Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Amos 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 5

De strekking van dit hoofdstuk is een vervolg van de vermaning, aan het slot van het vorig hoofdstuk aan Israël gegeven, om zich voor te bereiden zijn God te ontmoeten, de profeet zegt hun hier,

I. Welke voorbereiding ze moeten maken, zij moeten "de Heer zoeken", en niet langer de afgoden, Amos 5:4 zij moeten het goede zoeken en liefhebben, Amos 5:14.

II. Waarom zij deze voorbereiding moeten maken om hun God te ontmoeten.

I. Vanwege de tegenwoordige betreurenswaardiger toestand, waarin zij verkeerden, Amos 5:1.

2. Omdat het door de zonde was dat zij in zo'n toestand gebracht waren, Amos 5:7, Amos 5:10.

3. Omdat het hun geluk zou zijn God te zoeken, en Hij gereed was door hen gevonden te worden, Amos 5:8, Amos 5:9, Amos 5:14.

4. Omdat Hij in Zijn toorn zou volharden, tot hun volkomen verderf, als zij Hem niet zochten, Amos 5:5, Amos 5:6, Amos 5:13, Amos 5:16, Amos 5:17.

5. Omdat al hun verwachtingen hen teleur zouden stellen, als zij God niet zochten en Hem tot hun vriend maakten.

a. Hun onheilige verachting van Gods oordelen en uittarting daarvan, zou hen niet beveiligen, Amos 5:18.

b. Hun uiterlijke godsdienstige verrichtingen en hun vertoning van vroomheid zou niets baten om Gods toorn af te keren, Amos 5:21.

c. Dat zij lang in `t bezit waren geweest van kerkelijke voorrechten, en een dienst van heilige plechtigheden hadden gehad, zou hun niet tot bescherming zijn, daar ze al die tijd hun afgodische gebruiken niet hadden laten varen, Amos 5:25. Daarom blijft hun geen uitweg ter redding over dan berouw en verbetering.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 5

De strekking van dit hoofdstuk is een vervolg van de vermaning, aan het slot van het vorig hoofdstuk aan Israël gegeven, om zich voor te bereiden zijn God te ontmoeten, de profeet zegt hun hier,

I. Welke voorbereiding ze moeten maken, zij moeten "de Heer zoeken", en niet langer de afgoden, Amos 5:4 zij moeten het goede zoeken en liefhebben, Amos 5:14.

II. Waarom zij deze voorbereiding moeten maken om hun God te ontmoeten.

I. Vanwege de tegenwoordige betreurenswaardiger toestand, waarin zij verkeerden, Amos 5:1.

2. Omdat het door de zonde was dat zij in zo'n toestand gebracht waren, Amos 5:7, Amos 5:10.

3. Omdat het hun geluk zou zijn God te zoeken, en Hij gereed was door hen gevonden te worden, Amos 5:8, Amos 5:9, Amos 5:14.

4. Omdat Hij in Zijn toorn zou volharden, tot hun volkomen verderf, als zij Hem niet zochten, Amos 5:5, Amos 5:6, Amos 5:13, Amos 5:16, Amos 5:17.

5. Omdat al hun verwachtingen hen teleur zouden stellen, als zij God niet zochten en Hem tot hun vriend maakten.

a. Hun onheilige verachting van Gods oordelen en uittarting daarvan, zou hen niet beveiligen, Amos 5:18.

b. Hun uiterlijke godsdienstige verrichtingen en hun vertoning van vroomheid zou niets baten om Gods toorn af te keren, Amos 5:21.

c. Dat zij lang in `t bezit waren geweest van kerkelijke voorrechten, en een dienst van heilige plechtigheden hadden gehad, zou hun niet tot bescherming zijn, daar ze al die tijd hun afgodische gebruiken niet hadden laten varen, Amos 5:25. Daarom blijft hun geen uitweg ter redding over dan berouw en verbetering.

Verzen 1-27

Amos 5:1-27

Dit hoofdstuk begint, evenals de twee voorafgaande hoofdstukken met: Hoort dit woord. Waar God een mond heeft om te spreken, moeten wij een oor hebben om te horen, het is onze plicht, het is ons belang, toch zijn de meeste mensen zo stompzinnig, dat zij nogmaals en nogmaals opgeroepen moeten worden, om het woord des Heeren te horen, om gehoor te geven, om hun aandacht er aan te wijden. Hoort dit woord. Dit overtuigende, opwekkende woord moet gehoord en nagekomen worden, evengoed als woorden van troost en vrede, het woord, dat tegen ons gesproken wordt, even goed als dat voor ons bestemd is, want of wij horen of niet, het woord van God zal bewaarheid worden en geen tittel er van zal ter aarde vallen. Het is het woord, dat Ik ophef, niet slechts de profeet, maar de God, die hem gezonden heeft. Het is het woord, dat de Heer spreekt, Amos 3:1. Het woord, dat gehoord moet worden, is een klaaglied, een klagelijk verslag van de tegenwoordige rampspoedige toestand van het koninkrijk van Israël, en een treurige voorspelling van zijn volkomen ondergang. Hun toestand is droevig: De jonkvrouw Israëls is gevallen, Amos 5:2, is afgedaald van haar hoge standpunt, hoewel haar staat niet zuiver en kuis als van een maagd was, toch was zij schoon en vrolijk, en had haar bekoorlijkheid, zij zag er voornaam uit, en velen maakten haar het hof als aan een maagd, maar zij is gevallen in verachting en armoede, en wordt door niemand meer aangezien. Ja, en hun toestand is hulpeloos. Zij zal niet weder opstaan zij zal nooit haar vroegere waardigheid herkrijgen. God was begonnen Israël in tekorten, 2 Kings 10:32, en, omdat zij geen berouw hadden, kon het niet lang meer duren, voordat Hij Israël geheel verdeed.

1. Hun vorsten, die hen op de been hadden moeten helpen, waren machteloos: Zij is verlaten op haar land. Niet alleen degenen, met wie zij in overvloed was, lieten haar in de steek, maar ook haar vrienden binnenslands verlieten haar, zij zou niet als gevangene naar een vreemd land gevoerd zijn, als zij niet eerst op haar land verlaten was en daar terneergeworpen, en al haar ware belangen verwaarloosd door degenen, die ze ter harte hadden moeten nemen. Daar is niemand, die haar opricht niemand, die het doen kan, niemand, die haar de hand reiken wil.

2. Haar volk, dat haar had moeten oprichten, was verzwakt, Amos 5:3. "De stad, die duizend bewapenden leveren kon, en in het begin van de oorlog duizend strijders uitgezonden had, gezond en sterk, en welgewapend, zal er maar honderd overhouden, als zij na de slag haar troepen in ogenschouw neemt, en in die verhouding zal een stad, die honderd man uitzond, maar tien overhouden, zulk een grote slachting is er aangericht, en zo weinigen zijn aan het huis van Israël overgebleven voor de openbare dienst en de veiligheid van de staat. Nauwelijks n van de tien zal ontsnappen, die dit verzwakte, verworpen volk moesten steunen. De vermindering van het aantal van Gods geestelijk Israël, door de dood of afval, is een rechtmatige reden tot klachten, want wie zoude er van Jakob blijven staan, wie zal in de bressen van de vroomheid staan, als hij zo klein is?

Dit is een boodschap van God aan het huis Israëls, waarin

I. Hun hun zonden aangezegd worden, opdat zij zouden zien, hoeveel reden er voor hen was om berouw te hebben en zich te verbeteren en opdat, als zij vermaand werden tot bekering zij niet behoefden te vragen: Waarvan zullen wij ons bekeren?

1. God zegt hun in `t algemeen, Amos 5:12 :Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig en uw zonden machtig vele zijn, en gij zult ze zelf ook kennen. Als wij onze zonden berouwvol overdenken, moeten wij in overweging nemen, zoals God bij Zijn oordeel als Rechter doet, en zal doen op de grote dag.

a. Dat zij zeer talrijk zijn, dat onze overtredingen menigvuldig zijn, zonden van verschillenden aard en vaak herhaald. O welk een menigte ijdele en lage gedachten wonen binnen in ons! In hoe talloos vele gevallen hebben wij onze bedorven smaak en onze hartstochten gevierd en voldaan! En hoe talrijk zijn onze verzuimen van onze plicht en in onze plicht! Wie kan deze dwalingen verstaan? Wie kan zeggen, hoe vaak hij overtreedt? God weet hoe vaak, Hij weet nauwkeurig hoe talrijk onze overtredingen zijn, geen enkele gaat Hem onopgemerkt voorbij, wij weten, dat zij voor ons ontelbaar zijn, meer dan de haar van ons hoofd, en wij hebben reden om toe te zien, in welk gevaar wij ons zelf gebracht hebben, en wat een overvloed van werk wij ons berouw gegeven hebben, door onze menigvuldige overtredingen, door het onnoemelijk getal van onze dagelijkse zonden en afwijkingen.

b. Dat sommige er van zeer snood zijn, het zijn onze machtige zonden. zonden, die buitengewoon zwaar zijn door hun aard en doordat zij met aanmatiging en hovaardij bedreven worden, zonden tegen het licht van de natuur, schreiende zonden, machtig om uw overtuiging te overwinnen en een oordeel over u te brengen.

2. Hij noemt enige van deze machtige zonden.

a. Zij bedierven de dienst van God, en verleidden tot de afgoden, dit ligt er in opgesloten, Amos 5:5. Zij hadden Beth-El gezocht, waar n van de gouden kalveren was, zij hadden Gilgal druk bezocht, een plaats, die zij uitgekozen hadden om afgoden te plaatsen, omdat het in de dagen van Jozua beroemd geworden was door Gods wonderbare verschijningen aan en voor Zijn volk. Ber-Seba, een plaats, die beroemd was ten tijde van de patriarchen, was nu eveneens een verzamelplaats van afgoden geworden, zoals wij ook vinden in Amos 8:14. En daarheen gingen zij, hoewel het ver weg lag in het land van Juda. Nu zij zo schandelijk afgehoereerd hadden van God moesten zij zich ongetwijfeld verplicht gevoelen zich tot Hem te bekeren.

b. Zij verkeerden de gerechtigheid onder elkaar, Amos 5:7 : Die het recht in alsem verkeren, dat wil zeggen, gij maakt de rechtsbedeling bitter en walgelijk, en in de hoogste mate onbehagelijk beide voor God en mensen. Die vrucht is tot onkruid geworden, een onkruid in de tuin, evenals niets meer eerbiedwaardig en van meer belang is dan een rechtvaardige rechtspraak zo is niets schadelijker, niets gruwelijker dan opzettelijk onrecht te doen onder schijn en voorwendsel van recht te doen. "Corruptio optimi est pessima" -Door bederf wordt het beste het slechtste. Die de gerechtigheid ter aarde doen liggen, alsof zij, die onrecht doen alleen aan de God des hemels verantwoording schuldig waren, en niet ook aan de vorsten en rechters van de aarde. Zo was het dan als voor de vloed toen de aarde met wrevel vervuld was.

c. Zij verdrukten de armen zeer, en maakten hen nog armer, zij vertraden de armen, Amos 5:11, behandelden hen uit de hoogte, maakten hen tot een voetbank voor hun voeten, en waren het meest heerszuchtig en ruw voor hen, die het gehoorzaamst en onderdanigst waren, zij gaven er niet om, of zij schande en slavernij brachten over hen die arm waren, en van wie niets meer te halen viel. De rechters hadden geen ander doel dan zichzelf te verrijken, en daarom namen zij van de arme een last koren, namen dat door afpersing, `t zij als koopsom van hun uitspraak, `t zij als wreker. De armen hadden geen andere uitweg om niet vertreden te worden, dan de aanbieding van een vrucht van dat koren, waarvan zij en hun gezin moesten bestaan, en zij dwongen hen dat te doen. Zij namen van de arme schulden van koren, zoals sommigen lezen. Zij waren het volgens de wet verschuldigd, hetzij als rente of voor geleend koren, maar zij eisten het op met strengheid van degenen, die door Gods leiding buiten staat waren het te betalen, zoals in Nehemiah 5:2, Nehemiah 5:5. Bij het opvragen en terugnemen ook van een rechtmatige schuld moeten wij ons in acht nemen, niet onrechtvaardig of liefdelooste handelen. Van deze zonde van onderdrukking worden zij opnieuw beschuldigd, Amos 5:12 :Zij benauwen de rechtvaardige, door de scherpe kant van de wet en van het zwaard van de gerechtigheid te keren tegen hen, die de onschuldigen en stillen in de lande waren, zij haatten anderen, die rechtvaardiger waren dan zij, en wie van het boze week, stelde zich daardoor tot een roof. Zij nemen geld aan van de rijken om hen te steunen en te beschermen bij het onderdrukken van de armen, zodat hij, die geld in de hand heeft, zeker is, dat de uitspraak in zijn voordeel zal zijn, hoe slecht zijn zaak ook is. Zo verstoten zij de nooddruftige in de poort, in de gerechtshoven. Als de armen recht vragen, dan kunnen zij niemand omkopen of zij zijn zo eerlijk, dat zij niet willen, en al is hun zaak dan ook nog zo klaar en nog zo rechtvaardig, toch worden zij verdreven door een onrechtvaardig vonnis en kunnen hun recht niet verkrijgen. En daarom zal de verstandige zwijgen, Amos 5:13. Mensen, die verongelijkt en onrechtvaardig behandeld zijn, vinden het verstandig om te zwijgen en geen klacht in te dienen bij de overheid, want dat dient nergens toe, hun zal geen recht gedaan worden.

d. Zij waren boosaardige vervolgers van Gods getrouwe dienaren en volk, Amos 5:10. Hun hart was er zozeer op gesteld om kwaad te doen dat zij niet konden verdragen berispt te worden.

A. Door de bediening van het woord, door het lezen en verklaren van de wet, en de boodschappen, die de profeten aan hen overbrachten in de naam des Heeren. Zij haten in de poort degene, die bestraft, in de poort van het huis des Heeren, of in hun gerechtshoven, of op de plaatsen van de samenkomst, waar de Wijsheid haar stem verheft, Spreuk. 1:21. Bestraffers in de poort zijn bestraffers van beroep, deze haasten zij, en beschouwden hen als hun vijanden, omdat zij hun de waarheid zeiden, zoals Achab Micha haatte. Zij verachtten hen niet alleen, maar voedden ook vijandschap voor hen, en zochten hun kwaad te doen. Die de bestraffing haten, hebben het verderf lief.

B. Door de gesprekken van hun eerlijke naburen. Hoewel de toestand over `t algemeen zeer slecht was, waren er toch sommigen onder hen, die billijkheden spreken, die gewetenszaak maakten van wat zij zeiden, en gelijk het hun lof was, zo was het de schande van degenen, die leugentaal spraken. zoals Noachs geloof het ongeloof van de oude wereld veroordeelde en om die reden hadden zij een gruwel van hen, zij waren zulke hartgrondige vijanden van datgene, wat men eerlijkheid noemt, dat zij het gezicht van een eerlijk man niet konden verdragen. Allen, die iets gevoelen voor het gemeenschappelijk belang van het menselijk geslacht, hebben lief, die oprecht spreken en waarderen ze, want waarheidsliefde is de band van de gemeenschap, welk een toppunt van dwaasheid en razernij hebben dan zij bereikt, die alle begrippen van rechtvaardigheid uit hun hart verbannen hebben, en die eveneens uit de wereld zouden willen verbannen, en aldus de mensen in een staat van oorlog brengen, want zij hebben een gruwel van dien, die oprecht spreekt! En om die reden zal de verstandige te dier tijd zwijgen, Amos 5:13. Profeten kunnen niet, mogen niet zwijgen, de profetische drang laat hen niet toe te handelen uit overwegingen van voorzichtigheid, zij moeten uitroepen en niet inhouden. Maar andere wijze en goede mensen zullen zwijgen en het wijs vinden te zwijgen, omdat het een boze tijd is.

Ten eerste, zij zullen het gevaarlijk vinden, te klagen, en daarom zullen zij zwijgen, dit was een manier, waarop zij de rechtvaardigen benadeelden, dat zij door valse veronderstellingen en gezochte spitsvondigheden iemand schuldig verklaarden om een woord Isaiah 29:21 en daarom waren de verstandigen, die voorzichtig waren als de slangen, omdat zij niet wisten, hoe het uitgelegd en voorgesteld zou worden, wat zij zeiden, zo behoedzaam om niets te zeggen, ten einde niet gestraft te worden wegens hoogverraad, omdat het een boze tijd was. Zoals goede mensen zich verbergen om de goddeloosheid van de lijden, zo zwijgen goede mensen, en het is wijs van hen dat te doen, wie weinig zegt, heeft weinig te verantwoorden. Maar het is hun troost, dat zij vrijelijk tot God mogen spreken, als zij niet meer weten, tot wie zij vrij kunnen spreken.

Ten tweede. Zij zullen menen, dat het vruchteloos is aanmerkingen te maken. Zij zien, hoeveel goddeloosheid er bedreven wordt, en hun geest is in hen ontstoken, zoals die van Paulus te Athene, maar zij zullen menen, dat het verstandig is er geen getuigenis tegen af te leggen in `t openbaar, omdat het nergens toe dient. Zij zijn vergezeld met de afgoden, laat ze varen. Niemand twiste noch bestraffe iemand, want het is paarlen voor de zwijnen werpen. De verstandige zal tot een stout vermaner zeggen, als Erasmus tot Luther: "Abi in cellam et die: Miserere mei, Domine". Ga naar uw cel en zeg: Wees mij genadig, o Heere! Ernstige lessen en ernstige raad mogen voor betere mensen en betere tijden bewaard blijven. En er is een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, Ecclesiastes 3:7. Boze tijden laten geen openhartigheid toe, dat wil zeggen, de boze mensen laten het niet toe, en de mensen, waarvan de profeet hier spreekt, hadden werkelijk reden om zichzelf voor boze mensen te houden, als wijze en goede mensen het ijdel vonden tot hen te spreken en bang waren om iets met hen te doen te hebben.

II. Hun wordt aangezegd aan welk gevaar en aan welke oordelen zij blootstaan om hun zonden.

1. De plaatsen van hun afgoderij lopen in de eerste plaats gevaar verwoest te worden, Amos 5:5. Gilgal, de voornaamste plaats van de afgoderij, zal gevankelijk worden weggevoerd, niet alleen zijn inwoners, maar ook zijn beelden en Beth-El, met zijn gouden kalf zal worden tot niet. De overwinnende vijand zal er niets mee kunnen doen, zo gemakkelijk zal het vernietigd worden, en zal het teniet doen, zo volkomen zal het vernietigd worden. Afgoden waren altijd ijdelheid, en ijdele dingen, en dat zal blijken als God verschijnt om ze te vernietigen.

2. Het koninkrijk zelf loopt gevaar met hen onder te gaan, Amos 5:6. Er is gevaar, dat, als gij Hem niet bijtijds zoekt Hij doorbreke in het huis Jozefs als een vuur, dat verleert, want onze God is een rechtvaardig Rechter, is een verterend vuur en de mannen van Israël zijn, als misdadigers, stoppelen voor Hem, wee dengenen die zichzelf tot brandstof maken van Gods toorn! Er volgt: Niemand is er, die het blust in Bethel. Daar wonen hun afgoden en hun afgodische priesters, daarheen brachten zij hun offers en daar offerden zij hun gebeden. Maar God zegt hun, dat als het vuur van Zijn oordelen hen aansteekt, al de goden die zij te Beth-El dienden, niet in staat zullen zijn, het te blussen, het oordeel niet zullen afwenden, en hun niet tot hulp zullen zijn. Zo zullen zij die van de wereld hun afgod maken, haar een onvoldoende bescherming vinden, als God hen komt straffen voor hun geestelijke afgoderij.

3. Wat zij verkregen hebben door onderdrukking en afpersing zal hun afgenomen worden, Amos 5:11 :Gij hebt huizen gebouwd van gehouwen steen, die gij dacht, dat duurzaam zouden zijn, maar gij zult daarin niet wonen, want uw vijanden zullen ze verbranden, of ze in bezit nemen voor zichzelf, of u in gevangenschap voeren. Gij hebt gewenste wijngaarden geplant, gij hebt getracht ze op alle mogelijke wijzen aangenaam te maken, en hebt u zelf vele aangename wandelingen daarin beloofd, maar gij zult gedwongen worden weg te gaan en zult nooit van de wijn drinken. De wet had liefderijk bepaald, dat, als iemand een huis bouwt of een wijngaard geplant had, hij vrij zou zijn om uit de oorlog weer te keren, Deuteronomy 20:5.6. Maar nu zou de noodzakelijkheid zo dringend zijn, dat het niet toegestaan zou worden, allen moesten ten strijde gaan en velen, die pas gebouwd en geplant hadden, zouden vallen in de strijd, en nooit genieten van wat zij gearbeid hadden. Wat niet op eerlijke wijze verkregen is, zal niet lang genoten worden.

III. Hun wordt gezegd, wat hun plicht is, en zij worden grotelijks aangemoedigd om er zich met alle ernst op toe te leggen. De plichten hun hier opgelegd, zijn godzaligheid en eerlijkheid, ernst in hun smekingen tot God en rechtvaardigheid in hun handel met de mensen, en op elk afzonderlijk wordt bij hen aangedrongen met gepaste argumenten om de vermaning kracht bij te zetten.

1. Zij worden hier vermaand, oprecht en gelovig te zijn in hun smekingen tot God, Amos 5:4. God zegt tot het huis Israëls: Zoekt Mij en om goede redenen, want zal niet een volk zijn God vragen? Isaiah 8:19. Waar zullen zij anders heengaan dan naar hun beschermer? Israël was een vorst bij God, laat zijn afstammelingen de Heer zoeken, zoals hij deed, en zij zullen het ook zijn. Om dit te doen, moeten zij de afgoderij laten varen. God wordt niet in waarheid gezocht, als Hij niet uitsluitend gezocht wordt want Hij duldt geen mededingers: "Zoekt de Heer en zoekt Beth-El niet, Amos 5:5, raadpleegt uw afgodische orakels niet en vraagt niet naar de mond van de priesters te Beth-El, zoekt geen bescherming bij het gouden kalf daar, en brengt uw gebeden en offeranden niet langer daarheen of naar Gilgal, want gij verlaat uw eigen weldadigheid, indien gij die valse ijdelheden onderhoudt. Maar zoekt de Heer, Amos 5:6, Amos 5:8, vraagt naar Hem, vraagt van Hem, vraagt naar Zijn wil als uw leefregel, om u van Zijn gunst, tot uw geluk, te verzekeren." Om deze vermaning aan te dringen, wordt ons gezegd te overwegen

A. Wat wij zullen verkrijgen door God te zoeken, het zal ons leven zijn, wij zullen Hem vinden en in Hem gelukkig zijn. Dat zegt Hij hun zelf, Amos 5:4 :Zoekt Mij en leeft. Dat zegt hun de profeet, Amos 5:6 :Zoekt de Heer en leeft. Die sterfelijke goden zoeken, zullen met hen omkomen, Amos 5:5, maar die de levende God zoeken, zullen met Hem leven: "Gij zult verlost worden van de dodelijke oordelen waarmede gij bedreigd wordt, uw volk zei leven, zal herstellen van zijn tegenwoordige kwijning, uw ziel zal leven, gij zult geheiligd en getroost worden, en voor altijd gezegend zijn. Gij zult leven."

B. Welk een God Hij is, die wij zoeken moeten, Amos 5:8, Amos 5:9.

a. Hij is een almachtig God. De afgoden waren machteloos, konden geen goed en geen kwaad doen, en daarom was het dwaasheid hen te vrezen of te vertrouwen, maar de God van Israël doet alles, kan alles doen, en daarom behoren wij Hem te zoeken. Hij eist onze hulde, daar Hij alle macht in handen heeft, en het is ons belang Hem op onze zijde te hebben. Verschillende bewijzen en voorbeelden worden hier gegeven van Gods macht als Schepper, in het koninkrijk van de natuur, omdat Hij dat koninkrijk beide grondvest en regeert. Vergelijk Amos 4:13.

Ten eerste, De sterren zijn het werk van Zijn handen, die sterren, die de heidenen dienden, Amos 5:26, de sterren Gods, die sterren zijn Gods schepselen en Zijn knechten. Hij maakt het Zevengesternte en de Orion, twee zeer opmerkelijke sterrenbeelden, die Amos, een herder, in `t bijzonder had gadegeslagen terwijl hij het vee bij nacht bewaakte. Hij maakte ze in de beginne, Hij maakt nog steeds, dat zij zijn wat zij zijn voor de aarde en bindt de liefelijkheden van het Zevengesternte en de Orion of maakt ze los. Zie Job 38:31, Job 9:9, op welke plaatsen Amos hier schijnt te zinspelen, waardoor hij hen herinnert aan die oude openbaringen van de heerlijkheid Gods, voordat Hij de God van Israël genoemd werd.

Ten tweede, De voortdurende afwisseling van dag en nacht staat onder Zijn bestuur en wordt door Zijn macht en leiding in stand gehouden. Hij is het, die de nacht, donker als de doodsschaduw, in de morgenstond verandert door het opgaan van de zon, en door het ondergaan van de zon, de dag als de nacht verduistert, en dezelfde macht kan voor nederige boetelingen, gemakkelijk beproeving en smart in voorspoed en vreugde veranderen, maar kan even gemakkelijk de voorspoed van hovaardige zondaars in duisternis, in volkomen duisternis veranderen.

Ten derde, De regen valt en houdt op naar Hij het beveelt. Hij roept de wateren der zee, daaruit worden dampen getrokken door de hitte van de zon, die zich tot wolken verzamelen, en op de aardbodem uitgegoten worden, om ze te bevochtigen en vruchtbaar te maken. Dat was de gunst, die pas van hen geweerd was, Amos 4:7, en tot wie zouden zij zich daarom wenden dan tot Hem, die macht had ze te geven? Want al de ijdelheden van de heidenen konden het niet doen regenen, en ook de hemel zelf kon geen druppelen geven, Jeremiah 14:22. Het is God, die deze dingen doet, Heer is Zijn naam, de naam, waarmee de God van de geheele aarde zich bekend heeft gemaakt aan Zijn volk Israël en met hen een verbond heeft.

b. Daar Hij zelf een almachtig God is zal Hij Zijn volk sterkte geven, als het Hem zoekt en Hij vernieuwt de kracht dergenen, die ze verloren hadden, als zij op Hem wachten, want, Amos 5:9, Hij sterkt de beroofde tegen de sterke in zulk een mate, dat de beroofde tegen de sterkte komt en stoute, dappere aanvallen doet op hen, die hem verwoest hadden. Dit is een bemoediging voor het volk, de Heere te zoeken, en, als zij dat doen, zullen zij Hem bekwaam vinden hun zaken te herstellen als die op z'n ergst zijn, hoewel zij beroofd zijn en hune vijanden sterk, toch zullen zij zich spoedig herstellen, zodat zij een volgend maal niet alleen de aanvallers, maar ook overwinnaars zijn, zij komen tegen de sterkte, om weerwraak te nemen en er zich meester van te maken.

2. Hier worden zij vermaand om eerlijk en rechtvaardig in hun handel met de mensen te zijn, Amos 5:14, Amos 5:15, waarin,

A. Hetgeen van hen geëist wordt: Zoekt het goede en niet het boze. Haat het boze en hebt het goede lief, en bestelt het recht in de poort, herstelt het daar, vanwaar het gebannen is, Amos 5:7. De zaken staan er nog niet zo slecht bij, dat zij niet hersteld kunnen worden als de goede weg ingeslagen wordt, wij moeten er niet aan wanhopen, dat grieven hersteld en fouten verbeterd kunnen worden, de rechtvaardigheid kan nog zegevieren waar het onrecht overheerst. Hiertoe moet men het goede zoeken en liefhebben, het kwade moet gehaat en niet langer gezocht worden. Wij moeten goede beginselen liefhebben en er ons aan hechten wij moeten het goede van harte doen en er overvloedig in zijn, goede mensen, goeden omgang en goede plichten liefhebben, en het goede, dat wij doen, moeten wij uit een beginsel van liefde doen, uit vrije keus en met genoegen. Zij, die aldus het goede liefhebben, zullen het zoeken, zullen pogen al het goede te doen, dat zij kunnen, gelegenheden zoeken om het te doen, en het met alle macht pogen te doen. Zij zullen ook het boze haten, zullen de gedachte om een onrechtvaardige daad te doen verafschuwen en zich onthouden van allen schijn des kwaads. Tevergeefs is het, dat wij beweren God in onze godsdienstoefeningen te zoeken, als wij het goede niet zoeken in ons hele gedrag. B. De redenen, die er aan toegevoegd worden.

a. Dit is de zekere weg om zelf gelukkig te zijn en de voortdurende tegenwoordigheid Gods bij ons te hebben: Zoekt het goede en niet het boze, opdat gij leeft, opdat gij ontkomt aan de straf voor het boze dat gij gezochten liefgehad hebt, want de gerechtigheid redt van de dood, opdat gij de gunst van God moogt hebben, die uw leven is, die beter is dan het leven zelf, opdat gij troost in u zelf moogt hebben en een goed doel moogt hebben om voor te leven. "Leeft, want alzo zal de Heere de God van de heerscharen met u zijn en uw leven zijn." Die op de weg van de plicht blijven, hebben de tegenwoordigheid Gods bij zich, als de God van de heerscharen, een almachtig God. "Hij zal bij u zijn, gelijk als gij zegt, dat wil zeggen gelijk als gij roemt, gij zult inderdaad bij u hebben, wat gij alleen maar scheen te hebben en waarin gij roemde, alsof gij het had, terwijl gij in uw onrechtvaardige wegen wandelde." Die waarlijk berouw hebben en zich verbeteren, treden in het genot van die troost, met de voorstelling waarvan zij zich tevoren alleen gevleid hadden. Of, "Zoals gij gebeden hebt, toen gij de Heer zocht. Leef in overeenstemming met uw gebeden, en gij zult hebben hetgeen, waarom gij bidt."

b. Dat is de beste weg om het volk gelukkig te maken: "Als gij zoekt en liefhebt, wat goed is, draagt hij er misschien toe bij, dat het land van de ondergang gered wordt." Misschien zal de Heer, de God van de heerscharen, het overblijfsel van Jozef genadig zijn, hoewel er maar een overblijfsel meer is, toch zal het, als God dat overblijfsel genadig is, opnieuw een groot volk worden, en, als sommigen onder hen zich van de zonde bekeren, in `t bijzonder als het recht in de poort bedoeld wordt, al zijn wij er zeker van, toch is er grote waarschijnlijkheid, dat er een gelukkige omkeer zal plaats hebben in de zaken van het volk, en dat alles beter worden zal, als de mensen hun leven beteren. Tijdelijke beloften worden gedaan met een misschien, en daarmee moeten onze gebeden in overeenstemming zijn.

Hier is,

I. Een verschrikkelijke bedreiging met naderend verderf, Amos 5:16, Amos 5:17. Sinds zij de rechte weg niet wilden om Gods gunst te verkrijgen, nam God krachtige maatregelen om hem het gewicht van Zijn misnoegen te doen voelen. De inleiding tot de bedreiging is van meer de gewone plechtigheid, om hun ontzag in te boezemen, het is niet naar het woord van de profeet. Als het dat was, kon men het licht opvatten, maar het is de Heere God die een oneindig eeuwig bestaan heeft, het is de God van de heerscharen, die grenzenloze onweerstaanbare macht heeft, en het is Adonai-de Heere, die absolute onbetwistbare soevereiniteit heeft, en heerschappij over alles, Hij is het, die het zegt, die Zijn woorden kan en zal gestand doen, en Hij heeft gezegd,

1. Dat het land van Israël in rouw gedompeld zal worden, werkelijke rouw, dat alle plaatsen vervuld zullen worden met weeklagen over de rampen, die hen treffen zullen. Zie de steden, op alle straten zal rouwklacht zijn, op de hoofdstraten en op de zijstraten. Zie het land, In alle wijken zullen zij zeggen: Ach, ach! Het is met ons allen gedaan! Het geklaag zal zo groot zijn, dat het niet tot binnenshuis beperkt blijft, en evenmin binnen de perken van de welvoeglijkheid, maar het zal luide weergalmen op straten en wegen, en men zal zich niet inhouden. De landlieden zullen van achter de ploeg opgeroepen worden door de rampen van hun land, om zich over te geven aan de natuurlijke uitingen van rouw, en, omdat zij tegen deze taak niet opgewassen zijn, zullen degenen die ervaren zijn in weeklagen gehuurd worden om op kunstmatige wijze rouw te bedrijven om aan de klachten van de werkelijk treurenden kracht bij te zetten met hun: Ach, ach. Zelfs in de wijngaarden, waar gewoonlijk niets dan vreugde en gejuich was, zal een algemeen geweeklaag zijn, als Een vreemde macht het land binnenvalt, alles verwoest, zonder dat er enige tegenstand mogelijk is, zonder andere wapens dan tranen en gebeden.

2. Dat het land van Israël ten verderve zal gebracht worden, en de voortgang van dit verderf is de oorzaak van al deze weeklachten: Ik zal door het midden van u doorgaan, zoals de engel des verderfs door het land van Egypte ging om de eerstgeborenen te doden, maar toen de huizen van de Israëlieten oversloeg. Gods oordelen hadden hen vaak overgeslagen, maar nu zullen zij door het midden van hen gaan, zij zullen hen doorsteken.

II. Een billijk en streng verwijt aan hen, die deze bedreigingen licht opnamen, en de rechtvaardigheid van God en Zijn oordelen onbeschaamd trotseerden, Amos 5:18. Wee u, die des Heeren dag begeert, die inderdaad verlangt naar tijden van oorlog en beroering, zoals sommigen doen, die een rusteloze geest hebben en naar verandering hunkeren, of die in troebel water willen vissen, in de hoop, hun familie, op de puinhopen van hun land, voorspoediger te maken, zoals sommigen gedaan hadden, maar de profeet zegt hun, dat deze verwoesting zo groot zal zijn, dat niemand er bij winnen zal. Of het wordt gezegd tot hen, die in hun rouwklachten om de rampen, die hen getroffen hadden, wensten dat zij mochten sterven, en uit hun ellende verlost worden, zoals Job op hartstochtelijke wijze deed. De profeet toont hun de dwaasheid hiervan aan. Weten zij, wat de dood is voor degenen, die er niet op voorbereid zijn, en hoeveel vreselijker hij zal zijn dan iets anders dat hun in dit leven overkomen kan? Of liever, het wordt gezegd tot hen, die schertsenderwijs spreken van die dag des Heeren, waarvan de profeet met zoveel ernst gesproken had, zij verlangden er naar, dat wil zeggen, zij daagden die uit, zij zeiden: Hij moge zoveel kwaad doen, als hij kan: Dat hij zich hausse, dat hij zijn werk bespoedige, Isaiah 5:19. Waar is de belofte van Zijn toekomst? 2 Peter 3:4. Het betekent,

1. Dat zij het niet geloven. Zij zeggen, dat zij er verlangend naar uitzien, omdat zij niet geloven, dat hij ooit komen zal, en ook zullen zij het niet geloven, tenzij zij het zien.

2. Dat zij hem niet vrezen, al geloven zij er ook wel iets van, toch denken zij er zo weinig aan, en hun aandacht is zo geheel in beslag genomen door andere dingen, dat zij in het geheel niet vrezen voor het gevaar, dat hen dreigt, in plaats van hem uit nauwgezetheid te vrezen, verlangen zij er naar uit nieuwsgierigheid. Als een antwoord daarop,

a. Toont hij hun de dwaasheid van degenen, die onbeschaamd naar Gods oordelen verlangden en om de verschrikkingen des Heeren lachten. "Waartoe toch zal voor u de dag des Heeren zijn? Gij zult hem beide zeker en droevig vinden, niet iets om over te schertsen, want het is niet meer de vraag of hij komen zal of niet en ook is het niet iets om afgekeerd te worden door minachting, als hij komt". De dag des Heeren zal duisternis wezen en geen licht, Amos 5:18. Zal hij dat niet zijn? Amos 5:20. Zegt ook uw eigen geweten u niet, dat het zo zijn zal, dat hij duisternis zal zijn en geen licht? De dag des Heeren zal een duistere, sombere, benauwde dag zijn voor alle onboetvaardige zondaars, de oordeelsdag zal zodanig zijn, en somtijds de dag van hun tegenwoordige benauwdheid. En, als God een dag duister maakt, kan de hele wereld die niet licht maken.

b. Hij toont hun de dwaasheid van degenen, die ongeduldig verlangen naar een verandering in Gods oordelen, in de hoop, dat het volgend beter te verdragen zal zijn. Zij verlangen naar de dag des Heeren, in de hoop zichzelf te verbeteren, als hun hart en leven niet verbeterd, of, ten minste het ergste te weten. Maar de profeet zegt hun, dat zij niet weten, wat zij vragen, Amos 5:19. Het is als wanneer iemand vlood voor het aangezicht van een leeuw en hem ontmoette een beer, een roofdier, wreder en verscheurender dan een leeuw, of alsof een man om aan alle gevaren buitenshuis te ontkomen, in huis kwam, daar met zijn hand aan de wand leunde en hem een slang beet. Die niet verbeterd zijn door Gods oordelen, zullen er door vervolgd worden, en, als zij aan het n ontkomen, dan is een ander gereed hen te treffen, de vreze en de kuil en de strik omringen hen, Isaiah 24:17, Isaiah 24:18. Daarom is het krankzinnigheid, de dag des Heeren uit te dagen.

De bedoeling van deze verzen is om te tonen, hoe weinig waarde God hecht aan hun vertoon van vroomheid, ja, hoezeer Hij ze verafschuwt, zolang zij in hun zonden blijven.

I. Hoe weinig behaaglijk, neen hoe hatelijk hun huichelachtige diensten bij God waren. Zij hadden hun feesten te Beth-El, in navolging van die te Jeruzalem, waarop zij de schijn aannamen, zich voor God te verblijden. Zij hadden hun verbodsdagen, waarop zij het ernstige voorkomen aannamen van degenen, die tot God komen gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor Zijn aangezicht als Zin volk. Zij offerden God brandoffers, ter ere van God, met de spijsoffers, die er naar de wet mee samen moesten gaan, zij offerden God het dankoffer, om de gunst van God af te smeken, en zij offerden ze van de vette beesten, die zij hadden, Amos 5:21, Amos 5:22. Eveneens hadden zij, in navolging van de tempelmuziek, het getier van hun liederen en het spel van hun luiten, Amos 5:23, vocale en instrumentale muziek, waarmee zij God loofden. Met deze dienst hoopten zij boete te doen bij God over de zonden, die zij bedreven hadden, en verlof te krijgen, om in de zonde te blijven, en daarom, wel verre van aannemelijk te zijn voor God, waren zij Hem een gruwel. Hij haatte, Hij versmaadde, hun feesten, niet alleen versmaadde Hij ze, omdat die dienst geen waarde voor Hem had, maar haatte ze ook als een krenking en een uitdaging, zoals wij het haten, dat de mensen tegen ons veinzen, de schijn van achting voor ons aannemen, terwijl zij die in werkelijkheid niet hebben. Niets is hatelijker, verachtelijker dan huichelarij. Die zijn vriend zegent met luide stem, het zal hem tot een vloek gerekend worden, als het blijkt, dat zijn hart niet met hem is. God wil hun verbodsdagen niet ruiken, want er is niets in, dat Hem aangenaam, maar heel veel dat krenkend voor Hem is. Hun offers hebben geen lieflijken reuk, zoals dat van Noach, Genesis 8:21. Hij wil ze niet aannemen, Hij wil er geen acht op slaan, Hij wil er geen aandacht aan schenken, Hij wil het spel van hun luiten niet horen, want als de zonde een wanklank in de harmonie veroorzaakt, kwetst zij het gehoor: Doe het weg, zegt God, Ik kan het niet verdragen. Dit betekent,

1. Dat de offerande zelf van weinig waarde is bij God in vergelijking met zedelijke plichten, God en onze naaste lief te hebben is meer dan alle de brandofferen en de slachtofferen.

2. Dat de offerande van de goddeloze Hem werkelijk een gruwel is, Spreuk. 15:8. Geveinsde vroomheid is dubbele ongerechtigheid en zo zal men bevinden, dat, als er een plaats in de hel heter dan alle andere is, die dan het deel van de huichelaar zal zijn.

II. Wat het was, dat een vereiste was voor de aannemelijkheid van hun offeranden en zonder hetwelk geen offerande aannemelijk zou zijn, Amos 5:24 : Laat het oordeel zich daarheen wentelen als de wateren, onder u, en de gerechtigheid als een sterke beek, dat is:

a. "Laat er een algemene verbetering van zeden onder u zijn: laat de godsdienst, Gods oordeel, en de gerechtigheid een behoorlijken invloed op u hebben, laat uw land er mee besproeid worden, en laat ze allen tegenstand van ondeugd en onheiligheid terneerwerpen, laat ze ver vloeien als overstromende wateren, en toch krachtig stromen als een machtige stroom." b. "In `t bijzonder, laat er behoorlijk recht gesproken worden door overheden en heersers, laat de stroom van het recht niet gestremd worden door partijdigheid en omkoperij, maar laat het zijn natuurlijke loop hebben, vrij als het water, laat het zuiver zijn als stromend water, niet vertroebeld door bederf, of wat het recht verkeert, laat het stromen als een sterke beek en zich niet laten tegenhouden of zijn loop laten stremmen door de vrees voor mensen, laat allen er vrije toegang toe hebben als tot een gemeenschappelijk water, en er profijt van hebben als een boom geplant aan waterbeken." De grote zaak, die Israël voor de voeten werd geworpen was het veranderen van het recht in alsem, daarin moeten zij zich derhalve verbeteren, Zacheria 7:9. Dat was het, waar God lust toe had, meer dan tot offeranden, Hosea 6:6, 1 Samuel 15:22,

III. Hoe weinig nadruk God had gelegd op de wet van de offers, al was het dan ook Zijn eigen wet, in vergelijking met de zedelijke voorschriften, Amos 5:25 :"Hebt gij Mij veertig jaar in de woestijn offers toegebracht? Neen, dat hebt gij niet." Meestentijds werd het offeren zeer verwaarloosd, om de onzekerheid van hun toestand, na het tweede jaar werd het Paasfeest niet gehouden, voordat zij in Kanan kwamen, en andere instellingen werden eveneens nagelaten, en toch, omdat God genade wil en geen offerande, maakte Hij hun van dat verzuim nimmer een verwijt, maar bleef voor hen zorgen en vriendelijk zijn, het was niet daarom, dat God ontevreden over hen was, maar om hun murmureren en ongeloof. Hij, die Zijn volk erkende, al offerden zij Hem niet, zolang als zij in andere opzichten zich aan Hem hielden zal hen zeker niet meer erkennen, al offeren zij ook, als zij in andere opzichten van Hem afwijken. Maar hoewel de rituele offers dus gemist kunnen worden, kunnen geestelijke offers dat niet, zelfs rechtvaardigheid en eerlijkheid zijn geen verontschuldiging voor gebrek aan gebed en dankzegging, een gebroken hart en liefde tot God. Stefanus haalt deze passage aan, Acts 7:42, om de Joden te tonen, dat zij het niet vreemd moeten vinden, zo de wet van de ceremonieën ingetrokken werd, daar zij van de beginne, vergelijkenderwijs, niet hoog gesteld werd. Vergelijk Jeremiah 7:22, Jeremiah 7:23.

IV. Hoe weinig reden zij hadden om te verwachten, dat hun offers aannemelijk zouden zijn voor God, terwijl zij en hun vaderen al die tijd overgegeven waren aan de dienst van andere goden. Op die wijze vatten sommigen Amos 5:25 op: "Hebt gij Mij offer toegebracht? dat wil zeggen, Mij alleen? Neen, en daarom zijn zij Mij niet aangenaam", want de regel voor de dienst van de Heer onze God is: Hem alleen moeten wij dienen. "Ja, gij droeg de tent van uw Moloch, Amos 5:26, kleine kastjes, die gij met u omdroeg, goden in zakformaat voor uw persoonlijk bijgeloof, als gij er niet in `t openbaar mee durfde gezien te worden. Gij hebt de beelden van uw Moloch gehad-uw koning", die waarschijnlijk de zon voorstelde, die koning is onder de hemellichamen, "en Kiun, of Remfan", zoals Stefanus die noemt in Acts 7:43, volgens de Septuaginta, die, naar verondersteld wordt, Saturnus voorstelde, de hoogste van de zeven planeten. De dienst van zon, maan en sterren was de oudste, meest algemene, en meest verschoonbare afgoderij. Zij maakten zichzelf de ster huns gods, Een of andere ster, die zij voor hun god hielden, of welker naam zij aan hun god gaven. Tot deze afgoderij was Israël van de beginne geneigd, Deuteronomy 4:19, en die een neiging behouden voor andere goden, mogen niet rekenen op de gunst van de waren God.

V. Met welke straf God hen treffen zou om hun volharden in de afgoderij, Amos 5:27 :Ik zal ulieden gevankelijk wegvoeren ver boven Damaskus heen. Zij waren door Satan gevankelijk weggevoerd in afgoderij, en daarom deed God hen in gevangenschap gaan onder de afgodendienaars, en joeg hen naar een vreemd land, sinds zij zo verzot waren op vreemde goden. Zij werden gevoerd ver boven Damaskus henen. Hun gevangenschap bij de Assyriërs was veel verder dan die bij de Syriërs, want, als kleinere oordelen niet tot stand brengen, waarvoor zij gezonden worden, zendt God grotere. Of, de gevangenschap onder Salmaneser ging die van Damaskus onder Tiglath-Pileser ver te boven, en was veel pijnlijker en verwoestender, hetgeen voorspeld was, Amos 1:5. Want, evenals de zonden van Gods gelovig volk groter zijn dan de zonden van anderen, zo mag ook verwacht worden, dat hun straffen naar verhouding zijn. Wij vinden, dat de roof van Samaria en Damaskus tezamen weggevoerd wordt door de koning van Assyrië, Isaiah 8:4. Stefanus leest het: Ik zal u overvoeren op de andere kant van Babylonië, Acts 7:43, verder dan Juda, zover, dat terugkeren onmogelijk is. En om hen te overtuigen, dat dit vonnis zeker en vreselijk is, noemt Hij, die het velt zichzelf de Heer, Wiens naam is God van de heerscharen, die dus in staat is het vonnis uit te voeren, daar Hij legerscharen onder Zijn bevel heeft.

Verzen 1-27

Amos 5:1-27

Dit hoofdstuk begint, evenals de twee voorafgaande hoofdstukken met: Hoort dit woord. Waar God een mond heeft om te spreken, moeten wij een oor hebben om te horen, het is onze plicht, het is ons belang, toch zijn de meeste mensen zo stompzinnig, dat zij nogmaals en nogmaals opgeroepen moeten worden, om het woord des Heeren te horen, om gehoor te geven, om hun aandacht er aan te wijden. Hoort dit woord. Dit overtuigende, opwekkende woord moet gehoord en nagekomen worden, evengoed als woorden van troost en vrede, het woord, dat tegen ons gesproken wordt, even goed als dat voor ons bestemd is, want of wij horen of niet, het woord van God zal bewaarheid worden en geen tittel er van zal ter aarde vallen. Het is het woord, dat Ik ophef, niet slechts de profeet, maar de God, die hem gezonden heeft. Het is het woord, dat de Heer spreekt, Amos 3:1. Het woord, dat gehoord moet worden, is een klaaglied, een klagelijk verslag van de tegenwoordige rampspoedige toestand van het koninkrijk van Israël, en een treurige voorspelling van zijn volkomen ondergang. Hun toestand is droevig: De jonkvrouw Israëls is gevallen, Amos 5:2, is afgedaald van haar hoge standpunt, hoewel haar staat niet zuiver en kuis als van een maagd was, toch was zij schoon en vrolijk, en had haar bekoorlijkheid, zij zag er voornaam uit, en velen maakten haar het hof als aan een maagd, maar zij is gevallen in verachting en armoede, en wordt door niemand meer aangezien. Ja, en hun toestand is hulpeloos. Zij zal niet weder opstaan zij zal nooit haar vroegere waardigheid herkrijgen. God was begonnen Israël in tekorten, 2 Kings 10:32, en, omdat zij geen berouw hadden, kon het niet lang meer duren, voordat Hij Israël geheel verdeed.

1. Hun vorsten, die hen op de been hadden moeten helpen, waren machteloos: Zij is verlaten op haar land. Niet alleen degenen, met wie zij in overvloed was, lieten haar in de steek, maar ook haar vrienden binnenslands verlieten haar, zij zou niet als gevangene naar een vreemd land gevoerd zijn, als zij niet eerst op haar land verlaten was en daar terneergeworpen, en al haar ware belangen verwaarloosd door degenen, die ze ter harte hadden moeten nemen. Daar is niemand, die haar opricht niemand, die het doen kan, niemand, die haar de hand reiken wil.

2. Haar volk, dat haar had moeten oprichten, was verzwakt, Amos 5:3. "De stad, die duizend bewapenden leveren kon, en in het begin van de oorlog duizend strijders uitgezonden had, gezond en sterk, en welgewapend, zal er maar honderd overhouden, als zij na de slag haar troepen in ogenschouw neemt, en in die verhouding zal een stad, die honderd man uitzond, maar tien overhouden, zulk een grote slachting is er aangericht, en zo weinigen zijn aan het huis van Israël overgebleven voor de openbare dienst en de veiligheid van de staat. Nauwelijks n van de tien zal ontsnappen, die dit verzwakte, verworpen volk moesten steunen. De vermindering van het aantal van Gods geestelijk Israël, door de dood of afval, is een rechtmatige reden tot klachten, want wie zoude er van Jakob blijven staan, wie zal in de bressen van de vroomheid staan, als hij zo klein is?

Dit is een boodschap van God aan het huis Israëls, waarin

I. Hun hun zonden aangezegd worden, opdat zij zouden zien, hoeveel reden er voor hen was om berouw te hebben en zich te verbeteren en opdat, als zij vermaand werden tot bekering zij niet behoefden te vragen: Waarvan zullen wij ons bekeren?

1. God zegt hun in `t algemeen, Amos 5:12 :Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig en uw zonden machtig vele zijn, en gij zult ze zelf ook kennen. Als wij onze zonden berouwvol overdenken, moeten wij in overweging nemen, zoals God bij Zijn oordeel als Rechter doet, en zal doen op de grote dag.

a. Dat zij zeer talrijk zijn, dat onze overtredingen menigvuldig zijn, zonden van verschillenden aard en vaak herhaald. O welk een menigte ijdele en lage gedachten wonen binnen in ons! In hoe talloos vele gevallen hebben wij onze bedorven smaak en onze hartstochten gevierd en voldaan! En hoe talrijk zijn onze verzuimen van onze plicht en in onze plicht! Wie kan deze dwalingen verstaan? Wie kan zeggen, hoe vaak hij overtreedt? God weet hoe vaak, Hij weet nauwkeurig hoe talrijk onze overtredingen zijn, geen enkele gaat Hem onopgemerkt voorbij, wij weten, dat zij voor ons ontelbaar zijn, meer dan de haar van ons hoofd, en wij hebben reden om toe te zien, in welk gevaar wij ons zelf gebracht hebben, en wat een overvloed van werk wij ons berouw gegeven hebben, door onze menigvuldige overtredingen, door het onnoemelijk getal van onze dagelijkse zonden en afwijkingen.

b. Dat sommige er van zeer snood zijn, het zijn onze machtige zonden. zonden, die buitengewoon zwaar zijn door hun aard en doordat zij met aanmatiging en hovaardij bedreven worden, zonden tegen het licht van de natuur, schreiende zonden, machtig om uw overtuiging te overwinnen en een oordeel over u te brengen.

2. Hij noemt enige van deze machtige zonden.

a. Zij bedierven de dienst van God, en verleidden tot de afgoden, dit ligt er in opgesloten, Amos 5:5. Zij hadden Beth-El gezocht, waar n van de gouden kalveren was, zij hadden Gilgal druk bezocht, een plaats, die zij uitgekozen hadden om afgoden te plaatsen, omdat het in de dagen van Jozua beroemd geworden was door Gods wonderbare verschijningen aan en voor Zijn volk. Ber-Seba, een plaats, die beroemd was ten tijde van de patriarchen, was nu eveneens een verzamelplaats van afgoden geworden, zoals wij ook vinden in Amos 8:14. En daarheen gingen zij, hoewel het ver weg lag in het land van Juda. Nu zij zo schandelijk afgehoereerd hadden van God moesten zij zich ongetwijfeld verplicht gevoelen zich tot Hem te bekeren.

b. Zij verkeerden de gerechtigheid onder elkaar, Amos 5:7 : Die het recht in alsem verkeren, dat wil zeggen, gij maakt de rechtsbedeling bitter en walgelijk, en in de hoogste mate onbehagelijk beide voor God en mensen. Die vrucht is tot onkruid geworden, een onkruid in de tuin, evenals niets meer eerbiedwaardig en van meer belang is dan een rechtvaardige rechtspraak zo is niets schadelijker, niets gruwelijker dan opzettelijk onrecht te doen onder schijn en voorwendsel van recht te doen. "Corruptio optimi est pessima" -Door bederf wordt het beste het slechtste. Die de gerechtigheid ter aarde doen liggen, alsof zij, die onrecht doen alleen aan de God des hemels verantwoording schuldig waren, en niet ook aan de vorsten en rechters van de aarde. Zo was het dan als voor de vloed toen de aarde met wrevel vervuld was.

c. Zij verdrukten de armen zeer, en maakten hen nog armer, zij vertraden de armen, Amos 5:11, behandelden hen uit de hoogte, maakten hen tot een voetbank voor hun voeten, en waren het meest heerszuchtig en ruw voor hen, die het gehoorzaamst en onderdanigst waren, zij gaven er niet om, of zij schande en slavernij brachten over hen die arm waren, en van wie niets meer te halen viel. De rechters hadden geen ander doel dan zichzelf te verrijken, en daarom namen zij van de arme een last koren, namen dat door afpersing, `t zij als koopsom van hun uitspraak, `t zij als wreker. De armen hadden geen andere uitweg om niet vertreden te worden, dan de aanbieding van een vrucht van dat koren, waarvan zij en hun gezin moesten bestaan, en zij dwongen hen dat te doen. Zij namen van de arme schulden van koren, zoals sommigen lezen. Zij waren het volgens de wet verschuldigd, hetzij als rente of voor geleend koren, maar zij eisten het op met strengheid van degenen, die door Gods leiding buiten staat waren het te betalen, zoals in Nehemiah 5:2, Nehemiah 5:5. Bij het opvragen en terugnemen ook van een rechtmatige schuld moeten wij ons in acht nemen, niet onrechtvaardig of liefdelooste handelen. Van deze zonde van onderdrukking worden zij opnieuw beschuldigd, Amos 5:12 :Zij benauwen de rechtvaardige, door de scherpe kant van de wet en van het zwaard van de gerechtigheid te keren tegen hen, die de onschuldigen en stillen in de lande waren, zij haatten anderen, die rechtvaardiger waren dan zij, en wie van het boze week, stelde zich daardoor tot een roof. Zij nemen geld aan van de rijken om hen te steunen en te beschermen bij het onderdrukken van de armen, zodat hij, die geld in de hand heeft, zeker is, dat de uitspraak in zijn voordeel zal zijn, hoe slecht zijn zaak ook is. Zo verstoten zij de nooddruftige in de poort, in de gerechtshoven. Als de armen recht vragen, dan kunnen zij niemand omkopen of zij zijn zo eerlijk, dat zij niet willen, en al is hun zaak dan ook nog zo klaar en nog zo rechtvaardig, toch worden zij verdreven door een onrechtvaardig vonnis en kunnen hun recht niet verkrijgen. En daarom zal de verstandige zwijgen, Amos 5:13. Mensen, die verongelijkt en onrechtvaardig behandeld zijn, vinden het verstandig om te zwijgen en geen klacht in te dienen bij de overheid, want dat dient nergens toe, hun zal geen recht gedaan worden.

d. Zij waren boosaardige vervolgers van Gods getrouwe dienaren en volk, Amos 5:10. Hun hart was er zozeer op gesteld om kwaad te doen dat zij niet konden verdragen berispt te worden.

A. Door de bediening van het woord, door het lezen en verklaren van de wet, en de boodschappen, die de profeten aan hen overbrachten in de naam des Heeren. Zij haten in de poort degene, die bestraft, in de poort van het huis des Heeren, of in hun gerechtshoven, of op de plaatsen van de samenkomst, waar de Wijsheid haar stem verheft, Spreuk. 1:21. Bestraffers in de poort zijn bestraffers van beroep, deze haasten zij, en beschouwden hen als hun vijanden, omdat zij hun de waarheid zeiden, zoals Achab Micha haatte. Zij verachtten hen niet alleen, maar voedden ook vijandschap voor hen, en zochten hun kwaad te doen. Die de bestraffing haten, hebben het verderf lief.

B. Door de gesprekken van hun eerlijke naburen. Hoewel de toestand over `t algemeen zeer slecht was, waren er toch sommigen onder hen, die billijkheden spreken, die gewetenszaak maakten van wat zij zeiden, en gelijk het hun lof was, zo was het de schande van degenen, die leugentaal spraken. zoals Noachs geloof het ongeloof van de oude wereld veroordeelde en om die reden hadden zij een gruwel van hen, zij waren zulke hartgrondige vijanden van datgene, wat men eerlijkheid noemt, dat zij het gezicht van een eerlijk man niet konden verdragen. Allen, die iets gevoelen voor het gemeenschappelijk belang van het menselijk geslacht, hebben lief, die oprecht spreken en waarderen ze, want waarheidsliefde is de band van de gemeenschap, welk een toppunt van dwaasheid en razernij hebben dan zij bereikt, die alle begrippen van rechtvaardigheid uit hun hart verbannen hebben, en die eveneens uit de wereld zouden willen verbannen, en aldus de mensen in een staat van oorlog brengen, want zij hebben een gruwel van dien, die oprecht spreekt! En om die reden zal de verstandige te dier tijd zwijgen, Amos 5:13. Profeten kunnen niet, mogen niet zwijgen, de profetische drang laat hen niet toe te handelen uit overwegingen van voorzichtigheid, zij moeten uitroepen en niet inhouden. Maar andere wijze en goede mensen zullen zwijgen en het wijs vinden te zwijgen, omdat het een boze tijd is.

Ten eerste, zij zullen het gevaarlijk vinden, te klagen, en daarom zullen zij zwijgen, dit was een manier, waarop zij de rechtvaardigen benadeelden, dat zij door valse veronderstellingen en gezochte spitsvondigheden iemand schuldig verklaarden om een woord Isaiah 29:21 en daarom waren de verstandigen, die voorzichtig waren als de slangen, omdat zij niet wisten, hoe het uitgelegd en voorgesteld zou worden, wat zij zeiden, zo behoedzaam om niets te zeggen, ten einde niet gestraft te worden wegens hoogverraad, omdat het een boze tijd was. Zoals goede mensen zich verbergen om de goddeloosheid van de lijden, zo zwijgen goede mensen, en het is wijs van hen dat te doen, wie weinig zegt, heeft weinig te verantwoorden. Maar het is hun troost, dat zij vrijelijk tot God mogen spreken, als zij niet meer weten, tot wie zij vrij kunnen spreken.

Ten tweede. Zij zullen menen, dat het vruchteloos is aanmerkingen te maken. Zij zien, hoeveel goddeloosheid er bedreven wordt, en hun geest is in hen ontstoken, zoals die van Paulus te Athene, maar zij zullen menen, dat het verstandig is er geen getuigenis tegen af te leggen in `t openbaar, omdat het nergens toe dient. Zij zijn vergezeld met de afgoden, laat ze varen. Niemand twiste noch bestraffe iemand, want het is paarlen voor de zwijnen werpen. De verstandige zal tot een stout vermaner zeggen, als Erasmus tot Luther: "Abi in cellam et die: Miserere mei, Domine". Ga naar uw cel en zeg: Wees mij genadig, o Heere! Ernstige lessen en ernstige raad mogen voor betere mensen en betere tijden bewaard blijven. En er is een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, Ecclesiastes 3:7. Boze tijden laten geen openhartigheid toe, dat wil zeggen, de boze mensen laten het niet toe, en de mensen, waarvan de profeet hier spreekt, hadden werkelijk reden om zichzelf voor boze mensen te houden, als wijze en goede mensen het ijdel vonden tot hen te spreken en bang waren om iets met hen te doen te hebben.

II. Hun wordt aangezegd aan welk gevaar en aan welke oordelen zij blootstaan om hun zonden.

1. De plaatsen van hun afgoderij lopen in de eerste plaats gevaar verwoest te worden, Amos 5:5. Gilgal, de voornaamste plaats van de afgoderij, zal gevankelijk worden weggevoerd, niet alleen zijn inwoners, maar ook zijn beelden en Beth-El, met zijn gouden kalf zal worden tot niet. De overwinnende vijand zal er niets mee kunnen doen, zo gemakkelijk zal het vernietigd worden, en zal het teniet doen, zo volkomen zal het vernietigd worden. Afgoden waren altijd ijdelheid, en ijdele dingen, en dat zal blijken als God verschijnt om ze te vernietigen.

2. Het koninkrijk zelf loopt gevaar met hen onder te gaan, Amos 5:6. Er is gevaar, dat, als gij Hem niet bijtijds zoekt Hij doorbreke in het huis Jozefs als een vuur, dat verleert, want onze God is een rechtvaardig Rechter, is een verterend vuur en de mannen van Israël zijn, als misdadigers, stoppelen voor Hem, wee dengenen die zichzelf tot brandstof maken van Gods toorn! Er volgt: Niemand is er, die het blust in Bethel. Daar wonen hun afgoden en hun afgodische priesters, daarheen brachten zij hun offers en daar offerden zij hun gebeden. Maar God zegt hun, dat als het vuur van Zijn oordelen hen aansteekt, al de goden die zij te Beth-El dienden, niet in staat zullen zijn, het te blussen, het oordeel niet zullen afwenden, en hun niet tot hulp zullen zijn. Zo zullen zij die van de wereld hun afgod maken, haar een onvoldoende bescherming vinden, als God hen komt straffen voor hun geestelijke afgoderij.

3. Wat zij verkregen hebben door onderdrukking en afpersing zal hun afgenomen worden, Amos 5:11 :Gij hebt huizen gebouwd van gehouwen steen, die gij dacht, dat duurzaam zouden zijn, maar gij zult daarin niet wonen, want uw vijanden zullen ze verbranden, of ze in bezit nemen voor zichzelf, of u in gevangenschap voeren. Gij hebt gewenste wijngaarden geplant, gij hebt getracht ze op alle mogelijke wijzen aangenaam te maken, en hebt u zelf vele aangename wandelingen daarin beloofd, maar gij zult gedwongen worden weg te gaan en zult nooit van de wijn drinken. De wet had liefderijk bepaald, dat, als iemand een huis bouwt of een wijngaard geplant had, hij vrij zou zijn om uit de oorlog weer te keren, Deuteronomy 20:5.6. Maar nu zou de noodzakelijkheid zo dringend zijn, dat het niet toegestaan zou worden, allen moesten ten strijde gaan en velen, die pas gebouwd en geplant hadden, zouden vallen in de strijd, en nooit genieten van wat zij gearbeid hadden. Wat niet op eerlijke wijze verkregen is, zal niet lang genoten worden.

III. Hun wordt gezegd, wat hun plicht is, en zij worden grotelijks aangemoedigd om er zich met alle ernst op toe te leggen. De plichten hun hier opgelegd, zijn godzaligheid en eerlijkheid, ernst in hun smekingen tot God en rechtvaardigheid in hun handel met de mensen, en op elk afzonderlijk wordt bij hen aangedrongen met gepaste argumenten om de vermaning kracht bij te zetten.

1. Zij worden hier vermaand, oprecht en gelovig te zijn in hun smekingen tot God, Amos 5:4. God zegt tot het huis Israëls: Zoekt Mij en om goede redenen, want zal niet een volk zijn God vragen? Isaiah 8:19. Waar zullen zij anders heengaan dan naar hun beschermer? Israël was een vorst bij God, laat zijn afstammelingen de Heer zoeken, zoals hij deed, en zij zullen het ook zijn. Om dit te doen, moeten zij de afgoderij laten varen. God wordt niet in waarheid gezocht, als Hij niet uitsluitend gezocht wordt want Hij duldt geen mededingers: "Zoekt de Heer en zoekt Beth-El niet, Amos 5:5, raadpleegt uw afgodische orakels niet en vraagt niet naar de mond van de priesters te Beth-El, zoekt geen bescherming bij het gouden kalf daar, en brengt uw gebeden en offeranden niet langer daarheen of naar Gilgal, want gij verlaat uw eigen weldadigheid, indien gij die valse ijdelheden onderhoudt. Maar zoekt de Heer, Amos 5:6, Amos 5:8, vraagt naar Hem, vraagt van Hem, vraagt naar Zijn wil als uw leefregel, om u van Zijn gunst, tot uw geluk, te verzekeren." Om deze vermaning aan te dringen, wordt ons gezegd te overwegen

A. Wat wij zullen verkrijgen door God te zoeken, het zal ons leven zijn, wij zullen Hem vinden en in Hem gelukkig zijn. Dat zegt Hij hun zelf, Amos 5:4 :Zoekt Mij en leeft. Dat zegt hun de profeet, Amos 5:6 :Zoekt de Heer en leeft. Die sterfelijke goden zoeken, zullen met hen omkomen, Amos 5:5, maar die de levende God zoeken, zullen met Hem leven: "Gij zult verlost worden van de dodelijke oordelen waarmede gij bedreigd wordt, uw volk zei leven, zal herstellen van zijn tegenwoordige kwijning, uw ziel zal leven, gij zult geheiligd en getroost worden, en voor altijd gezegend zijn. Gij zult leven."

B. Welk een God Hij is, die wij zoeken moeten, Amos 5:8, Amos 5:9.

a. Hij is een almachtig God. De afgoden waren machteloos, konden geen goed en geen kwaad doen, en daarom was het dwaasheid hen te vrezen of te vertrouwen, maar de God van Israël doet alles, kan alles doen, en daarom behoren wij Hem te zoeken. Hij eist onze hulde, daar Hij alle macht in handen heeft, en het is ons belang Hem op onze zijde te hebben. Verschillende bewijzen en voorbeelden worden hier gegeven van Gods macht als Schepper, in het koninkrijk van de natuur, omdat Hij dat koninkrijk beide grondvest en regeert. Vergelijk Amos 4:13.

Ten eerste, De sterren zijn het werk van Zijn handen, die sterren, die de heidenen dienden, Amos 5:26, de sterren Gods, die sterren zijn Gods schepselen en Zijn knechten. Hij maakt het Zevengesternte en de Orion, twee zeer opmerkelijke sterrenbeelden, die Amos, een herder, in `t bijzonder had gadegeslagen terwijl hij het vee bij nacht bewaakte. Hij maakte ze in de beginne, Hij maakt nog steeds, dat zij zijn wat zij zijn voor de aarde en bindt de liefelijkheden van het Zevengesternte en de Orion of maakt ze los. Zie Job 38:31, Job 9:9, op welke plaatsen Amos hier schijnt te zinspelen, waardoor hij hen herinnert aan die oude openbaringen van de heerlijkheid Gods, voordat Hij de God van Israël genoemd werd.

Ten tweede, De voortdurende afwisseling van dag en nacht staat onder Zijn bestuur en wordt door Zijn macht en leiding in stand gehouden. Hij is het, die de nacht, donker als de doodsschaduw, in de morgenstond verandert door het opgaan van de zon, en door het ondergaan van de zon, de dag als de nacht verduistert, en dezelfde macht kan voor nederige boetelingen, gemakkelijk beproeving en smart in voorspoed en vreugde veranderen, maar kan even gemakkelijk de voorspoed van hovaardige zondaars in duisternis, in volkomen duisternis veranderen.

Ten derde, De regen valt en houdt op naar Hij het beveelt. Hij roept de wateren der zee, daaruit worden dampen getrokken door de hitte van de zon, die zich tot wolken verzamelen, en op de aardbodem uitgegoten worden, om ze te bevochtigen en vruchtbaar te maken. Dat was de gunst, die pas van hen geweerd was, Amos 4:7, en tot wie zouden zij zich daarom wenden dan tot Hem, die macht had ze te geven? Want al de ijdelheden van de heidenen konden het niet doen regenen, en ook de hemel zelf kon geen druppelen geven, Jeremiah 14:22. Het is God, die deze dingen doet, Heer is Zijn naam, de naam, waarmee de God van de geheele aarde zich bekend heeft gemaakt aan Zijn volk Israël en met hen een verbond heeft.

b. Daar Hij zelf een almachtig God is zal Hij Zijn volk sterkte geven, als het Hem zoekt en Hij vernieuwt de kracht dergenen, die ze verloren hadden, als zij op Hem wachten, want, Amos 5:9, Hij sterkt de beroofde tegen de sterke in zulk een mate, dat de beroofde tegen de sterkte komt en stoute, dappere aanvallen doet op hen, die hem verwoest hadden. Dit is een bemoediging voor het volk, de Heere te zoeken, en, als zij dat doen, zullen zij Hem bekwaam vinden hun zaken te herstellen als die op z'n ergst zijn, hoewel zij beroofd zijn en hune vijanden sterk, toch zullen zij zich spoedig herstellen, zodat zij een volgend maal niet alleen de aanvallers, maar ook overwinnaars zijn, zij komen tegen de sterkte, om weerwraak te nemen en er zich meester van te maken.

2. Hier worden zij vermaand om eerlijk en rechtvaardig in hun handel met de mensen te zijn, Amos 5:14, Amos 5:15, waarin,

A. Hetgeen van hen geëist wordt: Zoekt het goede en niet het boze. Haat het boze en hebt het goede lief, en bestelt het recht in de poort, herstelt het daar, vanwaar het gebannen is, Amos 5:7. De zaken staan er nog niet zo slecht bij, dat zij niet hersteld kunnen worden als de goede weg ingeslagen wordt, wij moeten er niet aan wanhopen, dat grieven hersteld en fouten verbeterd kunnen worden, de rechtvaardigheid kan nog zegevieren waar het onrecht overheerst. Hiertoe moet men het goede zoeken en liefhebben, het kwade moet gehaat en niet langer gezocht worden. Wij moeten goede beginselen liefhebben en er ons aan hechten wij moeten het goede van harte doen en er overvloedig in zijn, goede mensen, goeden omgang en goede plichten liefhebben, en het goede, dat wij doen, moeten wij uit een beginsel van liefde doen, uit vrije keus en met genoegen. Zij, die aldus het goede liefhebben, zullen het zoeken, zullen pogen al het goede te doen, dat zij kunnen, gelegenheden zoeken om het te doen, en het met alle macht pogen te doen. Zij zullen ook het boze haten, zullen de gedachte om een onrechtvaardige daad te doen verafschuwen en zich onthouden van allen schijn des kwaads. Tevergeefs is het, dat wij beweren God in onze godsdienstoefeningen te zoeken, als wij het goede niet zoeken in ons hele gedrag. B. De redenen, die er aan toegevoegd worden.

a. Dit is de zekere weg om zelf gelukkig te zijn en de voortdurende tegenwoordigheid Gods bij ons te hebben: Zoekt het goede en niet het boze, opdat gij leeft, opdat gij ontkomt aan de straf voor het boze dat gij gezochten liefgehad hebt, want de gerechtigheid redt van de dood, opdat gij de gunst van God moogt hebben, die uw leven is, die beter is dan het leven zelf, opdat gij troost in u zelf moogt hebben en een goed doel moogt hebben om voor te leven. "Leeft, want alzo zal de Heere de God van de heerscharen met u zijn en uw leven zijn." Die op de weg van de plicht blijven, hebben de tegenwoordigheid Gods bij zich, als de God van de heerscharen, een almachtig God. "Hij zal bij u zijn, gelijk als gij zegt, dat wil zeggen gelijk als gij roemt, gij zult inderdaad bij u hebben, wat gij alleen maar scheen te hebben en waarin gij roemde, alsof gij het had, terwijl gij in uw onrechtvaardige wegen wandelde." Die waarlijk berouw hebben en zich verbeteren, treden in het genot van die troost, met de voorstelling waarvan zij zich tevoren alleen gevleid hadden. Of, "Zoals gij gebeden hebt, toen gij de Heer zocht. Leef in overeenstemming met uw gebeden, en gij zult hebben hetgeen, waarom gij bidt."

b. Dat is de beste weg om het volk gelukkig te maken: "Als gij zoekt en liefhebt, wat goed is, draagt hij er misschien toe bij, dat het land van de ondergang gered wordt." Misschien zal de Heer, de God van de heerscharen, het overblijfsel van Jozef genadig zijn, hoewel er maar een overblijfsel meer is, toch zal het, als God dat overblijfsel genadig is, opnieuw een groot volk worden, en, als sommigen onder hen zich van de zonde bekeren, in `t bijzonder als het recht in de poort bedoeld wordt, al zijn wij er zeker van, toch is er grote waarschijnlijkheid, dat er een gelukkige omkeer zal plaats hebben in de zaken van het volk, en dat alles beter worden zal, als de mensen hun leven beteren. Tijdelijke beloften worden gedaan met een misschien, en daarmee moeten onze gebeden in overeenstemming zijn.

Hier is,

I. Een verschrikkelijke bedreiging met naderend verderf, Amos 5:16, Amos 5:17. Sinds zij de rechte weg niet wilden om Gods gunst te verkrijgen, nam God krachtige maatregelen om hem het gewicht van Zijn misnoegen te doen voelen. De inleiding tot de bedreiging is van meer de gewone plechtigheid, om hun ontzag in te boezemen, het is niet naar het woord van de profeet. Als het dat was, kon men het licht opvatten, maar het is de Heere God die een oneindig eeuwig bestaan heeft, het is de God van de heerscharen, die grenzenloze onweerstaanbare macht heeft, en het is Adonai-de Heere, die absolute onbetwistbare soevereiniteit heeft, en heerschappij over alles, Hij is het, die het zegt, die Zijn woorden kan en zal gestand doen, en Hij heeft gezegd,

1. Dat het land van Israël in rouw gedompeld zal worden, werkelijke rouw, dat alle plaatsen vervuld zullen worden met weeklagen over de rampen, die hen treffen zullen. Zie de steden, op alle straten zal rouwklacht zijn, op de hoofdstraten en op de zijstraten. Zie het land, In alle wijken zullen zij zeggen: Ach, ach! Het is met ons allen gedaan! Het geklaag zal zo groot zijn, dat het niet tot binnenshuis beperkt blijft, en evenmin binnen de perken van de welvoeglijkheid, maar het zal luide weergalmen op straten en wegen, en men zal zich niet inhouden. De landlieden zullen van achter de ploeg opgeroepen worden door de rampen van hun land, om zich over te geven aan de natuurlijke uitingen van rouw, en, omdat zij tegen deze taak niet opgewassen zijn, zullen degenen die ervaren zijn in weeklagen gehuurd worden om op kunstmatige wijze rouw te bedrijven om aan de klachten van de werkelijk treurenden kracht bij te zetten met hun: Ach, ach. Zelfs in de wijngaarden, waar gewoonlijk niets dan vreugde en gejuich was, zal een algemeen geweeklaag zijn, als Een vreemde macht het land binnenvalt, alles verwoest, zonder dat er enige tegenstand mogelijk is, zonder andere wapens dan tranen en gebeden.

2. Dat het land van Israël ten verderve zal gebracht worden, en de voortgang van dit verderf is de oorzaak van al deze weeklachten: Ik zal door het midden van u doorgaan, zoals de engel des verderfs door het land van Egypte ging om de eerstgeborenen te doden, maar toen de huizen van de Israëlieten oversloeg. Gods oordelen hadden hen vaak overgeslagen, maar nu zullen zij door het midden van hen gaan, zij zullen hen doorsteken.

II. Een billijk en streng verwijt aan hen, die deze bedreigingen licht opnamen, en de rechtvaardigheid van God en Zijn oordelen onbeschaamd trotseerden, Amos 5:18. Wee u, die des Heeren dag begeert, die inderdaad verlangt naar tijden van oorlog en beroering, zoals sommigen doen, die een rusteloze geest hebben en naar verandering hunkeren, of die in troebel water willen vissen, in de hoop, hun familie, op de puinhopen van hun land, voorspoediger te maken, zoals sommigen gedaan hadden, maar de profeet zegt hun, dat deze verwoesting zo groot zal zijn, dat niemand er bij winnen zal. Of het wordt gezegd tot hen, die in hun rouwklachten om de rampen, die hen getroffen hadden, wensten dat zij mochten sterven, en uit hun ellende verlost worden, zoals Job op hartstochtelijke wijze deed. De profeet toont hun de dwaasheid hiervan aan. Weten zij, wat de dood is voor degenen, die er niet op voorbereid zijn, en hoeveel vreselijker hij zal zijn dan iets anders dat hun in dit leven overkomen kan? Of liever, het wordt gezegd tot hen, die schertsenderwijs spreken van die dag des Heeren, waarvan de profeet met zoveel ernst gesproken had, zij verlangden er naar, dat wil zeggen, zij daagden die uit, zij zeiden: Hij moge zoveel kwaad doen, als hij kan: Dat hij zich hausse, dat hij zijn werk bespoedige, Isaiah 5:19. Waar is de belofte van Zijn toekomst? 2 Peter 3:4. Het betekent,

1. Dat zij het niet geloven. Zij zeggen, dat zij er verlangend naar uitzien, omdat zij niet geloven, dat hij ooit komen zal, en ook zullen zij het niet geloven, tenzij zij het zien.

2. Dat zij hem niet vrezen, al geloven zij er ook wel iets van, toch denken zij er zo weinig aan, en hun aandacht is zo geheel in beslag genomen door andere dingen, dat zij in het geheel niet vrezen voor het gevaar, dat hen dreigt, in plaats van hem uit nauwgezetheid te vrezen, verlangen zij er naar uit nieuwsgierigheid. Als een antwoord daarop,

a. Toont hij hun de dwaasheid van degenen, die onbeschaamd naar Gods oordelen verlangden en om de verschrikkingen des Heeren lachten. "Waartoe toch zal voor u de dag des Heeren zijn? Gij zult hem beide zeker en droevig vinden, niet iets om over te schertsen, want het is niet meer de vraag of hij komen zal of niet en ook is het niet iets om afgekeerd te worden door minachting, als hij komt". De dag des Heeren zal duisternis wezen en geen licht, Amos 5:18. Zal hij dat niet zijn? Amos 5:20. Zegt ook uw eigen geweten u niet, dat het zo zijn zal, dat hij duisternis zal zijn en geen licht? De dag des Heeren zal een duistere, sombere, benauwde dag zijn voor alle onboetvaardige zondaars, de oordeelsdag zal zodanig zijn, en somtijds de dag van hun tegenwoordige benauwdheid. En, als God een dag duister maakt, kan de hele wereld die niet licht maken.

b. Hij toont hun de dwaasheid van degenen, die ongeduldig verlangen naar een verandering in Gods oordelen, in de hoop, dat het volgend beter te verdragen zal zijn. Zij verlangen naar de dag des Heeren, in de hoop zichzelf te verbeteren, als hun hart en leven niet verbeterd, of, ten minste het ergste te weten. Maar de profeet zegt hun, dat zij niet weten, wat zij vragen, Amos 5:19. Het is als wanneer iemand vlood voor het aangezicht van een leeuw en hem ontmoette een beer, een roofdier, wreder en verscheurender dan een leeuw, of alsof een man om aan alle gevaren buitenshuis te ontkomen, in huis kwam, daar met zijn hand aan de wand leunde en hem een slang beet. Die niet verbeterd zijn door Gods oordelen, zullen er door vervolgd worden, en, als zij aan het n ontkomen, dan is een ander gereed hen te treffen, de vreze en de kuil en de strik omringen hen, Isaiah 24:17, Isaiah 24:18. Daarom is het krankzinnigheid, de dag des Heeren uit te dagen.

De bedoeling van deze verzen is om te tonen, hoe weinig waarde God hecht aan hun vertoon van vroomheid, ja, hoezeer Hij ze verafschuwt, zolang zij in hun zonden blijven.

I. Hoe weinig behaaglijk, neen hoe hatelijk hun huichelachtige diensten bij God waren. Zij hadden hun feesten te Beth-El, in navolging van die te Jeruzalem, waarop zij de schijn aannamen, zich voor God te verblijden. Zij hadden hun verbodsdagen, waarop zij het ernstige voorkomen aannamen van degenen, die tot God komen gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor Zijn aangezicht als Zin volk. Zij offerden God brandoffers, ter ere van God, met de spijsoffers, die er naar de wet mee samen moesten gaan, zij offerden God het dankoffer, om de gunst van God af te smeken, en zij offerden ze van de vette beesten, die zij hadden, Amos 5:21, Amos 5:22. Eveneens hadden zij, in navolging van de tempelmuziek, het getier van hun liederen en het spel van hun luiten, Amos 5:23, vocale en instrumentale muziek, waarmee zij God loofden. Met deze dienst hoopten zij boete te doen bij God over de zonden, die zij bedreven hadden, en verlof te krijgen, om in de zonde te blijven, en daarom, wel verre van aannemelijk te zijn voor God, waren zij Hem een gruwel. Hij haatte, Hij versmaadde, hun feesten, niet alleen versmaadde Hij ze, omdat die dienst geen waarde voor Hem had, maar haatte ze ook als een krenking en een uitdaging, zoals wij het haten, dat de mensen tegen ons veinzen, de schijn van achting voor ons aannemen, terwijl zij die in werkelijkheid niet hebben. Niets is hatelijker, verachtelijker dan huichelarij. Die zijn vriend zegent met luide stem, het zal hem tot een vloek gerekend worden, als het blijkt, dat zijn hart niet met hem is. God wil hun verbodsdagen niet ruiken, want er is niets in, dat Hem aangenaam, maar heel veel dat krenkend voor Hem is. Hun offers hebben geen lieflijken reuk, zoals dat van Noach, Genesis 8:21. Hij wil ze niet aannemen, Hij wil er geen acht op slaan, Hij wil er geen aandacht aan schenken, Hij wil het spel van hun luiten niet horen, want als de zonde een wanklank in de harmonie veroorzaakt, kwetst zij het gehoor: Doe het weg, zegt God, Ik kan het niet verdragen. Dit betekent,

1. Dat de offerande zelf van weinig waarde is bij God in vergelijking met zedelijke plichten, God en onze naaste lief te hebben is meer dan alle de brandofferen en de slachtofferen.

2. Dat de offerande van de goddeloze Hem werkelijk een gruwel is, Spreuk. 15:8. Geveinsde vroomheid is dubbele ongerechtigheid en zo zal men bevinden, dat, als er een plaats in de hel heter dan alle andere is, die dan het deel van de huichelaar zal zijn.

II. Wat het was, dat een vereiste was voor de aannemelijkheid van hun offeranden en zonder hetwelk geen offerande aannemelijk zou zijn, Amos 5:24 : Laat het oordeel zich daarheen wentelen als de wateren, onder u, en de gerechtigheid als een sterke beek, dat is:

a. "Laat er een algemene verbetering van zeden onder u zijn: laat de godsdienst, Gods oordeel, en de gerechtigheid een behoorlijken invloed op u hebben, laat uw land er mee besproeid worden, en laat ze allen tegenstand van ondeugd en onheiligheid terneerwerpen, laat ze ver vloeien als overstromende wateren, en toch krachtig stromen als een machtige stroom." b. "In `t bijzonder, laat er behoorlijk recht gesproken worden door overheden en heersers, laat de stroom van het recht niet gestremd worden door partijdigheid en omkoperij, maar laat het zijn natuurlijke loop hebben, vrij als het water, laat het zuiver zijn als stromend water, niet vertroebeld door bederf, of wat het recht verkeert, laat het stromen als een sterke beek en zich niet laten tegenhouden of zijn loop laten stremmen door de vrees voor mensen, laat allen er vrije toegang toe hebben als tot een gemeenschappelijk water, en er profijt van hebben als een boom geplant aan waterbeken." De grote zaak, die Israël voor de voeten werd geworpen was het veranderen van het recht in alsem, daarin moeten zij zich derhalve verbeteren, Zacheria 7:9. Dat was het, waar God lust toe had, meer dan tot offeranden, Hosea 6:6, 1 Samuel 15:22,

III. Hoe weinig nadruk God had gelegd op de wet van de offers, al was het dan ook Zijn eigen wet, in vergelijking met de zedelijke voorschriften, Amos 5:25 :"Hebt gij Mij veertig jaar in de woestijn offers toegebracht? Neen, dat hebt gij niet." Meestentijds werd het offeren zeer verwaarloosd, om de onzekerheid van hun toestand, na het tweede jaar werd het Paasfeest niet gehouden, voordat zij in Kanan kwamen, en andere instellingen werden eveneens nagelaten, en toch, omdat God genade wil en geen offerande, maakte Hij hun van dat verzuim nimmer een verwijt, maar bleef voor hen zorgen en vriendelijk zijn, het was niet daarom, dat God ontevreden over hen was, maar om hun murmureren en ongeloof. Hij, die Zijn volk erkende, al offerden zij Hem niet, zolang als zij in andere opzichten zich aan Hem hielden zal hen zeker niet meer erkennen, al offeren zij ook, als zij in andere opzichten van Hem afwijken. Maar hoewel de rituele offers dus gemist kunnen worden, kunnen geestelijke offers dat niet, zelfs rechtvaardigheid en eerlijkheid zijn geen verontschuldiging voor gebrek aan gebed en dankzegging, een gebroken hart en liefde tot God. Stefanus haalt deze passage aan, Acts 7:42, om de Joden te tonen, dat zij het niet vreemd moeten vinden, zo de wet van de ceremonieën ingetrokken werd, daar zij van de beginne, vergelijkenderwijs, niet hoog gesteld werd. Vergelijk Jeremiah 7:22, Jeremiah 7:23.

IV. Hoe weinig reden zij hadden om te verwachten, dat hun offers aannemelijk zouden zijn voor God, terwijl zij en hun vaderen al die tijd overgegeven waren aan de dienst van andere goden. Op die wijze vatten sommigen Amos 5:25 op: "Hebt gij Mij offer toegebracht? dat wil zeggen, Mij alleen? Neen, en daarom zijn zij Mij niet aangenaam", want de regel voor de dienst van de Heer onze God is: Hem alleen moeten wij dienen. "Ja, gij droeg de tent van uw Moloch, Amos 5:26, kleine kastjes, die gij met u omdroeg, goden in zakformaat voor uw persoonlijk bijgeloof, als gij er niet in `t openbaar mee durfde gezien te worden. Gij hebt de beelden van uw Moloch gehad-uw koning", die waarschijnlijk de zon voorstelde, die koning is onder de hemellichamen, "en Kiun, of Remfan", zoals Stefanus die noemt in Acts 7:43, volgens de Septuaginta, die, naar verondersteld wordt, Saturnus voorstelde, de hoogste van de zeven planeten. De dienst van zon, maan en sterren was de oudste, meest algemene, en meest verschoonbare afgoderij. Zij maakten zichzelf de ster huns gods, Een of andere ster, die zij voor hun god hielden, of welker naam zij aan hun god gaven. Tot deze afgoderij was Israël van de beginne geneigd, Deuteronomy 4:19, en die een neiging behouden voor andere goden, mogen niet rekenen op de gunst van de waren God.

V. Met welke straf God hen treffen zou om hun volharden in de afgoderij, Amos 5:27 :Ik zal ulieden gevankelijk wegvoeren ver boven Damaskus heen. Zij waren door Satan gevankelijk weggevoerd in afgoderij, en daarom deed God hen in gevangenschap gaan onder de afgodendienaars, en joeg hen naar een vreemd land, sinds zij zo verzot waren op vreemde goden. Zij werden gevoerd ver boven Damaskus henen. Hun gevangenschap bij de Assyriërs was veel verder dan die bij de Syriërs, want, als kleinere oordelen niet tot stand brengen, waarvoor zij gezonden worden, zendt God grotere. Of, de gevangenschap onder Salmaneser ging die van Damaskus onder Tiglath-Pileser ver te boven, en was veel pijnlijker en verwoestender, hetgeen voorspeld was, Amos 1:5. Want, evenals de zonden van Gods gelovig volk groter zijn dan de zonden van anderen, zo mag ook verwacht worden, dat hun straffen naar verhouding zijn. Wij vinden, dat de roof van Samaria en Damaskus tezamen weggevoerd wordt door de koning van Assyrië, Isaiah 8:4. Stefanus leest het: Ik zal u overvoeren op de andere kant van Babylonië, Acts 7:43, verder dan Juda, zover, dat terugkeren onmogelijk is. En om hen te overtuigen, dat dit vonnis zeker en vreselijk is, noemt Hij, die het velt zichzelf de Heer, Wiens naam is God van de heerscharen, die dus in staat is het vonnis uit te voeren, daar Hij legerscharen onder Zijn bevel heeft.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile