Lectionary Calendar
Tuesday, May 28th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hosea 10

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 10

In dit hoofdstuk wordt,

I. Het volk Israëls beschuldigd van groot bederf in de publieke Godsverering en bedreigd met de verwoesting hunner beelden en altaren, Hosea 10:1, Hosea 10:2, Hosea 10:5, Hosea 10:6, Hosea 10:8.

II. Zij worden beschuldigd van bederf in het bestuur van de burgerlijke staat en bedreigd met deszelfs ondergang, Hosea 10:3, Hosea 10:4, Hosea 10:7.

III. Zij worden beschuldigd, de zonden hunner vaderen na te volgen en rustig die zonden te bedrijven en bedreigd, dat smartelijke, vernederende oordelen zullen volgen, Hosea 10:9 -Hosea 10:11.

IV. Zij worden ernstig vermaand tot boete en bekering en met de ondergang bedreigd, als ze die vermaning in de wind slaan,

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 10

In dit hoofdstuk wordt,

I. Het volk Israëls beschuldigd van groot bederf in de publieke Godsverering en bedreigd met de verwoesting hunner beelden en altaren, Hosea 10:1, Hosea 10:2, Hosea 10:5, Hosea 10:6, Hosea 10:8.

II. Zij worden beschuldigd van bederf in het bestuur van de burgerlijke staat en bedreigd met deszelfs ondergang, Hosea 10:3, Hosea 10:4, Hosea 10:7.

III. Zij worden beschuldigd, de zonden hunner vaderen na te volgen en rustig die zonden te bedrijven en bedreigd, dat smartelijke, vernederende oordelen zullen volgen, Hosea 10:9 -Hosea 10:11.

IV. Zij worden ernstig vermaand tot boete en bekering en met de ondergang bedreigd, als ze die vermaning in de wind slaan,

Verzen 1-15

Hosea 10:1-15

Merk op:

I. Welke zonden hier Israël ten laste worden gelegd, de nationale zonden, die een nationaal oordeel noodzakelijk maken. De profeet spreekt ronduit met hen, want waartoe zou vleitaal dienen?

1. Zij waren niet vruchtbaar in vruchten van de gerechtigheid tot eer van God. Hiermede begon alle boosheid, Hosea 10:1. Israël is een uitgedroogde wijnstok, Gods kerk wordt terecht met een wijnstok vergeleken, zwak, onooglijk, toch wijdvertakt en vruchtbaar. De gelovigen zijn de ranken van die wijnstok en delen zijn wortel en vettigheid. Maar dit was Israëls zonde, dat het een uitgedroogde wijnstok was, een wijnstok zonder sap of deugd, die daarom geen van de goede vruchten voortbracht, welke men ervan mocht verwacht hebben, en waardoor God en mens zouden verheerlijkt zijn. Zie, er zijn er velen, die, hoewel geen ontaarde, toch uitgedroogde ranken zijn, waarin geen goed is. Een wijnstok is de minst nuttige onder de bomen, zo hij geen vrucht draagt. Dan deugt hij nergens meer toe, Ezechiël 15:3, 5. En zij, die geen goede vruchten voortbrengen, brengen weldra stinkende druiven voort, die geen goed doen, doen kwaad. Hij is een uitgedroogde wijnstok, die alleen voor zichzelf vrucht draagt. Wat in hem is, dient niet om God te verheerlijken, maar neemt de eer voor zich en verheft zich daarop. Christenen leven niet voor zichzelf, Romans 14:6. Maar huichelaars maken zichzelf tot hun doel, zij eten en drinken voor zichzelf, Zacheria 7:5, 6. (Engelsche vertaling). Of: Israël wordt door Gods oordelen van al zijn rijkdom ontledigd en beroofd, omdat hij die gebruikt heeft in de dienst van zijn lusten en niet ter ere Gods die hem die heeft gegeven. Zie, wat wij niet op goede manier gebruiken, kunnen we verwachten, te zullen verliezen.

2. Zij vermenigvuldigden hun altaren en beelden, en hoe meer weldaden Gods voorzienigheid over hen uitgoot, zoveel weelderiger waren zij in die dienst hunner afgoden. Naar de veelheid van zijn vrucht heeft hij de altaren vermenigvuldigd, naar de goedheid zijns lands hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt. Zie, het is een diepe hoon jegens God, en een misbruik van Zijn goedheid, wanneer wij te meer zonden tegen Hem bedrijven, naarmate wij meer barmhartigheid van Hem ontvangen, en te meer kwaad doen naar wij groteren rijkdom hebben gekregen. Moesten wij niet zo overvloedig zijn in de dienst onzes Gods, als zij waren in de dienst van hun afgoden? Als wij bevinden, dat ons goed toeneemt, moeten wij dan niet in gelijke mate toenemen in werken van godzaligheid en barmhartigheid?

3. Hun hart was verdeeld, Hosea 10:2.. a. Zij waren onderling verdeeld. Zij hadden onderling twist over hun afgoden, sommigen waren voor deze, anderen voor gene. Zij waren onderling onenig over hun koningen, wier uiteenlopende belangen aanleiding gaven tot verschillende partijen in het koninkrijk. Zo werden hun harten onderling verdeeld en van elkander vervreemd. Hartelijke vriendschap werd op die wijze hoe langer hoe zeldzamer. Daarop volgt: Nu zullen zij verwoest worden. Zie, verdeeldheden en vijandige gezindheden zijn oorzaak van vele zonden en een voorspel van ondergang.

b. Zij waren verdeeld tussen God en hun afgoden. Er was nog iets van genegenheid voor God in hun hart overgebleven, maar de neiging tot hun afgoden was toch overheersend. Zij hinkten op twee gedachten, tussen God en Bal, dat was de verdeeldheid van hun hart. Maar God is de soeverein van ons hart en duldt op generlei wijze enigen mededinger: Hij wil alles of niets Satan zegt, gelijk de gewaande moeder: Het zij noch het uw noch het mijne, doorsnijd het. Maar God zegt: neen, geef het hem. Een hart, dus verdeeld, zal verwoest worden, verworpen omdat het het verbond met God verbroken heeft. Zie, een hart, verdeeld tussen God en Mammon zal, al stelt het die verdeeldheid nog zo onschuldig voor, verwoest worden.

4. Zij maakten van wat zij zeiden geen gewetenszaak, zelfs als het plechtig geschiedde Hosea 10:4..

a. Niet, als zij zwoeren, de plechtigste wijze van spreken: Zij hebben woorden gespro ken, valselijk zwerende in het verbond maken. "Verba dare", woorden geven, dat deden ze. Zij waren vals, terwijl ze met God in verbond stonden, het verbond van de besnijdenis, de schone beloften van bekering, wanneer zij in ellende verkeerden, waren gehuicheld. Geen wonder, dat zij, die jegens mensen vals handelden, jegens God evenmin trouw hielden. Zij werden gewend aan verraderij, dat ze, zonder enig gewetensbezwaar, de heiligste verbonden verbraken. Onderdanen schonden hun eed van gehoorzaamheid, koningen hun krooneed, zij braken hun verbonden met vreemde volken, en overeenkomsten tussen bijzondere personen werden even gemakkelijk vernietigd.

b. Niet als ze recht spraken, de plechtigste daad. Gerechtigheid kan niet bestaan, wanneer de mens geen meineed ontziet, want het oordeel, dat een heilzame plant moest zijn van liefelijken reuk groent als een vergiftig kruid, beide walgelijk en gevaarlijk, op de voren van de velden, die beploegd waren om goed koren voort te brengen. Zie, God wordt grotelijks vertoornd door bederf, niet alleen in de Hem gewijden eeredienst maar ook in de bedeling van het recht tussen mens en mens. En de oneerlijkheid des mensen zal oorzaak zijn van Zijn twist met hem, zowel als hun afgoderij en goddeloosheid. Want: Gods wetten hebben ten doel het welzijn van de mensen en van de gemeenschap, zowel als Zijn eer, en de rechtsschennis van de justitie zal even goed gewroken worden als de ontheiliging van Zijn tempel.

II. Wat de oordelen zijn, waarmede Israël voor deze zonden zou gestraft worden, zij hadden zowel in het burgerlijke als in het ceremoniëele leven gezondigd, en zouden in beide straf ondergaan.

1. Het koningschap en hun overheid zou hun geen vreugde meer baren. Omdat de gerechtigheid in verdrukking verkeerd is, daarom zullen zij, die het recht moeten handhaven en daardoor het rijk ten zegen zijn, deszelfs last genoemd worden, Hosea 10:3, en degenen, die het volk niet goed wilden regeren, zullen onbekwaam zijn het te beschermen: Nu zullen zij zeggen: "Wij hebben geen koning, dat is, wij zijn zo goed als zonder koning, wij hebben er geen, die ons enig goed doet of enige dienst bewijst, geen, die ons in de band houdt of ons tegen onze vijanden beschermt, geen, die de openbare vrede bewaart en onze oorlogen voert, en dit overkomt ons terecht. Want wij hebben de Heere niet gevreesd, toen wij onder het bestuur van onze koningen veilig waren, daarom worden wij door Hem verworpen, en wat zou ons dan een koning doen? Welk goed kunnen wij van een koning verwachten als wij de gunst onzes Gods verbeurd hebben?" Zie, zij, die de vreze Gods van zich werpen zullen niet licht blijdschap door mee schepselen genieten. Ook zal trouw aan de koning, zonder godsdienst, weinig baten, want, al wordt daardoor zijn gunst en goedwilligheid gewonnen wat helpt dat, als God tegen hen is? Die aan de vreze en gunst Gods vasthouden, mogen triomfantelijk uitroepen: "Wat kan de grootste van de mensen tegen ons doen?" Maar zij, die Zijn bescherming niet achten, moeten wanhopig klagen: "Wat kan zelfs de grootste van de mensen voor ons doen?" Hij was een koning, die zeide: "De Here helpt u niet, waarom zou ik u helpen?" 2 Kings 6:27. Hij is een dwaas, die daar zegt: "Als een koning ons niet kan helpen, moeten wij omkomen" (gelijk die in Hosea 10:3 spreken, schijnen te bedoelen), want God kan voor ons doen wat koningen niet kunnen. Er was een tijdperk geweest, dat zij vurig naar een koning verlangden, maar wat zou een koning (die, naar zij meenden, alles kon doen) voor hen uitrichten? God kan de mensen, van wie wij het meest verwachten, ziek maken. Daarover klagen zij, nu hun koning onmachtig is hen te helpen, maar dit is nog het ergste niet, hun burgerlijk bestuur zal niet slechts verzwakt, maar geheel vernietigd worden, Hosea 10:7 :De koning van Samaria, de koninklijke stad, die nu schier alles is wat overblijft, is afgehouwen als schuim op het water. Schuim drijft boven en maakt heel wat vertoning op de oppervlakte, toch is het alleen een hoop blazen, door de beweging van het water veroorzaakt. Zo waren de koningen van Israël, na hun opstand tegen het huis Davids, niets dan schuim, hun regering had geen solide bodem. Niet beter zijn de grootste koningen, als zij zich tegen God verzetten, wanneer God komt om met hen te twisten, kan Hij ze gemakkelijk verdrijven en verstrooien, en maken ze tot niets, als schuim op het water.

2. Zij zullen geen vreugde meer van hun afgoden beleven noch van hun dienst. En ellendig is de toestand van dat volk, welks goden even weinig vermogen als hun vorsten.

a. De afgoden, die zij gemaakt, en de altaren, die ze hem ter ere opgericht hadden, zouden als een gewone buit, door de zegevierende vijand, afgebroken, vernield en weggevoerd worden. Hij zal hun afgoden doorhouwen. God zal dat doen door de hand van de Assyriërs, de Assyriërs zullen het doen op bevel van God. Hij zal hun opgerichte beelden verstoren, Hosea 10:2. Zie, waarvan de mens afgoden maakt, wordt billijk door God doorgehouwen en verstoten. Maar het kalf te Beth-el was de opperste afgod, daar hadden de bewoners van Samaria het meest mee op, nu wordt hun voorspeld, dat het vernield zal worden. Zijn volk zal treuren over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren, Hosea 10:5, wanneer het omvergeworpen en geschonden is, geen aanzien meer waard en geen voorwerp meer van aanbidding. Maar dat is niet alles. Ja, dat zelf zal naar Assur gevoerd worden (sommigen menen, dat het kalf van Dan reeds enige tijd vroeger weggehaald was), tot een geschenk voor de koning Jareb. Het was hem gebracht als een overwinningstrofee van hun vijanden. En welk roemrijker voorwerp konden zij brengen dan dit, of welk krachtiger bewijs hunner algeheele zegepraal? Zo wordt gezegd, Hosea 10:8, Israëls zonde zal verdelgd worden, dat is: de afgoden, waarmede zij gezondigd hadden. Daarom wordt gezegd: Deze zaak de kalverendienst, door Jerobeam ingevoerd, werd Israël tot zonde, 1 Kings 12:30. Zie, indien de genade Gods de zondelust in ons niet kan doven, dan is het recht, dat God voedsel en brandstof van de zonde buiten ons vernietigt. Met de afgoden worden de hoge plaatsen vernield, de hoogten van Aven, Hosea 10:5, of Beth-el. Het heette Gods huis, (dat betekent Beth-el), maar nu heet het huis van de ongerechtigheid, ja, ongerechtigheid zelf. De koningen hadden verzuimd te doen wat hun plicht was, de hoge plaatsen door het zwaard van de gerechtigheid weg te nemen. Daarom zal God hen wegnemen met het oorlogszwaard, zodat doornen en distelen op hun altaren zullen opkomen, dat is: zij zullen in puin liggen. Terwijl zij stonden, waren hun altaren als doornen en distelen, een hoon voor God en mensen, de vrucht van zonde en vloek, billijk werden ze in doornen en distelen begeven.

b. De vernieling van hun afgoden, altaren en hoogten, zal hun oorzaak zijn van smart en schaamte en verschrikking.

A. Het zal hun een oorzaak zijn van smart. Wanneer het kalf te Bethel verbroken wordt, zal zijn volk daarover treuren. Zij zagen het kalf voor hun beschermer aan, en toen het verdreven was, meenden ze alles verloren te hebben, zodat het arme onwetende volk, dat men er mee om de tuin geleid had, bitterlijk klagen zal, gelijk Micha deed, Judges 18:24 :Gijlieden hebt mijn goden, die ik gemaakt hebt, weggenomen, wat heb ik nu meer. De priesters, die er zich over verblijd hadden, zullen er nu met het volk over treuren. Zie, als de mens van iets een god maakt, zal hij over het verlies daarvan treuren, en een buitensporige smart over een werelds verlies bewijst, dat wij er een afgod van gemaakt hadden. Zij plachtten zeer vrolijk te zijn in de dienst aan hun afgoden, maar nu zullen ze over hen klagen, want zondige vreugde verkeert vroeger of later in rouw.

B. Het zal hun eene oorzaak van schaamte zijn, Hosea 10:6. Efraïm zal schaamte behalen, wanneer het de goden, waarop het vertrouwde, in gevangenschap ziet wegvoeren, en Israël zal beschaamd worden wegens zijn raadslag, dat het zulk een vertrouwen stelde in en zulke aanbidding wijdt aan afgoden. Gods ark en altaren zijn nimmer nedergeworpen, totdat het volk ze verwierp, maar de afgodische altaren werden vernield, toen het volk ze nog hoogelijk eerde. Daaruit blijkt, dat de verachting van geen en de verering van deze de zonden waren, waarvoor God ze nu bezoekt.

C. Het zal hun een oorzaak van verschrikking zijn, Hosea 10:5. De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn, zij zullen vrezen en beangst zijn hun goden te verliezen, of liever: zij zullen voor zichzelf en hun kinderen en familie vrezen, wanneer zij zullen zien, dat de oordelen Gods over hen losbreken en met hun afgoden een begin maken, gelijk Hij gerichten geoefend had aan al de goden van de Egyptenaren, Exodus 12:12. Zo verschrikken afgodendienaars, wanneer God de aarde geweldig verschrikt, Isaiah 2:21. En hier, Hosea 10:8, Zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons: Hosea 10:8. Al de afgodendienaars, Revelation 6:15, Revelation 6:16 zullen tevergeefs tot de bergen en steenrotsen roepen, om hen te verbergen voor het aangezicht desgenen, die op de troon zit en van de toorn des Lams.

Hier

I. Werden hun de zonden van hun vaderen in herinnering gebracht, waarover God nu met hen afrekent. Hun was gezegd, Hosea 9:9 dat zij zich zeer diep verdorven hadden als in de dagen van Gibea, en hier, Hosea 10:9 :Sinds de dagen van Gibea, hebt gij gezondigd, o Israël. Niet alleen herleeft de zonde van die dagen in de tegenwoordige, als een copie van het origineel maar de goddeloosheid van die dagen was voortgegaan door een reeks tussenliggende tijden tot op deze ogenblik, zodat de maat van de ongerechtigheid lange tijd had gehad, eer ze vol werd, en de zonde zelf immer toegenomen was. Of: Gij hebt gezondigd meer dan in de dagen van Gibea (gelijk men ook kan lezen), de zonde van deze tijd gaat het ergste van vroegere dagen te boven. Hun toestand was dus slecht, want daar zijn zij staande gebleven. De misdadigers moesten zichzelf verdedigen, en de stammen Israël, die op zich namen, hen voor hun goddeloosheid te straffen, zaten met de handen in het haar, toen in beide veldslagen de misdadigers overwonnen. De strijd te Gibea, tegen de kinderen van de verkeerdheid, zal ze niet grijpen tot het derde treffen, en zelfs toen werden ze niet allen verslagen, want zeshonderd ontsnapten. Maar uw zonde is erger dan de hunne, en daarom kunt ge niet andere verwachten, dan dat de strijd tegen de kinderen van de verkeerdheid ze nu zal aangrijpen en geheel verslaan.

II. Zij hebben hen gewaarschuwd, duidelijk gewaarschuwd voor de naderende oordelen Gods, Hosea 10:10. God had tot dusver medelijden met hen gehad en hen gespaard. Hoewel zij Hem zeer gehoond hadden, had Hij lust gehad te beproeven, of ze door geduld en goedertierenheid mochten gewonnen worden, maar nu is het Mijn lust, dat Ik ze zal binden, dat is Mijn voornemen en dat is Mijn welbehagen. Hij zal Zich over u verblijden, u verdoende en u verdelgende, Deuteronomy 28:63. Zie, omdat God de dood en het verderf van de zondaars niet begeert, daarom begeert Hij hun kastijding. (De Eng. vert. heeft kastijden in plaats van binden in Hosea 10:10). En zie wat die kastijding is: Volken zullen tegen henlieden verzameld worden gelijk al de andere stammen in de slag bij Gibea tegen Benjamin waren. Een van de rabbijnen spreekt zo over deze woorden: omdat zij de kastijding van Mij door Mijn profeten die in Mijn naam handelen, niet aannemen, zo zal Ik ze kastijden door de hand van volken, die tegen henlieden verzameld worden, als Ik ze binden zal in hun twee voren, dit is wanneer zij zich denken te versterken, als het ware, in een dubbele verschansing. Of: als Ik ze zal binden voor hun twee overtredingen (zoals de Eng. kanttekening leest), met het oog op hun geestelijke en lichamelijke hoererij, die hun zo dikwijls verweten wordt, of de twee kalveren te Dan en te Beth-el, of de twee boosheden, vermeld in Jeremiah 2:13. Of: als Ik ze zal binden aan hun twee voren, dit is: hen brengen zal in gevangenschap bij de Assyriërs die ze onder het juk zullen zetten als ossen voor de ploeg, die in de twee voren het veld op en neer gehouden worden en er, uit vreze voor de prikkel, geen stap buiten durven zetten Het Chaldeeuwsch luidt: Zij, die tegen hen verzameld zijn, zullen heerschappij over hen hebben op gelijke wijze als een paar vaarzen aan haar twee voren gebonden zijn. Dus zullen degenen, die Gods vrijen niet wilden zijn, de slaven van hun vijanden worden en het onderscheid leren verstaan tussen de dienst van God en die van de koninkrijken van de landen, 2 Chronicles 12:8.

III. Zij leren begrijpen, dat hun onbekendheid met lijden en ontberingen hen niet zal behoeden voor een ellendige ballingschap, Hosea 10:11. Zie, hoe zacht, hoe teder, hoe gevoelig Efraïm is, hij is een vaars, gewend gaarne te dorsen omdat hij, niet gemuilband, vrijheid had om naar welgevallen te eten, en het werk zelf gemakkelijk en droog was, aangenaam en goed betaald. Maar, zegt God, Ik heb een juk op haar schone nek gelegd. Ik zal Efraïm berijden, dit is, Ik zal hem temmen, of hem laten berijden door de Assyriërs en andere veroveraars, die met hardheid over hem zullen heersen, gelijk ruiters hun rijdieren behandelen, Psalms 66:12. Juda zal ploegen, Jacob zal voor zich eggen, dit is zij zullen kwalijk behandeld worden, maar niet in die mate als Efraïm. Zie, het is billijk, zo God hen doet gevoelen, wat hardheid is, die zich te zeer aan gemak en genoegen hebben overgegeven. De geleerde Dr. Pocock helt meer tot een andere verklaring over en leest in die woorden de zachte, vriendelijke wijze, waarop God met dat volk had gehandeld om het onder de gehoorzaamheid aan Zijn wet te brengen als een reden, waarom het tot onderdanigheid meest terugkeren. Hij had met hen gedaan als een landman, die zijn vee voor zijn dienst dresseert. Efraïm was een leerzame vaars, geschikt om gebruikt te worden, God greep haar schone nek om haar aan Zijn hand te gewennen, tuigde haar, legde haar het juk van Zijn geboden op, gaf Zijn volk Israël een Wet, leerde het Zijn inzettingen opdat het niet door de zeden van de heidenen zou afgekeerd worden. Hij had alle zachte en welwillende middelen gebruikt om gehoorzaamheid te bevorderen, had Juda aan het ploegen en Jacob aan het eggen gezet, had alleen voor hen passende verordeningen gegeven, toch hadden zij zich niet willen laten binden, maar waren terzijde afgeweken.

IV. Zij werden uitgenodigd en aangemoedigd, door gebed, boete en berouw tot God weder te keren, Hosea 10:12, Hosea 10:13. Zie hier,

1. Tot welke plichten ze geroepen worden Zij zijn Gods akkerwerk, 1 Corinthiers 3:9, en hun plicht wordt uitgedrukt in woorden, aan de landbouw ontleend. Als zij niet door hun onderdrukkers in slavernij begeren weggevoerd te worden, laat ze dan tot de dienst des Heeren terugkeren.

a. Laat ze zich een braakland braken, laat ze hun hart reinigen van alle zondige lusten en genegenheden, die als doornen en distelen zijn, laat ze zich vernederen over hun zonden en met een verbroken en verslagen geest weerkeren, laat ze, bij de herinnering daaraan, vol smart en schaamte de goddelijke inzettingen ontvangen, gelijk de grond geploegd wordt om het zaad te ontvangen, opdat het daarin wortel schiete. Zie Jeremiah 4:3.

b. Laat ze voor zich zaaien tot gerechtigheid, laat ze weerkeren tot het volbrengen van goede werken, overeenkomstig Gods wet, de regel van de gerechtigheid, laat ze overvloedig zijn in vrome daden jegens God, in werken van de barmhartigheid jegens elkander, en laat ze dus in de Geest zaaien, gelijk de Apostel het noemt, Galatians 6:7, Galatians 6:8. Iedere daad is zaad, dat men zaait. Laat ze zaaien in gerechtigheid, Iaat ze zaaien het aangewezen zaad, doen wat ze behoren te doen, en zij zullen er zelf het voordeel van ontvangen.

c. Laat ze de Heere zoeken, laat ze op Zijn genade wachten en van Hem afbidden, dat Hij het gezaaide zaad zegene. De landman moet ploegen en zaaien met het oog op God, van Hem ter bestemder tijd de regen verwachtende.

2. Waarom ze tot de vervulling van hun plichten aangespoord worden. Overdenk, a. Het is tijd om te handelen, hoog tijd. De landman zaait in de zaaitijd, en wanneer die tijd reeds ten dele verstreken is, gaat hij met te meer vlijt aan het werk. Zie, de Heere te zoeken is werk voor iedere dag, maar toch worden door Gods genade en voorzienigheid enkele bijzondere gelegenheden daarvoor gegeven.

b. Als wij doen wat ons wordt opgelegd, zal God Zijn werk doen. Indien wij ons tot gerechtigheid zaaien, als wij zorgvuldig en volijverig onze plicht doen, in afhankelijkheid van Zijn genade dan zal Hij Zijn genade op ons uitgiete, juist wat degenen behoeven, die tot gerechtigheid zaaien, want door de genade Gods zijn wij wat wij zijn. Sommigen passen dit op Christus toe die in de volheid des tijds komen zou en voor Wiens komst zij zich moeten toebereiden, Hij zal komen als de Heere onze gerechtigheid en zal gerechtigheid over ons regenen, de eeuwige gerechtigheid, die Hij zelf heeft aangebracht. Hij zal die overvloediglijk uitstorten. Er is voorspeld, Psalms 72:6, dat Hij zal nederdalen als een regen op het nagras.

c. Als wij tot gerechtigheid zaaien, zullen wij tot weldadigheid maaien, wat met die belofte overeenstemt. Indien wij in de Geest zaaien, zullen wij uit de Geest het eeuwige leven maaien. Wij zullen maaien naar de mate van de weldadigheid (zo staat er letterlijk), het zal een grote beloning zijn, naar de rijkdom van de barmhartigheid, een beloning, die eigenlijk bij zulke lage schepselen als wij zijn, niet behoort, maar die een God van eindeloze barmhartigheid verheerlijken, een beloning niet naar de werken, maar uit genade. Wij maaien niet naar verdienste, maar uit genade. Wij zaaien, maar God geeft een lichaam naar Hem behaagt.

d. Wij hebben goddeloosheid geploegd en verkeerdheid gemaaid, en het deel onzes levens, dat voorbij is, is daarvoor meer dan genoeg geweest, Hosea 10:13. "Gij hebt u heel wat moeite in de dienst van de zonde getroost, hebt als in het vuur voor haar gearbeid, en zult gij dan de tijd beklagen dat gij de last en de hitte draagt in de dienst van God en datgene doet, wat u tot groot voordeel zal strekken? Gij hebt veel gedaan om uw ziel naar de verdoemenis te leiden, zult gij niet trachten, dat ongedaan te maken en iets te doen om ze te redden?"

e. In de dienst van de zonde hebben wij nooit iets verkregen. Zij hebben goddeloosheid geploegd, dat is: de slavendienst van de zonde verricht, en verkeerdheid gemoeid, dat is: alles verworven wat er van te halen is. Zij zijn doorgegaan tot de oogst, en wat zijn ze er beter van geworden? Het is alles bedrog. Zij hebben de vrucht van de leugen gegeten, vrucht, die slechts leugen is, die er schoon uitziet, maar van binnen verrot is, de werken van de duisternis zijn onvruchtbare werken, Efeziers 5:11, Romans 6:21. Zelfs de voordelen van de zonde geven de zondaar geen voldoening.

f. Troost en vertrouwen zal ons in de dienst van de zonde zeker ontvallen. "Gij hebt vertrouwd op uw weg, op de veelheid uwer helden, gij hebt u op schepselen, op uw eigen macht en beleid, verlaten, en daarom goddeloosheid durven ploegen. Uw hoop heeft u teleurgesteld, komt nu en zoekt de Heere, en uw hoop op Hem zal u niet bedriegen."

V. Zij worden bedreigd met eindelijke ondergang, zowel om hun vleselijke wandel als om hun werelds vertrouwen, Hosea 10:14, Hosea 10:15. Daarom, omdat gij goddeloosheid gezaaid hebt en op uw eigen weg vertrouwd, zal er een groot gedruis ontstaan onder uw volken, hetzij door binnenlandse opstand of een inval van buiten, waardoor het koninkrijk beroerd zal worden en een rumoer ontstaan, misschien wel alles tezamen.

1. Hun steden en sterkten zullen een prooi van de vijand worden: al uw vestingen zullen verstoord worden, gij had er uw hoop op gebouwd en uw schatten erin geborgen, maar ze zullen ingenomen en geplunderd worden, gelijk Salman Beth-Arbel verstoorde ten dage van de oorlog. Dit ziet op een kort tevoren plaats gehad hebbende gebeurtenis, die nergens anders vermeld staat. Waarschijnlijk is Salman dezelfde als Salmanassar, koning van Assyrië, die enige tijd geleden de n of andere stad, kasteel of huis (Beth-Arbel wil zeggen: het huis van Arbel) onder militair bestuur had gesteld, hetgeen wellicht het begin van zijn veroveringen was geweest, om andere garnizoenen schrik aan te jagen en ze tot een overgave op de eerste opeising te manen. God zegt hun, dat zo Samaria zal verstoord worden.

2. De bewoners zullen door het zwaard gedood worden, gelijk te Beth-Arbel, waar de moeder verpletterd werd met de zonen, dat is: zij werden tezamen verpletterd door de woedende krijgslieden. Zie, wat wreed werk de oorlog verricht. "Jusque datum scelerl", de goddeloosheid heeft vrij spel. Het is vreemd, dat een mens zo onmenselijk kan zijn, maar men ziet, waartoe de zonde voert. "Homo homini lupus", de mens is een wolf voor de mensen, en dan weder: "Homo homini agnus", de mens is een lam voor de mensen.

3. Zelfs zal koninklijk bloed met ander vermengd worden: Israëls koning is in de dageraad ten enenmale uitgeroeid, Hosea 10:15. Hosea was de laatste koning van Israël, in hem werd het ganse koninkrijk afgesneden en nam het een einde. De woorden hebben betrekking of op hem of op een van zijn voorgangers, die door verraad gedood was. Het zal in de dageraad geschieden, in zeer korte tijd, even plotseling als de morgenschemering, of op de bepaalde tijd, precies toen het geschieden zou. Of: in de dageraad toen zij dachten, dat de tijd van de beproeving voorbij was en men een nieuwe dag zag aanbreken, werd al hun hoop verijdeld door de plotselingen dood van hun koning Hosea 10:7. Koningen, al worden zij ook goden tegenover mensen genoemd, zijn mensen tegenover God en zullen sterven als mensen. En, ten laatste, waaraan was al die versterving te wijten? Wat was de oorzaak van al die bloedstorting? Hosea 10:15 zegt dat: Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid. Te Beth-El had een van de gouden kalveren gestaan, Gilgal, waar al hun goddeloosheid wordt gezegd bedreven te zijn, lag dichtbij, daar was hun grote boosheid, het kwaad van hun kwaad (gelijk er letterlijk staat), de somma en het inbegrip van hun zonden, dat was het, waaraan zij dat alles te danken hadden, dat veroorzaakte al die ellende, want dat verwekte God tot toorn, zodat Hij die rampen over hen brengen moest. Hij zegt niet: Alzo heeft de koning van Assyrië ze gedaan, maar Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan. Zie, welk kwaad ons ook overkomt, het is altijd de zonde, die daarvan de oorzaak is. Zijn de vestingen verstoord? Worden vrouwen en kinderen vermoord? Is de koning uitgeroeid? De zonde is aan alles schuld. Het is de zonde, die lichaam en ziel en alle goed verstoort. Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan. Het is uw eigen boosheid, die u zal kastijden, en uw afkeringen, die u zullen straffen, Isaiah 2:19.

Verzen 1-15

Hosea 10:1-15

Merk op:

I. Welke zonden hier Israël ten laste worden gelegd, de nationale zonden, die een nationaal oordeel noodzakelijk maken. De profeet spreekt ronduit met hen, want waartoe zou vleitaal dienen?

1. Zij waren niet vruchtbaar in vruchten van de gerechtigheid tot eer van God. Hiermede begon alle boosheid, Hosea 10:1. Israël is een uitgedroogde wijnstok, Gods kerk wordt terecht met een wijnstok vergeleken, zwak, onooglijk, toch wijdvertakt en vruchtbaar. De gelovigen zijn de ranken van die wijnstok en delen zijn wortel en vettigheid. Maar dit was Israëls zonde, dat het een uitgedroogde wijnstok was, een wijnstok zonder sap of deugd, die daarom geen van de goede vruchten voortbracht, welke men ervan mocht verwacht hebben, en waardoor God en mens zouden verheerlijkt zijn. Zie, er zijn er velen, die, hoewel geen ontaarde, toch uitgedroogde ranken zijn, waarin geen goed is. Een wijnstok is de minst nuttige onder de bomen, zo hij geen vrucht draagt. Dan deugt hij nergens meer toe, Ezechiël 15:3, 5. En zij, die geen goede vruchten voortbrengen, brengen weldra stinkende druiven voort, die geen goed doen, doen kwaad. Hij is een uitgedroogde wijnstok, die alleen voor zichzelf vrucht draagt. Wat in hem is, dient niet om God te verheerlijken, maar neemt de eer voor zich en verheft zich daarop. Christenen leven niet voor zichzelf, Romans 14:6. Maar huichelaars maken zichzelf tot hun doel, zij eten en drinken voor zichzelf, Zacheria 7:5, 6. (Engelsche vertaling). Of: Israël wordt door Gods oordelen van al zijn rijkdom ontledigd en beroofd, omdat hij die gebruikt heeft in de dienst van zijn lusten en niet ter ere Gods die hem die heeft gegeven. Zie, wat wij niet op goede manier gebruiken, kunnen we verwachten, te zullen verliezen.

2. Zij vermenigvuldigden hun altaren en beelden, en hoe meer weldaden Gods voorzienigheid over hen uitgoot, zoveel weelderiger waren zij in die dienst hunner afgoden. Naar de veelheid van zijn vrucht heeft hij de altaren vermenigvuldigd, naar de goedheid zijns lands hebben zij de opgerichte beelden goed gemaakt. Zie, het is een diepe hoon jegens God, en een misbruik van Zijn goedheid, wanneer wij te meer zonden tegen Hem bedrijven, naarmate wij meer barmhartigheid van Hem ontvangen, en te meer kwaad doen naar wij groteren rijkdom hebben gekregen. Moesten wij niet zo overvloedig zijn in de dienst onzes Gods, als zij waren in de dienst van hun afgoden? Als wij bevinden, dat ons goed toeneemt, moeten wij dan niet in gelijke mate toenemen in werken van godzaligheid en barmhartigheid?

3. Hun hart was verdeeld, Hosea 10:2.. a. Zij waren onderling verdeeld. Zij hadden onderling twist over hun afgoden, sommigen waren voor deze, anderen voor gene. Zij waren onderling onenig over hun koningen, wier uiteenlopende belangen aanleiding gaven tot verschillende partijen in het koninkrijk. Zo werden hun harten onderling verdeeld en van elkander vervreemd. Hartelijke vriendschap werd op die wijze hoe langer hoe zeldzamer. Daarop volgt: Nu zullen zij verwoest worden. Zie, verdeeldheden en vijandige gezindheden zijn oorzaak van vele zonden en een voorspel van ondergang.

b. Zij waren verdeeld tussen God en hun afgoden. Er was nog iets van genegenheid voor God in hun hart overgebleven, maar de neiging tot hun afgoden was toch overheersend. Zij hinkten op twee gedachten, tussen God en Bal, dat was de verdeeldheid van hun hart. Maar God is de soeverein van ons hart en duldt op generlei wijze enigen mededinger: Hij wil alles of niets Satan zegt, gelijk de gewaande moeder: Het zij noch het uw noch het mijne, doorsnijd het. Maar God zegt: neen, geef het hem. Een hart, dus verdeeld, zal verwoest worden, verworpen omdat het het verbond met God verbroken heeft. Zie, een hart, verdeeld tussen God en Mammon zal, al stelt het die verdeeldheid nog zo onschuldig voor, verwoest worden.

4. Zij maakten van wat zij zeiden geen gewetenszaak, zelfs als het plechtig geschiedde Hosea 10:4..

a. Niet, als zij zwoeren, de plechtigste wijze van spreken: Zij hebben woorden gespro ken, valselijk zwerende in het verbond maken. "Verba dare", woorden geven, dat deden ze. Zij waren vals, terwijl ze met God in verbond stonden, het verbond van de besnijdenis, de schone beloften van bekering, wanneer zij in ellende verkeerden, waren gehuicheld. Geen wonder, dat zij, die jegens mensen vals handelden, jegens God evenmin trouw hielden. Zij werden gewend aan verraderij, dat ze, zonder enig gewetensbezwaar, de heiligste verbonden verbraken. Onderdanen schonden hun eed van gehoorzaamheid, koningen hun krooneed, zij braken hun verbonden met vreemde volken, en overeenkomsten tussen bijzondere personen werden even gemakkelijk vernietigd.

b. Niet als ze recht spraken, de plechtigste daad. Gerechtigheid kan niet bestaan, wanneer de mens geen meineed ontziet, want het oordeel, dat een heilzame plant moest zijn van liefelijken reuk groent als een vergiftig kruid, beide walgelijk en gevaarlijk, op de voren van de velden, die beploegd waren om goed koren voort te brengen. Zie, God wordt grotelijks vertoornd door bederf, niet alleen in de Hem gewijden eeredienst maar ook in de bedeling van het recht tussen mens en mens. En de oneerlijkheid des mensen zal oorzaak zijn van Zijn twist met hem, zowel als hun afgoderij en goddeloosheid. Want: Gods wetten hebben ten doel het welzijn van de mensen en van de gemeenschap, zowel als Zijn eer, en de rechtsschennis van de justitie zal even goed gewroken worden als de ontheiliging van Zijn tempel.

II. Wat de oordelen zijn, waarmede Israël voor deze zonden zou gestraft worden, zij hadden zowel in het burgerlijke als in het ceremoniëele leven gezondigd, en zouden in beide straf ondergaan.

1. Het koningschap en hun overheid zou hun geen vreugde meer baren. Omdat de gerechtigheid in verdrukking verkeerd is, daarom zullen zij, die het recht moeten handhaven en daardoor het rijk ten zegen zijn, deszelfs last genoemd worden, Hosea 10:3, en degenen, die het volk niet goed wilden regeren, zullen onbekwaam zijn het te beschermen: Nu zullen zij zeggen: "Wij hebben geen koning, dat is, wij zijn zo goed als zonder koning, wij hebben er geen, die ons enig goed doet of enige dienst bewijst, geen, die ons in de band houdt of ons tegen onze vijanden beschermt, geen, die de openbare vrede bewaart en onze oorlogen voert, en dit overkomt ons terecht. Want wij hebben de Heere niet gevreesd, toen wij onder het bestuur van onze koningen veilig waren, daarom worden wij door Hem verworpen, en wat zou ons dan een koning doen? Welk goed kunnen wij van een koning verwachten als wij de gunst onzes Gods verbeurd hebben?" Zie, zij, die de vreze Gods van zich werpen zullen niet licht blijdschap door mee schepselen genieten. Ook zal trouw aan de koning, zonder godsdienst, weinig baten, want, al wordt daardoor zijn gunst en goedwilligheid gewonnen wat helpt dat, als God tegen hen is? Die aan de vreze en gunst Gods vasthouden, mogen triomfantelijk uitroepen: "Wat kan de grootste van de mensen tegen ons doen?" Maar zij, die Zijn bescherming niet achten, moeten wanhopig klagen: "Wat kan zelfs de grootste van de mensen voor ons doen?" Hij was een koning, die zeide: "De Here helpt u niet, waarom zou ik u helpen?" 2 Kings 6:27. Hij is een dwaas, die daar zegt: "Als een koning ons niet kan helpen, moeten wij omkomen" (gelijk die in Hosea 10:3 spreken, schijnen te bedoelen), want God kan voor ons doen wat koningen niet kunnen. Er was een tijdperk geweest, dat zij vurig naar een koning verlangden, maar wat zou een koning (die, naar zij meenden, alles kon doen) voor hen uitrichten? God kan de mensen, van wie wij het meest verwachten, ziek maken. Daarover klagen zij, nu hun koning onmachtig is hen te helpen, maar dit is nog het ergste niet, hun burgerlijk bestuur zal niet slechts verzwakt, maar geheel vernietigd worden, Hosea 10:7 :De koning van Samaria, de koninklijke stad, die nu schier alles is wat overblijft, is afgehouwen als schuim op het water. Schuim drijft boven en maakt heel wat vertoning op de oppervlakte, toch is het alleen een hoop blazen, door de beweging van het water veroorzaakt. Zo waren de koningen van Israël, na hun opstand tegen het huis Davids, niets dan schuim, hun regering had geen solide bodem. Niet beter zijn de grootste koningen, als zij zich tegen God verzetten, wanneer God komt om met hen te twisten, kan Hij ze gemakkelijk verdrijven en verstrooien, en maken ze tot niets, als schuim op het water.

2. Zij zullen geen vreugde meer van hun afgoden beleven noch van hun dienst. En ellendig is de toestand van dat volk, welks goden even weinig vermogen als hun vorsten.

a. De afgoden, die zij gemaakt, en de altaren, die ze hem ter ere opgericht hadden, zouden als een gewone buit, door de zegevierende vijand, afgebroken, vernield en weggevoerd worden. Hij zal hun afgoden doorhouwen. God zal dat doen door de hand van de Assyriërs, de Assyriërs zullen het doen op bevel van God. Hij zal hun opgerichte beelden verstoren, Hosea 10:2. Zie, waarvan de mens afgoden maakt, wordt billijk door God doorgehouwen en verstoten. Maar het kalf te Beth-el was de opperste afgod, daar hadden de bewoners van Samaria het meest mee op, nu wordt hun voorspeld, dat het vernield zal worden. Zijn volk zal treuren over zijn heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren, Hosea 10:5, wanneer het omvergeworpen en geschonden is, geen aanzien meer waard en geen voorwerp meer van aanbidding. Maar dat is niet alles. Ja, dat zelf zal naar Assur gevoerd worden (sommigen menen, dat het kalf van Dan reeds enige tijd vroeger weggehaald was), tot een geschenk voor de koning Jareb. Het was hem gebracht als een overwinningstrofee van hun vijanden. En welk roemrijker voorwerp konden zij brengen dan dit, of welk krachtiger bewijs hunner algeheele zegepraal? Zo wordt gezegd, Hosea 10:8, Israëls zonde zal verdelgd worden, dat is: de afgoden, waarmede zij gezondigd hadden. Daarom wordt gezegd: Deze zaak de kalverendienst, door Jerobeam ingevoerd, werd Israël tot zonde, 1 Kings 12:30. Zie, indien de genade Gods de zondelust in ons niet kan doven, dan is het recht, dat God voedsel en brandstof van de zonde buiten ons vernietigt. Met de afgoden worden de hoge plaatsen vernield, de hoogten van Aven, Hosea 10:5, of Beth-el. Het heette Gods huis, (dat betekent Beth-el), maar nu heet het huis van de ongerechtigheid, ja, ongerechtigheid zelf. De koningen hadden verzuimd te doen wat hun plicht was, de hoge plaatsen door het zwaard van de gerechtigheid weg te nemen. Daarom zal God hen wegnemen met het oorlogszwaard, zodat doornen en distelen op hun altaren zullen opkomen, dat is: zij zullen in puin liggen. Terwijl zij stonden, waren hun altaren als doornen en distelen, een hoon voor God en mensen, de vrucht van zonde en vloek, billijk werden ze in doornen en distelen begeven.

b. De vernieling van hun afgoden, altaren en hoogten, zal hun oorzaak zijn van smart en schaamte en verschrikking.

A. Het zal hun een oorzaak zijn van smart. Wanneer het kalf te Bethel verbroken wordt, zal zijn volk daarover treuren. Zij zagen het kalf voor hun beschermer aan, en toen het verdreven was, meenden ze alles verloren te hebben, zodat het arme onwetende volk, dat men er mee om de tuin geleid had, bitterlijk klagen zal, gelijk Micha deed, Judges 18:24 :Gijlieden hebt mijn goden, die ik gemaakt hebt, weggenomen, wat heb ik nu meer. De priesters, die er zich over verblijd hadden, zullen er nu met het volk over treuren. Zie, als de mens van iets een god maakt, zal hij over het verlies daarvan treuren, en een buitensporige smart over een werelds verlies bewijst, dat wij er een afgod van gemaakt hadden. Zij plachtten zeer vrolijk te zijn in de dienst aan hun afgoden, maar nu zullen ze over hen klagen, want zondige vreugde verkeert vroeger of later in rouw.

B. Het zal hun eene oorzaak van schaamte zijn, Hosea 10:6. Efraïm zal schaamte behalen, wanneer het de goden, waarop het vertrouwde, in gevangenschap ziet wegvoeren, en Israël zal beschaamd worden wegens zijn raadslag, dat het zulk een vertrouwen stelde in en zulke aanbidding wijdt aan afgoden. Gods ark en altaren zijn nimmer nedergeworpen, totdat het volk ze verwierp, maar de afgodische altaren werden vernield, toen het volk ze nog hoogelijk eerde. Daaruit blijkt, dat de verachting van geen en de verering van deze de zonden waren, waarvoor God ze nu bezoekt.

C. Het zal hun een oorzaak van verschrikking zijn, Hosea 10:5. De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn, zij zullen vrezen en beangst zijn hun goden te verliezen, of liever: zij zullen voor zichzelf en hun kinderen en familie vrezen, wanneer zij zullen zien, dat de oordelen Gods over hen losbreken en met hun afgoden een begin maken, gelijk Hij gerichten geoefend had aan al de goden van de Egyptenaren, Exodus 12:12. Zo verschrikken afgodendienaars, wanneer God de aarde geweldig verschrikt, Isaiah 2:21. En hier, Hosea 10:8, Zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons: Hosea 10:8. Al de afgodendienaars, Revelation 6:15, Revelation 6:16 zullen tevergeefs tot de bergen en steenrotsen roepen, om hen te verbergen voor het aangezicht desgenen, die op de troon zit en van de toorn des Lams.

Hier

I. Werden hun de zonden van hun vaderen in herinnering gebracht, waarover God nu met hen afrekent. Hun was gezegd, Hosea 9:9 dat zij zich zeer diep verdorven hadden als in de dagen van Gibea, en hier, Hosea 10:9 :Sinds de dagen van Gibea, hebt gij gezondigd, o Israël. Niet alleen herleeft de zonde van die dagen in de tegenwoordige, als een copie van het origineel maar de goddeloosheid van die dagen was voortgegaan door een reeks tussenliggende tijden tot op deze ogenblik, zodat de maat van de ongerechtigheid lange tijd had gehad, eer ze vol werd, en de zonde zelf immer toegenomen was. Of: Gij hebt gezondigd meer dan in de dagen van Gibea (gelijk men ook kan lezen), de zonde van deze tijd gaat het ergste van vroegere dagen te boven. Hun toestand was dus slecht, want daar zijn zij staande gebleven. De misdadigers moesten zichzelf verdedigen, en de stammen Israël, die op zich namen, hen voor hun goddeloosheid te straffen, zaten met de handen in het haar, toen in beide veldslagen de misdadigers overwonnen. De strijd te Gibea, tegen de kinderen van de verkeerdheid, zal ze niet grijpen tot het derde treffen, en zelfs toen werden ze niet allen verslagen, want zeshonderd ontsnapten. Maar uw zonde is erger dan de hunne, en daarom kunt ge niet andere verwachten, dan dat de strijd tegen de kinderen van de verkeerdheid ze nu zal aangrijpen en geheel verslaan.

II. Zij hebben hen gewaarschuwd, duidelijk gewaarschuwd voor de naderende oordelen Gods, Hosea 10:10. God had tot dusver medelijden met hen gehad en hen gespaard. Hoewel zij Hem zeer gehoond hadden, had Hij lust gehad te beproeven, of ze door geduld en goedertierenheid mochten gewonnen worden, maar nu is het Mijn lust, dat Ik ze zal binden, dat is Mijn voornemen en dat is Mijn welbehagen. Hij zal Zich over u verblijden, u verdoende en u verdelgende, Deuteronomy 28:63. Zie, omdat God de dood en het verderf van de zondaars niet begeert, daarom begeert Hij hun kastijding. (De Eng. vert. heeft kastijden in plaats van binden in Hosea 10:10). En zie wat die kastijding is: Volken zullen tegen henlieden verzameld worden gelijk al de andere stammen in de slag bij Gibea tegen Benjamin waren. Een van de rabbijnen spreekt zo over deze woorden: omdat zij de kastijding van Mij door Mijn profeten die in Mijn naam handelen, niet aannemen, zo zal Ik ze kastijden door de hand van volken, die tegen henlieden verzameld worden, als Ik ze binden zal in hun twee voren, dit is wanneer zij zich denken te versterken, als het ware, in een dubbele verschansing. Of: als Ik ze zal binden voor hun twee overtredingen (zoals de Eng. kanttekening leest), met het oog op hun geestelijke en lichamelijke hoererij, die hun zo dikwijls verweten wordt, of de twee kalveren te Dan en te Beth-el, of de twee boosheden, vermeld in Jeremiah 2:13. Of: als Ik ze zal binden aan hun twee voren, dit is: hen brengen zal in gevangenschap bij de Assyriërs die ze onder het juk zullen zetten als ossen voor de ploeg, die in de twee voren het veld op en neer gehouden worden en er, uit vreze voor de prikkel, geen stap buiten durven zetten Het Chaldeeuwsch luidt: Zij, die tegen hen verzameld zijn, zullen heerschappij over hen hebben op gelijke wijze als een paar vaarzen aan haar twee voren gebonden zijn. Dus zullen degenen, die Gods vrijen niet wilden zijn, de slaven van hun vijanden worden en het onderscheid leren verstaan tussen de dienst van God en die van de koninkrijken van de landen, 2 Chronicles 12:8.

III. Zij leren begrijpen, dat hun onbekendheid met lijden en ontberingen hen niet zal behoeden voor een ellendige ballingschap, Hosea 10:11. Zie, hoe zacht, hoe teder, hoe gevoelig Efraïm is, hij is een vaars, gewend gaarne te dorsen omdat hij, niet gemuilband, vrijheid had om naar welgevallen te eten, en het werk zelf gemakkelijk en droog was, aangenaam en goed betaald. Maar, zegt God, Ik heb een juk op haar schone nek gelegd. Ik zal Efraïm berijden, dit is, Ik zal hem temmen, of hem laten berijden door de Assyriërs en andere veroveraars, die met hardheid over hem zullen heersen, gelijk ruiters hun rijdieren behandelen, Psalms 66:12. Juda zal ploegen, Jacob zal voor zich eggen, dit is zij zullen kwalijk behandeld worden, maar niet in die mate als Efraïm. Zie, het is billijk, zo God hen doet gevoelen, wat hardheid is, die zich te zeer aan gemak en genoegen hebben overgegeven. De geleerde Dr. Pocock helt meer tot een andere verklaring over en leest in die woorden de zachte, vriendelijke wijze, waarop God met dat volk had gehandeld om het onder de gehoorzaamheid aan Zijn wet te brengen als een reden, waarom het tot onderdanigheid meest terugkeren. Hij had met hen gedaan als een landman, die zijn vee voor zijn dienst dresseert. Efraïm was een leerzame vaars, geschikt om gebruikt te worden, God greep haar schone nek om haar aan Zijn hand te gewennen, tuigde haar, legde haar het juk van Zijn geboden op, gaf Zijn volk Israël een Wet, leerde het Zijn inzettingen opdat het niet door de zeden van de heidenen zou afgekeerd worden. Hij had alle zachte en welwillende middelen gebruikt om gehoorzaamheid te bevorderen, had Juda aan het ploegen en Jacob aan het eggen gezet, had alleen voor hen passende verordeningen gegeven, toch hadden zij zich niet willen laten binden, maar waren terzijde afgeweken.

IV. Zij werden uitgenodigd en aangemoedigd, door gebed, boete en berouw tot God weder te keren, Hosea 10:12, Hosea 10:13. Zie hier,

1. Tot welke plichten ze geroepen worden Zij zijn Gods akkerwerk, 1 Corinthiers 3:9, en hun plicht wordt uitgedrukt in woorden, aan de landbouw ontleend. Als zij niet door hun onderdrukkers in slavernij begeren weggevoerd te worden, laat ze dan tot de dienst des Heeren terugkeren.

a. Laat ze zich een braakland braken, laat ze hun hart reinigen van alle zondige lusten en genegenheden, die als doornen en distelen zijn, laat ze zich vernederen over hun zonden en met een verbroken en verslagen geest weerkeren, laat ze, bij de herinnering daaraan, vol smart en schaamte de goddelijke inzettingen ontvangen, gelijk de grond geploegd wordt om het zaad te ontvangen, opdat het daarin wortel schiete. Zie Jeremiah 4:3.

b. Laat ze voor zich zaaien tot gerechtigheid, laat ze weerkeren tot het volbrengen van goede werken, overeenkomstig Gods wet, de regel van de gerechtigheid, laat ze overvloedig zijn in vrome daden jegens God, in werken van de barmhartigheid jegens elkander, en laat ze dus in de Geest zaaien, gelijk de Apostel het noemt, Galatians 6:7, Galatians 6:8. Iedere daad is zaad, dat men zaait. Laat ze zaaien in gerechtigheid, Iaat ze zaaien het aangewezen zaad, doen wat ze behoren te doen, en zij zullen er zelf het voordeel van ontvangen.

c. Laat ze de Heere zoeken, laat ze op Zijn genade wachten en van Hem afbidden, dat Hij het gezaaide zaad zegene. De landman moet ploegen en zaaien met het oog op God, van Hem ter bestemder tijd de regen verwachtende.

2. Waarom ze tot de vervulling van hun plichten aangespoord worden. Overdenk, a. Het is tijd om te handelen, hoog tijd. De landman zaait in de zaaitijd, en wanneer die tijd reeds ten dele verstreken is, gaat hij met te meer vlijt aan het werk. Zie, de Heere te zoeken is werk voor iedere dag, maar toch worden door Gods genade en voorzienigheid enkele bijzondere gelegenheden daarvoor gegeven.

b. Als wij doen wat ons wordt opgelegd, zal God Zijn werk doen. Indien wij ons tot gerechtigheid zaaien, als wij zorgvuldig en volijverig onze plicht doen, in afhankelijkheid van Zijn genade dan zal Hij Zijn genade op ons uitgiete, juist wat degenen behoeven, die tot gerechtigheid zaaien, want door de genade Gods zijn wij wat wij zijn. Sommigen passen dit op Christus toe die in de volheid des tijds komen zou en voor Wiens komst zij zich moeten toebereiden, Hij zal komen als de Heere onze gerechtigheid en zal gerechtigheid over ons regenen, de eeuwige gerechtigheid, die Hij zelf heeft aangebracht. Hij zal die overvloediglijk uitstorten. Er is voorspeld, Psalms 72:6, dat Hij zal nederdalen als een regen op het nagras.

c. Als wij tot gerechtigheid zaaien, zullen wij tot weldadigheid maaien, wat met die belofte overeenstemt. Indien wij in de Geest zaaien, zullen wij uit de Geest het eeuwige leven maaien. Wij zullen maaien naar de mate van de weldadigheid (zo staat er letterlijk), het zal een grote beloning zijn, naar de rijkdom van de barmhartigheid, een beloning, die eigenlijk bij zulke lage schepselen als wij zijn, niet behoort, maar die een God van eindeloze barmhartigheid verheerlijken, een beloning niet naar de werken, maar uit genade. Wij maaien niet naar verdienste, maar uit genade. Wij zaaien, maar God geeft een lichaam naar Hem behaagt.

d. Wij hebben goddeloosheid geploegd en verkeerdheid gemaaid, en het deel onzes levens, dat voorbij is, is daarvoor meer dan genoeg geweest, Hosea 10:13. "Gij hebt u heel wat moeite in de dienst van de zonde getroost, hebt als in het vuur voor haar gearbeid, en zult gij dan de tijd beklagen dat gij de last en de hitte draagt in de dienst van God en datgene doet, wat u tot groot voordeel zal strekken? Gij hebt veel gedaan om uw ziel naar de verdoemenis te leiden, zult gij niet trachten, dat ongedaan te maken en iets te doen om ze te redden?"

e. In de dienst van de zonde hebben wij nooit iets verkregen. Zij hebben goddeloosheid geploegd, dat is: de slavendienst van de zonde verricht, en verkeerdheid gemoeid, dat is: alles verworven wat er van te halen is. Zij zijn doorgegaan tot de oogst, en wat zijn ze er beter van geworden? Het is alles bedrog. Zij hebben de vrucht van de leugen gegeten, vrucht, die slechts leugen is, die er schoon uitziet, maar van binnen verrot is, de werken van de duisternis zijn onvruchtbare werken, Efeziers 5:11, Romans 6:21. Zelfs de voordelen van de zonde geven de zondaar geen voldoening.

f. Troost en vertrouwen zal ons in de dienst van de zonde zeker ontvallen. "Gij hebt vertrouwd op uw weg, op de veelheid uwer helden, gij hebt u op schepselen, op uw eigen macht en beleid, verlaten, en daarom goddeloosheid durven ploegen. Uw hoop heeft u teleurgesteld, komt nu en zoekt de Heere, en uw hoop op Hem zal u niet bedriegen."

V. Zij worden bedreigd met eindelijke ondergang, zowel om hun vleselijke wandel als om hun werelds vertrouwen, Hosea 10:14, Hosea 10:15. Daarom, omdat gij goddeloosheid gezaaid hebt en op uw eigen weg vertrouwd, zal er een groot gedruis ontstaan onder uw volken, hetzij door binnenlandse opstand of een inval van buiten, waardoor het koninkrijk beroerd zal worden en een rumoer ontstaan, misschien wel alles tezamen.

1. Hun steden en sterkten zullen een prooi van de vijand worden: al uw vestingen zullen verstoord worden, gij had er uw hoop op gebouwd en uw schatten erin geborgen, maar ze zullen ingenomen en geplunderd worden, gelijk Salman Beth-Arbel verstoorde ten dage van de oorlog. Dit ziet op een kort tevoren plaats gehad hebbende gebeurtenis, die nergens anders vermeld staat. Waarschijnlijk is Salman dezelfde als Salmanassar, koning van Assyrië, die enige tijd geleden de n of andere stad, kasteel of huis (Beth-Arbel wil zeggen: het huis van Arbel) onder militair bestuur had gesteld, hetgeen wellicht het begin van zijn veroveringen was geweest, om andere garnizoenen schrik aan te jagen en ze tot een overgave op de eerste opeising te manen. God zegt hun, dat zo Samaria zal verstoord worden.

2. De bewoners zullen door het zwaard gedood worden, gelijk te Beth-Arbel, waar de moeder verpletterd werd met de zonen, dat is: zij werden tezamen verpletterd door de woedende krijgslieden. Zie, wat wreed werk de oorlog verricht. "Jusque datum scelerl", de goddeloosheid heeft vrij spel. Het is vreemd, dat een mens zo onmenselijk kan zijn, maar men ziet, waartoe de zonde voert. "Homo homini lupus", de mens is een wolf voor de mensen, en dan weder: "Homo homini agnus", de mens is een lam voor de mensen.

3. Zelfs zal koninklijk bloed met ander vermengd worden: Israëls koning is in de dageraad ten enenmale uitgeroeid, Hosea 10:15. Hosea was de laatste koning van Israël, in hem werd het ganse koninkrijk afgesneden en nam het een einde. De woorden hebben betrekking of op hem of op een van zijn voorgangers, die door verraad gedood was. Het zal in de dageraad geschieden, in zeer korte tijd, even plotseling als de morgenschemering, of op de bepaalde tijd, precies toen het geschieden zou. Of: in de dageraad toen zij dachten, dat de tijd van de beproeving voorbij was en men een nieuwe dag zag aanbreken, werd al hun hoop verijdeld door de plotselingen dood van hun koning Hosea 10:7. Koningen, al worden zij ook goden tegenover mensen genoemd, zijn mensen tegenover God en zullen sterven als mensen. En, ten laatste, waaraan was al die versterving te wijten? Wat was de oorzaak van al die bloedstorting? Hosea 10:15 zegt dat: Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid. Te Beth-El had een van de gouden kalveren gestaan, Gilgal, waar al hun goddeloosheid wordt gezegd bedreven te zijn, lag dichtbij, daar was hun grote boosheid, het kwaad van hun kwaad (gelijk er letterlijk staat), de somma en het inbegrip van hun zonden, dat was het, waaraan zij dat alles te danken hadden, dat veroorzaakte al die ellende, want dat verwekte God tot toorn, zodat Hij die rampen over hen brengen moest. Hij zegt niet: Alzo heeft de koning van Assyrië ze gedaan, maar Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan. Zie, welk kwaad ons ook overkomt, het is altijd de zonde, die daarvan de oorzaak is. Zijn de vestingen verstoord? Worden vrouwen en kinderen vermoord? Is de koning uitgeroeid? De zonde is aan alles schuld. Het is de zonde, die lichaam en ziel en alle goed verstoort. Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan. Het is uw eigen boosheid, die u zal kastijden, en uw afkeringen, die u zullen straffen, Isaiah 2:19.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-10.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile