Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Timotheüs 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 TIMOTHES 5

Hier geeft de apostel

I aan Timotheus aanwijzing hoe hij vermanen moet, 1 Timothy 5:1, 1 Timothy 5:2,

II. Hoe te handelen met weduwen, jonge en oude, 1 Timothy 5:3,

III. Met ouders, 1 Timothy 5:17,

IV. Handelt over openbare bestraffing, 1 Timothy 5:20,

V. Geeft een plechtig bevel omtrent de ordening, 1 Timothy 5:21, 1 Timothy 5:22,

VI. Bespreekt zijn gezondheid, 1 Timothy 5:23,

VII. Zegt dat de verschillende zonden der mensen zeer verschillend in hare uitwerking zijn, 1 Timothy 5:24, 1 Timothy 5:25.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 TIMOTHES 5

Hier geeft de apostel

I aan Timotheus aanwijzing hoe hij vermanen moet, 1 Timothy 5:1, 1 Timothy 5:2,

II. Hoe te handelen met weduwen, jonge en oude, 1 Timothy 5:3,

III. Met ouders, 1 Timothy 5:17,

IV. Handelt over openbare bestraffing, 1 Timothy 5:20,

V. Geeft een plechtig bevel omtrent de ordening, 1 Timothy 5:21, 1 Timothy 5:22,

VI. Bespreekt zijn gezondheid, 1 Timothy 5:23,

VII. Zegt dat de verschillende zonden der mensen zeer verschillend in hare uitwerking zijn, 1 Timothy 5:24, 1 Timothy 5:25.

Verzen 1-2

1 Timotheus 5:1-2

Hier geeft de apostel aan Timotheus en in hem aan de andere dienaren enige regelen betreffende het bestraffen. Dienaren zijn bestraffers krachten hun bediening, het is een deel, en wel het onaangenaamste deel van hun dienst, zij moeten het woord prediken, bestraffen en vermanen, 2 Timothy 4:2. Een groot onderscheid moet gemaakt worden in onze bestraffingen, overeenkomstig leeftijd, hoedanigheid en andere omstandigheden, van de te bestraffen personen. Zo moet een oudere in jaren of in bediening behandeld worden als een vader. Ontfermt u wel eniger, onderscheid makende, Jude 1:22.. De regelen zijn:

1. Wees zeer teder in het bestraffen van een man, ouder in jaren of ouder in dienst. Men moet eerbied hebben voor hun leeftijd en plaats, en daarom moeten zij niet scherpelijk of meesterachtig bestraft worden. Timotheus, ofschoon een evangelist, moest hen als vaders behandelen, want dat zou de meeste kans bieden om invloed op hen te hebben en hen te winnen.

2. De jongere mannen moesten bestraft worden als broeders, met liefde en tederheid, niet met begeerte om fouten en gebreken uit te vinden, maar met den wil om hen ten beste te leiden. Er is veel tederheid nodig om hen, die het verdienen, te bestraffen op de rechte wijze.

3. De oude vrouwen moesten, zo het nodig bleek, als moeders bestraft worden. Twist tegen ulieder moeder, twist, Hosea 2:1.

4. Ook de jonge vrouwen moeten bestraft worden, maar bestraft als zusters in alle reinheid. Indien Timotheus, die zo der wereld en het vlees met zijne begeerlijkheden afgestorven was, zulk ene vermaning nodig had, hoeveel te meer wij!

Verzen 1-2

1 Timotheus 5:1-2

Hier geeft de apostel aan Timotheus en in hem aan de andere dienaren enige regelen betreffende het bestraffen. Dienaren zijn bestraffers krachten hun bediening, het is een deel, en wel het onaangenaamste deel van hun dienst, zij moeten het woord prediken, bestraffen en vermanen, 2 Timothy 4:2. Een groot onderscheid moet gemaakt worden in onze bestraffingen, overeenkomstig leeftijd, hoedanigheid en andere omstandigheden, van de te bestraffen personen. Zo moet een oudere in jaren of in bediening behandeld worden als een vader. Ontfermt u wel eniger, onderscheid makende, Jude 1:22.. De regelen zijn:

1. Wees zeer teder in het bestraffen van een man, ouder in jaren of ouder in dienst. Men moet eerbied hebben voor hun leeftijd en plaats, en daarom moeten zij niet scherpelijk of meesterachtig bestraft worden. Timotheus, ofschoon een evangelist, moest hen als vaders behandelen, want dat zou de meeste kans bieden om invloed op hen te hebben en hen te winnen.

2. De jongere mannen moesten bestraft worden als broeders, met liefde en tederheid, niet met begeerte om fouten en gebreken uit te vinden, maar met den wil om hen ten beste te leiden. Er is veel tederheid nodig om hen, die het verdienen, te bestraffen op de rechte wijze.

3. De oude vrouwen moesten, zo het nodig bleek, als moeders bestraft worden. Twist tegen ulieder moeder, twist, Hosea 2:1.

4. Ook de jonge vrouwen moeten bestraft worden, maar bestraft als zusters in alle reinheid. Indien Timotheus, die zo der wereld en het vlees met zijne begeerlijkheden afgestorven was, zulk ene vermaning nodig had, hoeveel te meer wij!

Verzen 3-16

1 Timotheus 5:3-16

Hier worden aanwijzingen gegeven betreffende het opnemen der weduwen onder degenen, die in den dienst der gemeente waren of door haar ondersteund werden. Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn. Eer haar, dat is handhaaf haar, laat haar tot den dienst toe. Er was in dezen tijd een dienst in de gemeente, waarin vrouwen werden gebruikt, en dat was om zieken en ouden van dagen te verzorgen onder toezicht van de diakenen. Wij lezen van de zorg voor weduwen onmiddellijk na de stichting van de eerste Christelijke gemeente, Acts 6:1, waar de Grieken dachten dat hun weduwen verzuimd werden in de dagelijkse bedeling aan arme weduwen. De algemene regel is: Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn, steun haar en help haar met eerbied en tederheid.

I. Vastgesteld wordt, dat alleen die weduwen door de liefdadigheid der gemeente moeten geholpen worden, die godvrezend zijn, en niet ongeregelde weduwen, die haar wellust volgen, 1 Timothy 5:5, 1 Timothy 5:6. Zij alleen wordt gerekend waarlijk weduwe en den steun der gemeente waardig te zijn, die alleen gelaten is en op God hoopt. Het is de plicht van alleen gelatenen om op God te hopen. Daartoe brengt God soms Zijn kinderen in zulke engten, dat zij niemand anders hebben om op te hopen, opdat zij zich met des te meer vertrouwen aan Hem zullen geven. Weduwschap is een toestand van verlatenheid, maar: laat uwe weduwen op Mij vertrouwen, Jeremiah 49:11, en zich er over verheugen dat zij een God hebben om op te vertrouwen. Daarbij: zij, die op God vertrouwen, blijven in smekingen en gebeden dag en nacht. Indien wij door het geloof op God vertrouwen, moeten wij in het gebed Hem heerlijkheid geven en ons aan Zijne leiding toevertrouwen. Anna was waarlijk weduwe, die niet uit den tempel week, Luke 2:37, maar God diende met vasten en gebeden nacht en dag. Maar zij was gene weduwe, die haar wellust volgde, 1 Timothy 5:6, of onvoegzaam leefde. Een vrolijke weduwe is niet waarlijk weduwe, en komt niet in aanmerking voor hulp der gemeente. Die haar wellust volgt, is levend gestorven, zij is geen levend lid van de gemeente, maar een geraamte, een gestorven lid. Wij mogen dit algemener toepassen: zij, die hun wellusten volgen, zijn geestelijk dood, dood in zonden en misdaden, zij zijn zonder doel in de wereld, levend begraven voorzover het levensdoel betreft.

II. Een andere regel, dien hij geeft, is dat de gemeente niet behoort belast te worden met het onderhoud van weduwen, die nog zelf betrekkingen hebben, welke haar onderhouden kunnen. Dit wordt meermalen gezegd, 1 Timothy 5:4.

Zo enige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, of naaste bloedverwanten, dat die haar onderhouden opdat de gemeente niet bezwaard worde. Zo ook 1 Timothy 5:16. Dat wordt genoemd aan eigen huis godzaligheid oefenen, of weldadigheid bewijzen aan eigen verwanten. De eerbied der kinderen voor hun ouders, en hun zorg voor hen, wordt zeer geschikt godzaligheid genoemd. Het is wedervergelding aan de ouders. Kinderen kunnen hun ouders nooit geheel vergelden de zorg, die dezen voor hen gedragen hebben, en de moeiten die zij om hunnentwil gehad hebben, maar zij moeten trachten het te doen. Dat is de onafwijsbare plicht der kinderen, wanneer hun ouders nooddruftig zijn, en zij instaat om hen te helpen, dan moeten zij daartoe hun uiterste best doen, want dat is goed en aangenaam voor God. De Farizeeën dachten dat een gave aan het altaar Gode aangenamer was dan de hulp aan arme ouders, Matthew 15:5. Maar hier wordt ons gezegd dat dit beter is dan brandoffers en offeranden, dit is goed en aangenaam voor God. Hij spreekt er ook over in 1 Timothy 5:8 :Zo iemand de zijnen niet verzorgt, enz. Indien een man of ene vrouw zijn eigen arme bloedverwanten niet ondersteunt, heeft hij in waarheid het geloof verloochend, want het doel van Christus was de vervulling der wet, en niet het minst de wet van het vijfde gebod: Eert uwen vader en uwe moeder. Zij verloochenen dus het geloof, die dit gebod ongehoorzaam zijn, hoe veel te meer indien zij hun eigen vrouwen en kinderen niet verzorgen, die een deel van hen zelven zijn. Indien zij voor hun eigen genoegen besteden hetgeen, waarvan zij hun gezinnen moesten onderhouden, verloochenen zij het geloof en zijn erger dan de ongelovigen. Een reden waarom zij, die rijk waren en arme familiebetrekkingen hadden, deze moesten onderhouden en niet de gemeente er mede bezwaren, was opdat de gemeente degenen, die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge, 1 Timothy 5:16. Misplaatste liefdadigheid is een grote hindernis voor de ware liefdadigheid, er moet voorzichtigheid zijn in de keuze van de voorwerpen der liefdadigheid, opdat deze niet besteed worde aan hen, die er eigenlijk geen behoefte aan hebben, en er te meer overblijve voor hen, die waarlijk in nood zijn.

III. Hij geeft aanwijzing betreffende de omstandigheden van haar, die opgenomen moeten worden onder degenen, die onderstand van de gemeente behoren te ontvangen. Zij mogen niet jonger dan zestig jaar zijn, niet van haar echtgenoten gescheiden zijn, niet gescheiden en hertrouwd zijn, zij moeten geweest zijn de vrouw van een man, zij moeten goede huishoudsters geweest zijn, een goeden naam hebben voor gastvrijheid en liefdadigheid, en alle goed werk nagetracht hebben. Vooral moet gezorgd worden dat deze geholpen worden zo zij tot armoede vervallen, die, toen zij er toe instaat waren, gereed waren tot alle goede werk. Hier zijn voorbeelden van zulk goed werk, die geschikt kunnen nageleefd worden door goede vrouwen. Zo zij kinderen opgevoed heeft. Hij zegt niet, zo zij kinderen gebaard heeft, (kinderen zijn een erfdeel des Heeren) dat hangt van Gods wil af, maar zo zij, zelf geen kinderen hebbende, kinderen opgevoed heeft. Zo zij gaarne heeft geherbergd, zo zij der heiligen voeten heeft gewassen, indien zij gaarne bereid was huisvesting te verlenen aan goede Christenen en goede dienaren, die op reis waren ter verbreiding van het Evangelie. Het wassen van de voeten der heiligen was een deel der gastvrijheid. Zo zij den verdrukten genoegzame hulpe gedaan heeft, toen zij daartoe instaat was, laat haar dan nu ook hulpe geworden. Zij, die barmhartigheid wensen te vinden wanneer zij in droefheid zijn, moeten in hun voorspoed barmhartigheid betonen.

IV. Hij waarschuwt hem om er voor te zorgen dat niet toegelaten worden zij, die het niet waard blijken te zijn. Maar neem de jonge weduwen niet aan, 1 Timothy 5:11, zij zullen afkerig worden van de diensten voor de gemeente en van een geregeld leven, en dan zullen ze willen huwelijken en zullen hun eerste geloof teniet doen. Wij lezen van een eerste liefde, Revelation 2:4, en hier van een eerste geloof, dat is, de verplichting, die zij tegenover de gemeente op zich namen om goed te wandelen en overeenkomstig het in haar gestelde vertrouwen. Het blijkt niet dat onder het eerste geloof bedoeld wordt ene belofte van niet te zullen trouwen, want de Schrift zwijgt op dat punt, en bovendien raadt de apostel de jonge weduwen hier aan te trouwen, 1 Timothy 5:14, hetgeen hij niet zou gedaan hebben, zo zij daardoor een belofte braken. Dr. Whitby merkt hierbij terecht op: "Indien dit sloeg op een aan de gemeente gedane belofte van niet te zullen trouwen, kon het niet haar eerste geloof genoemd worden." En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen en niet alleen ledig maar ook klapachtig enz., 1 Timothy 5:13. Het is zeldzaam dat zij, die ledig zijn, in `t geheel niets doen, maar zij leren klappen en ijdele dingen doen, zij maken ongenoegen tussen geburen en zaaien tweedracht tussen broederen. Zij, die nu nog niet gekomen waren tot zulk een eerbaarheid van geest als betaamde aan diaconessen, of aan weduwen, die onderstand van de gemeente genoten, laat die huwelijken, kinderen voortbrengen, enz., 1 Timothy 5:14. Indien huishoudsters haar werk verwaarlozen en klapachtig zijn, geven zij aan de tegenstanders van het Christendom aanleiding om den Christelijken naam te lasteren, en het schijnt dat zich daarvan gevallen voordeden, 1 Timothy 5:15. Wij leren hier:

1. In de eerste gemeenten werd zorg gedragen voor arme weduwen, en die werden ondersteund, de gemeenten van Christus moeten dat goede voorbeeld volgen, voorzover zij daartoe instaat zijn.

2. In de besteding van de gemeentelijke weldadigheid of van aalmoezen moet zorgvuldig gewaakt worden, dat zij hun aandeel bekomen, die het meest er behoefte aan hebben en het meest het waardig zijn. Ene weduwe werd in de eerste gemeenten niet aangenomen, indien zij bloedverwanten had, die haar onderhouden konden, of die geen goeden naam had voor haar goede werken, maar in haar wellusten leefde. Maar neem de jonge weduwen niet aan, want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus, zo willen zij huwelijken.

3. De goede naam van den godsdienst en van de Christelijke gemeenten is zeer nauw betrokken in het gedrag van hen, die in gemeentelijken dienst zijn, ook in de lagere orden (zoals diaconessen), of van hen, die ondersteuning van de gemeente ontvangen. Indien dezen zich niet goed gedragen, maar klappers en lediggangers zijn, geven zij den tegenstanders veel aanleiding tot allerlei verwijten.

4. Het Christendom verplicht zijn belijders hun hulpbehoevende vrienden bij te staan, voornamelijk arme weduwen, opdat de gemeente niet bezwaard worde, maar haar kunne helpen, die waarlijk weduwen zijn. De rijken moeten er zich voor schamen indien zij de gemeente bezwaren met de zorg voor hun arme betrekkingen, want deze worden met moeite ondersteund indien zij geen kinderen en kleinkinderen hebben, die instaat zijn haar te helpen.

Verzen 3-16

1 Timotheus 5:3-16

Hier worden aanwijzingen gegeven betreffende het opnemen der weduwen onder degenen, die in den dienst der gemeente waren of door haar ondersteund werden. Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn. Eer haar, dat is handhaaf haar, laat haar tot den dienst toe. Er was in dezen tijd een dienst in de gemeente, waarin vrouwen werden gebruikt, en dat was om zieken en ouden van dagen te verzorgen onder toezicht van de diakenen. Wij lezen van de zorg voor weduwen onmiddellijk na de stichting van de eerste Christelijke gemeente, Acts 6:1, waar de Grieken dachten dat hun weduwen verzuimd werden in de dagelijkse bedeling aan arme weduwen. De algemene regel is: Eer de weduwen, die waarlijk weduwen zijn, steun haar en help haar met eerbied en tederheid.

I. Vastgesteld wordt, dat alleen die weduwen door de liefdadigheid der gemeente moeten geholpen worden, die godvrezend zijn, en niet ongeregelde weduwen, die haar wellust volgen, 1 Timothy 5:5, 1 Timothy 5:6. Zij alleen wordt gerekend waarlijk weduwe en den steun der gemeente waardig te zijn, die alleen gelaten is en op God hoopt. Het is de plicht van alleen gelatenen om op God te hopen. Daartoe brengt God soms Zijn kinderen in zulke engten, dat zij niemand anders hebben om op te hopen, opdat zij zich met des te meer vertrouwen aan Hem zullen geven. Weduwschap is een toestand van verlatenheid, maar: laat uwe weduwen op Mij vertrouwen, Jeremiah 49:11, en zich er over verheugen dat zij een God hebben om op te vertrouwen. Daarbij: zij, die op God vertrouwen, blijven in smekingen en gebeden dag en nacht. Indien wij door het geloof op God vertrouwen, moeten wij in het gebed Hem heerlijkheid geven en ons aan Zijne leiding toevertrouwen. Anna was waarlijk weduwe, die niet uit den tempel week, Luke 2:37, maar God diende met vasten en gebeden nacht en dag. Maar zij was gene weduwe, die haar wellust volgde, 1 Timothy 5:6, of onvoegzaam leefde. Een vrolijke weduwe is niet waarlijk weduwe, en komt niet in aanmerking voor hulp der gemeente. Die haar wellust volgt, is levend gestorven, zij is geen levend lid van de gemeente, maar een geraamte, een gestorven lid. Wij mogen dit algemener toepassen: zij, die hun wellusten volgen, zijn geestelijk dood, dood in zonden en misdaden, zij zijn zonder doel in de wereld, levend begraven voorzover het levensdoel betreft.

II. Een andere regel, dien hij geeft, is dat de gemeente niet behoort belast te worden met het onderhoud van weduwen, die nog zelf betrekkingen hebben, welke haar onderhouden kunnen. Dit wordt meermalen gezegd, 1 Timothy 5:4.

Zo enige weduwe kinderen heeft, of kindskinderen, of naaste bloedverwanten, dat die haar onderhouden opdat de gemeente niet bezwaard worde. Zo ook 1 Timothy 5:16. Dat wordt genoemd aan eigen huis godzaligheid oefenen, of weldadigheid bewijzen aan eigen verwanten. De eerbied der kinderen voor hun ouders, en hun zorg voor hen, wordt zeer geschikt godzaligheid genoemd. Het is wedervergelding aan de ouders. Kinderen kunnen hun ouders nooit geheel vergelden de zorg, die dezen voor hen gedragen hebben, en de moeiten die zij om hunnentwil gehad hebben, maar zij moeten trachten het te doen. Dat is de onafwijsbare plicht der kinderen, wanneer hun ouders nooddruftig zijn, en zij instaat om hen te helpen, dan moeten zij daartoe hun uiterste best doen, want dat is goed en aangenaam voor God. De Farizeeën dachten dat een gave aan het altaar Gode aangenamer was dan de hulp aan arme ouders, Matthew 15:5. Maar hier wordt ons gezegd dat dit beter is dan brandoffers en offeranden, dit is goed en aangenaam voor God. Hij spreekt er ook over in 1 Timothy 5:8 :Zo iemand de zijnen niet verzorgt, enz. Indien een man of ene vrouw zijn eigen arme bloedverwanten niet ondersteunt, heeft hij in waarheid het geloof verloochend, want het doel van Christus was de vervulling der wet, en niet het minst de wet van het vijfde gebod: Eert uwen vader en uwe moeder. Zij verloochenen dus het geloof, die dit gebod ongehoorzaam zijn, hoe veel te meer indien zij hun eigen vrouwen en kinderen niet verzorgen, die een deel van hen zelven zijn. Indien zij voor hun eigen genoegen besteden hetgeen, waarvan zij hun gezinnen moesten onderhouden, verloochenen zij het geloof en zijn erger dan de ongelovigen. Een reden waarom zij, die rijk waren en arme familiebetrekkingen hadden, deze moesten onderhouden en niet de gemeente er mede bezwaren, was opdat de gemeente degenen, die waarlijk weduwen zijn, genoegzame hulp doen moge, 1 Timothy 5:16. Misplaatste liefdadigheid is een grote hindernis voor de ware liefdadigheid, er moet voorzichtigheid zijn in de keuze van de voorwerpen der liefdadigheid, opdat deze niet besteed worde aan hen, die er eigenlijk geen behoefte aan hebben, en er te meer overblijve voor hen, die waarlijk in nood zijn.

III. Hij geeft aanwijzing betreffende de omstandigheden van haar, die opgenomen moeten worden onder degenen, die onderstand van de gemeente behoren te ontvangen. Zij mogen niet jonger dan zestig jaar zijn, niet van haar echtgenoten gescheiden zijn, niet gescheiden en hertrouwd zijn, zij moeten geweest zijn de vrouw van een man, zij moeten goede huishoudsters geweest zijn, een goeden naam hebben voor gastvrijheid en liefdadigheid, en alle goed werk nagetracht hebben. Vooral moet gezorgd worden dat deze geholpen worden zo zij tot armoede vervallen, die, toen zij er toe instaat waren, gereed waren tot alle goede werk. Hier zijn voorbeelden van zulk goed werk, die geschikt kunnen nageleefd worden door goede vrouwen. Zo zij kinderen opgevoed heeft. Hij zegt niet, zo zij kinderen gebaard heeft, (kinderen zijn een erfdeel des Heeren) dat hangt van Gods wil af, maar zo zij, zelf geen kinderen hebbende, kinderen opgevoed heeft. Zo zij gaarne heeft geherbergd, zo zij der heiligen voeten heeft gewassen, indien zij gaarne bereid was huisvesting te verlenen aan goede Christenen en goede dienaren, die op reis waren ter verbreiding van het Evangelie. Het wassen van de voeten der heiligen was een deel der gastvrijheid. Zo zij den verdrukten genoegzame hulpe gedaan heeft, toen zij daartoe instaat was, laat haar dan nu ook hulpe geworden. Zij, die barmhartigheid wensen te vinden wanneer zij in droefheid zijn, moeten in hun voorspoed barmhartigheid betonen.

IV. Hij waarschuwt hem om er voor te zorgen dat niet toegelaten worden zij, die het niet waard blijken te zijn. Maar neem de jonge weduwen niet aan, 1 Timothy 5:11, zij zullen afkerig worden van de diensten voor de gemeente en van een geregeld leven, en dan zullen ze willen huwelijken en zullen hun eerste geloof teniet doen. Wij lezen van een eerste liefde, Revelation 2:4, en hier van een eerste geloof, dat is, de verplichting, die zij tegenover de gemeente op zich namen om goed te wandelen en overeenkomstig het in haar gestelde vertrouwen. Het blijkt niet dat onder het eerste geloof bedoeld wordt ene belofte van niet te zullen trouwen, want de Schrift zwijgt op dat punt, en bovendien raadt de apostel de jonge weduwen hier aan te trouwen, 1 Timothy 5:14, hetgeen hij niet zou gedaan hebben, zo zij daardoor een belofte braken. Dr. Whitby merkt hierbij terecht op: "Indien dit sloeg op een aan de gemeente gedane belofte van niet te zullen trouwen, kon het niet haar eerste geloof genoemd worden." En meteen ook leren zij ledig omgaan bij de huizen en niet alleen ledig maar ook klapachtig enz., 1 Timothy 5:13. Het is zeldzaam dat zij, die ledig zijn, in `t geheel niets doen, maar zij leren klappen en ijdele dingen doen, zij maken ongenoegen tussen geburen en zaaien tweedracht tussen broederen. Zij, die nu nog niet gekomen waren tot zulk een eerbaarheid van geest als betaamde aan diaconessen, of aan weduwen, die onderstand van de gemeente genoten, laat die huwelijken, kinderen voortbrengen, enz., 1 Timothy 5:14. Indien huishoudsters haar werk verwaarlozen en klapachtig zijn, geven zij aan de tegenstanders van het Christendom aanleiding om den Christelijken naam te lasteren, en het schijnt dat zich daarvan gevallen voordeden, 1 Timothy 5:15. Wij leren hier:

1. In de eerste gemeenten werd zorg gedragen voor arme weduwen, en die werden ondersteund, de gemeenten van Christus moeten dat goede voorbeeld volgen, voorzover zij daartoe instaat zijn.

2. In de besteding van de gemeentelijke weldadigheid of van aalmoezen moet zorgvuldig gewaakt worden, dat zij hun aandeel bekomen, die het meest er behoefte aan hebben en het meest het waardig zijn. Ene weduwe werd in de eerste gemeenten niet aangenomen, indien zij bloedverwanten had, die haar onderhouden konden, of die geen goeden naam had voor haar goede werken, maar in haar wellusten leefde. Maar neem de jonge weduwen niet aan, want als zij weelderig geworden zijn tegen Christus, zo willen zij huwelijken.

3. De goede naam van den godsdienst en van de Christelijke gemeenten is zeer nauw betrokken in het gedrag van hen, die in gemeentelijken dienst zijn, ook in de lagere orden (zoals diaconessen), of van hen, die ondersteuning van de gemeente ontvangen. Indien dezen zich niet goed gedragen, maar klappers en lediggangers zijn, geven zij den tegenstanders veel aanleiding tot allerlei verwijten.

4. Het Christendom verplicht zijn belijders hun hulpbehoevende vrienden bij te staan, voornamelijk arme weduwen, opdat de gemeente niet bezwaard worde, maar haar kunne helpen, die waarlijk weduwen zijn. De rijken moeten er zich voor schamen indien zij de gemeente bezwaren met de zorg voor hun arme betrekkingen, want deze worden met moeite ondersteund indien zij geen kinderen en kleinkinderen hebben, die instaat zijn haar te helpen.

Verzen 17-25

1 Timotheus 5:17-25

Hier zijn aanwijzingen:

I. Betreffende het onderhoud van de dienaren. Er moet gezorgd worden, dat zij behoorlijk onderhouden worden, 1 Timothy 5:17. Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden (dat is: dubbel onderhoud, het dubbele van wat ze gehad hebben of van wat anderen genieten), voornamelijk die arbeiden in woord en leer, die meer werk hebben dan de anderen. Merk op: De ouderlingen regeerden, en dezelfden, die regeerden, arbeidden ook in het woord en in de leer. Zij hadden niet te prediken terwijl anderen regeerden, maar het gehele werk werd door dezelfden persoon verricht. Sommigen hebben gemeend dat de apostel onder: "ouderlingen, die wel regeren, "leken-ouderlingen" bedoelt, die geen dienst deden in onderrichten, maar alleen de gemeente regeerden zonder betrokken te zijn in den dienst des woords en der sacramenten, en ik stem toe dat deze tekst de duidelijkste is, die tot steun voor die mening gevonden kan worden. Maar het schijnt vreemd dat enkel regeerouderlingen dubbele eer zouden waardig geacht worden, want de apostel stelde prediken hoger dan dopen, en zou het dus nog veel hoger dan kerkregering gesteld hebben. En het is nog vreemder, dat de apostel niets zou gezegd hebben omtrent hen, die hij als gemeente-dienaren beschouwde. Maar zoals hierboven gezegd is, in de oorspronkelijke kerk had niet de een te prediken en de ander te regeren, maar regering en onderricht werden door dezelfde personen uitgeoefend, ofschoon sommigen meer bepaald arbeidden in woord en leer. Wij hebben hier:

1. Het werk der dienaren, dat voornamelijk in twee dingen bestaat: wl regeren en arbeiden in woord en leer. Dat was de voornaamste bezigheid van de ouderlingen in de dagen der apostelen.

2. De eer, verschuldigd aan hen die niet ledig, maar in dit werk bezig waren, zij werden dubbele eer, achting en onderstand waardig geacht. Hij haalt een Schriftuurplaats aan om het bevel omtrent het onderhoud der dienaren te versterken, opdat wij het niet voor iets vreemds zouden houden, maar toont aan hoeveel van de Mozaïsche wetten diepere betekenis hebben, onder anderen deze: Een dorsenden os zult gij niet muilbanden, Deuteronomy 25:4. De dieren, die gebruikt werden om het koren te treden, want op die wijze werd het gedorst, mochten zich voeden terwijl zij dat werk verrichtten, en dus hoe meer zij werkten, des te meer voedsel kregen ze. Laat daarom de ouderlingen, die in het woord en de leer arbeiden, goed betaald worden, want de arbeider is zijn loon waardig, Matthew 10:10, en er bestaat alle reden ter wereld dat hij het ook ontvange. Wij leren hier:

A. God heeft, beide onder de wet en nu onder het Evangelie, gezorgd dat Zijn dienaren behoorlijk betaald werden. Zorgt God voor de ossen, en zal Hij niet zorgen voor Zijn dienstknechten? De os treedt het koren, waaruit het brood gebakken wordt, dat vergaat, maar de dienaar breekt het brood des levens, dat eeuwig blijft.

B. Een behoorlijk bestaan van de dienaren is door God gewild, Zijn bestel is dat degenen, die het Evangelie verkondigen, ook van het Evangelie zullen leven, 1 Corinthians 9:14, dat komt hun toe evenals het loon den arbeider, en van hen, die niet willen dat de dienaren gemakkelijk verzorgd worden, maar hen gebrek willen laten lijden, zal God het op den een of anderen tijd afeisen. II. Betreffende beschuldigingen tegen dienaren, 1 Timothy 5:19. Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan anders dan onder twee of drie getuigen. Hier is de Schriftuurlijke wijze van handelen tegen een ouderling, die van enige misdaad beschuldigd wordt. Merk op:

1. Er moet een beschuldiging zijn, geen onzeker, rondgaand verslag, maar een beschuldiging, een bepaalde aanklacht inhoudende, moet ingediend worden. verder: Die moet niet verkregen worden door middel van ondervraging, dat zou zijn volgens de nieuwere gewoonten van de Inquisitie, die wetten maakt waardoor de mensen zich zelven van zulke misdaden moeten vrijspreken, terwijl zij anders schuldig verklaard worden, maar volgens het voorschrift van Paulus is nodig, dat tegen zulk een ouderling een bepaalde beschuldiging ingediend wordt.

2. Deze beschuldiging mag niet aangenomen worden, tenzij ze gesteund wordt door twee of drie geloofwaardige getuigen, en de beschuldiging moet voor hen ingebracht worden, dat is de beschuldigde moet de beschuldigers aangezicht tot aangezicht voor zich hebben, want de goede naam van een dienaar is in bijzondere wijze een teder ding. En daarom moet, alvorens er iets hoegenaamd gedaan wordt, waardoor die goede naam kan schade lijden, alle zorg genomen worden dat hetgeen, waarvan hij beschuldigd wordt, deugdelijk bewezen is, en dat hij niet bestraft wordt op een onzekere onderstelling. Maar, 1 Timothy 5:20, Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, dat is: ge behoeft met gewone gemeenteleden niet zo teder om te gaan, die kunt ge in het openbaar bestraffen. Of: bestraf die in het openbaar zondigen, ook in het openbaar, opdat de pleister zo groot zij als de wond, en opdat zij die gevaar lopen door dien val ook te zondigen, gewaarschuwd mogen worden door de bestraffing, opdat ook de anderen vreze mogen hebben. Merk hier op:

A. Openbare schandelijke zondaren moeten openbaar bestraft worden, want hun zonde was openbaar en is in tegenwoordigheid van velen bedreven, in elk geval velen ter ore gekomen, en daarom moet de bestraffing openbaar, voor velen, zijn.

B. Openbare bestraffing bedoelt het welzijn van anderen, opdat die vreze mogen hebben, en het welzijn van hem die bestraft wordt. Daarom bepaalde de wet dat zij, die in het openbaar misdreven, in het openbaar zouden gestraft worden, opdat geheel Israël het mocht horen, vrezen en ophouden van kwaad te doen.

III. Betreffende de ordening van dienaren, 1 Timothy 5:22. Leg niemand haastelijk de handen op. Dit schijnt te zien op de ordening van mensen tot de bediening, welke niet mag geschieden haastelijk en zonder goede overweging, en alvorens goede proef genomen is van hun gaven en genaden, hun bekwaamheden en eigenschappen. Sommigen verstaan het van het schenken van vergeving. "Wees niet te haastig om iemand de handen op te leggen, hef de kerkelijke tucht niet op alvorens er tijd geweest is om te bewijzen dat hun verbetering en berouw oprecht zijn. En heb geen gemeenschap aan anderer zonden, dat is: zij, die te haastig zijn in het opheffen van de kerkelijke tucht, moedigen anderen aan tot het plegen van de bestrafte zonden en maken daardoor zich zelven er aan schuldig. Merk op: Wij hebben grote behoefte om altijd over ons zelven te waken, dat we geen deelgenoten worden aan anderer zonden. Houd uzelven rein, niet alleen van te doen gelijk zij, maar ook van op enigerlei wijze de zonden in anderen te gedogen. Zie hier: 1. Ene waarschuwing tegen het overijld ordenen van dienaren, of opheffen van de kerkelijke tucht. Leg niemand haastelijk de handen op.

2. Zij, die haastig zijn, zowel in het een als in het ander, maken zich deelgenoten aan anderer zonden.

3. Wij moeten ons zelven rein bewaren, indien wij rein willen zijn. De genade van God maakt en houdt ons rein, maar door onze eigen pogingen.

IV. Betreffende de kwijtschelding van zonden, waarop verzen 24 en 25 schijnen te doelen.

Van sommige mensen zijn de zonden tevoren openbaar, en gaan voor tot hun veroordeling, en in sommigen ook volgen zij na, enz. Dienaren hebben veel wijsheid nodig om te weten hoe zij zich moeten gedragen tegenover de verscheidenheid van zonden en zondaren, waarmee zij in aanraking komen. De zonden van sommige mensen zijn openbaar en duidelijk, daar behoeft niet naar onderzocht te worden, daar is geen verschil over de vraag of de kerkelijke tucht er op toegepast worden moet, zij gaan voor tot hun veroordeling, zij leiden vanzelf tot die tucht. Maar bij anderen volgen zij na, dat is hun ondeugd komt niet onmiddellijk aan het licht, en kan soms eerst na zorgvuldig onderzoek bewezen worden. Of, zoals sommigen het verstaan, de zonden van sommige mensen duren voort nadat zij gecensureerd zijn. Zij werden door de tucht niet verbeterd en mogen daarom geen kwijtschelding krijgen. Evenzo staat het met de kentekenen van berouw. De goede werken van sommigen zijn tevoren openbaar. En daar het anders mede gelegen is, wier goede werken niet aan het licht komen, kunnen niet verborgen worden, dat is: hun boosheid kan niet verborgen worden, zodat het gemakkelijk zal zijn te onderscheiden, wie wel en wie niet kwijtschelding moet ontvangen. Merk hier op:

1. Er zijn geheime en openbare zonden, van sommige mensen worden de zonden tevoren openbaar en gaan voor tot hun veroordeling, en van sommigen volgen zij achterna.

2. Door de gemeente moeten niet alle zondaren op dezelfde wijze behandeld worden.

3. De uitwerkingen van de kerkelijke tucht zijn zeer verschillend, sommigen worden er door vernederd en tot berouw gebracht, zodat hun goede werken aan het licht komen, en bij anderen gaat het juist den tegenovergestelden weg op.

4. De onverbeterlijke kan niet verborgen blijven, want God zal aan het licht brengen de verborgen werken der duisternis en de gedachten van aller harten openbaren.

V. Betreffende Timotheus zelf.

1. Hier is een bevel om zorgvuldig in zijn dienst te zijn, en het is een plechtig bevel. Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen houdt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid, 1 Timothy 5:21. Het zal voor dienaren zeer slecht uitkomen indien zij partijdig zijn, aanzien des persoons hebben en om enige reden, welke ook, den een aan den ander voortrekken. Hij betuigt hem bij al wat dierbaar is, voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, om te waken tegen alle partijdigheid. Dienaren zullen rekenschap afleggen voor God en den Heere Jezus Christus, of en hoe zij den hun opgelegden last vervuld hebben, en wee hunner, zo blijkt dat zij zich daarin partijdig gedragen hebben uit enig werelds of staatkundig belang.

2. Hij beveelt hem zorg te dragen voor zijne gezondheid. Drink niet langer water alleen. Het schijnt dat Timotheus de aardse genietingen goed kon verloochenen, hij dronk alleen water, en hij was geen man met een sterk gestel, en daarom vermaant Paulus hem wijn te drinken voor zijn maag en om zijn gezondheid te verbeteren. Merk op: Een weinig wijns, want dienaren mogen zich niet begeven tot veel wijn, genoeg voor de gezondheid van zijn lichaam, maar niet om het te ontstellen. God heeft den wijn gemaakt om het hart des mensen te verheugen.

A. Het is Gods wil dat de mensen behoorlijk zorg zullen dragen voor hun lichamen. Wij mogen onze lichamen niet tot onze meesters, maar ook niet tot onze slaven maken, wij moeten ze zo gebruiken als het meest nuttig en geschikt is voor den dienst van God.

B. Wijn is geschikt voor ziekelijke en zwakke mensen, wier magen niet in orde zijn en die lijden onder zwakheden. Geeft sterken drank degenen, die verloren gaat, en wijn degenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn, Proverbs 31:6. Wijn moet ons dienen, maar niet hinderen, in ons werk.

Verzen 17-25

1 Timotheus 5:17-25

Hier zijn aanwijzingen:

I. Betreffende het onderhoud van de dienaren. Er moet gezorgd worden, dat zij behoorlijk onderhouden worden, 1 Timothy 5:17. Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden (dat is: dubbel onderhoud, het dubbele van wat ze gehad hebben of van wat anderen genieten), voornamelijk die arbeiden in woord en leer, die meer werk hebben dan de anderen. Merk op: De ouderlingen regeerden, en dezelfden, die regeerden, arbeidden ook in het woord en in de leer. Zij hadden niet te prediken terwijl anderen regeerden, maar het gehele werk werd door dezelfden persoon verricht. Sommigen hebben gemeend dat de apostel onder: "ouderlingen, die wel regeren, "leken-ouderlingen" bedoelt, die geen dienst deden in onderrichten, maar alleen de gemeente regeerden zonder betrokken te zijn in den dienst des woords en der sacramenten, en ik stem toe dat deze tekst de duidelijkste is, die tot steun voor die mening gevonden kan worden. Maar het schijnt vreemd dat enkel regeerouderlingen dubbele eer zouden waardig geacht worden, want de apostel stelde prediken hoger dan dopen, en zou het dus nog veel hoger dan kerkregering gesteld hebben. En het is nog vreemder, dat de apostel niets zou gezegd hebben omtrent hen, die hij als gemeente-dienaren beschouwde. Maar zoals hierboven gezegd is, in de oorspronkelijke kerk had niet de een te prediken en de ander te regeren, maar regering en onderricht werden door dezelfde personen uitgeoefend, ofschoon sommigen meer bepaald arbeidden in woord en leer. Wij hebben hier:

1. Het werk der dienaren, dat voornamelijk in twee dingen bestaat: wl regeren en arbeiden in woord en leer. Dat was de voornaamste bezigheid van de ouderlingen in de dagen der apostelen.

2. De eer, verschuldigd aan hen die niet ledig, maar in dit werk bezig waren, zij werden dubbele eer, achting en onderstand waardig geacht. Hij haalt een Schriftuurplaats aan om het bevel omtrent het onderhoud der dienaren te versterken, opdat wij het niet voor iets vreemds zouden houden, maar toont aan hoeveel van de Mozaïsche wetten diepere betekenis hebben, onder anderen deze: Een dorsenden os zult gij niet muilbanden, Deuteronomy 25:4. De dieren, die gebruikt werden om het koren te treden, want op die wijze werd het gedorst, mochten zich voeden terwijl zij dat werk verrichtten, en dus hoe meer zij werkten, des te meer voedsel kregen ze. Laat daarom de ouderlingen, die in het woord en de leer arbeiden, goed betaald worden, want de arbeider is zijn loon waardig, Matthew 10:10, en er bestaat alle reden ter wereld dat hij het ook ontvange. Wij leren hier:

A. God heeft, beide onder de wet en nu onder het Evangelie, gezorgd dat Zijn dienaren behoorlijk betaald werden. Zorgt God voor de ossen, en zal Hij niet zorgen voor Zijn dienstknechten? De os treedt het koren, waaruit het brood gebakken wordt, dat vergaat, maar de dienaar breekt het brood des levens, dat eeuwig blijft.

B. Een behoorlijk bestaan van de dienaren is door God gewild, Zijn bestel is dat degenen, die het Evangelie verkondigen, ook van het Evangelie zullen leven, 1 Corinthians 9:14, dat komt hun toe evenals het loon den arbeider, en van hen, die niet willen dat de dienaren gemakkelijk verzorgd worden, maar hen gebrek willen laten lijden, zal God het op den een of anderen tijd afeisen. II. Betreffende beschuldigingen tegen dienaren, 1 Timothy 5:19. Neem tegen een ouderling geen beschuldiging aan anders dan onder twee of drie getuigen. Hier is de Schriftuurlijke wijze van handelen tegen een ouderling, die van enige misdaad beschuldigd wordt. Merk op:

1. Er moet een beschuldiging zijn, geen onzeker, rondgaand verslag, maar een beschuldiging, een bepaalde aanklacht inhoudende, moet ingediend worden. verder: Die moet niet verkregen worden door middel van ondervraging, dat zou zijn volgens de nieuwere gewoonten van de Inquisitie, die wetten maakt waardoor de mensen zich zelven van zulke misdaden moeten vrijspreken, terwijl zij anders schuldig verklaard worden, maar volgens het voorschrift van Paulus is nodig, dat tegen zulk een ouderling een bepaalde beschuldiging ingediend wordt.

2. Deze beschuldiging mag niet aangenomen worden, tenzij ze gesteund wordt door twee of drie geloofwaardige getuigen, en de beschuldiging moet voor hen ingebracht worden, dat is de beschuldigde moet de beschuldigers aangezicht tot aangezicht voor zich hebben, want de goede naam van een dienaar is in bijzondere wijze een teder ding. En daarom moet, alvorens er iets hoegenaamd gedaan wordt, waardoor die goede naam kan schade lijden, alle zorg genomen worden dat hetgeen, waarvan hij beschuldigd wordt, deugdelijk bewezen is, en dat hij niet bestraft wordt op een onzekere onderstelling. Maar, 1 Timothy 5:20, Bestraf die zondigen in tegenwoordigheid van allen, dat is: ge behoeft met gewone gemeenteleden niet zo teder om te gaan, die kunt ge in het openbaar bestraffen. Of: bestraf die in het openbaar zondigen, ook in het openbaar, opdat de pleister zo groot zij als de wond, en opdat zij die gevaar lopen door dien val ook te zondigen, gewaarschuwd mogen worden door de bestraffing, opdat ook de anderen vreze mogen hebben. Merk hier op:

A. Openbare schandelijke zondaren moeten openbaar bestraft worden, want hun zonde was openbaar en is in tegenwoordigheid van velen bedreven, in elk geval velen ter ore gekomen, en daarom moet de bestraffing openbaar, voor velen, zijn.

B. Openbare bestraffing bedoelt het welzijn van anderen, opdat die vreze mogen hebben, en het welzijn van hem die bestraft wordt. Daarom bepaalde de wet dat zij, die in het openbaar misdreven, in het openbaar zouden gestraft worden, opdat geheel Israël het mocht horen, vrezen en ophouden van kwaad te doen.

III. Betreffende de ordening van dienaren, 1 Timothy 5:22. Leg niemand haastelijk de handen op. Dit schijnt te zien op de ordening van mensen tot de bediening, welke niet mag geschieden haastelijk en zonder goede overweging, en alvorens goede proef genomen is van hun gaven en genaden, hun bekwaamheden en eigenschappen. Sommigen verstaan het van het schenken van vergeving. "Wees niet te haastig om iemand de handen op te leggen, hef de kerkelijke tucht niet op alvorens er tijd geweest is om te bewijzen dat hun verbetering en berouw oprecht zijn. En heb geen gemeenschap aan anderer zonden, dat is: zij, die te haastig zijn in het opheffen van de kerkelijke tucht, moedigen anderen aan tot het plegen van de bestrafte zonden en maken daardoor zich zelven er aan schuldig. Merk op: Wij hebben grote behoefte om altijd over ons zelven te waken, dat we geen deelgenoten worden aan anderer zonden. Houd uzelven rein, niet alleen van te doen gelijk zij, maar ook van op enigerlei wijze de zonden in anderen te gedogen. Zie hier: 1. Ene waarschuwing tegen het overijld ordenen van dienaren, of opheffen van de kerkelijke tucht. Leg niemand haastelijk de handen op.

2. Zij, die haastig zijn, zowel in het een als in het ander, maken zich deelgenoten aan anderer zonden.

3. Wij moeten ons zelven rein bewaren, indien wij rein willen zijn. De genade van God maakt en houdt ons rein, maar door onze eigen pogingen.

IV. Betreffende de kwijtschelding van zonden, waarop verzen 24 en 25 schijnen te doelen.

Van sommige mensen zijn de zonden tevoren openbaar, en gaan voor tot hun veroordeling, en in sommigen ook volgen zij na, enz. Dienaren hebben veel wijsheid nodig om te weten hoe zij zich moeten gedragen tegenover de verscheidenheid van zonden en zondaren, waarmee zij in aanraking komen. De zonden van sommige mensen zijn openbaar en duidelijk, daar behoeft niet naar onderzocht te worden, daar is geen verschil over de vraag of de kerkelijke tucht er op toegepast worden moet, zij gaan voor tot hun veroordeling, zij leiden vanzelf tot die tucht. Maar bij anderen volgen zij na, dat is hun ondeugd komt niet onmiddellijk aan het licht, en kan soms eerst na zorgvuldig onderzoek bewezen worden. Of, zoals sommigen het verstaan, de zonden van sommige mensen duren voort nadat zij gecensureerd zijn. Zij werden door de tucht niet verbeterd en mogen daarom geen kwijtschelding krijgen. Evenzo staat het met de kentekenen van berouw. De goede werken van sommigen zijn tevoren openbaar. En daar het anders mede gelegen is, wier goede werken niet aan het licht komen, kunnen niet verborgen worden, dat is: hun boosheid kan niet verborgen worden, zodat het gemakkelijk zal zijn te onderscheiden, wie wel en wie niet kwijtschelding moet ontvangen. Merk hier op:

1. Er zijn geheime en openbare zonden, van sommige mensen worden de zonden tevoren openbaar en gaan voor tot hun veroordeling, en van sommigen volgen zij achterna.

2. Door de gemeente moeten niet alle zondaren op dezelfde wijze behandeld worden.

3. De uitwerkingen van de kerkelijke tucht zijn zeer verschillend, sommigen worden er door vernederd en tot berouw gebracht, zodat hun goede werken aan het licht komen, en bij anderen gaat het juist den tegenovergestelden weg op.

4. De onverbeterlijke kan niet verborgen blijven, want God zal aan het licht brengen de verborgen werken der duisternis en de gedachten van aller harten openbaren.

V. Betreffende Timotheus zelf.

1. Hier is een bevel om zorgvuldig in zijn dienst te zijn, en het is een plechtig bevel. Ik betuig voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, dat gij deze dingen houdt zonder vooroordeel, niets doende naar toegenegenheid, 1 Timothy 5:21. Het zal voor dienaren zeer slecht uitkomen indien zij partijdig zijn, aanzien des persoons hebben en om enige reden, welke ook, den een aan den ander voortrekken. Hij betuigt hem bij al wat dierbaar is, voor God en den Heere Jezus Christus en de uitverkoren engelen, om te waken tegen alle partijdigheid. Dienaren zullen rekenschap afleggen voor God en den Heere Jezus Christus, of en hoe zij den hun opgelegden last vervuld hebben, en wee hunner, zo blijkt dat zij zich daarin partijdig gedragen hebben uit enig werelds of staatkundig belang.

2. Hij beveelt hem zorg te dragen voor zijne gezondheid. Drink niet langer water alleen. Het schijnt dat Timotheus de aardse genietingen goed kon verloochenen, hij dronk alleen water, en hij was geen man met een sterk gestel, en daarom vermaant Paulus hem wijn te drinken voor zijn maag en om zijn gezondheid te verbeteren. Merk op: Een weinig wijns, want dienaren mogen zich niet begeven tot veel wijn, genoeg voor de gezondheid van zijn lichaam, maar niet om het te ontstellen. God heeft den wijn gemaakt om het hart des mensen te verheugen.

A. Het is Gods wil dat de mensen behoorlijk zorg zullen dragen voor hun lichamen. Wij mogen onze lichamen niet tot onze meesters, maar ook niet tot onze slaven maken, wij moeten ze zo gebruiken als het meest nuttig en geschikt is voor den dienst van God.

B. Wijn is geschikt voor ziekelijke en zwakke mensen, wier magen niet in orde zijn en die lijden onder zwakheden. Geeft sterken drank degenen, die verloren gaat, en wijn degenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn, Proverbs 31:6. Wijn moet ons dienen, maar niet hinderen, in ons werk.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Timothy 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-timothy-5.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile