Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 9

Salomo blijft hier een groot aanzien houden, zowel in zijn eigen land, als daar buiten. wij hadden dit bericht van zijn grootheid in 1 Kings 10:1, er wordt hier niets bijgevoegd, maar zijn afval in zijn latere jaren, die ons daar in 2 Chronicles 11:1 bericht wordt, is hier weggelaten, en het einde van dit hoofdstuk brengt hem met een onbevlekte roem naar het graf.

Misschien komt geen van de hoofdstukken van de kronieken zo overeen met een hoofdstuk in de koningen, als dit hoofdstuk, vers voor vers, overeenkomt met 1 Kings 10:1, behalve dat de eerste twee verzen daar, hier tot een zijn saamgetrokken, en 2 Chronicles 9:25 hier is genomen van 1 Kings 4:26, en de laatste drie verzen hier van 1 Kings 11:1-41-43.

Hier is:

I. De eer, die de koningin van Scheba hem heeft aangedaan in het bezoek, dat zij hem bracht om zijn wijsheid te horen, 2 Chronicles 9:1.

II. Vele voorbeelden worden gegeven van de rijkdom en de pracht van Salomo's hof, 2 Chronicles 9:13.

III. Het besluit van deze regering, 2 Chronicles 9:29.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 9

Salomo blijft hier een groot aanzien houden, zowel in zijn eigen land, als daar buiten. wij hadden dit bericht van zijn grootheid in 1 Kings 10:1, er wordt hier niets bijgevoegd, maar zijn afval in zijn latere jaren, die ons daar in 2 Chronicles 11:1 bericht wordt, is hier weggelaten, en het einde van dit hoofdstuk brengt hem met een onbevlekte roem naar het graf.

Misschien komt geen van de hoofdstukken van de kronieken zo overeen met een hoofdstuk in de koningen, als dit hoofdstuk, vers voor vers, overeenkomt met 1 Kings 10:1, behalve dat de eerste twee verzen daar, hier tot een zijn saamgetrokken, en 2 Chronicles 9:25 hier is genomen van 1 Kings 4:26, en de laatste drie verzen hier van 1 Kings 11:1-41-43.

Hier is:

I. De eer, die de koningin van Scheba hem heeft aangedaan in het bezoek, dat zij hem bracht om zijn wijsheid te horen, 2 Chronicles 9:1.

II. Vele voorbeelden worden gegeven van de rijkdom en de pracht van Salomo's hof, 2 Chronicles 9:13.

III. Het besluit van deze regering, 2 Chronicles 9:29.

Verzen 1-12

2 Kronieken 9:1-12

Dit verhaal werd uitvoerig besproken bij 1 Kings 10:1, maar omdat onze Heiland het ons ten voorbeeld heeft gesteld bij ons zoeken en vragen naar Hem, MATTHEUS. 12:42, moeten wij het niet overslaan zonder kort op te merken:

1. Hen, die God eren, zal Hij eren, l Samuël 2:30. Salomo had God grotelijks geëerd in het bouwen, versieren en inwijden van de tempel.

Al zijn wijsheid en al zijn rijkdom werden aangewend om dit tot een volmaakt stuk werks te maken, en nu heeft God zijn wijsheid en zijn rijkdom grotelijks doen strekken tot zijn roem. Het middel om beide de eer en de vertroosting van al onze gaven en bekwaamheden te hebben is: ze Gode te wijden, ze voor Hem te gebruiken.

2. Zij, die de waardij kennen van ware wijsheid, zullen moeite noch kosten ontzien om haar te verkrijgen. De koningin van Scheba heeft zich. zeer veel moeite en grote onkosten getroost om de wijsheid van Salomo te horen en toch heeft zij, van hem lerende God te dienen en haar plicht te betrachten, zich ruim beloond geacht voor haar moeite.

Hemelse wijsheid is de parel van grote waarde, en als wij alles verkopen om die te verkrijgen, hebben wij een goeden koop gesloten.

3. Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, behoort haar te bedienen tot stichting van anderen, naar hij er de gelegenheid toe heeft. Salomo was mededeelzaam met zijn wijsheid, en bereid om aan anderen te leren wat hij zelf wist. Van God geleerd zijnde, had hij om niet ontvangen, en nu gaf hij om niet.

Laat hen, die rijk zijn in wijsheid zowel als in het goed van deze wereld, leren goed te doen, gaarne mededelende zijn. Geef degenen, die iets van u bidt.

4. Goede orde in een familie, een grote familie, inzonderheid ten opzichte van de dingen Gods en een geregeld volbrengen van de plichten van de Godsverering, zijn zeer voegzaam en zeer te bewonderen, waar zij worden gevonden. De koningin van Scheba was ten uiterste getroffen, om de gepastheid te zien, waarmee Salomo's dienaren hem dienden, en waarmee zij en hij de dienst in het huis Gods bijwoonden. Davids opgang naar het huis des Heeren was ook lieflijk en belangwekkend, Psalms 42:5.

5. Diegenen zijn gelukkig, die gedurig inde gelegenheid zijn om gesprekken te hebben met hen, die kundig, ervaren, wijs en Godvruchtig zijn. De koningin van Scheba achtte Salomo's dienaren gelukkig, die geduriglijk zijn wijsheid hoorden, want hij schijnt zelfs jegens hen mededeelzaam er mee geweest te zijn. En het is opmerkelijk, dat de nakomelingen van degenen, die een betrekking bekleedden aan zijn hof, de namen hunner voorouders wel vergeten wilden zien, en zich genoegzaam onderscheiden achtten, als zij de kinderen van de knechten van Salomo genoemd werden, Ezra 2:55, Nehemiah 7:57.

Zij waren zo uitnemend, dat het eer genoeg was om naar hen genoemd te zijn. 6. Wij behoren ons te verheugen in en Gode dank te zeggen voor de genadegaven, de talenten en de nuttigheid van anderen. De koningin van Scheba loofde God voor de eer, die Hij op Salomo gelegd heeft, en de gunst, die Hij hem betoond heeft door hem te verhogen op de troon, 2 Chronicles 9:8.

Door Gode de lof te geven van de voorspoed van anderen, delen wij in het genot ervan, terwijl wij door de voorspoed van anderen te benijden, het genot zelfs van onze eigen voorspoed verliezen. Het geluk, beide van koning en koninkrijk, leidt zij terug naar de fontein van alle zaligheid, namelijk de gunst van God.

Het was omdat God behagen in u heeft gehad, en omdat Hij Israël beminde. Die zegeningen zijn dubbel lieflijk, waarin wij de goedertierenheid en het welbehagen van God, als onze God, kunnen smaken.

7. Het betaamt hun, die wijs en goed zijn om naar hun positie en hun vermogen edelmoedig te zijn. De koningin van Scheba was dit jegens Salomo, en Salomo jegens haar, 2 Chronicles 9:9, 2 Chronicles 9:12.

Beiden wisten wijsheid te waarderen, en daarom waren zij niet begerig naar elkanders geld, maar kweekten zij hun pas gesloten vriendschap voor elkaar aan door wederzijdse geschenken. Onze Heere Jezus heeft beloofd ons al ons behagen te geven: Bidt, en u zal gegeven worden. Laat ons bedenken wat wij Hem vergelden zullen, en niets te veel achten om voor Hem te doen, of te lijden, of om Zijnentwil afstand van te doen.

Verzen 1-12

2 Kronieken 9:1-12

Dit verhaal werd uitvoerig besproken bij 1 Kings 10:1, maar omdat onze Heiland het ons ten voorbeeld heeft gesteld bij ons zoeken en vragen naar Hem, MATTHEUS. 12:42, moeten wij het niet overslaan zonder kort op te merken:

1. Hen, die God eren, zal Hij eren, l Samuël 2:30. Salomo had God grotelijks geëerd in het bouwen, versieren en inwijden van de tempel.

Al zijn wijsheid en al zijn rijkdom werden aangewend om dit tot een volmaakt stuk werks te maken, en nu heeft God zijn wijsheid en zijn rijkdom grotelijks doen strekken tot zijn roem. Het middel om beide de eer en de vertroosting van al onze gaven en bekwaamheden te hebben is: ze Gode te wijden, ze voor Hem te gebruiken.

2. Zij, die de waardij kennen van ware wijsheid, zullen moeite noch kosten ontzien om haar te verkrijgen. De koningin van Scheba heeft zich. zeer veel moeite en grote onkosten getroost om de wijsheid van Salomo te horen en toch heeft zij, van hem lerende God te dienen en haar plicht te betrachten, zich ruim beloond geacht voor haar moeite.

Hemelse wijsheid is de parel van grote waarde, en als wij alles verkopen om die te verkrijgen, hebben wij een goeden koop gesloten.

3. Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, behoort haar te bedienen tot stichting van anderen, naar hij er de gelegenheid toe heeft. Salomo was mededeelzaam met zijn wijsheid, en bereid om aan anderen te leren wat hij zelf wist. Van God geleerd zijnde, had hij om niet ontvangen, en nu gaf hij om niet.

Laat hen, die rijk zijn in wijsheid zowel als in het goed van deze wereld, leren goed te doen, gaarne mededelende zijn. Geef degenen, die iets van u bidt.

4. Goede orde in een familie, een grote familie, inzonderheid ten opzichte van de dingen Gods en een geregeld volbrengen van de plichten van de Godsverering, zijn zeer voegzaam en zeer te bewonderen, waar zij worden gevonden. De koningin van Scheba was ten uiterste getroffen, om de gepastheid te zien, waarmee Salomo's dienaren hem dienden, en waarmee zij en hij de dienst in het huis Gods bijwoonden. Davids opgang naar het huis des Heeren was ook lieflijk en belangwekkend, Psalms 42:5.

5. Diegenen zijn gelukkig, die gedurig inde gelegenheid zijn om gesprekken te hebben met hen, die kundig, ervaren, wijs en Godvruchtig zijn. De koningin van Scheba achtte Salomo's dienaren gelukkig, die geduriglijk zijn wijsheid hoorden, want hij schijnt zelfs jegens hen mededeelzaam er mee geweest te zijn. En het is opmerkelijk, dat de nakomelingen van degenen, die een betrekking bekleedden aan zijn hof, de namen hunner voorouders wel vergeten wilden zien, en zich genoegzaam onderscheiden achtten, als zij de kinderen van de knechten van Salomo genoemd werden, Ezra 2:55, Nehemiah 7:57.

Zij waren zo uitnemend, dat het eer genoeg was om naar hen genoemd te zijn. 6. Wij behoren ons te verheugen in en Gode dank te zeggen voor de genadegaven, de talenten en de nuttigheid van anderen. De koningin van Scheba loofde God voor de eer, die Hij op Salomo gelegd heeft, en de gunst, die Hij hem betoond heeft door hem te verhogen op de troon, 2 Chronicles 9:8.

Door Gode de lof te geven van de voorspoed van anderen, delen wij in het genot ervan, terwijl wij door de voorspoed van anderen te benijden, het genot zelfs van onze eigen voorspoed verliezen. Het geluk, beide van koning en koninkrijk, leidt zij terug naar de fontein van alle zaligheid, namelijk de gunst van God.

Het was omdat God behagen in u heeft gehad, en omdat Hij Israël beminde. Die zegeningen zijn dubbel lieflijk, waarin wij de goedertierenheid en het welbehagen van God, als onze God, kunnen smaken.

7. Het betaamt hun, die wijs en goed zijn om naar hun positie en hun vermogen edelmoedig te zijn. De koningin van Scheba was dit jegens Salomo, en Salomo jegens haar, 2 Chronicles 9:9, 2 Chronicles 9:12.

Beiden wisten wijsheid te waarderen, en daarom waren zij niet begerig naar elkanders geld, maar kweekten zij hun pas gesloten vriendschap voor elkaar aan door wederzijdse geschenken. Onze Heere Jezus heeft beloofd ons al ons behagen te geven: Bidt, en u zal gegeven worden. Laat ons bedenken wat wij Hem vergelden zullen, en niets te veel achten om voor Hem te doen, of te lijden, of om Zijnentwil afstand van te doen.

Verzen 13-31

2 Kronieken 9:13-31

Wij hebben hier Salomo op zijn troon, en Salomo in zijn graf, want de troon kon hem tegen het graf niet beveiligen. `Mors sceptra ligonibus aequot' -De dood ontrukt de scepter aan de hand, zowel als de spade.

I. Hier is Salomo, regerende in rijkdom en macht, in rust en volheid, zoals, voorzover ik weet, nooit door enigen koning geëvenaard kon worden.

Als men de grootheid van Salomo vergelijkt bij die van sommigen van de grote vorsten van de aarde dan ziet men, dat de doorluchtigsten van hen beroemd waren om hun oorlogen, terwijl Salomo veertig jaren lang in volkomen vrede en rust heeft geregeerd.

Sommigen van degenen, van wie men zou kunnen denken dat zij met Salomo gewedijverd hebben streefden naar afzondering, hielden de mensen in ontzag door hen op een afstand te houden, niemand moest hen zien, niemand op straffe des doods tot hen naderen. Maar Salomo ging veel uit, trad op in publieke aangelegenheden, zodat, alles wl overwogen zijnde, de belofte vervuld was, dat God hem rijkdom en eer zou geven, zoals geen koningen gehad hebben noch hebben zullen, Hoofdstuk. 1:12.

1. Nooit is een vorst met grotere pracht in het openbaar verschenen dan Salomo, hetgeen hem bij hen die, gelijk de meeste mensen, oordelen naar het gezicht van de ogen, zeer aanbevolen zal hebben. Hij had tweehonderd rondassen en driehonderd schilden, allen van geslagen goud, die voor hem uitgedragen werden 2 Chronicles 9:15, 2 Chronicles 9:16, en hij zat op een zeer statiger troon, 2 Chronicles 9:17, desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest.

De luister, waarin hij verscheen, was een afschaduwing van de geestelijke heerlijkheid van de Messias en slechts een flauwe voorstelling van Zijn troon, die boven iedere troon is. Salomo's pracht was geheel kunstmatig, en daarom geeft onze Heiland boven haar de voorkeur aan de natuurlijke schoonheid van de lelies des velde, MATTHEUS. 6:29 : "Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest gelijk een van deze."

2. Nooit had enig vorst groter overvloed van goud en zilver, hoewel er geen goud of zilvermijnen in zijn rijk waren. Hij heeft zich of meester gemaakt van de mijnen van andere landen en, een volkrijk land hebbende, werklieden gezonden, om deze rijke metalen op te delven, of, een vruchtbaar land hebbende, heeft hij er de voortbrengselen van uitgevoerd, en daarmee al dit goud verkregen, waarvan hier gesproken wordt, 2 Chronicles 9:13, 2 Chronicles 9:14, 2 Chronicles 9:21.

3. Nooit was er een vorst, aan wie al zijn naburen zulke geschenken brachten als aan Salomo. Alle koningen van Arabië en de vorsten deszelf lands brachten hem goud en zilver 2 Chronicles 9:14.

Niet als een schatting, die hij hun afdwong, maar als vrijwillige offeranden, om zijn gunst te verwerven, of bij wijze van ruil voor sommige producten van zijn landbouwbedrijf, koren, of vee. Al de koningen van de aarde brachten hem geschenken, dat is: allen van die delen van de wereld, 2 Chronicles 9:24, 2 Chronicles 9:28, omdat zij zijn vriendschap begeerden en omgang met hem zochten. Hierin was hij een type van Christus, aan wie, zodra Hij geboren was, de wijzen uit het Oosten geschenken brachten, "goud, en wierook en mirre", MATTHEUS. 2:11, en aan wie allen, die rondom Hem zijn geschenken moeten brengen, Psalms 76:12, Romans 12:1.

4. Nooit was enig vorst zo vermaard voor wijsheid, zo gezocht, zo geraadpleegd, zo bewonderd, 2 Chronicles 9:23.

De koningen van de aarde (want het was een te grote gunst voor gewone personen, om daar aanspraak op te maken), zochten Salomo's aangezicht om zijn wijsheid te horen, hetzij zijn natuurkunde, of zijn kennis van geneeskunde, of zijn staatkunde, of zijn regelen van wijsheid voor het levensgedrag, of misschien de beginselen van zijn Godsdienst en de redenen er voor.

Dat zij zich toen tot Salomo gewend hebben om zijn wijsheid te horen, zal van de mensen algemene minachting van Christus en Zijn Evangelie beschamen, verzwaren en veroordelen.

Hoewel in Hem alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn, is er toch niemand van de oversten van deze wereld, die ze begeert te kennen, want zij zijn hun dwaasheid, 1 Corinthiers 2:8- 14.

II. Hier is Salomo stervende, ontdaan van zijn pracht en heerlijkheid, en al zijn rijkdom en macht nalatende, niet aan iemand van wie hij niet wist "of hij wijs zal zijn of dwaas", Ecclesiastes 2:19, maar die, naar hij wist, een dwaas zal zijn. Dit was niet slechts ijdelheid, maar kwelling des geestes, 2 Chronicles 9:29.

Het is zeer opmerkelijk dat hier geen melding wordt gemaakt van Salomo's afwijken van God in zijn latere dagen, dat er zelfs niet de minste toespeling op wordt gemaakt.

1. Omdat de Heilige Geest ons wil leren om geen behagen te scheppen in het herhalen of vermelden van de gebreken en dwaasheden van anderen. Indien zij, die vermaard waren voor wijsheid en eer, zich misdragen, kan het wel nuttig zijn om kennis te nemen van hun wangedrag ter waarschuwing van onszelf en anderen, maar wij moeten niet ijverig zijn om die kennis te verbreiden, eenmaal er van te spreken is genoeg, waarom moet die wanluidende snaar wederom aangeraakt worden? Waarom kunnen wij niet doen wat de gewijde geschiedschrijver hier doet, namelijk uitvoerig spreken van hetgeen prijzenswaardig is in anderen, zonder iets te zeggen van hun fouten, ja al waren die zelfs groot en in het oog lopend? Dit is slechts doen aan anderen, wat wij wensen dat ons gedaan zal worden.

2. Omdat hij wel gevallen was, maar toch niet weggeworpen werd. Zijn zonde werd niet ten tweede male vermeld, omdat hij er berouw van heeft gehad, zich er van bekeerd heeft, en zij hem vergeven is geworden, en zo werd zij alsof zij nooit geweest was. Het zwijgen van de Schrift is soms welsprekend.

Ik wil gaarne geloven dat haar stilzwijgen hier betreffende Salomo's zonde te kennen geeft dat geen van de zonden, die hij heeft bedreven, hem toegerekend is geworden, Ezechiël 33:16. Als God de zonde vergeeft, werpt Hij haar achter Zijn rug en gedenkt haar niet meer.

Verzen 13-31

2 Kronieken 9:13-31

Wij hebben hier Salomo op zijn troon, en Salomo in zijn graf, want de troon kon hem tegen het graf niet beveiligen. `Mors sceptra ligonibus aequot' -De dood ontrukt de scepter aan de hand, zowel als de spade.

I. Hier is Salomo, regerende in rijkdom en macht, in rust en volheid, zoals, voorzover ik weet, nooit door enigen koning geëvenaard kon worden.

Als men de grootheid van Salomo vergelijkt bij die van sommigen van de grote vorsten van de aarde dan ziet men, dat de doorluchtigsten van hen beroemd waren om hun oorlogen, terwijl Salomo veertig jaren lang in volkomen vrede en rust heeft geregeerd.

Sommigen van degenen, van wie men zou kunnen denken dat zij met Salomo gewedijverd hebben streefden naar afzondering, hielden de mensen in ontzag door hen op een afstand te houden, niemand moest hen zien, niemand op straffe des doods tot hen naderen. Maar Salomo ging veel uit, trad op in publieke aangelegenheden, zodat, alles wl overwogen zijnde, de belofte vervuld was, dat God hem rijkdom en eer zou geven, zoals geen koningen gehad hebben noch hebben zullen, Hoofdstuk. 1:12.

1. Nooit is een vorst met grotere pracht in het openbaar verschenen dan Salomo, hetgeen hem bij hen die, gelijk de meeste mensen, oordelen naar het gezicht van de ogen, zeer aanbevolen zal hebben. Hij had tweehonderd rondassen en driehonderd schilden, allen van geslagen goud, die voor hem uitgedragen werden 2 Chronicles 9:15, 2 Chronicles 9:16, en hij zat op een zeer statiger troon, 2 Chronicles 9:17, desgelijks is in geen koninkrijk gemaakt geweest.

De luister, waarin hij verscheen, was een afschaduwing van de geestelijke heerlijkheid van de Messias en slechts een flauwe voorstelling van Zijn troon, die boven iedere troon is. Salomo's pracht was geheel kunstmatig, en daarom geeft onze Heiland boven haar de voorkeur aan de natuurlijke schoonheid van de lelies des velde, MATTHEUS. 6:29 : "Salomo in al zijn heerlijkheid is niet bekleed geweest gelijk een van deze."

2. Nooit had enig vorst groter overvloed van goud en zilver, hoewel er geen goud of zilvermijnen in zijn rijk waren. Hij heeft zich of meester gemaakt van de mijnen van andere landen en, een volkrijk land hebbende, werklieden gezonden, om deze rijke metalen op te delven, of, een vruchtbaar land hebbende, heeft hij er de voortbrengselen van uitgevoerd, en daarmee al dit goud verkregen, waarvan hier gesproken wordt, 2 Chronicles 9:13, 2 Chronicles 9:14, 2 Chronicles 9:21.

3. Nooit was er een vorst, aan wie al zijn naburen zulke geschenken brachten als aan Salomo. Alle koningen van Arabië en de vorsten deszelf lands brachten hem goud en zilver 2 Chronicles 9:14.

Niet als een schatting, die hij hun afdwong, maar als vrijwillige offeranden, om zijn gunst te verwerven, of bij wijze van ruil voor sommige producten van zijn landbouwbedrijf, koren, of vee. Al de koningen van de aarde brachten hem geschenken, dat is: allen van die delen van de wereld, 2 Chronicles 9:24, 2 Chronicles 9:28, omdat zij zijn vriendschap begeerden en omgang met hem zochten. Hierin was hij een type van Christus, aan wie, zodra Hij geboren was, de wijzen uit het Oosten geschenken brachten, "goud, en wierook en mirre", MATTHEUS. 2:11, en aan wie allen, die rondom Hem zijn geschenken moeten brengen, Psalms 76:12, Romans 12:1.

4. Nooit was enig vorst zo vermaard voor wijsheid, zo gezocht, zo geraadpleegd, zo bewonderd, 2 Chronicles 9:23.

De koningen van de aarde (want het was een te grote gunst voor gewone personen, om daar aanspraak op te maken), zochten Salomo's aangezicht om zijn wijsheid te horen, hetzij zijn natuurkunde, of zijn kennis van geneeskunde, of zijn staatkunde, of zijn regelen van wijsheid voor het levensgedrag, of misschien de beginselen van zijn Godsdienst en de redenen er voor.

Dat zij zich toen tot Salomo gewend hebben om zijn wijsheid te horen, zal van de mensen algemene minachting van Christus en Zijn Evangelie beschamen, verzwaren en veroordelen.

Hoewel in Hem alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn, is er toch niemand van de oversten van deze wereld, die ze begeert te kennen, want zij zijn hun dwaasheid, 1 Corinthiers 2:8- 14.

II. Hier is Salomo stervende, ontdaan van zijn pracht en heerlijkheid, en al zijn rijkdom en macht nalatende, niet aan iemand van wie hij niet wist "of hij wijs zal zijn of dwaas", Ecclesiastes 2:19, maar die, naar hij wist, een dwaas zal zijn. Dit was niet slechts ijdelheid, maar kwelling des geestes, 2 Chronicles 9:29.

Het is zeer opmerkelijk dat hier geen melding wordt gemaakt van Salomo's afwijken van God in zijn latere dagen, dat er zelfs niet de minste toespeling op wordt gemaakt.

1. Omdat de Heilige Geest ons wil leren om geen behagen te scheppen in het herhalen of vermelden van de gebreken en dwaasheden van anderen. Indien zij, die vermaard waren voor wijsheid en eer, zich misdragen, kan het wel nuttig zijn om kennis te nemen van hun wangedrag ter waarschuwing van onszelf en anderen, maar wij moeten niet ijverig zijn om die kennis te verbreiden, eenmaal er van te spreken is genoeg, waarom moet die wanluidende snaar wederom aangeraakt worden? Waarom kunnen wij niet doen wat de gewijde geschiedschrijver hier doet, namelijk uitvoerig spreken van hetgeen prijzenswaardig is in anderen, zonder iets te zeggen van hun fouten, ja al waren die zelfs groot en in het oog lopend? Dit is slechts doen aan anderen, wat wij wensen dat ons gedaan zal worden.

2. Omdat hij wel gevallen was, maar toch niet weggeworpen werd. Zijn zonde werd niet ten tweede male vermeld, omdat hij er berouw van heeft gehad, zich er van bekeerd heeft, en zij hem vergeven is geworden, en zo werd zij alsof zij nooit geweest was. Het zwijgen van de Schrift is soms welsprekend.

Ik wil gaarne geloven dat haar stilzwijgen hier betreffende Salomo's zonde te kennen geeft dat geen van de zonden, die hij heeft bedreven, hem toegerekend is geworden, Ezechiël 33:16. Als God de zonde vergeeft, werpt Hij haar achter Zijn rug en gedenkt haar niet meer.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-9.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile