Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 8

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 8

In dit hoofdstuk wordt ons gezegd:

I. Welke steden Salomo gebouwd heeft, 2 Chronicles 8:1.

II. Welke werklieden Salomo gebruikt heeft, 2 Chronicles 8:7.

III. Welke schikking hij getroffen heeft voor de woning van zijn huisvrouw, 2 Chronicles 8:11.

IV. In welk een goede orde hij de tempeldienst heeft geregeld, 2 Chronicles 8:12 2 Chronicles 8:16.

V. Welke handel hij dreef met vreemde landen, 2 Chronicles 8:17.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 8

In dit hoofdstuk wordt ons gezegd:

I. Welke steden Salomo gebouwd heeft, 2 Chronicles 8:1.

II. Welke werklieden Salomo gebruikt heeft, 2 Chronicles 8:7.

III. Welke schikking hij getroffen heeft voor de woning van zijn huisvrouw, 2 Chronicles 8:11.

IV. In welk een goede orde hij de tempeldienst heeft geregeld, 2 Chronicles 8:12 2 Chronicles 8:16.

V. Welke handel hij dreef met vreemde landen, 2 Chronicles 8:17.

Verzen 1-11

2 Kronieken 8:1-11

Dit hadden wij in 1 Kings 9:10, en daarom zullen wij hier slechts opmerken:

1. Dat Salomo, hoewel hij een man was van grote geleerdheid en kennis, toch zijn dagen niet doorbracht in bespiegeling maar in handeling, niet in zijn studeervertrek maar in zijn land, in het bouwen van steden, en in ze te versterken. In tijden van vrede zich bereiden op tijden van oorlog is evenzeer het werk en de plicht van de mensen, als het hun werk en plicht is om in de zomer voedsel te voorzien voor de winter.

2. Gelijk hij zelf een bedrijvig, werkzaam man was en niet met zijn eigen gemak te rade ging, zo gebruikte hij ook veel handen en hield veel mensen aan het werk. Het is in het belang van de staat om door alle mogelijke middelen de industrie te bevorderen en aan te moediger, en de onderdanen van luiheid en ledigheid af te houden. Er bevonden zich zeer veel vreemdelingen in het land Israël's, velen, die van de Kananieten waren overgebleven, en zij waren welkom om er te wonen maar niet om er te wonen en niets te doen. De mannen van Laïs, die niets omhanden hadden, waren een gemakkelijke prooi voor de aanvallers, Judges 18:7.

3. Toen Salomo het huis Gods was begonnen te bouwen en daar goede voortgang mee maakte, was hij voorspoedig in al zijn andere ondernemingen, zodat hij bouwde al wat hij begeerd had te bouwen, 2 Chronicles 8:6. Zij, die zin en lust hebben voor bouwen, vinden dat het een bouwwerk tot het andere leidt, en dan zal het laatste werk een verbetering zijn van het voorgaande. Merk nu op:

a. Hoe Gods voorzienigheid Salomo's neiging bevorderde, hem voorspoed gaf, niet alleen in hetgeen hem nodig was te bouwen en hetgeen hem voordelig was te bouwen, maar ook in alles, dat hij begeerde te bouwen.

Zo toegevend een Vader is God soms ten opzichte van de onschuldige begeerten van Zijn kinderen, die Hem dienen. Aldus heeft Hij Jakob genoegen gedaan met deze belofte: Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.

b. Salomo wist toch grenzen te stellen aan zijn begeerten. Hij behoorde niet tot hen, die zich eindeloos uitbreiden en nooit genoeg hebben maar wist zich te beperken, want hij voleindigde al wat hij begeerde, en toen begeerde hij niets meer.

Hij zat niet verdrietig neer, omdat hij nu geen steden meer had te bouwen, zoals Alexander omdat hij geen werelden meer had te veroveren, Habakkuk 2:5.

4. Dat een reden, waarom Salomo een paleis bouwde voor de koningin en haar dit voor haar en haar hof als verblijf aanwees was dat hij het niet voegzaam achtte, dat zij in het huls Davids zou wonen, 2 Chronicles 8:11, in aanmerking genomen, dat dit een plaats van grote Godsvrucht is geweest, en misschien was haar huis eerder plaats van grote ijdelheid.

Zeer waarschijnlijk was zij tot de Joodse Godsdienst bekeerd maar het is zeer de vraag of al haar dienaressen dit ook waren. Misschien hadden zij afgoden van Egypte bij zich en heerste grote ongebondenheid onder haar. Hoewel nu Salomo geen ijver en moed genoeg had, om wat daar verkeerd was te onderdrukken en te straffen ging hij toch in zoverre te rade met de eer van de nagedachtenis zijns vaders, dat hij die plaats niet wilde laten ontwijden, waar de ark Gods geweest is, en waar de Godvruchtige David menig goed gebed had gebeden en menige lieflijken psalm had gezongen. Niet dat al de plaatsen, waar de ark geweest is, zo heilig waren, dat zij nooit meer tot gewoon gebruik mochten dienen, want dan hadden de huizen van Abinadab en Obed-Edom aldus moeten zijn, maar de plaats, waar zij zolang is geweest en waar zij zo openlijk werd bezocht, was z eerwaardig, dat zij niet geschikt was om de plaats te zijn van zoveel zwierigheid, om niet te zeggen goddeloosheid, als, naar ik vrees, gevonden werd in het hof, door de dochter van Farao gehouden. Tussen het heilige en het gewone moeten de oude grenspalen of bakens in stand worden gehouden. Het was een buitenste voorhof van de tempel dat het voorhof van de vrouwen was.

Verzen 1-11

2 Kronieken 8:1-11

Dit hadden wij in 1 Kings 9:10, en daarom zullen wij hier slechts opmerken:

1. Dat Salomo, hoewel hij een man was van grote geleerdheid en kennis, toch zijn dagen niet doorbracht in bespiegeling maar in handeling, niet in zijn studeervertrek maar in zijn land, in het bouwen van steden, en in ze te versterken. In tijden van vrede zich bereiden op tijden van oorlog is evenzeer het werk en de plicht van de mensen, als het hun werk en plicht is om in de zomer voedsel te voorzien voor de winter.

2. Gelijk hij zelf een bedrijvig, werkzaam man was en niet met zijn eigen gemak te rade ging, zo gebruikte hij ook veel handen en hield veel mensen aan het werk. Het is in het belang van de staat om door alle mogelijke middelen de industrie te bevorderen en aan te moediger, en de onderdanen van luiheid en ledigheid af te houden. Er bevonden zich zeer veel vreemdelingen in het land Israël's, velen, die van de Kananieten waren overgebleven, en zij waren welkom om er te wonen maar niet om er te wonen en niets te doen. De mannen van Laïs, die niets omhanden hadden, waren een gemakkelijke prooi voor de aanvallers, Judges 18:7.

3. Toen Salomo het huis Gods was begonnen te bouwen en daar goede voortgang mee maakte, was hij voorspoedig in al zijn andere ondernemingen, zodat hij bouwde al wat hij begeerd had te bouwen, 2 Chronicles 8:6. Zij, die zin en lust hebben voor bouwen, vinden dat het een bouwwerk tot het andere leidt, en dan zal het laatste werk een verbetering zijn van het voorgaande. Merk nu op:

a. Hoe Gods voorzienigheid Salomo's neiging bevorderde, hem voorspoed gaf, niet alleen in hetgeen hem nodig was te bouwen en hetgeen hem voordelig was te bouwen, maar ook in alles, dat hij begeerde te bouwen.

Zo toegevend een Vader is God soms ten opzichte van de onschuldige begeerten van Zijn kinderen, die Hem dienen. Aldus heeft Hij Jakob genoegen gedaan met deze belofte: Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen.

b. Salomo wist toch grenzen te stellen aan zijn begeerten. Hij behoorde niet tot hen, die zich eindeloos uitbreiden en nooit genoeg hebben maar wist zich te beperken, want hij voleindigde al wat hij begeerde, en toen begeerde hij niets meer.

Hij zat niet verdrietig neer, omdat hij nu geen steden meer had te bouwen, zoals Alexander omdat hij geen werelden meer had te veroveren, Habakkuk 2:5.

4. Dat een reden, waarom Salomo een paleis bouwde voor de koningin en haar dit voor haar en haar hof als verblijf aanwees was dat hij het niet voegzaam achtte, dat zij in het huls Davids zou wonen, 2 Chronicles 8:11, in aanmerking genomen, dat dit een plaats van grote Godsvrucht is geweest, en misschien was haar huis eerder plaats van grote ijdelheid.

Zeer waarschijnlijk was zij tot de Joodse Godsdienst bekeerd maar het is zeer de vraag of al haar dienaressen dit ook waren. Misschien hadden zij afgoden van Egypte bij zich en heerste grote ongebondenheid onder haar. Hoewel nu Salomo geen ijver en moed genoeg had, om wat daar verkeerd was te onderdrukken en te straffen ging hij toch in zoverre te rade met de eer van de nagedachtenis zijns vaders, dat hij die plaats niet wilde laten ontwijden, waar de ark Gods geweest is, en waar de Godvruchtige David menig goed gebed had gebeden en menige lieflijken psalm had gezongen. Niet dat al de plaatsen, waar de ark geweest is, zo heilig waren, dat zij nooit meer tot gewoon gebruik mochten dienen, want dan hadden de huizen van Abinadab en Obed-Edom aldus moeten zijn, maar de plaats, waar zij zolang is geweest en waar zij zo openlijk werd bezocht, was z eerwaardig, dat zij niet geschikt was om de plaats te zijn van zoveel zwierigheid, om niet te zeggen goddeloosheid, als, naar ik vrees, gevonden werd in het hof, door de dochter van Farao gehouden. Tussen het heilige en het gewone moeten de oude grenspalen of bakens in stand worden gehouden. Het was een buitenste voorhof van de tempel dat het voorhof van de vrouwen was.

Verzen 12-18

2 Kronieken 8:12-18

1. Hier is Salomo's handeling ten opzichte van de Godsdienst. Het bouwen van de tempel geschiedde voor de dienst van de tempel, welke moeite en onkosten hij ook aan de bouw besteed had, het zou nutteloos geweest zijn, indien hij de dienst had veronachtzaamd, die daar geschieden moest. Anderen te helpen in hun Godsdienstige verrichtingen zal ons eigen verzuim er van niet vergoeden of verontschuldigen. Toen Salomo de tempel gebouwd had:

A. Heeft hij er de heilige offeranden gebracht, overeenkomstig de wet van Mozes, 2 Chronicles 8:12, 2 Chronicles 8:13.

Tevergeefs zou het altaar gebouwd zijn, en tevergeefs het vuur van de hemel nedergedaald, indien niet voortdurend offers gebracht waren tot voedsel voor dat altaar en als brandstof om dat vuur te onderhouden. Er waren dagelijkse offers naar de eis van elke dag, er waren wekelijkse offers op de sabbat, wanneer het dubbele geofferd werd van de andere dagen, er waren maandelijkse offers bij de nieuwe maanden, en jaarlijkse offers op de drie plechtige feesten.

Het zijn geestelijke offeranden, die thans van ons geëist worden, die wij dagelijks en wekelijks moeten brengen, en het is goed om een vaste methode in onze Godsdienstige verrichtingen te volgen.

B. Hij hield de heilige liederen aan naar het gebod van David, die hier de man Gods wordt genoemd, zoals Mozes dit geweest is, omdat hij beide onderricht en gemachtigd was door God, om deze instellingen te maken, en Salomo droeg zorg dat zij waargenomen werden, naar de eis van elke dag, 2 Chronicles 8:14.

Hoewel Salomo een wijs en groot man was en de bouwer van de tempel, heeft hij toch niet gepoogd om hetgeen de man Gods in de naam Gods had geboden, te veranderen of te verbeteren, of er iets aan toe te voegen, maar er zich stipt aan gehouden, en zijn gezag gebruikt om het nauwkeurig te doen opvolgen, en toen week men niet van des konings gebod aangaande alle zaak, 2 Chronicles 8:15.

Hij nam Gods wetten waar en toen hebben allen zijn orders opgevolgd. Toen de tempeldienst aldus goed geregeld was toen was het dat gezegd werd, dat het huis des Heeren volmaakt werd, 2 Chronicles 8:16. Het werk niet de plaats, was de voorname zaak, voordat dit alles in orde was gebracht, was de tempel onvoltooid.

2. Salomo's koophandel. In eigen persoon heeft hij de zeehavens van Eloth en Ezeon-Geber bezocht, want zij, die veel in de wereld verkeren, zullen het in hun belang vinden om, zoveel zij kunnen, zelf het oog houden op hun zaken en uit hun eigen ogen te zien, 2 Chronicles 8:17.

Kanan was een rijk land, en toch moet naar Ofir gezonden worden om goud. De Israëlieten waren een wijs en verstandig volk, en toch hebben zij de koning van Tyrus nodig om hun mannen te zenden, die kenners waren van de zee, 2 Chronicles 8:18, en toch was Kanan Gods bijzonder land, en Israël Gods bijzonder volk, wat ons leert, dat genade, en niet goud, de beste rijkdom is, en bekendheid met God en Zijn wet, niet met kunsten en wetenschappen, de beste kennis is.

Verzen 12-18

2 Kronieken 8:12-18

1. Hier is Salomo's handeling ten opzichte van de Godsdienst. Het bouwen van de tempel geschiedde voor de dienst van de tempel, welke moeite en onkosten hij ook aan de bouw besteed had, het zou nutteloos geweest zijn, indien hij de dienst had veronachtzaamd, die daar geschieden moest. Anderen te helpen in hun Godsdienstige verrichtingen zal ons eigen verzuim er van niet vergoeden of verontschuldigen. Toen Salomo de tempel gebouwd had:

A. Heeft hij er de heilige offeranden gebracht, overeenkomstig de wet van Mozes, 2 Chronicles 8:12, 2 Chronicles 8:13.

Tevergeefs zou het altaar gebouwd zijn, en tevergeefs het vuur van de hemel nedergedaald, indien niet voortdurend offers gebracht waren tot voedsel voor dat altaar en als brandstof om dat vuur te onderhouden. Er waren dagelijkse offers naar de eis van elke dag, er waren wekelijkse offers op de sabbat, wanneer het dubbele geofferd werd van de andere dagen, er waren maandelijkse offers bij de nieuwe maanden, en jaarlijkse offers op de drie plechtige feesten.

Het zijn geestelijke offeranden, die thans van ons geëist worden, die wij dagelijks en wekelijks moeten brengen, en het is goed om een vaste methode in onze Godsdienstige verrichtingen te volgen.

B. Hij hield de heilige liederen aan naar het gebod van David, die hier de man Gods wordt genoemd, zoals Mozes dit geweest is, omdat hij beide onderricht en gemachtigd was door God, om deze instellingen te maken, en Salomo droeg zorg dat zij waargenomen werden, naar de eis van elke dag, 2 Chronicles 8:14.

Hoewel Salomo een wijs en groot man was en de bouwer van de tempel, heeft hij toch niet gepoogd om hetgeen de man Gods in de naam Gods had geboden, te veranderen of te verbeteren, of er iets aan toe te voegen, maar er zich stipt aan gehouden, en zijn gezag gebruikt om het nauwkeurig te doen opvolgen, en toen week men niet van des konings gebod aangaande alle zaak, 2 Chronicles 8:15.

Hij nam Gods wetten waar en toen hebben allen zijn orders opgevolgd. Toen de tempeldienst aldus goed geregeld was toen was het dat gezegd werd, dat het huis des Heeren volmaakt werd, 2 Chronicles 8:16. Het werk niet de plaats, was de voorname zaak, voordat dit alles in orde was gebracht, was de tempel onvoltooid.

2. Salomo's koophandel. In eigen persoon heeft hij de zeehavens van Eloth en Ezeon-Geber bezocht, want zij, die veel in de wereld verkeren, zullen het in hun belang vinden om, zoveel zij kunnen, zelf het oog houden op hun zaken en uit hun eigen ogen te zien, 2 Chronicles 8:17.

Kanan was een rijk land, en toch moet naar Ofir gezonden worden om goud. De Israëlieten waren een wijs en verstandig volk, en toch hebben zij de koning van Tyrus nodig om hun mannen te zenden, die kenners waren van de zee, 2 Chronicles 8:18, en toch was Kanan Gods bijzonder land, en Israël Gods bijzonder volk, wat ons leert, dat genade, en niet goud, de beste rijkdom is, en bekendheid met God en Zijn wet, niet met kunsten en wetenschappen, de beste kennis is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-8.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile