder dat zouden ze zijn phoonai aphoonoi, een stem en toch geen stem. Want dat is geen taal, of kan aan zijn doel beantwoorden, wat geen betekenis heeft. Maar welke eigen betekenis de woorden van enige taal op zich zelve mogen hebben, en voor hen die ze verstaan, ze zijn niets meer dan gebrabbel voor mensen van een andere taal, die ze niet verstaan. In dit geval zijn spreker en hoorder voor elkaar barbaars, 1 Corinthians 14:11, zij spreken en horen niets dan onzin, want dat is barbaars. De beschaafde Ovidius, toen hij in Pontus gebannen was, dichtte: "Ik ben hier een barbaar, wie niemand kan verstaan." In de gemeente een onbekende taal spreken is barbaars spreken, is zich gedragen als een barbaar, het is het gehoor verwarren, in plaats van het te stichten, en daarom bovenmate ijdel en nutteloos.

II. Na dit vastgesteld te hebben past hij het toe in de beide volgende verzen:

1. Door hen te raden vooral begerig te zijn naar zulke gaven, als meest tot stichting der gemeente dienen kunnen, 1 Corinthians 14:12. Alzo gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, laat uw ijver prijzenswaard zijn, weest ijverig om de gemeente te stichten, om Christelijke kennis en godzaligheid te bevorderen en jaagt meest die gaven na, die de beste diensten aan de zielen der mensen bewijzen. Dit is de hoofdregel, welken hij geeft.

2. Door hen te raden dat, indien ze een vreemde taal wilden spreken, ze God moesten bidden om de gave van de uitlegging der talen, 1 Corinthians 14:13. Dat was een afzonderlijke gave, zie 1 Corinthians 12:10. Het was mogelijk een vreemde taal te spreken en te verstaan, zonder bij machte te zijn die goed in zijn eigen taal over te zetten, en dat was toch nodig tot opbouwing der gemeente, want de gemeente moest het verstaan, zou ze opgebouwd worden, en dat kon ze niet wanneer het gesprokene niet in haar eigen taal weergegeven werd. Laat hem, die een vreemde taal spreekt, dan God bidden om de gave van uitlegging der talen, of anders ijveren naar en God vragen om die gave liever dan te spreken in een taal, die uitlegging behoeft, want dat strekt meest ten zegen voor de gemeente, en behoort dus onder de uitnemende gaven, 1 Corinthians 14:12. Sommigen lezen hieruit: "Laat hem zo bidden, dat hij in zijn gebed uitlegge wat hij buiten het gebed in een vreemde taal gezegd heeft". De bedoeling is in elk geval dat zij al hun godsdienstige handelingen zo moeten inrichten, dat allen in de vergadering er aan deelnemen en er voordeel van trekken kunnen.

3. Hij dringt dezen raad aan met een eenvoudige reden: Indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel, dat is die geestelijke gave wordt in het gebed wel zo aangewend, dat mijn geest er met toewijding aan deelneemt, maar mijn verstand is vruchteloos, 1 Corinthians 14:14, dat is: de zin en de bedoeling van mijn woorden zullen vruchteloos zijn, want ik word niet verstaan en daarom kunnen de anderen niet in mijn Godsverering deelnemen. Merk op: men moet in het openbaar verstaanbaar trachten te bidden, niet in een vreemde taal, maar ook niet in een taal, die, indien niet vreemd, boven het bereik van de hoorders gaat. De taal, die de eenvoudigste is en het gemakkelijkst te begrijpen, is de meest geschikte voor openbare Godsverering en andere godsdienstige oefeningen.

Verzen 15-20

1 Corinthiërs 14:15-20

De apostel trekt hier de totnogtoe gehouden bewijsvoering samen en

I. Zegt hun hoe zij in het openbaar moeten zingen en bidden, 1 Corinthians 14:15. Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden. Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Hij verbiedt niet het bidden of zingen onder goddelijke aandrift, of wanneer zij er toe geïnspireerd werden, of wanneer zulk een geestelijke gave hun verleend was, maar hij wenste dat zij het zo deden dat de anderen het verstonden en zich met hen verenigen konden. Alle openbare eredienst moet zo ingericht worden dat hij begrijpelijk is.

II. Hij steunt zijn bewijsvoering met verscheidene redenen.

1. Anders kan de ongeleerde geen Amen zeggen op hun gebeden en dankzeggingen, zich niet met hen in de godsverering verenigen, indien hij hen niet verstaan kan, 1 Corinthians 14:16. Hij, die de plaats des ongeleerden vervult, dat is, gelijk sommigen het uitleggen, de grote meerderheid van het volk, welke in de meeste Christelijke samenkomsten, letterkundig nietontwikkelden zijn, hoe kunnen zij "Amen" zeggen op een gebed, dat ze niet verstaan hebben? Hoe zullen ze hun instemming en deelname te kennen geven? Dat is: Amen, zo zij het. God geeft de dingen, die wij gevraagd hebben, of: wij stemmen in met de afgelegde belijdenis van zonden en de erkentenis van de goddelijke genade en gunstbewijzen. Dat is de betekenis van Amen zeggen. Allen behoren inwendig Amen te zeggen, en het is niet ongeschikt in openbare gebeden en samenkomsten deze inwendige toestemming te bevestigen door een hoorbaar Amen. De oude Christenen zegden allen overluid Amen. Nu, hoe zullen de mensen Amen zeggen op hetgeen ze niet verstaan hebben? Er kan geen instemming zijn in gebeden, die niet verstaan werden. De bedoeling van den openbaren eredienst wordt daarom ten enenmale verijdeld, zodra die gehouden wordt in vreemde taal. Hij, die voorgaat, moge wl bidden, wl danken, maar niet naar plaats en tijd geschikt, want de anderen worden niet gesticht en kunnen niet gesticht worden, 1 Corinthians 14:17, door hetgeen ze niet verstaan.

2. Hij haalt zijn eigen voorbeeld aan, om des te meer indruk te maken, en doet hen opmerken:

A. Dat hij bij geen hunner achterstond in deze geestelijke gave. Ik dank mijnen God, dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen, 1 Corinthians 14:18, niet alleen meer dan een uwer, maar meer dan gij allen tezamen. Het was geen afgunst op hun groter bekwaamheid, welke Paulus deed geringschatten wat zij zo hoog waardeerden en waarop zij zo trots waren, hij overtrof hen allen in deze zelfde gave der talen en verlaagde hun gave niet omdat hijzelf die niet bezat. De geest van afgunst is zeer alge- meen in de wereld. Maar de apostel nam zijn maatregelen tegen deze misduiding van zijn uitspraken, door hun te laten zien dat er meer reden zou bestaan voor hen om hem te benijden, dan voor hem om het hen te doen. Wanneer wij iemands onredelijke waardering van zich zelven willen fnuiken, of zijn zelfverheffing op eigen aantrekkelijkheden en begaafdheden, dan moeten we hem, zo mogelijk, aantonen, dat we dit niet doen uit afgunst of wrevel. Wij missen allen invloed wanneer de ander op redelijken grond kan aantonen, dat onze handelwijze uit dien slechten wortel ontsproot. Paulus kon niet rechtvaardig afgewezen of verdacht worden, in deze gehele redenering, op zulke gronden. Hij sprak meer talen dan zij allen. Maar: B. Hij wilde liever in de gemeente vijf woorden spreken met zijn verstand, dat is: zodat anderen hem verstaan konden en er door onderwezen en gesticht worden, dan tien duizend woorden in een vreemde taal, 1 Corinthians 14:19. Hij was er zo ver af om zichzelf te verheffen op het spreken van vreemde talen, of om zijn gaven van die soort te pronk te zetten, dat hij liever slechts vijf begrijpelijke woorden sprak om anderen te dienen, dan duizend, ja tien duizend mooie redevoeringen te houden, die niemand anders enig nut deden, omdat ze niet verstaan werden. Een getrouw Christelijk dienaar zal zijn waarde meer verhogen door het kleinste geestelijk nut voor de zielen van anderen tot stand te brengen, dan door de grootste toejuiching en verering voor zich zelven te verwerven. Dit is de ware grootheid en adeldom des geestes: zich zelven een dienstknecht van Christus te betonen en niet een slaaf van eigen hoogmoed en ijdelheid.

3. Hij voegt er een duidelijke aanwijzing bij dat hun voorliefde, welke zij voor deze gave toonden, een zeer klaar bewijs was voor de onrijpheid van hun oordeel. Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen, 1 Corinthians 14:20. Kinderen zijn geneigd hoog weg te lopen met nieuwigheden en vreemde verschijnselen. Zij worden door den uiterlijken schijn gevangen, zonder te vragen naar den waren aard en de innerlijke waarde der dingen. Handelt niet gelijk zij, en geeft niet de voorkeur aan drukte en schijn boven waarde en deugdelijkheid, toont groter rijpheid van oordeel, en handelt meer als mannen, weest alleen kinderen in onschuld en eenvoud. Dit woord bevat een dubbel verwijt, zowel over hun hoogmoed op hun gaven, als over hun aanmatiging en hooghartigheid tegen elkaar en de twisten en scheuringen, die daarvan het gevolg waren. Christenen moeten vertrouwend en onschuldig als kinderen zijn, alle laster en nijd vermijden, maar behoren mannelijk en volwassen te zijn in wijsheid en kennis. Zij moeten niet onervaren zijn in het woord der gerechtigheid, Hebrews 5:13, ofschoon ze onervaren moeten zijn in de werken der ongerechtigheid.

Verzen 15-20

1 Corinthiërs 14:15-20

De apostel trekt hier de totnogtoe gehouden bewijsvoering samen en

I. Zegt hun hoe zij in het openbaar moeten zingen en bidden, 1 Corinthians 14:15. Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden. Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Hij verbiedt niet het bidden of zingen onder goddelijke aandrift, of wanneer zij er toe geïnspireerd werden, of wanneer zulk een geestelijke gave hun verleend was, maar hij wenste dat zij het zo deden dat de anderen het verstonden en zich met hen verenigen konden. Alle openbare eredienst moet zo ingericht worden dat hij begrijpelijk is.

II. Hij steunt zijn bewijsvoering met verscheidene redenen.

1. Anders kan de ongeleerde geen Amen zeggen op hun gebeden en dankzeggingen, zich niet met hen in de godsverering verenigen, indien hij hen niet verstaan kan, 1 Corinthians 14:16. Hij, die de plaats des ongeleerden vervult, dat is, gelijk sommigen het uitleggen, de grote meerderheid van het volk, welke in de meeste Christelijke samenkomsten, letterkundig nietontwikkelden zijn, hoe kunnen zij "Amen" zeggen op een gebed, dat ze niet verstaan hebben? Hoe zullen ze hun instemming en deelname te kennen geven? Dat is: Amen, zo zij het. God geeft de dingen, die wij gevraagd hebben, of: wij stemmen in met de afgelegde belijdenis van zonden en de erkentenis van de goddelijke genade en gunstbewijzen. Dat is de betekenis van Amen zeggen. Allen behoren inwendig Amen te zeggen, en het is niet ongeschikt in openbare gebeden en samenkomsten deze inwendige toestemming te bevestigen door een hoorbaar Amen. De oude Christenen zegden allen overluid Amen. Nu, hoe zullen de mensen Amen zeggen op hetgeen ze niet verstaan hebben? Er kan geen instemming zijn in gebeden, die niet verstaan werden. De bedoeling van den openbaren eredienst wordt daarom ten enenmale verijdeld, zodra die gehouden wordt in vreemde taal. Hij, die voorgaat, moge wl bidden, wl danken, maar niet naar plaats en tijd geschikt, want de anderen worden niet gesticht en kunnen niet gesticht worden, 1 Corinthians 14:17, door hetgeen ze niet verstaan.

2. Hij haalt zijn eigen voorbeeld aan, om des te meer indruk te maken, en doet hen opmerken:

A. Dat hij bij geen hunner achterstond in deze geestelijke gave. Ik dank mijnen God, dat ik meer vreemde talen spreek dan gij allen, 1 Corinthians 14:18, niet alleen meer dan een uwer, maar meer dan gij allen tezamen. Het was geen afgunst op hun groter bekwaamheid, welke Paulus deed geringschatten wat zij zo hoog waardeerden en waarop zij zo trots waren, hij overtrof hen allen in deze zelfde gave der talen en verlaagde hun gave niet omdat hijzelf die niet bezat. De geest van afgunst is zeer alge- meen in de wereld. Maar de apostel nam zijn maatregelen tegen deze misduiding van zijn uitspraken, door hun te laten zien dat er meer reden zou bestaan voor hen om hem te benijden, dan voor hem om het hen te doen. Wanneer wij iemands onredelijke waardering van zich zelven willen fnuiken, of zijn zelfverheffing op eigen aantrekkelijkheden en begaafdheden, dan moeten we hem, zo mogelijk, aantonen, dat we dit niet doen uit afgunst of wrevel. Wij missen allen invloed wanneer de ander op redelijken grond kan aantonen, dat onze handelwijze uit dien slechten wortel ontsproot. Paulus kon niet rechtvaardig afgewezen of verdacht worden, in deze gehele redenering, op zulke gronden. Hij sprak meer talen dan zij allen. Maar: B. Hij wilde liever in de gemeente vijf woorden spreken met zijn verstand, dat is: zodat anderen hem verstaan konden en er door onderwezen en gesticht worden, dan tien duizend woorden in een vreemde taal, 1 Corinthians 14:19. Hij was er zo ver af om zichzelf te verheffen op het spreken van vreemde talen, of om zijn gaven van die soort te pronk te zetten, dat hij liever slechts vijf begrijpelijke woorden sprak om anderen te dienen, dan duizend, ja tien duizend mooie redevoeringen te houden, die niemand anders enig nut deden, omdat ze niet verstaan werden. Een getrouw Christelijk dienaar zal zijn waarde meer verhogen door het kleinste geestelijk nut voor de zielen van anderen tot stand te brengen, dan door de grootste toejuiching en verering voor zich zelven te verwerven. Dit is de ware grootheid en adeldom des geestes: zich zelven een dienstknecht van Christus te betonen en niet een slaaf van eigen hoogmoed en ijdelheid.

3. Hij voegt er een duidelijke aanwijzing bij dat hun voorliefde, welke zij voor deze gave toonden, een zeer klaar bewijs was voor de onrijpheid van hun oordeel. Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen, 1 Corinthians 14:20. Kinderen zijn geneigd hoog weg te lopen met nieuwigheden en vreemde verschijnselen. Zij worden door den uiterlijken schijn gevangen, zonder te vragen naar den waren aard en de innerlijke waarde der dingen. Handelt niet gelijk zij, en geeft niet de voorkeur aan drukte en schijn boven waarde en deugdelijkheid, toont groter rijpheid van oordeel, en handelt meer als mannen, weest alleen kinderen in onschuld en eenvoud. Dit woord bevat een dubbel verwijt, zowel over hun hoogmoed op hun gaven, als over hun aanmatiging en hooghartigheid tegen elkaar en de twisten en scheuringen, die daarvan het gevolg waren. Christenen moeten vertrouwend en onschuldig als kinderen zijn, alle laster en nijd vermijden, maar behoren mannelijk en volwassen te zijn in wijsheid en kennis. Zij moeten niet onervaren zijn in het woord der gerechtigheid, Hebrews 5:13, ofschoon ze onervaren moeten zijn in de werken der ongerechtigheid.

Verzen 21-25

1 Corinthiërs 14:21-25

Hier zet de apostel zijn bewijsvoering voort en redeneert uit andere oogpunten. En wel:

I. Talen, zoals de Corinthiërs die gebruikten, waren meer een teken van Gods oordelen dan van genade voor enig volk. In de wet (dat is: in het Oude Testament) is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere, 1 Corinthians 14:21, Isaiah 28:11. Vergelijk Deuteronomy 28:46, Deuteronomy 28:49. Het schijnt dat de apostel naar deze beide plaatsen verwijst. Beiden zijn als bedreiging bedoeld, en ze leggen elkaar uit. De mening in dit opzicht is: het is een bewijs dat een volk door God verlaten wordt, wanneer Hij het overgeeft aan deze soort van onderricht, aan de regering van hen, die in een andere taal spreken. En zeker bedoelt de apostel hier: Gij behoort niet verlangend te zijn naar tekenen van goddelijk ongenoegen. God kan geen genadige bedoelingen hebben met hen, die kortweg aan dit soort van onderricht overgegeven worden en onderwezen in een taal, die ze niet verstaan. Zij kunnen nooit gezegend worden door zulk onderwijs en wanneer ze daaraan worden overgelaten, is dat een bedenkelijk teken dat God hen voor onverbeterlijk houdt. Zouden Christenen dan naar zulk een toestand ijveren of de gemeente daarin brengen? En toch deden de Corinthische leraren dat in werkelijkheid, wanneer ze steeds hun ingevingen in een vreemde taal horen lieten.

II. Talen zijn meer een teken voor ongelovigen dan voor gelovigen, 1 Corinthians 14:22. Zij waren een geestelijke gave, bedoeld voor de overtuiging en bekering van ongelovigen, opdat die tot de Christelijke kerk gebracht mochten worden, maar de bekeerden moesten in het Christendom opgebouwd worden door nuttig onderwijs in hun eigen taal. De gave der talen was noodzakelijk om het Christendom te verbreiden en de gemeenten te verzamelen, zij was geschikt en bedoeld om ongelovigen te overtuigen van die leer, welke de Christenen reeds omhelsd hadden, maar profeteren en Schrift uitleggen in hun eigen taal diende meest tot stichting van hen, die reeds geloofden, zodat het spreken in vreemde talen in de Christelijke samenkomsten geheel ontijdig en ongeplaatst was, daar kwam het in geen enkel opzicht te pas. Ten einde gaven behoorlijk te gebruiken, moet men weten met welk doel ze gegeven werden en waartoe ze dienen. Uitgaan ter bekering van ongelovigen, zoals de apostelen deden, zou nutteloos werk geweest zijn zonder de gave der talen en het gebruik van deze gave, maar in een vergadering van Christenen, van hen die reeds tot het Christendom bekeerd waren, van deze gave gebruik en ophef te maken, was geheel onvoegzaam, omdat het den vergaderden geen voordeel gaf, noch voor overtuiging van de waarheid, want die hadden ze reeds aangenomen, noch voor hun stichting, want ze verstonden ht niet, en konden zo ze het niet verstonden er geen zegen van hebben.

III. Het vertrouwen in en de goede naam van hun samenkomsten bij de ongelovigen vereiste dat zij de voorkeur zouden geven aan profeteren boven het spreken van vreemde talen. Want:

1. Zo zij allen vergaderd waren voor den Christelijken eredienst, en hun dienaren of anderen, die met de uitoefening belast waren, zouden onverstaanbare talen spreken, en ongelovigen zouden binnenkomen, die zouden daaruit besluiten dat ze onzinnig waren, niet beter dan een bende wilde dwepers. Wie, die goed bij zijn verstand was, zou den godsdienstigen eredienst op die manier leiden? Of welk soort van godsdienst zou dat zijn, dien niemand verstaan kan? Zou dat het Christendom niet bij de heidenen belachelijk maken, wanneer zij de dienaren hoorden bidden, of preken, of andere godsdienstoefeningen houden in een taal, welke hij noch de vergadering verstond? De Christelijke godsdienst in zich zelven is eenvoudig en redelijk, en mag niet door zijn dienaren veranderd worden in een wild onredelijk ding. Zij onteren den godsdienst en verlagen hun eigen karakter, die iets doen dat deze uitwerking heeft. Maar aan den anderen kant:

2. Indien, in plaats van in vreemde talen te spreken, zij die voorgaan eenvoudig de Schrift uitleggen, of prediken, in verstaanbare en duidelijke taal, en zo de grote waarheden en regelen van het Evangelie bekendmaken, dan zal een heiden of een ongeleerde, die binnenkomt, misschien overtuigd worden en tot het Christendom zich bekeren, 1 Corinthians 14:24, 1 Corinthians 14:25, zijn geweten zal getroffen worden, de geheimen van zijn hart zullen hem ontdekt worden, hij zal veroordeeld worden door de waarheid, welke hij hoort, en daardoor tot schuldbelijdenis gebracht worden, Gode de eer geven, en getuigenis afleggen dat Hij waarlijk in uw midden, in uwe vergadering, tegenwoordig is. De waarheden der Schrift, eenvoudig en duidelijk verkondigd, hebben een merkwaardig vermogen om de gewetens wakker te schudden en de harten te raken. En strekt dat niet veel meer tot eer van onzen godsdienst dan dat ongelovigen tot het besluit zouden komen dat de dienaren onzinnig zijn en de godsdienstoefeningen staaltjes van waanzin? Dat laatste zou alleen verachting brengen over hen en over hun godsdienst tevens. In plaats van hun toejuiching te bezorgen zou het hen belachelijk maken en hun godsdienst onder hetzelfde oordeel brengen, terwijl profeteren zeker de gemeente zou stichten, het vertrouwen in hen versterken en waarschijnlijk ongelovigen en ongeleerden, die hen hoorden, overtuigen. De Christelijke godsdienstoefeningen moeten zo ingericht zijn, dat ze geschikt zijn om de gelovigen te stichten en de ongelovigen te overtuigen, te boeien en te bekeren. De dienst des Woords werd niet ingesteld om vertoning van gaven en bekwaamheden te maken, maar om zielen te redden.

Verzen 21-25

1 Corinthiërs 14:21-25

Hier zet de apostel zijn bewijsvoering voort en redeneert uit andere oogpunten. En wel:

I. Talen, zoals de Corinthiërs die gebruikten, waren meer een teken van Gods oordelen dan van genade voor enig volk. In de wet (dat is: in het Oude Testament) is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere, 1 Corinthians 14:21, Isaiah 28:11. Vergelijk Deuteronomy 28:46, Deuteronomy 28:49. Het schijnt dat de apostel naar deze beide plaatsen verwijst. Beiden zijn als bedreiging bedoeld, en ze leggen elkaar uit. De mening in dit opzicht is: het is een bewijs dat een volk door God verlaten wordt, wanneer Hij het overgeeft aan deze soort van onderricht, aan de regering van hen, die in een andere taal spreken. En zeker bedoelt de apostel hier: Gij behoort niet verlangend te zijn naar tekenen van goddelijk ongenoegen. God kan geen genadige bedoelingen hebben met hen, die kortweg aan dit soort van onderricht overgegeven worden en onderwezen in een taal, die ze niet verstaan. Zij kunnen nooit gezegend worden door zulk onderwijs en wanneer ze daaraan worden overgelaten, is dat een bedenkelijk teken dat God hen voor onverbeterlijk houdt. Zouden Christenen dan naar zulk een toestand ijveren of de gemeente daarin brengen? En toch deden de Corinthische leraren dat in werkelijkheid, wanneer ze steeds hun ingevingen in een vreemde taal horen lieten.

II. Talen zijn meer een teken voor ongelovigen dan voor gelovigen, 1 Corinthians 14:22. Zij waren een geestelijke gave, bedoeld voor de overtuiging en bekering van ongelovigen, opdat die tot de Christelijke kerk gebracht mochten worden, maar de bekeerden moesten in het Christendom opgebouwd worden door nuttig onderwijs in hun eigen taal. De gave der talen was noodzakelijk om het Christendom te verbreiden en de gemeenten te verzamelen, zij was geschikt en bedoeld om ongelovigen te overtuigen van die leer, welke de Christenen reeds omhelsd hadden, maar profeteren en Schrift uitleggen in hun eigen taal diende meest tot stichting van hen, die reeds geloofden, zodat het spreken in vreemde talen in de Christelijke samenkomsten geheel ontijdig en ongeplaatst was, daar kwam het in geen enkel opzicht te pas. Ten einde gaven behoorlijk te gebruiken, moet men weten met welk doel ze gegeven werden en waartoe ze dienen. Uitgaan ter bekering van ongelovigen, zoals de apostelen deden, zou nutteloos werk geweest zijn zonder de gave der talen en het gebruik van deze gave, maar in een vergadering van Christenen, van hen die reeds tot het Christendom bekeerd waren, van deze gave gebruik en ophef te maken, was geheel onvoegzaam, omdat het den vergaderden geen voordeel gaf, noch voor overtuiging van de waarheid, want die hadden ze reeds aangenomen, noch voor hun stichting, want ze verstonden ht niet, en konden zo ze het niet verstonden er geen zegen van hebben.

III. Het vertrouwen in en de goede naam van hun samenkomsten bij de ongelovigen vereiste dat zij de voorkeur zouden geven aan profeteren boven het spreken van vreemde talen. Want:

1. Zo zij allen vergaderd waren voor den Christelijken eredienst, en hun dienaren of anderen, die met de uitoefening belast waren, zouden onverstaanbare talen spreken, en ongelovigen zouden binnenkomen, die zouden daaruit besluiten dat ze onzinnig waren, niet beter dan een bende wilde dwepers. Wie, die goed bij zijn verstand was, zou den godsdienstigen eredienst op die manier leiden? Of welk soort van godsdienst zou dat zijn, dien niemand verstaan kan? Zou dat het Christendom niet bij de heidenen belachelijk maken, wanneer zij de dienaren hoorden bidden, of preken, of andere godsdienstoefeningen houden in een taal, welke hij noch de vergadering verstond? De Christelijke godsdienst in zich zelven is eenvoudig en redelijk, en mag niet door zijn dienaren veranderd worden in een wild onredelijk ding. Zij onteren den godsdienst en verlagen hun eigen karakter, die iets doen dat deze uitwerking heeft. Maar aan den anderen kant:

2. Indien, in plaats van in vreemde talen te spreken, zij die voorgaan eenvoudig de Schrift uitleggen, of prediken, in verstaanbare en duidelijke taal, en zo de grote waarheden en regelen van het Evangelie bekendmaken, dan zal een heiden of een ongeleerde, die binnenkomt, misschien overtuigd worden en tot het Christendom zich bekeren, 1 Corinthians 14:24, 1 Corinthians 14:25, zijn geweten zal getroffen worden, de geheimen van zijn hart zullen hem ontdekt worden, hij zal veroordeeld worden door de waarheid, welke hij hoort, en daardoor tot schuldbelijdenis gebracht worden, Gode de eer geven, en getuigenis afleggen dat Hij waarlijk in uw midden, in uwe vergadering, tegenwoordig is. De waarheden der Schrift, eenvoudig en duidelijk verkondigd, hebben een merkwaardig vermogen om de gewetens wakker te schudden en de harten te raken. En strekt dat niet veel meer tot eer van onzen godsdienst dan dat ongelovigen tot het besluit zouden komen dat de dienaren onzinnig zijn en de godsdienstoefeningen staaltjes van waanzin? Dat laatste zou alleen verachting brengen over hen en over hun godsdienst tevens. In plaats van hun toejuiching te bezorgen zou het hen belachelijk maken en hun godsdienst onder hetzelfde oordeel brengen, terwijl profeteren zeker de gemeente zou stichten, het vertrouwen in hen versterken en waarschijnlijk ongelovigen en ongeleerden, die hen hoorden, overtuigen. De Christelijke godsdienstoefeningen moeten zo ingericht zijn, dat ze geschikt zijn om de gelovigen te stichten en de ongelovigen te overtuigen, te boeien en te bekeren. De dienst des Woords werd niet ingesteld om vertoning van gaven en bekwaamheden te maken, maar om zielen te redden.

Verzen 26-33

1 Corinthiërs 14:26-33

In deze afdeling bestraft de apostel hen om hun wanorde, en dringt aan op verbetering en regeling van hun gedrag in de toekomst.

I. Hij bestraft hen om de wanorde, die ze in hun samenkomsten toelieten, door het pronken met hun gaven, 1 Corinthians 14:26. Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij ene leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij ene openbaring, heeft hij ene uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting. Gij laat toe dat de verscheidene delen van den eredienst met elkaar verward worden, en terwijl de een door ingeving een psalm wil mededelen, heeft de ander een openbaring of een uitlegging. Of anders: Gij laat toe dat er verwarring komt in dezelfde tak van eredienst, velen uwer willen tegelijk een psalm, of een openbaring, of een uitlegging geven, zonder op elkaar te wachten. Dat is immers openbaar oproer? Kan dt stichting geven? En toch moeten alle godsdienstige verrichtingen in uwe samenkomsten dit ene doel hebben: laat alle dingen geschieden tot stichting.

II. Hij verbetert hun fouten en geeft hun enige regelen voor hun gedrag in de toekomst.

1. Wat het spreken in vreemde talen aangaat, verordent hij dat niet meer dan twee of drie dat in dezelfde bijeenkomst zouden doen, en niet allen tegelijk, maar de een na den ander. En dat mocht niet geschieden tenzij er iemand ware, die het gesprokene vertaalde, 1 Corinthians 14:27, 1 Corinthians 14:28, een andere vertaler dan de spreker zelf, want in een vreemde taal iets zeggen, dat men daarna zelf vertaalde, kon alleen door pronkerij geschieden. Maar indien er een ander was die vertaalde, werden twee wondergaven tegelijkertijd uitgeoefend en daardoor de gemeente gesticht, en ook het geloof der hoorders bevestigd. Maar was er niemand, die het vertalen kon, dan moest de ander zwijgen in de gemeente en zijn gave alleen tussen God en zichzelf uitoefenen, 1 Corinthians 14:28, dat is, naar ik meen, voor zich in zijn eigen huis, want allen die in de samenkomst zijn moeten aan den openbaren eredienst kunnen deelnemen en zijn daar niet om ieder op eigen gelegenheid godsdienstoefening te houden. Bijzondere oefeningen zijn ontijdig en niet op haar plaats wanneer de gemeente samengekomen is voor openbare Godsverering.

2. Ten opzichte van het profeteren schrijft hij voor:

A. Dat twee of drie in dezelfde samenkomst zullen spreken, 1 Corinthians 14:20, en dat na elkaar en niet tegelijk, en dat de anderen zullen onderzoeken en beoordelen wat dezen gesproken hebben, dat is onderscheiden en vaststellen wat daarin al of niet goddelijke ingeving was. Er kunnen valse profeten zijn, die alleen maar goddelijke ingeving voorwenden, en de ware profeten moesten die beoordelen, en onderscheiden en blootleggen wat goddelijk ingegeven was en wie door zulke. ingeving de Schrift uitlegde en de gemeente onderwees, en wat vals was, wat goddelijk was en wat niet. Dit schijnt de bedoeling van dezen regel te zijn. Want indien van een profeet bekend was dat hij onder goddelijken invloed stond, behoefde hij niet beoordeeld te worden, want dat zou gelijkstaan met het onderwerpen van den Heiligen Geest aan menselijk oordeel. Hij, die werkelijk geïnspireerd was en als zodanig bekend stond, was boven menselijk oordeel verheven.

B. Hij schrijft voor dat indien een andere aanwezige profeet een openbaring had, terwijl de eerste nog profeteerde, deze rustig blijven moest en zwijgen totdat de eerste zijn openbaring uitgesproken had, 1 Corinthians 14:30. Sommigen hebben daaruit begrepen dat de eerste onmiddellijk ophouden moest met spreken. Maar dat is onnatuurlijk en schijnt niet in den tekst te liggen. Want waarom zou iemand, die door ingeving sprak, onmiddellijk moeten zwijgen wanneer een ander geïnspireerd werd, en dus achterwege houden wat hem door dezelfden Geest geopenbaard was? Inderdaad, hij die een nieuwe openbaring ontvangen had, kon vrijheid verkrijgen op zijn beurt te spreken, nadat hij het woord gevraagd had, maar waarom moest den een, die voor hem sprak, de vrijheid benomen en de mond gesloten worden, terwijl hij mededeelde wat hem de Geest te zeggen gegeven had? Zou de Geest Gods iemand bewegen tot spreken, en voor hij uitgesproken had, een ander bewegen om hem in de rede te vallen en het zwijgen op te leggen? Dit schijnt mij een ongerijmde gedachte. Ze komt ook niet overeen met den tekst en wat er op volgt in 1 Corinthians 14:31 :Want gij kunt allen de een na den ander profeteren, hetgeen niet zou geschieden wanneer de een in de rede gevallen en tot zwijgen gebracht werd voor hij zijn profetie geëindigd had, maar wel wanneer het den ander verboden was de nieuwe openbaring, die hem ingegeven was, mede te delen alvorens de eerste zijn rede geëindigd had. En daarom voegt de apostel er dadelijk bij, 1 Corinthians 14:32 :De geesten der profeten zijn den profeten onderworpen, dat is: de geestelijke gaven, die zij bezitten, laten hen in het bezit van hun oordeel en bevoegd om hun eigen oordeel in de toepassing van de gaven te gebruiken. Goddelijke ingevingen zijn niet, gelijk de heidense bezetenheid door den duivel, wild en onregeerbaar en doen iemand niet handelen alsof hij buiten zijn zinnen was, maar zij zijn nuchter en kalm en doen iemand zich redelijk gedragen. De man, die door den Geest Gods geïnspireerd wordt, blijft mens en neemt de regelen van natuurlijke orde en welvoeglijkheid in acht terwijl hij zijn openbaringen meedeelt. Zijn geestelijke gave is dus geheel aan zijn welbehagen onderworpen en kan door hem naar welgevallen gebruikt worden.

III. De apostel geeft de reden op voor deze voorschriften.

1. Zij zouden tot zegen, onderricht en vertroosting der gemeente dienen. Dat is dat allen leren en allen getroost worden, daartoe moeten de profeten spreken op ordelijke wijze. God heeft den dienst ingesteld tot onderwijzing, stichting en vertroosting der gemeente. En zeer zeker moeten de dienaren, zoveel in hun vermogen is, hun diensten daartoe aanwenden.

2. Hij zegt hun: God is geen God van verwarring, maar van vrede. Daarom moet goddelijke ingeving in geen geval verwarring in de gemeente aanrichten en alle regelen van gewone welvoeglijkheid verbreken, hetgeen onvermijdelijk geschieden zou indien verscheidene geïnspireerden tegelijk zegden wat hun door den Geest van God ingegeven was, en niet ieder op zijn beurt wachtte. De ere Gods vereist, dat de dingen in Christelijke samenkomsten zo bestuurd worden dat men de regelen der natuurlijke welvoeglijkheid niet overschrijdt. Indien zij geleid werden op wanordelijke en rumoer makende wijze, welken indruk zouden ze dan van den God, die aangebeden werd, geven aan oplettende toeschouwers? Zouden dezen dan denken dat Hij de God van vrede en orde en de vijand van wanorde is? De zaken moeten in den goddelijken eredienst zo bestuurd worden, dat er geen onlieflijke of oneerbare mening over God ontstaat in de harten der toeschouwers.

3. Hij voegt er bij, dat de dingen zo behoorlijk geregeld waren in alle andere gemeenten, gelijk in al de gemeenten der heiligen, 1 Corinthians 14:33. Zij houden deze regelen in de uitoefening van hun geestelijke gaven, en dat is een duidelijk bewijs dat de gemeente te Corinthe dezelfde regelen in acht nemen moest. En het zou zeer schandelijk voor hen zijn, indien zij, die de meeste gemeenten overtroffen in geestelijke gaven, meer dan enige andere wanorde bij de uitoefening daarvan toelieten. Ofschoon andere gemeenten onze maatstaf niet mogen zijn, moet echter de eerbied, welken zij betonen voor natuurlijke welvoeglijkheid en orde, ons weerhouden van die regelen te verbreken. In zoverre kunnen ze als voorbeelden genomen worden en is het geen schande ze na te volgen.

Verzen 26-33

1 Corinthiërs 14:26-33

In deze afdeling bestraft de apostel hen om hun wanorde, en dringt aan op verbetering en regeling van hun gedrag in de toekomst.

I. Hij bestraft hen om de wanorde, die ze in hun samenkomsten toelieten, door het pronken met hun gaven, 1 Corinthians 14:26. Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm, heeft hij ene leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij ene openbaring, heeft hij ene uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting. Gij laat toe dat de verscheidene delen van den eredienst met elkaar verward worden, en terwijl de een door ingeving een psalm wil mededelen, heeft de ander een openbaring of een uitlegging. Of anders: Gij laat toe dat er verwarring komt in dezelfde tak van eredienst, velen uwer willen tegelijk een psalm, of een openbaring, of een uitlegging geven, zonder op elkaar te wachten. Dat is immers openbaar oproer? Kan dt stichting geven? En toch moeten alle godsdienstige verrichtingen in uwe samenkomsten dit ene doel hebben: laat alle dingen geschieden tot stichting.

II. Hij verbetert hun fouten en geeft hun enige regelen voor hun gedrag in de toekomst.

1. Wat het spreken in vreemde talen aangaat, verordent hij dat niet meer dan twee of drie dat in dezelfde bijeenkomst zouden doen, en niet allen tegelijk, maar de een na den ander. En dat mocht niet geschieden tenzij er iemand ware, die het gesprokene vertaalde, 1 Corinthians 14:27, 1 Corinthians 14:28, een andere vertaler dan de spreker zelf, want in een vreemde taal iets zeggen, dat men daarna zelf vertaalde, kon alleen door pronkerij geschieden. Maar indien er een ander was die vertaalde, werden twee wondergaven tegelijkertijd uitgeoefend en daardoor de gemeente gesticht, en ook het geloof der hoorders bevestigd. Maar was er niemand, die het vertalen kon, dan moest de ander zwijgen in de gemeente en zijn gave alleen tussen God en zichzelf uitoefenen, 1 Corinthians 14:28, dat is, naar ik meen, voor zich in zijn eigen huis, want allen die in de samenkomst zijn moeten aan den openbaren eredienst kunnen deelnemen en zijn daar niet om ieder op eigen gelegenheid godsdienstoefening te houden. Bijzondere oefeningen zijn ontijdig en niet op haar plaats wanneer de gemeente samengekomen is voor openbare Godsverering.

2. Ten opzichte van het profeteren schrijft hij voor:

A. Dat twee of drie in dezelfde samenkomst zullen spreken, 1 Corinthians 14:20, en dat na elkaar en niet tegelijk, en dat de anderen zullen onderzoeken en beoordelen wat dezen gesproken hebben, dat is onderscheiden en vaststellen wat daarin al of niet goddelijke ingeving was. Er kunnen valse profeten zijn, die alleen maar goddelijke ingeving voorwenden, en de ware profeten moesten die beoordelen, en onderscheiden en blootleggen wat goddelijk ingegeven was en wie door zulke. ingeving de Schrift uitlegde en de gemeente onderwees, en wat vals was, wat goddelijk was en wat niet. Dit schijnt de bedoeling van dezen regel te zijn. Want indien van een profeet bekend was dat hij onder goddelijken invloed stond, behoefde hij niet beoordeeld te worden, want dat zou gelijkstaan met het onderwerpen van den Heiligen Geest aan menselijk oordeel. Hij, die werkelijk geïnspireerd was en als zodanig bekend stond, was boven menselijk oordeel verheven.

B. Hij schrijft voor dat indien een andere aanwezige profeet een openbaring had, terwijl de eerste nog profeteerde, deze rustig blijven moest en zwijgen totdat de eerste zijn openbaring uitgesproken had, 1 Corinthians 14:30. Sommigen hebben daaruit begrepen dat de eerste onmiddellijk ophouden moest met spreken. Maar dat is onnatuurlijk en schijnt niet in den tekst te liggen. Want waarom zou iemand, die door ingeving sprak, onmiddellijk moeten zwijgen wanneer een ander geïnspireerd werd, en dus achterwege houden wat hem door dezelfden Geest geopenbaard was? Inderdaad, hij die een nieuwe openbaring ontvangen had, kon vrijheid verkrijgen op zijn beurt te spreken, nadat hij het woord gevraagd had, maar waarom moest den een, die voor hem sprak, de vrijheid benomen en de mond gesloten worden, terwijl hij mededeelde wat hem de Geest te zeggen gegeven had? Zou de Geest Gods iemand bewegen tot spreken, en voor hij uitgesproken had, een ander bewegen om hem in de rede te vallen en het zwijgen op te leggen? Dit schijnt mij een ongerijmde gedachte. Ze komt ook niet overeen met den tekst en wat er op volgt in 1 Corinthians 14:31 :Want gij kunt allen de een na den ander profeteren, hetgeen niet zou geschieden wanneer de een in de rede gevallen en tot zwijgen gebracht werd voor hij zijn profetie geëindigd had, maar wel wanneer het den ander verboden was de nieuwe openbaring, die hem ingegeven was, mede te delen alvorens de eerste zijn rede geëindigd had. En daarom voegt de apostel er dadelijk bij, 1 Corinthians 14:32 :De geesten der profeten zijn den profeten onderworpen, dat is: de geestelijke gaven, die zij bezitten, laten hen in het bezit van hun oordeel en bevoegd om hun eigen oordeel in de toepassing van de gaven te gebruiken. Goddelijke ingevingen zijn niet, gelijk de heidense bezetenheid door den duivel, wild en onregeerbaar en doen iemand niet handelen alsof hij buiten zijn zinnen was, maar zij zijn nuchter en kalm en doen iemand zich redelijk gedragen. De man, die door den Geest Gods geïnspireerd wordt, blijft mens en neemt de regelen van natuurlijke orde en welvoeglijkheid in acht terwijl hij zijn openbaringen meedeelt. Zijn geestelijke gave is dus geheel aan zijn welbehagen onderworpen en kan door hem naar welgevallen gebruikt worden.

III. De apostel geeft de reden op voor deze voorschriften.

1. Zij zouden tot zegen, onderricht en vertroosting der gemeente dienen. Dat is dat allen leren en allen getroost worden, daartoe moeten de profeten spreken op ordelijke wijze. God heeft den dienst ingesteld tot onderwijzing, stichting en vertroosting der gemeente. En zeer zeker moeten de dienaren, zoveel in hun vermogen is, hun diensten daartoe aanwenden.

2. Hij zegt hun: God is geen God van verwarring, maar van vrede. Daarom moet goddelijke ingeving in geen geval verwarring in de gemeente aanrichten en alle regelen van gewone welvoeglijkheid verbreken, hetgeen onvermijdelijk geschieden zou indien verscheidene geïnspireerden tegelijk zegden wat hun door den Geest van God ingegeven was, en niet ieder op zijn beurt wachtte. De ere Gods vereist, dat de dingen in Christelijke samenkomsten zo bestuurd worden dat men de regelen der natuurlijke welvoeglijkheid niet overschrijdt. Indien zij geleid werden op wanordelijke en rumoer makende wijze, welken indruk zouden ze dan van den God, die aangebeden werd, geven aan oplettende toeschouwers? Zouden dezen dan denken dat Hij de God van vrede en orde en de vijand van wanorde is? De zaken moeten in den goddelijken eredienst zo bestuurd worden, dat er geen onlieflijke of oneerbare mening over God ontstaat in de harten der toeschouwers.

3. Hij voegt er bij, dat de dingen zo behoorlijk geregeld waren in alle andere gemeenten, gelijk in al de gemeenten der heiligen, 1 Corinthians 14:33. Zij houden deze regelen in de uitoefening van hun geestelijke gaven, en dat is een duidelijk bewijs dat de gemeente te Corinthe dezelfde regelen in acht nemen moest. En het zou zeer schandelijk voor hen zijn, indien zij, die de meeste gemeenten overtroffen in geestelijke gaven, meer dan enige andere wanorde bij de uitoefening daarvan toelieten. Ofschoon andere gemeenten onze maatstaf niet mogen zijn, moet echter de eerbied, welken zij betonen voor natuurlijke welvoeglijkheid en orde, ons weerhouden van die regelen te verbreken. In zoverre kunnen ze als voorbeelden genomen worden en is het geen schande ze na te volgen.

Verzen 34-35

1 Corinthiërs 14:34-35

De apostel

1. Legt hier het zwijgen op aan de vrouwen in de openbare samenkomsten, en dat zelfs zo ver dat ze tot haar eigen inlichting daar geen vragen mogen doen, maar die thuis haar eigen mannen voorleggen moeten. Ene vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, 1 Timothy 2:11, 1 Timothy 2:12. Er is inderdaad ene aanwijzing, 1 Corinthians 11:5, dat de vrouwen soms baden en profeteerden in de samenkomsten, hetgeen de apostel in dien tekst niet kortweg veroordeelt, maar waarvan hij de wijze waarop afkeurt, namelijk: bidden of profeteren met ongedekten hoofde, hetgeen in dien tijd en dat land gelijkstond met wegneming van het onderscheid der seksen en zich zelve op een hoogte met den man plaatsen. Maar hier schijnt hij haar alle optreden in het openbaar te verbieden. Haar wordt niet toegelaten in de gemeente te spreken, zomin in gebed als in profetie, 1 Corinthians 14:34. Het laatste wordt hier duidelijk bedoeld in den beperkten zin, waarin het in dit gehele hoofdstuk voorkomt, namelijk van prediken of door goddelijke ingeving de Schrift uitleggen. En inderdaad, voor de vrouw zou profeteren op deze wijze gelijkstaan met leren, hetgeen met haar staat van ondergeschiktheid niet overeenkomt. Een leraar van anderen heeft in dat opzicht macht over hen, hetgeen de vrouw over den man niet geoorloofd is, en daarom kan haar niet toegelaten worden in ene samenkomst te onderwijzen. Het is haar niet toegelaten te spreken, te onderwijzen. Maar bidden en geïnspireerde liederen zeggen was geen "leren". En ziende dat er in dien tijd in de gemeente vrouwen waren, die zulke geestelijke gaven bezaten, Acts 22:9, moesten die dan, wanneer zij in de samenkomst onder den invloed kwamen, ten enenmale zwijgen? Maar waartoe hadden ze deze gaven dan ontvangen, indien zij ze niet in het openbaar gebruiken mochten? Om deze redenen menen sommigen dat dit algemeen verbod alleen voor gewone gevallen gold, maar dat bij buitengewone gelegenheden vrouwen, die onder goddelijken invloed kwamen en als zodanig bekend stonden, vrijheid hadden om te spreken. In het algemeen mochten zij niet leren, of in de gemeente vragen behandelen, maar moesten daar zich in stilheid laten leren, wanneer zij moeilijkheden ontmoetten, moesten ze thuis haar eigen mannen vragen. Wanneer het de plicht der vrouw is zich in onderwerping te laten leren, dan is het de roeping van den man zijn meerderheid te tonen door instaat te zijn om haar te onderwijzen. Wanneer het haar roeping is thuis haar eigen man te vragen, dan is het zijn plicht om tenminste te trachten instaat te zijn haar vragen te beantwoorden. Wanneer het voor haar schande is in de gemeente te spreken, waar ze behoort te zwijgen, dan is het schande voor hem te zwijgen waar hij behoort te spreken, en ook niet instaat te zijn haar te antwoorden wanneer zij hem thuis iets vraagt.

2. Wij krijgen hier de reden van deze instelling. Het is Gods wet en gebod dat zij in gehoorzaamheid zij, 1 Corinthians 14:34, de vrouwen zijn in ondergeschiktheid aan den man geplaatst, en het is schande voor haar iets te doen, dat zweemt naar begeerte om de rangen om te keren, zoals spreken in het openbaar, tenminste in dien tijd en onder dat volk, scheen aan te duiden, hoeveel te meer het leren in het openbaar, zodat de apostel besluit dat het voor ene vrouw schande was om in de samenkomsten der gemeente te spreken. Schande is de onaangename aandoening der ziel, wanneer men iets onbehoorlijks verricht heeft. En wat is onbehoorlijker voor een vrouw dan het verlaten van haar plaats, het verbreken van de ondergeschiktheid harer sekse, en het doen wat daarvan den schijn en het voorkomen heeft? Onze geest en ons gedrag moeten in overeenstemming zijn met onzen rang. Wij moeten de natuurlijke onderscheidingen, die God gemaakt heeft, in acht nemen. Zij, die door Hem in onderwerping aan anderen geplaatst zijn, mogen zich zelven niet op een hoogte stellen, noch de meerderheid najagen of zich aanmatigen. De vrouw is aan den man onderdanig gemaakt en moet die plaats innemen en er tevreden mee zijn. En daarom moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente, en zich niet tot leraressen opwerpen, want dat is zich de meerderheid boven den man aanmatigen.

Verzen 34-35

1 Corinthiërs 14:34-35

De apostel

1. Legt hier het zwijgen op aan de vrouwen in de openbare samenkomsten, en dat zelfs zo ver dat ze tot haar eigen inlichting daar geen vragen mogen doen, maar die thuis haar eigen mannen voorleggen moeten. Ene vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij lere, 1 Timothy 2:11, 1 Timothy 2:12. Er is inderdaad ene aanwijzing, 1 Corinthians 11:5, dat de vrouwen soms baden en profeteerden in de samenkomsten, hetgeen de apostel in dien tekst niet kortweg veroordeelt, maar waarvan hij de wijze waarop afkeurt, namelijk: bidden of profeteren met ongedekten hoofde, hetgeen in dien tijd en dat land gelijkstond met wegneming van het onderscheid der seksen en zich zelve op een hoogte met den man plaatsen. Maar hier schijnt hij haar alle optreden in het openbaar te verbieden. Haar wordt niet toegelaten in de gemeente te spreken, zomin in gebed als in profetie, 1 Corinthians 14:34. Het laatste wordt hier duidelijk bedoeld in den beperkten zin, waarin het in dit gehele hoofdstuk voorkomt, namelijk van prediken of door goddelijke ingeving de Schrift uitleggen. En inderdaad, voor de vrouw zou profeteren op deze wijze gelijkstaan met leren, hetgeen met haar staat van ondergeschiktheid niet overeenkomt. Een leraar van anderen heeft in dat opzicht macht over hen, hetgeen de vrouw over den man niet geoorloofd is, en daarom kan haar niet toegelaten worden in ene samenkomst te onderwijzen. Het is haar niet toegelaten te spreken, te onderwijzen. Maar bidden en geïnspireerde liederen zeggen was geen "leren". En ziende dat er in dien tijd in de gemeente vrouwen waren, die zulke geestelijke gaven bezaten, Acts 22:9, moesten die dan, wanneer zij in de samenkomst onder den invloed kwamen, ten enenmale zwijgen? Maar waartoe hadden ze deze gaven dan ontvangen, indien zij ze niet in het openbaar gebruiken mochten? Om deze redenen menen sommigen dat dit algemeen verbod alleen voor gewone gevallen gold, maar dat bij buitengewone gelegenheden vrouwen, die onder goddelijken invloed kwamen en als zodanig bekend stonden, vrijheid hadden om te spreken. In het algemeen mochten zij niet leren, of in de gemeente vragen behandelen, maar moesten daar zich in stilheid laten leren, wanneer zij moeilijkheden ontmoetten, moesten ze thuis haar eigen mannen vragen. Wanneer het de plicht der vrouw is zich in onderwerping te laten leren, dan is het de roeping van den man zijn meerderheid te tonen door instaat te zijn om haar te onderwijzen. Wanneer het haar roeping is thuis haar eigen man te vragen, dan is het zijn plicht om tenminste te trachten instaat te zijn haar vragen te beantwoorden. Wanneer het voor haar schande is in de gemeente te spreken, waar ze behoort te zwijgen, dan is het schande voor hem te zwijgen waar hij behoort te spreken, en ook niet instaat te zijn haar te antwoorden wanneer zij hem thuis iets vraagt.

2. Wij krijgen hier de reden van deze instelling. Het is Gods wet en gebod dat zij in gehoorzaamheid zij, 1 Corinthians 14:34, de vrouwen zijn in ondergeschiktheid aan den man geplaatst, en het is schande voor haar iets te doen, dat zweemt naar begeerte om de rangen om te keren, zoals spreken in het openbaar, tenminste in dien tijd en onder dat volk, scheen aan te duiden, hoeveel te meer het leren in het openbaar, zodat de apostel besluit dat het voor ene vrouw schande was om in de samenkomsten der gemeente te spreken. Schande is de onaangename aandoening der ziel, wanneer men iets onbehoorlijks verricht heeft. En wat is onbehoorlijker voor een vrouw dan het verlaten van haar plaats, het verbreken van de ondergeschiktheid harer sekse, en het doen wat daarvan den schijn en het voorkomen heeft? Onze geest en ons gedrag moeten in overeenstemming zijn met onzen rang. Wij moeten de natuurlijke onderscheidingen, die God gemaakt heeft, in acht nemen. Zij, die door Hem in onderwerping aan anderen geplaatst zijn, mogen zich zelven niet op een hoogte stellen, noch de meerderheid najagen of zich aanmatigen. De vrouw is aan den man onderdanig gemaakt en moet die plaats innemen en er tevreden mee zijn. En daarom moeten de vrouwen zwijgen in de gemeente, en zich niet tot leraressen opwerpen, want dat is zich de meerderheid boven den man aanmatigen.

Verzen 36-40

1 Corinthiërs 14:36-40

In deze verzen besluit de apostel zijn bewijsvoering met:

1. Een verdiend verwijt aan de Corinthiërs voor hun hoogmoed en zelfbehagen. Zij handelden met hun geestelijke gaven zoals geen andere gemeente deed, zij bedienden er in zeker opzicht alleen zich zelven mede, en verdroegen zeer moeilijk enige terechtwijzing of regeling. Nu zegt de apostel om deze aanmatiging te fnuiken: Is het woord Gods van u uitgegaan? Of is het alleen tot u gekomen? 1 Corinthians 14:36. Ging het Christendom van Corinthe uit, was onder hen zijn oorsprong? Of, indien niet, is het tot u beperkt en u toevertrouwd? Zijt gij de enige gemeente, die met goddelijke openbaringen begunstigd werd, zodat gij u onttrekken wilt aan al de gewone regelen der andere gemeenten, en ten einde met uw geestelijke gaven te pronken wanorde in de Christelijke samenkomsten brengen? Hoe onbehoorlijk is zulk een gedrag! Ik bid u: bedenkt uzelven! Indien het nodig en geschikt was, kon de apostel met alle gezag bestraffen, en zeker, indien ooit, dan was zijn bestraffing hier op haar plaats. Merk op: Zij moeten bestraft en vernederd worden, wier geestelijke hoogmoed en zelfverheffing verwarring brengen in de Christelijke gemeenten en samenkomsten, ofschoon ze moeilijk bestraffing kunnen verdragen, zelfs niet van een apostel.

2. Hij maakt hun bekend, dat hetgeen hij hun gezegd had een bevel van God was, dat geen waar profeet of werkelijk-geïnspireerde zou ontkennen, 1 Corinthians 14:37. Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die erkenne dat hetgeen ik schrijf des Heeren geboden zijn. Ja, laat hem door dezen regel op de proef gesteld worden. Indien hij niet erkent, dat hetgeen ik hieromtrent geschreven heb de wil van Christus is, dan heeft hij zelf nooit den Geest Gods gehad. De Geest van Christus kan zich zelven niet tegenspreken, indien Hij in mij spreekt n in hen, dan moet Hij in ons beiden hetzelfde zeggen. Indien hun openbaringen de mijne tegenspreken, dan komen ze niet van dezelfden Geest, een van ons beiden moet dan een valse profeet zijn. Hieraan kunt ge hen kennen. Zo zij zeggen dat mijn voorschriften in deze zaak geen goddelijke geboden zijn, dan kunt ge er op rekenen, dat zij niet goddelijk geïnspireerd worden. Maar indien iemand, na dit alles, door vooroordeel of tegenstand, voortgaat onzeker of onwetend te zijn dat ik door den Geest Gods spreek, dan moet hij onder den invloed van die onwetendheid blijven. Indien zijn voorwendsel van inspiratie de vergelijking met mijn apostolisch karakter en vermogen kan doorstaan, dan heb ik al mijn gezag en invloed verloren, en zij die deze vergelijking niet toestemmen zijn buiten bereik van overtuiging en moeten aan zich zelven overgelaten worden. Het is rechtvaardig in God hen aan de blindheid van hun ziel over te laten, die moedwillig het licht buitensluiten. Zij, die onwetend willen blijven in een zaak, die zo duidelijk is, worden rechtvaardig onder het oordeel van hun verkeerd begrip gelaten.

3. Hij vat alles samen in twee algemene raadgevingen.

A. Ofschoon zij de gave der talen niet moeten verachten, en in geen geval mogen misbruiken, onder de opgenoemde voorschriften, moeten zij aan de gave der profetie voorkeur geven. Dat is inderdaad de bedoeling van de gehele redenering. Dat was boven de andere te verkiezen, omdat zij de nuttigste was.

B. Hij beveelt hun alle dingen eerlijk en met orde te doen, 1 Corinthians 14:40, dat is: zij moesten alles vermijden, wat duidelijk bleek onwelvoegelijk en wanordelijk te zijn. Zij mochten nooit de gelegenheid aangrijpen om in de Christelijke gemeente en eredienst enig ding in te voeren, dat door een ijdelen geest als verfraaiend gerekend werd of dat zou kunnen dienen om ze te bederven. Zulke onbetamelijkheden en wanorde, als hij had behandeld, moesten ze vooral verfoeien. Zij moesten niets doen wat blijkbaar kinderachtig was, 1 Corinthians 14:20, of wat aanleiding geven kon om te zeggen dat zij uitzinnig waren, 1 Corinthians 14:23, of dat verwarring kon veroorzaken, 1 Corinthians 14:33. Dat zou bovenmate onwelvoegelijk zijn, en een Christelijke samenkomst tot een bende en een aanfluiting maken. Maar ze moesten de dingen ordelijk doen, ze moesten de een na den ander spreken, en niet allen tegelijk, hun beurt of wachten en niet elkaar in de rede vallen. Indien ze anders handelden, zouden ze het doel van de Christelijke bediening en van alle Christelijke samenkomsten vernietigen. Duidelijke onwelvoegelijkheden en wanorde moeten zorgvuldig buiten alle Christelijke gemeenten en elk deel van den eredienst gehouden worden. Daar moet niets in zijn, dat kinderachtig, dwaas, belachelijk, wild en rumoer makend is. Alle delen van de godsdienstoefening moeten mannelijk, ernstig, redelijk, bedaard en ordelijk verricht worden. God mag niet onteerd, de eredienst niet ontwijd worden, door onze oneerbiedige uitvoering of bijwoning.

Verzen 36-40

1 Corinthiërs 14:36-40

In deze verzen besluit de apostel zijn bewijsvoering met:

1. Een verdiend verwijt aan de Corinthiërs voor hun hoogmoed en zelfbehagen. Zij handelden met hun geestelijke gaven zoals geen andere gemeente deed, zij bedienden er in zeker opzicht alleen zich zelven mede, en verdroegen zeer moeilijk enige terechtwijzing of regeling. Nu zegt de apostel om deze aanmatiging te fnuiken: Is het woord Gods van u uitgegaan? Of is het alleen tot u gekomen? 1 Corinthians 14:36. Ging het Christendom van Corinthe uit, was onder hen zijn oorsprong? Of, indien niet, is het tot u beperkt en u toevertrouwd? Zijt gij de enige gemeente, die met goddelijke openbaringen begunstigd werd, zodat gij u onttrekken wilt aan al de gewone regelen der andere gemeenten, en ten einde met uw geestelijke gaven te pronken wanorde in de Christelijke samenkomsten brengen? Hoe onbehoorlijk is zulk een gedrag! Ik bid u: bedenkt uzelven! Indien het nodig en geschikt was, kon de apostel met alle gezag bestraffen, en zeker, indien ooit, dan was zijn bestraffing hier op haar plaats. Merk op: Zij moeten bestraft en vernederd worden, wier geestelijke hoogmoed en zelfverheffing verwarring brengen in de Christelijke gemeenten en samenkomsten, ofschoon ze moeilijk bestraffing kunnen verdragen, zelfs niet van een apostel.

2. Hij maakt hun bekend, dat hetgeen hij hun gezegd had een bevel van God was, dat geen waar profeet of werkelijk-geïnspireerde zou ontkennen, 1 Corinthians 14:37. Indien iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, die erkenne dat hetgeen ik schrijf des Heeren geboden zijn. Ja, laat hem door dezen regel op de proef gesteld worden. Indien hij niet erkent, dat hetgeen ik hieromtrent geschreven heb de wil van Christus is, dan heeft hij zelf nooit den Geest Gods gehad. De Geest van Christus kan zich zelven niet tegenspreken, indien Hij in mij spreekt n in hen, dan moet Hij in ons beiden hetzelfde zeggen. Indien hun openbaringen de mijne tegenspreken, dan komen ze niet van dezelfden Geest, een van ons beiden moet dan een valse profeet zijn. Hieraan kunt ge hen kennen. Zo zij zeggen dat mijn voorschriften in deze zaak geen goddelijke geboden zijn, dan kunt ge er op rekenen, dat zij niet goddelijk geïnspireerd worden. Maar indien iemand, na dit alles, door vooroordeel of tegenstand, voortgaat onzeker of onwetend te zijn dat ik door den Geest Gods spreek, dan moet hij onder den invloed van die onwetendheid blijven. Indien zijn voorwendsel van inspiratie de vergelijking met mijn apostolisch karakter en vermogen kan doorstaan, dan heb ik al mijn gezag en invloed verloren, en zij die deze vergelijking niet toestemmen zijn buiten bereik van overtuiging en moeten aan zich zelven overgelaten worden. Het is rechtvaardig in God hen aan de blindheid van hun ziel over te laten, die moedwillig het licht buitensluiten. Zij, die onwetend willen blijven in een zaak, die zo duidelijk is, worden rechtvaardig onder het oordeel van hun verkeerd begrip gelaten.

3. Hij vat alles samen in twee algemene raadgevingen.

A. Ofschoon zij de gave der talen niet moeten verachten, en in geen geval mogen misbruiken, onder de opgenoemde voorschriften, moeten zij aan de gave der profetie voorkeur geven. Dat is inderdaad de bedoeling van de gehele redenering. Dat was boven de andere te verkiezen, omdat zij de nuttigste was.

B. Hij beveelt hun alle dingen eerlijk en met orde te doen, 1 Corinthians 14:40, dat is: zij moesten alles vermijden, wat duidelijk bleek onwelvoegelijk en wanordelijk te zijn. Zij mochten nooit de gelegenheid aangrijpen om in de Christelijke gemeente en eredienst enig ding in te voeren, dat door een ijdelen geest als verfraaiend gerekend werd of dat zou kunnen dienen om ze te bederven. Zulke onbetamelijkheden en wanorde, als hij had behandeld, moesten ze vooral verfoeien. Zij moesten niets doen wat blijkbaar kinderachtig was, 1 Corinthians 14:20, of wat aanleiding geven kon om te zeggen dat zij uitzinnig waren, 1 Corinthians 14:23, of dat verwarring kon veroorzaken, 1 Corinthians 14:33. Dat zou bovenmate onwelvoegelijk zijn, en een Christelijke samenkomst tot een bende en een aanfluiting maken. Maar ze moesten de dingen ordelijk doen, ze moesten de een na den ander spreken, en niet allen tegelijk, hun beurt of wachten en niet elkaar in de rede vallen. Indien ze anders handelden, zouden ze het doel van de Christelijke bediening en van alle Christelijke samenkomsten vernietigen. Duidelijke onwelvoegelijkheden en wanorde moeten zorgvuldig buiten alle Christelijke gemeenten en elk deel van den eredienst gehouden worden. Daar moet niets in zijn, dat kinderachtig, dwaas, belachelijk, wild en rumoer makend is. Alle delen van de godsdienstoefening moeten mannelijk, ernstig, redelijk, bedaard en ordelijk verricht worden. God mag niet onteerd, de eredienst niet ontwijd worden, door onze oneerbiedige uitvoering of bijwoning.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 14". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-14.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile