Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Amos 4

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 4

In dit hoofdstuk,

I. Worden de onderdrukkers in Israël bedreigd om hun verdrukking van de armen, Amos 4:1.

II. De afgodendienaars in Israël worden aan de lust van hun harten overgegeven, Amos 4:4,Amos 4:5.

III. Alle zonden van Israël worden verzwaard door hun onverbeterlijkheid daarin en hun weigering, zich te bekeren en zich te verbeteren, ondanks de verschillende kastijdingen, die de Voorzienigheid hun toegediend had, Amos 4:6.

IV. Zij werden uitgenodigd zich ten slotte nog voor God te vernederen, wijl het onmogelijk voor hen is, zich staande te houden tegen Hem, Amos 4:12, Amos 4:13.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 4

In dit hoofdstuk,

I. Worden de onderdrukkers in Israël bedreigd om hun verdrukking van de armen, Amos 4:1.

II. De afgodendienaars in Israël worden aan de lust van hun harten overgegeven, Amos 4:4,Amos 4:5.

III. Alle zonden van Israël worden verzwaard door hun onverbeterlijkheid daarin en hun weigering, zich te bekeren en zich te verbeteren, ondanks de verschillende kastijdingen, die de Voorzienigheid hun toegediend had, Amos 4:6.

IV. Zij werden uitgenodigd zich ten slotte nog voor God te vernederen, wijl het onmogelijk voor hen is, zich staande te houden tegen Hem, Amos 4:12, Amos 4:13.

Verzen 1-13

Amos 4:1-13

Hier wordt in de naam van God voorspeld, dat de verdrukkers vernederd en de afgodendienaars verhard zullen worden.

I. Die trotse verdrukkers zullen om hun onderdrukking vernederd worden, want wie onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft.

1. Hoe hun zonde beschreven wordt, Amos 4:1. Zij worden vergeleken met de koeien van Basan, die een soort van vee waren met brede schoften en sterk gespierd, in `t bijzonder als zij, hoewel oorspronkelijk van Basan, weidden op de berg van Samaria, waar de weiden buitengewoon vet waren. Amos was een herder geweest, en hij spreekt de taal van zijn beroep, hij vergelijkt de rijken en aanzienlijken, die in weelde en lekker leefden, met de koeien van Basan, die weelderig en wild waren, niet binnen de perken van hun eigen wei bleven, maar door de heg braken, de hekposten omverliepen, en het grondgebied van de buren schonden, en dat niet alleen, maar ook het kleine vee, dat niet tegen hen opgewassen was, verdrong en met de horens stiet. Die hun zomerhuizen op de berg van Samaria hadden, waar zij heengingen voor frisse lucht, waren even kwaadaardig als de koeien op de bergen van Basan en even boos.

a. Zij verdrukten de arme en nooddruftige zelf, zij verpletterden ze, om er iets voor zichzelf uit te krijgen. Zij maakten misbruik van hun armoede en nooddruft en onbekwaamheid om zichzelf te helpen om hen nog armer en nooddruftiger te maken dan zij al waren. Zij maakten misbruik van hun macht als rechters en overheden om inbreuk te maken op de rechten en eigendommen van de mensen, de armen niet uitgezonderd, want zij zagen er geen kwaad in zelfs het hospitaal te beroven.

b. Zij zijn in verbond met degenen, die dat doen. Zij zeggen tot hun heren, tot de heren van de armen, die hen mishandelen, en hun met geweld afnemen, wat zij hebben, terwijl zij hen behoorden te helpen: "Brengt aan opdat wij drinken, laat ons met u drinken van de winst en van uw onderdrukking, en dan zullen wij u beschermen en bijstaan, en het beroep van de arme tegen u verwerpen". Wat door afpersing verkregen wordt dient gewoonlijk om het vlees tot begeerlijkheid te verzorgen, en daarom zijn dus de mensen tirannen voor de armen, omdat zij slaven zijn van hun last. Brengt aan opdat wij drinken, is de taal van hen, die de nooddruftige verpletteren, alsof de tranen van de verdrukten, met hun wijn vermengd, die smakelijker maakten. En door hun samenkomsten om te drinken en te zwelgen en door de veelheid van de feesten bekrachtigen zij hun samenwerking tot vervolging en verdrukking en verharden elkanders hart daarin.

2. Hoe hun straf beschreven wordt, Amos 4:2, Amos 4:3. God zal ze optrekken met haken en hun nakomelingen met visangels, Hij zal het Assyrische leger tot hen zenden, dat hen tot zijn prooi zal maken, niet alleen het volk in zijn geheel in hun net sluiten, maar ook hengelen naar de afzonderlijke personen en hen gevangen nemen en tot krijgsgevangenen maken als met haken en visangels, zij zullen ze uit hun land trekken, zoals vissen uit het water getrokken worden, dat hun element is, hen en hun kinderen met hen, of, zij zullen de ene dag door een overwinnend leger weggevoerd worden, en hun nakomelingschap op een andere dag door een ander leger, zodat zij door een reeks verwoestende oordelen tenslotte geheel uitgeroeid zullen worden. Deze koeien van Basan meenden, dat zij evenmin met een haak getrokken konden worden als de leviathan, Job 41:1,Job 41:2. Maar God zal hen doen weten, dat Hij een haak voor hun neus en een gebit voor hun lippen heeft, Isaiah 37:29. De vijand zal hen zo gemakkelijk wegnemen als de visser de kleine vissen, en hij zal er een genoegen en ontspanning van maken. Als de vijand zich meester heeft gemaakt van Samaria, dan,

a. Zullen sommigen pogen door de vlucht te ontsnappen: Gij zult door de bressen uitgaan, die in de muur gemaakt zijn, een ieder voor zich henen, ieder zal voor zijn eigen veiligheid moeten zorgen en zijn eigen weg zoeken, en nu zijn de wilde koeien van Basan getemd, en zelf verpletterd, zoals zij de armen en nooddruftiger verpletterden. Die van God een goede weide gekregen hebben, zullen eruit verdreven worden, als zij er brooddronken worden en die zich niet binnen de muur van Gods inzettingen laten houden, zullen de weldaad verbeuren door die muur beschermd te worden en gedwongen worden te vluchten door de bressen, die zij in hun angst zelf in de muur gemaakt hebben.

b. Anderen zullen bescherming zoeken voor zichzelf, of ten minste, voor hun kostbaarste goederen, in het paleis, omdat het een welversterkt, welverdedigd kasteel is: Gij zult u zelf in het paleis werpen, zoals sommigen lezen, of hen, dat is, uw kinderen, of wat u dierbaar is. waar de vijand dat alles voor `t nemen heeft. Wat door onderdrukking verkregen is, kan niet leng met voldoening genoten worden.

3. Hoe hun veroordeling tot deze straf bekrachtigd wordt: De Heer heeft gezworen bij Zijn heiligheid Hij had het dikwijls gezegd en zij letten er niet op, zij dachten, dat God en Zijn profeten slechts schertsten, daarom zweert Hij in Zijn toorn, en wat Hij gezworen heeft, dat herroept Hij niet. Hij zweert bij Zijn heiligheid, die eigenschap, waarin Hij Zijn eer stelt, en die zozeer verheerlijkt wordt in de kastijding van de goddeloze, want, zo zeker als God een heilig God is, die ondeugd ploegen en moeite zaaien, maaien dezelve.

II. Dat hardnekkige afgodendienaars in hun afgoderij verhard zullen worden, Amos 4:4, Amos 4:5:Komt te Bethel en overtreedt. Dit is ironisch bedoeld: "Doe dat, ga uw gang, maakt veel overtredingen door uw offers velen te maken, want alzo hebt gij het gaarne, maar wat zult gij dan doen?" Hier zien wij,

1. Hoe gehecht zij waren aan de dienst van hun afgoden, en hoezeer zij bereid waren om zich uitgaven voor hen te getroosten, zij brachten hun offers, en hun tienden en hun vrijwillige offers, in de hoop, dat zij daarom door God aangenomen zouden worden, maar dat alles was Hem een gruwel. De kwistigheid van de afgodendienaars in de dienst van hun valse goden kan onze karigheid in de dienst van de ware en levende God beschaamd maken.

2. Hoe zij Gods instellingen nabootsten. Zij hadden hun offers des morgens op het altaar te Beth-El, zoals God op het Zijne, zij hadden een lofoffer, evenals God, alleen hadden zij er zuurdesem in, dat God verboden had, omdat hun priesters het brood niet zo zwaar en smakeloos verlangden, als het zonder zuurdesem of gist zou zijn. Heilig brood was hun niet goed genoeg, als het geen smakelijk brood was.

3. Hoe voldaan zij zelf met deze dienst waren: Alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israëls! Wat hun eigen uitvinding was daar waren zij verzot op en verslaafd aan, en dat moest, naar hun gedachte, ook aan God aangenaam zijn, omdat het strelend was voor hun eigen gevoel.

4. Hoe het hun verweten wordt: Komt te Beth-El, te Gilgal, brengt uw offers en tienden, roept onder het volk vrijwillige offers uit, spoort hen aan om ze in overvloed te brengen, ga voort op deze wijze, overtreedt, dat wil zeggen a. Het is klaar, dat gij besloten zijt er mee voort te gaan, wat God en uw geweten ook zeggen mogen.

b. Uw profeten zullen u uw gang laten gaan, en u niet vermanen, zoals zij gedaan hebben, want het helpt toch niet. Niemand betwist noch bestraft iemand

c. Uw verdwaasde harten zullen meer en meer verduisterd worden, en gij zult geheel overgegeven worden aan deze kracht van de dwaling om leugen te geloven.

d. Wat zult gij er mee winnen? Komt te Beth-El en brengt uw offers, en zie of gij daar beter mee varen zult, wat gij in de plaats voor uw offers ontvangt, en wat zij u zullen helpen ten dage van uw ellende. Gij zult beschaamd worden vanwege Beth-El uw vertrouwen Jeremiah 48:13..

e. Komt en overtreedt komt en maakt van de overtreden veel, opdat gij de maat uwer ongerechtigheid vol maakt en rijp wordt voor het verderf. Zo zei Christus tot Judas: Wat gij doet, doe het haastig, en tot de Joden: Vervult de maat van uw vaderen, Matthew 23:32.

Hier,

I. Klaagt God over de verstoktheid van Zijn volk onder de oordelen, die Hij over hen gebracht had tot hun vernedering en verbetering. Door verschillende tekens had Hij hun Zijn misnoegen betuigd, met de bedoeling, dat zij door berouw vrede met Hem zouden maken maar dat doel was niet bereikt.

1. Vijfmaal wordt in deze verzen de hoofdzaak van de aanklacht herhaald: Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heer, gij zijt verscheidene malen gekastijd, meer tevergeefs, gij zijt niet van uw dwaling teruggekomen, er is geen enkel teken van verbetering. De een boodschapper na de andere is tot u gezonden, maar gij zijt niet teruggekeerd.

a. Dit betekent, dat wat God bedoelde met alle kastijding van Zijn leidingen, was hen terug te brengen tot gehoorzaamheid aan Hem, hen te bewegen tot Hem terug te keren.

b. Dat als zij zich tot hun God bekeerd hadden, zij aangenomen zouden zijn, Hij zou hen welkom hebben geheten, en de ellende, waarin zij waren, zou weggenomen zijn.

c. Dat de reden, waarom God nog meer benauwdheid zond, was, dat vroegere beproevingen hun werk niet gedaan hadden, anders heeft de Almachtige geen welbehagen in onze kastijding.

d. Dat hun hardnekkigheid smartelijk was voor God, en Hij het hun kwalijk nam, dat zij Hem dwongen te doen, wat Hij zo ongaarne deed: Gij hebt u niet bekeerd tot Mij, van Wie gij afgevallen zijt, tot Mij, met Wien gij een verbond hebt, tot Mij die gereed ben u te ontvangen, tot Mij, die u zo dikwijls geroepen heb.

2. Om hun verstoktheid te verzwaren, en zichzelf te rechtvaardigen, dat Hij groter oordelen zond, herinnert Hij aan de kleinere oordelen, waarmee Hij getracht had hen tot berouw te brengen.

A. Somtijds was er gebrek aan voedsel geweest, hoewel er geen bepaalde oorzaak van aan te wijzen viel, Amos 4:6 :Ik heb u reinheid van de tanden gegeven in al uw steden, want gij had geen voedsel om te kauwen, waar uw tanden vuil van konden worden, vooral geen vlees, dat de tanden bezoedelt. Of, Ik heb u leegheid van de tanden gegeven, niets om uw mond mee te vullen. Brood de staf des levens was er niet, want gij zaait veel en brengt weinig in, zie ook Hagg. 1:9. Sommigen menen dat dit slaat op die hongersnood van zeven jaar in de tijd van Eliza, waarvan wij lezen in 2 Kings 8:1. Toen nu God het koren wegnam op Zijn tijd, omdat zij het voor Bal gereedmaakten, hadden zij moeten zeggen: Wij zullen heengaan en weerkeren tot onze vorige man, daar zij hun weglopen duur betaald hadden, maar dat gevolg had het niet gehad. Zij hebben zich niet bekeerd tot Mij, zegt de Heer.

B. Somtijds was er gebrek aan regen, en dan was er natuurlijk ook gebrek aan de voortbrengselen van de bodem. Dit kwaad was van de Heer: Ik heb de regen van u geweerd. Hij heeft de sleutel van de wolken, en, als Hij sluit, wie zal dan openen? Amos 4:7. De regen werd geweerd, als er nog drie maanden waren tot de oogst, op die tijd, als hij gewoonlijk viel, en daarom was het weerhouden er van iets buitengewoons, en als de loop van de natuur veranderd werd, moesten zij daarin Gods hand erkennen, het was op een tijd, dat zij die het meest nodig hadden, en daarom was het gebrek er aan een zeer pijnlijk oordeel, dat blies in hun verwachting van een vol gewas bij de oogst. En een omstandigheid, die zeer opmerkelijk was, was deze, dat er plaatsen waren, die gebrek aan regen hadden, waar alles verdorde, terwijl er andere plaatsen waren, die er dicht bij lagen, en overvloed hadden. God deed het regenen over de een stad, maar niet over de andere, in hetzelfde land, ja, Hij deed het regenen op het ene stuk land, maar niet op het andere, het een werd daardoor vruchtbaar en bloeiend, maar het andere, aan de andere zijde van de heg, bleef zolang zonder regen, dat alle voortbrengselen er van verdorden. Zonder twijfel was dit letterlijk waar en waren er vele voorbeelden van, die algemeen bekend waren.

a. Hieruit bleek, dat het uitblijven van de regen niet toevallig was maar op goddelijk bevel en op goddelijke last en dat de wolk, die de aarde bevochtigt, zich keert naar Gods raad, dat zij doet, al wat Hij ze gebiedt, hetzij tot een roede, of tot Zijn land of tot weldadigheid, Job 37:12. De regen komt niet als een planeet, zoals het volk zegt, maar, zoals God die zendt door Zijn winden.

b. Wij hebben reden om te denken, dat die steden, waarop het niet regende, het meest berucht waren om hun goddeloosheid, zoals Beth-El en Gilgal, Amos 4:4, en dat die, waarop het regende, dezulke waren, waar nog enige godsdienst en deugd gevonden werd. En zo regende het op de akkers bij de steden, of het regende er niet, al naarmate de eigenaar was, want wij zijn er zeker van, dat de vloek des Heeren in het huis van de goddeloze is maar de woning van de rechtvaardigen zal Hij zegenen.

c. Het moest nog groter grief en kwelling zijn voor hen, wier velden verdorden door gebrek aan regen, als zij zagen, dat de akkers van hun buren wel bevochtigd waren en bloeiden. Mijn knechten zullen eten, doch gij zult hongeren, Isaiah 65:13. De goddeloze zal het zien en hij zal zich vertoornen. Waarschijnlijk regende het op hen, die verdekt waren, zodat hun schade hersteld werd, terwijl de verdrukkers schade leden, en op die wijze hun winst verloren.

d. Maar voor het volk in zijn geheel was het een mengsel van genade en oordeel, en versterkte bij gevolg de oproeping tot berouw en verbetering, en moedigde hen aan om op volkomen genade te hopen, als zij zich tot God bekeerden, terwijl er reeds zoveel genade in Gods kastijding was. Maar, omdat zij geen goed gebruik maakten van dit genadige uitstel van het laatste oordeel, hadden zij er niet het profijt van, dat zij er anders van gehad zouden hebben, want, Amos 4:8, twee, drie steden togen om naar een stad, als bedelaars, opdat zij water mochten drinken, en, zo mogelijk, wat mee naar huis nemen, maar zij werden niet verzadigd, hier en daar was slechts een enkele stad, die water had terwijl vele steden gebrek hadden, en dan gold niet langer de regel: "Usus communie aquarum-" Water kost niets. Die het hadden, hadden het ook nodig, en konden daarom maar weinig geven aan die gebrek hadden, zeggende: Opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij. Die kwamen, dronken water, maar werden niet verzadigd, omdat zij het drinken met zekere maat en met verbaasdheid, en die van dit water drinkt, zal wederom dorsten, John 4:13. Zij werden niet verzadigd, omdat zij gulzig waren en God niet bij hen zegende wat zij hadden, Hagg. 1:6.. En nu, zou men denken, nu zij zoveel tegenspoed hadden, behoorden zij hun weg te overdenken, en berouw te hebben, maar dat gevolg had het niet: "Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, zelfs niet in zoverre, dat gij Mij gebeden hebt om de vroegen en de spaden regen", Zacheria 10:1. Zie de dwaasheid van vleselijke harten, zij dwalen van stad tot stad, van het een schepsel tot het andere, om verzadigd te worden, en zij zijn het nog niet, zij arbeiden voor wat niet verzadigen kan Isaiah 55:2, en toch bekeren zij zich na dat alles niet tot God, zij neigen hun oor niet naar Hem, in Wie zij voldoening konden vinden. De prediking van het Evangelie is als regen, God zegent er de een plaats soms meer mee dan de andere, sommige landen, sommige steden zijn als het vlies van Gideon, nat van dauw, terwijl de grond rondom droog is, alles verwelkt waar de regen ontbreekt. Maar het zou goed zijn, als de mensen voor hun ziel even wijs waren als voor hun lichaam, en, als deze regen niet bij hen is, die gingen zoeken, waar hij wel is, en als zij recht zoeken, zullen zij niet tevergeefs zoeken.

C. Soms werden de vruchten van hun grond door rupsen opgegeten, of bedorven door meel dauw, Amos 4:9. Hemel en aarde staan onder de wapens tegen degenen, die God tot hun vijand hebben gemaakt. Als het God behaagde, dat wil zeggen, als Hij geen behagen in hen had

a. Leden zij onder een ongunstige luchtgesteldheid, wier invloed, door hitte of koude, hun vruchten bedierf, met een geweld, dat niet waargenomen noch weerstaan kon worden, en waartegen geen verdediging mogelijk was.

b. Zij leden door boos gedierte. Hun wijngaarden en hoven leverden overvloedig vrucht, zo ook hun vijgenbomen en olijfbomen, maar zij werd door de rups opgegeten, voordat zij rijp was en geschikt om geoogst te worden. Dit was hetzelfde oordeel waarvan wij lezen in Joel 1:4, of een minder oordeel van dezelfde aard vooruit gezonden om daarvoor te waarschuwen. Maar zij lieten zich niet waarschuwen: Nochtans hebt gij u niet tot Mij bekeerd.

D. Somtijds waren zij geplaagd door besmettelijke ziekte, en het oorlogszwaard had er velen afgesneden, Amos 4:10. De pestilentie is Gods boodschapper, deze zond Hij onder hen, met bevel om te doden en het geschiedde. Het was een pestilentie naar de wijze van Egypte, de doden werden onder hen gezaaid door de hand van een engel te middernacht. En misschien sloeg ook deze pestilentie, zoals die in Egypte, de eerstgeborene. Op de weg naar Egypte, leest de kanttekening, terwijl zij zochten te ontkomen naar Egypte, of daarheen gingen om hulp te zoeken, tastte de pestilentie hen onder weg aan en bracht hun reis aan een eind. Het oorlogszwaard is eveneens het zwaard des Heeren, dit werd onder hen uitgetrokken, met een last, het doodde hun jongelingen, de kracht van het tegenwoordig geslacht en het zaad van het volgende. God zegt: Ik heb ze gedood, Hij erkent de strafoefening. De verslagenen des Heeren zijn vermenigvuldigd. De vijand voerde hun paarden gevankelijk weg, en nam ze zelf in gebruik, en de dode lichamen van de verslagenen met het zwaard of door de pestilentie waren zo talrijk en bleven zo lang onbegraven bij gebrek aan vrienden die hen overleefden, dat de stank van hun heerlegers in hun neus opging, beide onaangenaam en gevaarlijk was, en hen kon herinneren aan de walgelijkheid van hun zonde voor God. En toch was dit niet voldoende om hen te vernederen en op het goede pad te brengen: Gij hebt u niet bekeerd tot Hem, die u slaat. Zulk een vreselijk gezicht was niet in staat hen godsdienstig te maken.

E. Bij deze en andere oordelen werden sommigen op wondervolle wijze afgesneden en tot gedenktekenen van de gerechtigheid gemaakt, anderen werden op wondervolle wijze gespaard, en tot gedenktekenen van genade gemaakt, welke tegenstelling de strekking moest hebben op hen te werken, maar dat resultaat werd niet bereikt, Amos 4:11..

a. Sommigen werden geheel ten verderve gebracht, hun gezinnen vernietigd en zij zelf daarbij: Ik heb sommigen onder u omgekeerd, gelijk Sodom en Gomorra. Misschien werden zij door de bliksem getroffen, zoals Sodom, of werden de huizen, op de een of andere wijze, tot de grond toe verbrand, en de inwoners daarin. Er staat geschreven, dat Sodom en Gomorra met omkering veroordeeld zijn en tot een voorbeeld gezet, 2 Peter 2:6. God had gedreigd het hele land met een omkering als die van Sodom te verwoesten, Deuteronomy 29:23. Maar Hij begon eerst met enkele plaatsen, om te waarschuwen, of misschien met enkele bijzondere personen, wier zonden tevoren openbaar waren.

b. Anderen ontsnapten ternauwernood: "Velen van u werden als een vuurbrand uit de brand gered, als Lot uit Sodom, toen het vuur u reeds aangetast had, en toch laat gij de zonde niet meer om het gevaar, dat het u gebracht heeft, en ook hebt gij God niet meer lief om de verlossing, die Hij voor u gewrocht heeft. Gij, die zo klaarblijkelijk verlost zijt, en op een wijze, die u zover boven anderen onderscheidt, gij hebt u niet tot Mij bekeerd.

II. Tenslotte roept God Zijn volk, tot besluit, op, om in deze hun dag te verstaan de dingen die tot hun vrede dienen, voordat zij van voor hun ogen verborgen worden, Amos 4:12,Amos 4:13.

1. Hoe God hen met nog pijnlijker oordeler dreigt dan een van die over hen gekomen waren: "Daarom, omdat Ik zie, dat de kastijding tot nu toe niets goeds bij u bewerkt heeft, zal Ik u alzo doen, o Israël!" Hij zegt niet, hoe Hij doen zal, maar het zal iets ergers zijn dan wat er geweest was, John 5:14. Of, "Alzo zal Ik voortgaan u te doen, het een oordeel na het andere zendende, als de plagen van Egypte, totdat Ik met u voleindigd heb." Niets dan verbetering zal de ondergang van een zondig volk afweren. Als zij zich niet tot Hem bekeren, is Zijn toorn niet afgekeerd, maar Zijn hand nog uitgestrekt. Ik zal u zevenvoudig over uw zonden slaan, als gij niet getuchtigd zult zijn, aldus stond in de wet geschreven, Leviticus 26:23, Leviticus 26:24.

2. Hoe Hij hen daarom opwekt, vrede met God te maken: Als gij weet, dat Ik u dit doen zal, en dat er geen uitvlucht is, zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten! dat wil zeggen,

a. Bedenk hoe weinig gij in staat zijt Hem in de strijd te ontmoeten. Sommigen vatten de bedoeling hiervan ironisch op, of als een uitdaging: Schik u om uw God te ontmoeten, die verschijnt om tegen u te strijden. Welke wapenrusting is deugdzaam genoeg om aan te trekken? Met welke moed kunt gij u zelf stalen? Helaas? het is niet dan het leggen van doornen en distelen voor een verterend vuur, Isaiah 27:4, Isaiah 27:5. Zijt gij in staat met minder dan tienduizend te ontmoeten, die tegen u optrekt met meer dan twintigduizend? Luke 14:31. b. Besluit daarom Hem te ontmoeten als een boetvaardig, nederig smekeling, Hem te ontmoeten als uw God, in verbond met u, u te onderwerpen, en Hem niet langer te trotseren. Wij moeten ons schikken om God in de weg van Zijn gerichten te verwachten, Isaiah 26:8, om Zijn sterkte aan te grijpen, om vrede met Hem te maken. Sinds wij van God niet kunnen vluchten, is het van belang ons voor te bereiden om Hem te ontmoeten, en daarom waarschuwt Hij ons, om ons gelegenheid te geven ons voor te bereiden. Als wij weten, dat wij Hem in Zijn geboden tegen zullen komen, moeten wij ons voorbereiden Hem te ontmoeten, ons voorbereiden Hem te zoeken.

3. Hoe Hij de macht en grootheid van God als reden opgeeft, waarom wij ons moeten voorbereiden Hem te ontmoeten, Amos 4:13. Als Hij zo'n God is, als hier beschreven wordt, dan is het dwaasheid met Hem te strijden, en is het onze plicht en ons belang vrede met Hem te maken, het is voordelig Hem tot vriend, en nadelig Hem tot vijand te hebben. Hij formeert de bergen, Hij heeft de aarde geschapen, ook de sterkste verheven delen er van en door het woord van Zijn macht houdt Hij ze nog staande, hoeveel en hoe hoog bergen en heuvelen zijn, Hij heeft ze gegrond, Psalms 89:11,Psalms 89:12. Hij, die de grote bergen geformeerd heeft, kan ze ook vlak maken, als zij de zaligheid van Zijn volk in de weg staan.

a. Hij schept de wind. De macht van de lucht is aan Hem ontleend, en wordt door Hem bevolen, Hij brengt de wind uit Zijn schatkamers voort, en beveelt uit welke luchtstreek hij waaien zal, en Hij, die hem gemaakt heeft, beheerst hem, ook de wieden en de zee zijn Hem gehoorzaam.

b. Hij maakt de mens bekend, wat Zijn gedachte zijn. Door Zijn knechten de profeten maakt Hij Zijn raad bekend aan de kinderen van de mensen, de gedachte van Zijn rechtvaardigheid tegen onboetvaardige zondaars en de gedachte van het goede, dat Hij denkt voor hen, die berouw hebben. Ook kan Hij de gedachte, die in `s mensen hart is, bekend maken, want Hij kent ze volkomen, Hij kent ze van verre, en op de dag van de overtuiging zal Hij de boze gedachten onder de andere zonden van de zondaars ordelijk voor hen stellen.

c. Dikwijls maakt Hij de dageraad duisternis door de lucht met dikke wolken te bedekken, terstond nadat de zon schitterend en heerlijk is opgegaan, zo kan Hij ook, als wij voorspoed en vreugde verwachten, onze verwachtingen in duigen doen vallen door onverwachte ramp.

d. Hij treedt op de hoogten van de aarde, is niet alleen hoger dan de hoogste, maar heeft heerschappij over allen, vertreedt de trotsen en de afgoden, die op de hoogten gediend werden.

e. Heer, God van de heerscharen is Zijn naam, want Hij heeft het bestaan in Zichzelf en is de bron van alle leven, en alle heerscharen des hemels en van de aarde staan Hem ter beschikking. Laten wij ons vernederen voor deze God, ons voorbereiden Hem te ontmoeten, en doen wat wij kunnen om Hem tot onze God te maken want gelukkig zijn zij wier God Hij is, voor wie al deze macht dienst doet.

Verzen 1-13

Amos 4:1-13

Hier wordt in de naam van God voorspeld, dat de verdrukkers vernederd en de afgodendienaars verhard zullen worden.

I. Die trotse verdrukkers zullen om hun onderdrukking vernederd worden, want wie onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft.

1. Hoe hun zonde beschreven wordt, Amos 4:1. Zij worden vergeleken met de koeien van Basan, die een soort van vee waren met brede schoften en sterk gespierd, in `t bijzonder als zij, hoewel oorspronkelijk van Basan, weidden op de berg van Samaria, waar de weiden buitengewoon vet waren. Amos was een herder geweest, en hij spreekt de taal van zijn beroep, hij vergelijkt de rijken en aanzienlijken, die in weelde en lekker leefden, met de koeien van Basan, die weelderig en wild waren, niet binnen de perken van hun eigen wei bleven, maar door de heg braken, de hekposten omverliepen, en het grondgebied van de buren schonden, en dat niet alleen, maar ook het kleine vee, dat niet tegen hen opgewassen was, verdrong en met de horens stiet. Die hun zomerhuizen op de berg van Samaria hadden, waar zij heengingen voor frisse lucht, waren even kwaadaardig als de koeien op de bergen van Basan en even boos.

a. Zij verdrukten de arme en nooddruftige zelf, zij verpletterden ze, om er iets voor zichzelf uit te krijgen. Zij maakten misbruik van hun armoede en nooddruft en onbekwaamheid om zichzelf te helpen om hen nog armer en nooddruftiger te maken dan zij al waren. Zij maakten misbruik van hun macht als rechters en overheden om inbreuk te maken op de rechten en eigendommen van de mensen, de armen niet uitgezonderd, want zij zagen er geen kwaad in zelfs het hospitaal te beroven.

b. Zij zijn in verbond met degenen, die dat doen. Zij zeggen tot hun heren, tot de heren van de armen, die hen mishandelen, en hun met geweld afnemen, wat zij hebben, terwijl zij hen behoorden te helpen: "Brengt aan opdat wij drinken, laat ons met u drinken van de winst en van uw onderdrukking, en dan zullen wij u beschermen en bijstaan, en het beroep van de arme tegen u verwerpen". Wat door afpersing verkregen wordt dient gewoonlijk om het vlees tot begeerlijkheid te verzorgen, en daarom zijn dus de mensen tirannen voor de armen, omdat zij slaven zijn van hun last. Brengt aan opdat wij drinken, is de taal van hen, die de nooddruftige verpletteren, alsof de tranen van de verdrukten, met hun wijn vermengd, die smakelijker maakten. En door hun samenkomsten om te drinken en te zwelgen en door de veelheid van de feesten bekrachtigen zij hun samenwerking tot vervolging en verdrukking en verharden elkanders hart daarin.

2. Hoe hun straf beschreven wordt, Amos 4:2, Amos 4:3. God zal ze optrekken met haken en hun nakomelingen met visangels, Hij zal het Assyrische leger tot hen zenden, dat hen tot zijn prooi zal maken, niet alleen het volk in zijn geheel in hun net sluiten, maar ook hengelen naar de afzonderlijke personen en hen gevangen nemen en tot krijgsgevangenen maken als met haken en visangels, zij zullen ze uit hun land trekken, zoals vissen uit het water getrokken worden, dat hun element is, hen en hun kinderen met hen, of, zij zullen de ene dag door een overwinnend leger weggevoerd worden, en hun nakomelingschap op een andere dag door een ander leger, zodat zij door een reeks verwoestende oordelen tenslotte geheel uitgeroeid zullen worden. Deze koeien van Basan meenden, dat zij evenmin met een haak getrokken konden worden als de leviathan, Job 41:1,Job 41:2. Maar God zal hen doen weten, dat Hij een haak voor hun neus en een gebit voor hun lippen heeft, Isaiah 37:29. De vijand zal hen zo gemakkelijk wegnemen als de visser de kleine vissen, en hij zal er een genoegen en ontspanning van maken. Als de vijand zich meester heeft gemaakt van Samaria, dan,

a. Zullen sommigen pogen door de vlucht te ontsnappen: Gij zult door de bressen uitgaan, die in de muur gemaakt zijn, een ieder voor zich henen, ieder zal voor zijn eigen veiligheid moeten zorgen en zijn eigen weg zoeken, en nu zijn de wilde koeien van Basan getemd, en zelf verpletterd, zoals zij de armen en nooddruftiger verpletterden. Die van God een goede weide gekregen hebben, zullen eruit verdreven worden, als zij er brooddronken worden en die zich niet binnen de muur van Gods inzettingen laten houden, zullen de weldaad verbeuren door die muur beschermd te worden en gedwongen worden te vluchten door de bressen, die zij in hun angst zelf in de muur gemaakt hebben.

b. Anderen zullen bescherming zoeken voor zichzelf, of ten minste, voor hun kostbaarste goederen, in het paleis, omdat het een welversterkt, welverdedigd kasteel is: Gij zult u zelf in het paleis werpen, zoals sommigen lezen, of hen, dat is, uw kinderen, of wat u dierbaar is. waar de vijand dat alles voor `t nemen heeft. Wat door onderdrukking verkregen is, kan niet leng met voldoening genoten worden.

3. Hoe hun veroordeling tot deze straf bekrachtigd wordt: De Heer heeft gezworen bij Zijn heiligheid Hij had het dikwijls gezegd en zij letten er niet op, zij dachten, dat God en Zijn profeten slechts schertsten, daarom zweert Hij in Zijn toorn, en wat Hij gezworen heeft, dat herroept Hij niet. Hij zweert bij Zijn heiligheid, die eigenschap, waarin Hij Zijn eer stelt, en die zozeer verheerlijkt wordt in de kastijding van de goddeloze, want, zo zeker als God een heilig God is, die ondeugd ploegen en moeite zaaien, maaien dezelve.

II. Dat hardnekkige afgodendienaars in hun afgoderij verhard zullen worden, Amos 4:4, Amos 4:5:Komt te Bethel en overtreedt. Dit is ironisch bedoeld: "Doe dat, ga uw gang, maakt veel overtredingen door uw offers velen te maken, want alzo hebt gij het gaarne, maar wat zult gij dan doen?" Hier zien wij,

1. Hoe gehecht zij waren aan de dienst van hun afgoden, en hoezeer zij bereid waren om zich uitgaven voor hen te getroosten, zij brachten hun offers, en hun tienden en hun vrijwillige offers, in de hoop, dat zij daarom door God aangenomen zouden worden, maar dat alles was Hem een gruwel. De kwistigheid van de afgodendienaars in de dienst van hun valse goden kan onze karigheid in de dienst van de ware en levende God beschaamd maken.

2. Hoe zij Gods instellingen nabootsten. Zij hadden hun offers des morgens op het altaar te Beth-El, zoals God op het Zijne, zij hadden een lofoffer, evenals God, alleen hadden zij er zuurdesem in, dat God verboden had, omdat hun priesters het brood niet zo zwaar en smakeloos verlangden, als het zonder zuurdesem of gist zou zijn. Heilig brood was hun niet goed genoeg, als het geen smakelijk brood was.

3. Hoe voldaan zij zelf met deze dienst waren: Alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israëls! Wat hun eigen uitvinding was daar waren zij verzot op en verslaafd aan, en dat moest, naar hun gedachte, ook aan God aangenaam zijn, omdat het strelend was voor hun eigen gevoel.

4. Hoe het hun verweten wordt: Komt te Beth-El, te Gilgal, brengt uw offers en tienden, roept onder het volk vrijwillige offers uit, spoort hen aan om ze in overvloed te brengen, ga voort op deze wijze, overtreedt, dat wil zeggen a. Het is klaar, dat gij besloten zijt er mee voort te gaan, wat God en uw geweten ook zeggen mogen.

b. Uw profeten zullen u uw gang laten gaan, en u niet vermanen, zoals zij gedaan hebben, want het helpt toch niet. Niemand betwist noch bestraft iemand

c. Uw verdwaasde harten zullen meer en meer verduisterd worden, en gij zult geheel overgegeven worden aan deze kracht van de dwaling om leugen te geloven.

d. Wat zult gij er mee winnen? Komt te Beth-El en brengt uw offers, en zie of gij daar beter mee varen zult, wat gij in de plaats voor uw offers ontvangt, en wat zij u zullen helpen ten dage van uw ellende. Gij zult beschaamd worden vanwege Beth-El uw vertrouwen Jeremiah 48:13..

e. Komt en overtreedt komt en maakt van de overtreden veel, opdat gij de maat uwer ongerechtigheid vol maakt en rijp wordt voor het verderf. Zo zei Christus tot Judas: Wat gij doet, doe het haastig, en tot de Joden: Vervult de maat van uw vaderen, Matthew 23:32.

Hier,

I. Klaagt God over de verstoktheid van Zijn volk onder de oordelen, die Hij over hen gebracht had tot hun vernedering en verbetering. Door verschillende tekens had Hij hun Zijn misnoegen betuigd, met de bedoeling, dat zij door berouw vrede met Hem zouden maken maar dat doel was niet bereikt.

1. Vijfmaal wordt in deze verzen de hoofdzaak van de aanklacht herhaald: Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heer, gij zijt verscheidene malen gekastijd, meer tevergeefs, gij zijt niet van uw dwaling teruggekomen, er is geen enkel teken van verbetering. De een boodschapper na de andere is tot u gezonden, maar gij zijt niet teruggekeerd.

a. Dit betekent, dat wat God bedoelde met alle kastijding van Zijn leidingen, was hen terug te brengen tot gehoorzaamheid aan Hem, hen te bewegen tot Hem terug te keren.

b. Dat als zij zich tot hun God bekeerd hadden, zij aangenomen zouden zijn, Hij zou hen welkom hebben geheten, en de ellende, waarin zij waren, zou weggenomen zijn.

c. Dat de reden, waarom God nog meer benauwdheid zond, was, dat vroegere beproevingen hun werk niet gedaan hadden, anders heeft de Almachtige geen welbehagen in onze kastijding.

d. Dat hun hardnekkigheid smartelijk was voor God, en Hij het hun kwalijk nam, dat zij Hem dwongen te doen, wat Hij zo ongaarne deed: Gij hebt u niet bekeerd tot Mij, van Wie gij afgevallen zijt, tot Mij, met Wien gij een verbond hebt, tot Mij die gereed ben u te ontvangen, tot Mij, die u zo dikwijls geroepen heb.

2. Om hun verstoktheid te verzwaren, en zichzelf te rechtvaardigen, dat Hij groter oordelen zond, herinnert Hij aan de kleinere oordelen, waarmee Hij getracht had hen tot berouw te brengen.

A. Somtijds was er gebrek aan voedsel geweest, hoewel er geen bepaalde oorzaak van aan te wijzen viel, Amos 4:6 :Ik heb u reinheid van de tanden gegeven in al uw steden, want gij had geen voedsel om te kauwen, waar uw tanden vuil van konden worden, vooral geen vlees, dat de tanden bezoedelt. Of, Ik heb u leegheid van de tanden gegeven, niets om uw mond mee te vullen. Brood de staf des levens was er niet, want gij zaait veel en brengt weinig in, zie ook Hagg. 1:9. Sommigen menen dat dit slaat op die hongersnood van zeven jaar in de tijd van Eliza, waarvan wij lezen in 2 Kings 8:1. Toen nu God het koren wegnam op Zijn tijd, omdat zij het voor Bal gereedmaakten, hadden zij moeten zeggen: Wij zullen heengaan en weerkeren tot onze vorige man, daar zij hun weglopen duur betaald hadden, maar dat gevolg had het niet gehad. Zij hebben zich niet bekeerd tot Mij, zegt de Heer.

B. Somtijds was er gebrek aan regen, en dan was er natuurlijk ook gebrek aan de voortbrengselen van de bodem. Dit kwaad was van de Heer: Ik heb de regen van u geweerd. Hij heeft de sleutel van de wolken, en, als Hij sluit, wie zal dan openen? Amos 4:7. De regen werd geweerd, als er nog drie maanden waren tot de oogst, op die tijd, als hij gewoonlijk viel, en daarom was het weerhouden er van iets buitengewoons, en als de loop van de natuur veranderd werd, moesten zij daarin Gods hand erkennen, het was op een tijd, dat zij die het meest nodig hadden, en daarom was het gebrek er aan een zeer pijnlijk oordeel, dat blies in hun verwachting van een vol gewas bij de oogst. En een omstandigheid, die zeer opmerkelijk was, was deze, dat er plaatsen waren, die gebrek aan regen hadden, waar alles verdorde, terwijl er andere plaatsen waren, die er dicht bij lagen, en overvloed hadden. God deed het regenen over de een stad, maar niet over de andere, in hetzelfde land, ja, Hij deed het regenen op het ene stuk land, maar niet op het andere, het een werd daardoor vruchtbaar en bloeiend, maar het andere, aan de andere zijde van de heg, bleef zolang zonder regen, dat alle voortbrengselen er van verdorden. Zonder twijfel was dit letterlijk waar en waren er vele voorbeelden van, die algemeen bekend waren.

a. Hieruit bleek, dat het uitblijven van de regen niet toevallig was maar op goddelijk bevel en op goddelijke last en dat de wolk, die de aarde bevochtigt, zich keert naar Gods raad, dat zij doet, al wat Hij ze gebiedt, hetzij tot een roede, of tot Zijn land of tot weldadigheid, Job 37:12. De regen komt niet als een planeet, zoals het volk zegt, maar, zoals God die zendt door Zijn winden.

b. Wij hebben reden om te denken, dat die steden, waarop het niet regende, het meest berucht waren om hun goddeloosheid, zoals Beth-El en Gilgal, Amos 4:4, en dat die, waarop het regende, dezulke waren, waar nog enige godsdienst en deugd gevonden werd. En zo regende het op de akkers bij de steden, of het regende er niet, al naarmate de eigenaar was, want wij zijn er zeker van, dat de vloek des Heeren in het huis van de goddeloze is maar de woning van de rechtvaardigen zal Hij zegenen.

c. Het moest nog groter grief en kwelling zijn voor hen, wier velden verdorden door gebrek aan regen, als zij zagen, dat de akkers van hun buren wel bevochtigd waren en bloeiden. Mijn knechten zullen eten, doch gij zult hongeren, Isaiah 65:13. De goddeloze zal het zien en hij zal zich vertoornen. Waarschijnlijk regende het op hen, die verdekt waren, zodat hun schade hersteld werd, terwijl de verdrukkers schade leden, en op die wijze hun winst verloren.

d. Maar voor het volk in zijn geheel was het een mengsel van genade en oordeel, en versterkte bij gevolg de oproeping tot berouw en verbetering, en moedigde hen aan om op volkomen genade te hopen, als zij zich tot God bekeerden, terwijl er reeds zoveel genade in Gods kastijding was. Maar, omdat zij geen goed gebruik maakten van dit genadige uitstel van het laatste oordeel, hadden zij er niet het profijt van, dat zij er anders van gehad zouden hebben, want, Amos 4:8, twee, drie steden togen om naar een stad, als bedelaars, opdat zij water mochten drinken, en, zo mogelijk, wat mee naar huis nemen, maar zij werden niet verzadigd, hier en daar was slechts een enkele stad, die water had terwijl vele steden gebrek hadden, en dan gold niet langer de regel: "Usus communie aquarum-" Water kost niets. Die het hadden, hadden het ook nodig, en konden daarom maar weinig geven aan die gebrek hadden, zeggende: Opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij. Die kwamen, dronken water, maar werden niet verzadigd, omdat zij het drinken met zekere maat en met verbaasdheid, en die van dit water drinkt, zal wederom dorsten, John 4:13. Zij werden niet verzadigd, omdat zij gulzig waren en God niet bij hen zegende wat zij hadden, Hagg. 1:6.. En nu, zou men denken, nu zij zoveel tegenspoed hadden, behoorden zij hun weg te overdenken, en berouw te hebben, maar dat gevolg had het niet: "Nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, zelfs niet in zoverre, dat gij Mij gebeden hebt om de vroegen en de spaden regen", Zacheria 10:1. Zie de dwaasheid van vleselijke harten, zij dwalen van stad tot stad, van het een schepsel tot het andere, om verzadigd te worden, en zij zijn het nog niet, zij arbeiden voor wat niet verzadigen kan Isaiah 55:2, en toch bekeren zij zich na dat alles niet tot God, zij neigen hun oor niet naar Hem, in Wie zij voldoening konden vinden. De prediking van het Evangelie is als regen, God zegent er de een plaats soms meer mee dan de andere, sommige landen, sommige steden zijn als het vlies van Gideon, nat van dauw, terwijl de grond rondom droog is, alles verwelkt waar de regen ontbreekt. Maar het zou goed zijn, als de mensen voor hun ziel even wijs waren als voor hun lichaam, en, als deze regen niet bij hen is, die gingen zoeken, waar hij wel is, en als zij recht zoeken, zullen zij niet tevergeefs zoeken.

C. Soms werden de vruchten van hun grond door rupsen opgegeten, of bedorven door meel dauw, Amos 4:9. Hemel en aarde staan onder de wapens tegen degenen, die God tot hun vijand hebben gemaakt. Als het God behaagde, dat wil zeggen, als Hij geen behagen in hen had

a. Leden zij onder een ongunstige luchtgesteldheid, wier invloed, door hitte of koude, hun vruchten bedierf, met een geweld, dat niet waargenomen noch weerstaan kon worden, en waartegen geen verdediging mogelijk was.

b. Zij leden door boos gedierte. Hun wijngaarden en hoven leverden overvloedig vrucht, zo ook hun vijgenbomen en olijfbomen, maar zij werd door de rups opgegeten, voordat zij rijp was en geschikt om geoogst te worden. Dit was hetzelfde oordeel waarvan wij lezen in Joel 1:4, of een minder oordeel van dezelfde aard vooruit gezonden om daarvoor te waarschuwen. Maar zij lieten zich niet waarschuwen: Nochtans hebt gij u niet tot Mij bekeerd.

D. Somtijds waren zij geplaagd door besmettelijke ziekte, en het oorlogszwaard had er velen afgesneden, Amos 4:10. De pestilentie is Gods boodschapper, deze zond Hij onder hen, met bevel om te doden en het geschiedde. Het was een pestilentie naar de wijze van Egypte, de doden werden onder hen gezaaid door de hand van een engel te middernacht. En misschien sloeg ook deze pestilentie, zoals die in Egypte, de eerstgeborene. Op de weg naar Egypte, leest de kanttekening, terwijl zij zochten te ontkomen naar Egypte, of daarheen gingen om hulp te zoeken, tastte de pestilentie hen onder weg aan en bracht hun reis aan een eind. Het oorlogszwaard is eveneens het zwaard des Heeren, dit werd onder hen uitgetrokken, met een last, het doodde hun jongelingen, de kracht van het tegenwoordig geslacht en het zaad van het volgende. God zegt: Ik heb ze gedood, Hij erkent de strafoefening. De verslagenen des Heeren zijn vermenigvuldigd. De vijand voerde hun paarden gevankelijk weg, en nam ze zelf in gebruik, en de dode lichamen van de verslagenen met het zwaard of door de pestilentie waren zo talrijk en bleven zo lang onbegraven bij gebrek aan vrienden die hen overleefden, dat de stank van hun heerlegers in hun neus opging, beide onaangenaam en gevaarlijk was, en hen kon herinneren aan de walgelijkheid van hun zonde voor God. En toch was dit niet voldoende om hen te vernederen en op het goede pad te brengen: Gij hebt u niet bekeerd tot Hem, die u slaat. Zulk een vreselijk gezicht was niet in staat hen godsdienstig te maken.

E. Bij deze en andere oordelen werden sommigen op wondervolle wijze afgesneden en tot gedenktekenen van de gerechtigheid gemaakt, anderen werden op wondervolle wijze gespaard, en tot gedenktekenen van genade gemaakt, welke tegenstelling de strekking moest hebben op hen te werken, maar dat resultaat werd niet bereikt, Amos 4:11..

a. Sommigen werden geheel ten verderve gebracht, hun gezinnen vernietigd en zij zelf daarbij: Ik heb sommigen onder u omgekeerd, gelijk Sodom en Gomorra. Misschien werden zij door de bliksem getroffen, zoals Sodom, of werden de huizen, op de een of andere wijze, tot de grond toe verbrand, en de inwoners daarin. Er staat geschreven, dat Sodom en Gomorra met omkering veroordeeld zijn en tot een voorbeeld gezet, 2 Peter 2:6. God had gedreigd het hele land met een omkering als die van Sodom te verwoesten, Deuteronomy 29:23. Maar Hij begon eerst met enkele plaatsen, om te waarschuwen, of misschien met enkele bijzondere personen, wier zonden tevoren openbaar waren.

b. Anderen ontsnapten ternauwernood: "Velen van u werden als een vuurbrand uit de brand gered, als Lot uit Sodom, toen het vuur u reeds aangetast had, en toch laat gij de zonde niet meer om het gevaar, dat het u gebracht heeft, en ook hebt gij God niet meer lief om de verlossing, die Hij voor u gewrocht heeft. Gij, die zo klaarblijkelijk verlost zijt, en op een wijze, die u zover boven anderen onderscheidt, gij hebt u niet tot Mij bekeerd.

II. Tenslotte roept God Zijn volk, tot besluit, op, om in deze hun dag te verstaan de dingen die tot hun vrede dienen, voordat zij van voor hun ogen verborgen worden, Amos 4:12,Amos 4:13.

1. Hoe God hen met nog pijnlijker oordeler dreigt dan een van die over hen gekomen waren: "Daarom, omdat Ik zie, dat de kastijding tot nu toe niets goeds bij u bewerkt heeft, zal Ik u alzo doen, o Israël!" Hij zegt niet, hoe Hij doen zal, maar het zal iets ergers zijn dan wat er geweest was, John 5:14. Of, "Alzo zal Ik voortgaan u te doen, het een oordeel na het andere zendende, als de plagen van Egypte, totdat Ik met u voleindigd heb." Niets dan verbetering zal de ondergang van een zondig volk afweren. Als zij zich niet tot Hem bekeren, is Zijn toorn niet afgekeerd, maar Zijn hand nog uitgestrekt. Ik zal u zevenvoudig over uw zonden slaan, als gij niet getuchtigd zult zijn, aldus stond in de wet geschreven, Leviticus 26:23, Leviticus 26:24.

2. Hoe Hij hen daarom opwekt, vrede met God te maken: Als gij weet, dat Ik u dit doen zal, en dat er geen uitvlucht is, zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten! dat wil zeggen,

a. Bedenk hoe weinig gij in staat zijt Hem in de strijd te ontmoeten. Sommigen vatten de bedoeling hiervan ironisch op, of als een uitdaging: Schik u om uw God te ontmoeten, die verschijnt om tegen u te strijden. Welke wapenrusting is deugdzaam genoeg om aan te trekken? Met welke moed kunt gij u zelf stalen? Helaas? het is niet dan het leggen van doornen en distelen voor een verterend vuur, Isaiah 27:4, Isaiah 27:5. Zijt gij in staat met minder dan tienduizend te ontmoeten, die tegen u optrekt met meer dan twintigduizend? Luke 14:31. b. Besluit daarom Hem te ontmoeten als een boetvaardig, nederig smekeling, Hem te ontmoeten als uw God, in verbond met u, u te onderwerpen, en Hem niet langer te trotseren. Wij moeten ons schikken om God in de weg van Zijn gerichten te verwachten, Isaiah 26:8, om Zijn sterkte aan te grijpen, om vrede met Hem te maken. Sinds wij van God niet kunnen vluchten, is het van belang ons voor te bereiden om Hem te ontmoeten, en daarom waarschuwt Hij ons, om ons gelegenheid te geven ons voor te bereiden. Als wij weten, dat wij Hem in Zijn geboden tegen zullen komen, moeten wij ons voorbereiden Hem te ontmoeten, ons voorbereiden Hem te zoeken.

3. Hoe Hij de macht en grootheid van God als reden opgeeft, waarom wij ons moeten voorbereiden Hem te ontmoeten, Amos 4:13. Als Hij zo'n God is, als hier beschreven wordt, dan is het dwaasheid met Hem te strijden, en is het onze plicht en ons belang vrede met Hem te maken, het is voordelig Hem tot vriend, en nadelig Hem tot vijand te hebben. Hij formeert de bergen, Hij heeft de aarde geschapen, ook de sterkste verheven delen er van en door het woord van Zijn macht houdt Hij ze nog staande, hoeveel en hoe hoog bergen en heuvelen zijn, Hij heeft ze gegrond, Psalms 89:11,Psalms 89:12. Hij, die de grote bergen geformeerd heeft, kan ze ook vlak maken, als zij de zaligheid van Zijn volk in de weg staan.

a. Hij schept de wind. De macht van de lucht is aan Hem ontleend, en wordt door Hem bevolen, Hij brengt de wind uit Zijn schatkamers voort, en beveelt uit welke luchtstreek hij waaien zal, en Hij, die hem gemaakt heeft, beheerst hem, ook de wieden en de zee zijn Hem gehoorzaam.

b. Hij maakt de mens bekend, wat Zijn gedachte zijn. Door Zijn knechten de profeten maakt Hij Zijn raad bekend aan de kinderen van de mensen, de gedachte van Zijn rechtvaardigheid tegen onboetvaardige zondaars en de gedachte van het goede, dat Hij denkt voor hen, die berouw hebben. Ook kan Hij de gedachte, die in `s mensen hart is, bekend maken, want Hij kent ze volkomen, Hij kent ze van verre, en op de dag van de overtuiging zal Hij de boze gedachten onder de andere zonden van de zondaars ordelijk voor hen stellen.

c. Dikwijls maakt Hij de dageraad duisternis door de lucht met dikke wolken te bedekken, terstond nadat de zon schitterend en heerlijk is opgegaan, zo kan Hij ook, als wij voorspoed en vreugde verwachten, onze verwachtingen in duigen doen vallen door onverwachte ramp.

d. Hij treedt op de hoogten van de aarde, is niet alleen hoger dan de hoogste, maar heeft heerschappij over allen, vertreedt de trotsen en de afgoden, die op de hoogten gediend werden.

e. Heer, God van de heerscharen is Zijn naam, want Hij heeft het bestaan in Zichzelf en is de bron van alle leven, en alle heerscharen des hemels en van de aarde staan Hem ter beschikking. Laten wij ons vernederen voor deze God, ons voorbereiden Hem te ontmoeten, en doen wat wij kunnen om Hem tot onze God te maken want gelukkig zijn zij wier God Hij is, voor wie al deze macht dienst doet.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 4". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-4.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile