Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Hosea 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 10

Hosea 10:1.

WAARSCHUWING DER ISRAELIETEN VOOR HUNNEN ONDERGANG.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 10

Hosea 10:1.

WAARSCHUWING DER ISRAELIETEN VOOR HUNNEN ONDERGANG.

Vers 1

1. Israël, het rijk der tien stammen, is in zijn tegenwoordigen toestand te Samaria een uitgeledigde 1) wijnstok, hij brengt weer vrucht voor zich; hij begon door Mijne zegen enigzins ranken te schieten, maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de 1) altaren vermenigvuldigd; hoe meer Ik zegen, hoe meer zij zich in de afgoderij verdiepen en daaraan te koste leggen; naar de goedheid den goeden toestandzijns lands hebben zij de opgerichte beelden voor den dienst der Bals en Astheroths (Deuteronomy 16:21) goed gemaakt, opgericht, versierd en gediend (1 Kings 14:23). Hoe meer Israël zich onder Gods zegen uitbreidde in het goede land (Exodus 3:8), tot welvaart, rijkdom en macht kwam, des te meer vergat het zijnen God en verviel het in afgoderij.

1) In het Hebreeën Bokeek. Niet: uitgeledigd, (want het is het tegenwoordige deelwoord) maar: zich uitbreidende, dat is ene rankende. De Profeet beschrijft hier den toestand van Efraïm, waarin God hem geplaatst heeft, om daarmee te wijzen op de reden, die God had om dit rijk te verstoten.

Vers 1

1. Israël, het rijk der tien stammen, is in zijn tegenwoordigen toestand te Samaria een uitgeledigde 1) wijnstok, hij brengt weer vrucht voor zich; hij begon door Mijne zegen enigzins ranken te schieten, maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de 1) altaren vermenigvuldigd; hoe meer Ik zegen, hoe meer zij zich in de afgoderij verdiepen en daaraan te koste leggen; naar de goedheid den goeden toestandzijns lands hebben zij de opgerichte beelden voor den dienst der Bals en Astheroths (Deuteronomy 16:21) goed gemaakt, opgericht, versierd en gediend (1 Kings 14:23). Hoe meer Israël zich onder Gods zegen uitbreidde in het goede land (Exodus 3:8), tot welvaart, rijkdom en macht kwam, des te meer vergat het zijnen God en verviel het in afgoderij.

1) In het Hebreeën Bokeek. Niet: uitgeledigd, (want het is het tegenwoordige deelwoord) maar: zich uitbreidende, dat is ene rankende. De Profeet beschrijft hier den toestand van Efraïm, waarin God hem geplaatst heeft, om daarmee te wijzen op de reden, die God had om dit rijk te verstoten.

Vers 2

2. Hij heeft en dit is de reden, waarom het alzo geschied is-hun hart verdeeld 1), van den beginne af heeft het zich slechts naar den uitwendigen schijn den Heere overgegeven; maar zich inwendig, tot de afgoden gewend; nu zullen zij daarvoor moeten boeten en verwoest worden; Hij zal hun altaren, die zij zich zo vele gemaakt hebben, doorhouwen, Hij zal hun opgerichte beelden (Hosea 10:1) verstoren(Amos 3:14).

1) In het Hebreeën Cholak libbaam. Nu kan het eerste woord wel betekenen: verdeeld zijn, maar de eerste betekenis is, vloeiend zijn, beweeglijk zijn, en die moeten wij hier hebben. Van Efraïm wordt hier gezegd, dat het een beweeglijk hart had, een vloeiend hart, zodat het zich spoedig tot de afgoden liet vervoeren.

Vers 2

2. Hij heeft en dit is de reden, waarom het alzo geschied is-hun hart verdeeld 1), van den beginne af heeft het zich slechts naar den uitwendigen schijn den Heere overgegeven; maar zich inwendig, tot de afgoden gewend; nu zullen zij daarvoor moeten boeten en verwoest worden; Hij zal hun altaren, die zij zich zo vele gemaakt hebben, doorhouwen, Hij zal hun opgerichte beelden (Hosea 10:1) verstoren(Amos 3:14).

1) In het Hebreeën Cholak libbaam. Nu kan het eerste woord wel betekenen: verdeeld zijn, maar de eerste betekenis is, vloeiend zijn, beweeglijk zijn, en die moeten wij hier hebben. Van Efraïm wordt hier gezegd, dat het een beweeglijk hart had, een vloeiend hart, zodat het zich spoedig tot de afgoden liet vervoeren.

Vers 3

3. Want nu, als de straf begint ten uitvoer gelegd te worden (2 Kings 17:3), zullen zij zeggen, hoewel het nu te laat is: Wij hebben genen koning meer, maar zij u met ons gehele rijk aan den ondergang prijs gegeven; want wij hebben den HEERE, die alleen ons kon redden, niet gevreesd, wat zou ons dan een koning doen?hoe zou hij, die zelf mede in den ondergang besloten is, en dien aan zichzelven `t eerst ondervindt, dien kunnen tegenhouden (Hosea 13:10)?

Vers 3

3. Want nu, als de straf begint ten uitvoer gelegd te worden (2 Kings 17:3), zullen zij zeggen, hoewel het nu te laat is: Wij hebben genen koning meer, maar zij u met ons gehele rijk aan den ondergang prijs gegeven; want wij hebben den HEERE, die alleen ons kon redden, niet gevreesd, wat zou ons dan een koning doen?hoe zou hij, die zelf mede in den ondergang besloten is, en dien aan zichzelven `t eerst ondervindt, dien kunnen tegenhouden (Hosea 13:10)?

Vers 4

4. Duidelijk is de verdeeldheid van hun hart (Hosea 10:2) ook in hun gehele volksleven openbaar geworden. Zij hebben woorden gesproken, die niets waren dan woorden, daar alle waarheid en trouw er aan ontbrak, valselijk zwerende, 1) in het verbond maken; zij sloten onder zulke woorden en valse eden allerlei verbintenissen zo als met de Assyriërs, die zij slechts zo lang hielden, als zij er voordeel van meenden te trekken; daarom zal het oordeel, dat recht en gerechtigheid tot het tegendeel verdraait (Amos 6:12) in al hun denken, spreken en handelen, als een vergiftig kruid) groenen, welig opschietenop de voren der velden 3). 1) Het is altijd eer treurig teken van een ongelovigen tijd, wanneer het ijdele woord tot heerschappij gekomen is; het is de tijd van zinneloosheid en gewetenloosheid. Dan verdwijnt de heiligheid van den eed. Ieder in `t bijzonder heeft den bodem van het recht verloren, en men zoekt bescherming en hulp in verbonden en verenigingen, die zonder God uit onhoudbare menschenwijsheid worden gesloten.

De lust, om ledige woorden, zonder inhoud, die met den adem vervliegen, voort te brengen, is ene zonde van den "lust der ogen, " en plaatst den mens in onmiddellijke gemeenschap met hem, die de leugenaar van den beginne is. Want ook de leugen is niets anders dan de nietigheid van het woord. Het menselijke woord moet een afbeeldsel zijn van het goddelijke, waardoor God de wereld geschapen heeft, dat een woord is van macht en wijsheid. Zo moet het woord des mensen van goddelijken inhoud zijn, niet een schijn zonder wezen, iets zonder betekenis. Maar met den wasdom der zonde, het gemis van goddelijk leven, vormt zich ene phraseologie (verzameling van spreekwijzen), ene reeks gelijke termen, zodat men ten laatste geheel iets andere uitspreekt, dan men meent. In dien zin zegt Talleyrand, dat de taal er toe dient, om de gedachten der mensen te verbergen. Deze is de eerste trap van de leugen. Waar de lust bestaat om onophoudelijk niets betekenende woorden uit te stoten, daar is de ziel des mensen gelijk aan een uitgeblazen ei; zij is van de goddelijke stoffen ontledigd, en ongeschikt om zich daarmee weer te laten vullen. Door zulke ijdele woorden worden de zwakken verleid, en die in de zonde reeds staan, nog bevestigd. Onze tijd is vooral door die zonde van ijdel, met leugen gelijkstaand woordenspel overheerst, en heeft in `t verdraaien en vernietigen der diepste begrippen als recht, waarheid, trouw, geweten, getrouwheid aan overtuiging, verdraagzaamheid, beschaving, enz. ongehoorde dingen gedaan. Zich van hare phraseologie niet te bedienen, haar niet te gehoorzamen in de verwarring van begrippen, misschien geheel tegen te spreken, houdt zij voor waanzinnigheid, voor ene misdaad aan de mensheid. De heerschappij dezer zonde is steeds een duidelijk teken van den groten afval van den God der gerechtigheid, der trouw en der waarheid.

2) Het Hebreeën woord "Roosch" komt wel voor in de betekenis van vergif, zo als Deuteronomy 32:33; wij hebben hier echter te verstaan het lolium temulentum, dat ten onrechte voor vergiftig wordt gehouden. Het groeit in het Oosten zeer menigvuldig onder haver en tarwe, en heeft met dit laatste veel overeenkomst. De korrels zijn echter zwartachtig, langwerpig, aan het ene einde iets dikker, dikwijls harig.

3) De reden, waarom de Profeet van de voren des lands en niet van `t land in `t algemeen spreekt, is volgens sommigen, omdat in beploegd en bebouwd land het onkruid weliger kan groeien, zodat de Profeet dus de menigte der oordelen of ondeugden des te duidelijker zou te kennen geven. Anderen menen, dat hij er een land door verstaat, dat in vroeger tijd geploegd zijnde, nu onbebouwd lag, en waarin derhalve het schandelijk onkruid bij menigte der oordelen of ongerechtigheden, wordt dus te kennen gegeven.

Vers 4

4. Duidelijk is de verdeeldheid van hun hart (Hosea 10:2) ook in hun gehele volksleven openbaar geworden. Zij hebben woorden gesproken, die niets waren dan woorden, daar alle waarheid en trouw er aan ontbrak, valselijk zwerende, 1) in het verbond maken; zij sloten onder zulke woorden en valse eden allerlei verbintenissen zo als met de Assyriërs, die zij slechts zo lang hielden, als zij er voordeel van meenden te trekken; daarom zal het oordeel, dat recht en gerechtigheid tot het tegendeel verdraait (Amos 6:12) in al hun denken, spreken en handelen, als een vergiftig kruid) groenen, welig opschietenop de voren der velden 3). 1) Het is altijd eer treurig teken van een ongelovigen tijd, wanneer het ijdele woord tot heerschappij gekomen is; het is de tijd van zinneloosheid en gewetenloosheid. Dan verdwijnt de heiligheid van den eed. Ieder in `t bijzonder heeft den bodem van het recht verloren, en men zoekt bescherming en hulp in verbonden en verenigingen, die zonder God uit onhoudbare menschenwijsheid worden gesloten.

De lust, om ledige woorden, zonder inhoud, die met den adem vervliegen, voort te brengen, is ene zonde van den "lust der ogen, " en plaatst den mens in onmiddellijke gemeenschap met hem, die de leugenaar van den beginne is. Want ook de leugen is niets anders dan de nietigheid van het woord. Het menselijke woord moet een afbeeldsel zijn van het goddelijke, waardoor God de wereld geschapen heeft, dat een woord is van macht en wijsheid. Zo moet het woord des mensen van goddelijken inhoud zijn, niet een schijn zonder wezen, iets zonder betekenis. Maar met den wasdom der zonde, het gemis van goddelijk leven, vormt zich ene phraseologie (verzameling van spreekwijzen), ene reeks gelijke termen, zodat men ten laatste geheel iets andere uitspreekt, dan men meent. In dien zin zegt Talleyrand, dat de taal er toe dient, om de gedachten der mensen te verbergen. Deze is de eerste trap van de leugen. Waar de lust bestaat om onophoudelijk niets betekenende woorden uit te stoten, daar is de ziel des mensen gelijk aan een uitgeblazen ei; zij is van de goddelijke stoffen ontledigd, en ongeschikt om zich daarmee weer te laten vullen. Door zulke ijdele woorden worden de zwakken verleid, en die in de zonde reeds staan, nog bevestigd. Onze tijd is vooral door die zonde van ijdel, met leugen gelijkstaand woordenspel overheerst, en heeft in `t verdraaien en vernietigen der diepste begrippen als recht, waarheid, trouw, geweten, getrouwheid aan overtuiging, verdraagzaamheid, beschaving, enz. ongehoorde dingen gedaan. Zich van hare phraseologie niet te bedienen, haar niet te gehoorzamen in de verwarring van begrippen, misschien geheel tegen te spreken, houdt zij voor waanzinnigheid, voor ene misdaad aan de mensheid. De heerschappij dezer zonde is steeds een duidelijk teken van den groten afval van den God der gerechtigheid, der trouw en der waarheid.

2) Het Hebreeën woord "Roosch" komt wel voor in de betekenis van vergif, zo als Deuteronomy 32:33; wij hebben hier echter te verstaan het lolium temulentum, dat ten onrechte voor vergiftig wordt gehouden. Het groeit in het Oosten zeer menigvuldig onder haver en tarwe, en heeft met dit laatste veel overeenkomst. De korrels zijn echter zwartachtig, langwerpig, aan het ene einde iets dikker, dikwijls harig.

3) De reden, waarom de Profeet van de voren des lands en niet van `t land in `t algemeen spreekt, is volgens sommigen, omdat in beploegd en bebouwd land het onkruid weliger kan groeien, zodat de Profeet dus de menigte der oordelen of ondeugden des te duidelijker zou te kennen geven. Anderen menen, dat hij er een land door verstaat, dat in vroeger tijd geploegd zijnde, nu onbebouwd lag, en waarin derhalve het schandelijk onkruid bij menigte der oordelen of ongerechtigheden, wordt dus te kennen gegeven.

Vers 5

5. En hoe gedraagt men zich, nu Gods oordelen reeds in vollen aantocht zijn? De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn, even als wanneer zij vrezen de grootste schatten te zullen verliezen, over het kalf, het gouden beeld, van Beth-Aven, het huis te Bethel, dat tot een huis der misdaad is geworden (Hosea 4:15), want zijn volk, het volk van dien afgod, dat toch geroepen was het volk des Heeren te heten, zal over hetzelve kalf treuren, dat het naar Assyrië zal worden weggevoerd, mitsgaders zijne Chemarim, de tot zijn dienst aangestelde priesters (2 Kings 23:5. Zephaniah 1:4) (die zich over hetzelve verheugden), zullen treuren over zijne heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren, en nu openbaar is bij de wegvoering (Isaiah 46:1) welk een erbarmelijk iets die gehele kalverdienst is.

De Profeten spreken meermalen hetgeen de Heere hun als iets toekomstigs te zien heeft gegeven, zo uit, alsof het reeds tot werkelijkheid was geworden, om de onbetwijfelbare zekerheid daarvan uit te drukken.

Vers 5

5. En hoe gedraagt men zich, nu Gods oordelen reeds in vollen aantocht zijn? De inwoners van Samaria zullen verschrikt zijn, even als wanneer zij vrezen de grootste schatten te zullen verliezen, over het kalf, het gouden beeld, van Beth-Aven, het huis te Bethel, dat tot een huis der misdaad is geworden (Hosea 4:15), want zijn volk, het volk van dien afgod, dat toch geroepen was het volk des Heeren te heten, zal over hetzelve kalf treuren, dat het naar Assyrië zal worden weggevoerd, mitsgaders zijne Chemarim, de tot zijn dienst aangestelde priesters (2 Kings 23:5. Zephaniah 1:4) (die zich over hetzelve verheugden), zullen treuren over zijne heerlijkheid, omdat zij van hetzelve is weggevaren, en nu openbaar is bij de wegvoering (Isaiah 46:1) welk een erbarmelijk iets die gehele kalverdienst is.

De Profeten spreken meermalen hetgeen de Heere hun als iets toekomstigs te zien heeft gegeven, zo uit, alsof het reeds tot werkelijkheid was geworden, om de onbetwijfelbare zekerheid daarvan uit te drukken.

Vers 6

6. Ja, datzelve, kalf te Beth-Aven zal naar Assur gevoerd worden; tot een geschenk voor den koning Jareb (Hosea 5:13), zo weinig heeft het zichzelven kunnen helpen, laat staan dat het zijne dienaars zou kunnen redden; Efraïm zal schaamte behalen ten gevolge van zijne dwaasheid, en Israël zal beschaamd worden van wege zijnen raadslag, daar het de heerlijkheid van een afgod boven de heerlijkheid van den onvergankelijken God heeft gewild.

Vers 6

6. Ja, datzelve, kalf te Beth-Aven zal naar Assur gevoerd worden; tot een geschenk voor den koning Jareb (Hosea 5:13), zo weinig heeft het zichzelven kunnen helpen, laat staan dat het zijne dienaars zou kunnen redden; Efraïm zal schaamte behalen ten gevolge van zijne dwaasheid, en Israël zal beschaamd worden van wege zijnen raadslag, daar het de heerlijkheid van een afgod boven de heerlijkheid van den onvergankelijken God heeft gewild.

Vers 7

7. Tegelijk met den kalverdienst gaat ook het gehele koninkrijk te niet. De koning van Samaria is afgehouwen, en zo spoorloos verdwenen als schuim op het water, hetwelk de vloed onophoudelijk wegspoelt, zodat er spoedig niet meer van te zien is.

Vers 7

7. Tegelijk met den kalverdienst gaat ook het gehele koninkrijk te niet. De koning van Samaria is afgehouwen, en zo spoorloos verdwenen als schuim op het water, hetwelk de vloed onophoudelijk wegspoelt, zodat er spoedig niet meer van te zien is.

Vers 8

8. En de hoogten van Beth-Aven, de tempels, altaren en alles wat tot den beeldendienst daar behoort, Israëls zonde, want daar was de hoofdzetel van den dienst, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen, op de plaatsen, waar die stonden, als op vervloekte plaatsen (Genesis 3:17): en zij, die de gerichten Gods, door welke die gehele verwoesting wordt veroorzaakt, in hun verschrikkelijkheid ondervinden, zullen in het vernietigend gevoel der wanhoop, in den angst van hun zwaar gedrukt geweten a) zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons!

a) Isaiah 2:19. Openbaring :6.

Wanneer in Luke 23:30 en Openbaring :15 hun, wien het gericht Gods bij de verwoesting van Jezuzalem en het tegenbeeld daarvan, het laatste oordeel zal treffen, hetzelfde woord in den mond gelegd wordt, zo ligt hierin aangewezen, dat het gericht, hetwelk over Samaria en zijn koninkrijk kwam, een voorbeeld van die gerichten Gods geweest is. Die tot de bergen zeggen: "valt op ons", en tot de heuvelen: "bedekt ons", schrijft de heilige Bernhard, wat willen zij anders, dan den (eeuwigen) dood door de weldaad van den (tijdelijken) dood eindigen of dien ontgaan? "Ik vrees den knagenden worm en den levenden dood; ik schrik er voor om in de handen van den levenden dood en van het steeds stervend leven te vallen. Wie wil zulk enen geven eens te sterven, opdat zij niet eeuwig sterven?" Wanneer de gewetensangst tot zijn toppunt komt, tot het volle bewustzijn van de goddelooscheid van eigen toestand, en van de onbekwaamheid, om zich te bevrijden uit de engte, waarin de zonde geleid heeft, dan wordt hij tot wanhoop, het volle en zekere gevoel van niet gered te kunnen worden uit de ellende van zijn bestaan, het gevoel dat men van God verlaten is, hetwelk noodzakelijk tot den wens naar vernietiging van zijn eigen aanzijn, tot zelfmoord leidt (2 Corinthians 7:10). 9. Sinds de dagen van Gibea, van den tijd af, welke ons beschreven is in de geschiedenis van Judges 17:1-21, dus spoedig na Jozua's dood, hebt gij gezondigd, o Israël! die geestelijke hoererij, die in Judges 17:1, 18 wordt beschreven, is zowel als die gruweldaad van vleselijke ontucht (Judges 19:1) bij de stammen van het noordelijke rijk. Daar zijn zij staande gebleven; in die zonde van geestelijke hoererij, of afgoderij aan de ene, en van ontzettende gruwelen van vleselijke gezindheid aan de andere zijde zijn zij, de tien stammen, gebleven; de strijd te Gibea, de vernietigingskrijg, die in Judges 20:1, 21 beschreven wordt, waarbij echter nog 600 man gered werden, en deze nog later bijzonder van vrouwen werden voorzien, opdat niet n stam in Israël zou worden uitgedelgd, die strijd tegen de kinderen der verkeerdheid, zal ze niet aangrijpen; een veel zwaarder oordeel nog zal over hen komen.

In den regel denkt men hier even als in Hosea 9:8 bij "de dagen van Gibea" alleen aan den gruwel, welken de mannen van de stad Gibea aan het bijwijf van enen Leviet pleegden (Judges 18:1). Dan wordt het echter geenszins duidelijk, hoe de Profeet kon zeggen, dat Israëls zonde, welke eerst in de tweede plaats in vleselijke ontucht, maar in de eerste in geestelijke hoererij bestond, met die afzonderlijk staande misdaad der bewoners ener enkele stad een begin heeft genomen. Ook zijn het hier slechts die van Benjamins stam, die de misdaad in bescherming namen en zich aan de zijde van de misdadigers stelden, terwijl de overige stammen zich als een enig man daartegen verhieven. Dat past niet op Efraïm, die bij den Profeet als vertegenwoordiger van Israëls zonde en de voornaamste drager van straf voorkomt. Daarentegen wordt alles helder en duidelijk, wanneer wij, gelijk boven in de uitlegging geschied is, bij "de dagen van Gibea" aan alles denken, wat in het gehele aanhangsel aan het boek der Richteren wordt verhaald. Deze vijf Hoofdstukken (21-26) vormen een bij elkaar behorend geheel, al staan de daarin medegedeelde gebeurtenissen noch historisch, noch plaatselijk met elkaar in verband; chronologisch zowel als pragmatisch zijn zij echter nauw aan elkaar verbonden. Zij tonen aan, dat het juist het gebied der noordelijke stammen geweest is waar beeldendienst en losmaking van het gemeenschappelijk heiligdom, verval van den Levietenstand en de gruwelen van regeringloosheid begonnen zijn. Dat alles ontwikkelde zich verder in het noordelijk rijk. In Openbaring :4, ontbreekt de naam Dan, omdat hij het begin van den afval maakte; zijn naam is als uitgedelgd uit het boek des levens.

Vers 8

8. En de hoogten van Beth-Aven, de tempels, altaren en alles wat tot den beeldendienst daar behoort, Israëls zonde, want daar was de hoofdzetel van den dienst, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen, op de plaatsen, waar die stonden, als op vervloekte plaatsen (Genesis 3:17): en zij, die de gerichten Gods, door welke die gehele verwoesting wordt veroorzaakt, in hun verschrikkelijkheid ondervinden, zullen in het vernietigend gevoel der wanhoop, in den angst van hun zwaar gedrukt geweten a) zeggen tot de bergen: Bedekt ons! en tot de heuvelen: Valt op ons!

a) Isaiah 2:19. Openbaring :6.

Wanneer in Luke 23:30 en Openbaring :15 hun, wien het gericht Gods bij de verwoesting van Jezuzalem en het tegenbeeld daarvan, het laatste oordeel zal treffen, hetzelfde woord in den mond gelegd wordt, zo ligt hierin aangewezen, dat het gericht, hetwelk over Samaria en zijn koninkrijk kwam, een voorbeeld van die gerichten Gods geweest is. Die tot de bergen zeggen: "valt op ons", en tot de heuvelen: "bedekt ons", schrijft de heilige Bernhard, wat willen zij anders, dan den (eeuwigen) dood door de weldaad van den (tijdelijken) dood eindigen of dien ontgaan? "Ik vrees den knagenden worm en den levenden dood; ik schrik er voor om in de handen van den levenden dood en van het steeds stervend leven te vallen. Wie wil zulk enen geven eens te sterven, opdat zij niet eeuwig sterven?" Wanneer de gewetensangst tot zijn toppunt komt, tot het volle bewustzijn van de goddelooscheid van eigen toestand, en van de onbekwaamheid, om zich te bevrijden uit de engte, waarin de zonde geleid heeft, dan wordt hij tot wanhoop, het volle en zekere gevoel van niet gered te kunnen worden uit de ellende van zijn bestaan, het gevoel dat men van God verlaten is, hetwelk noodzakelijk tot den wens naar vernietiging van zijn eigen aanzijn, tot zelfmoord leidt (2 Corinthians 7:10). 9. Sinds de dagen van Gibea, van den tijd af, welke ons beschreven is in de geschiedenis van Judges 17:1-21, dus spoedig na Jozua's dood, hebt gij gezondigd, o Israël! die geestelijke hoererij, die in Judges 17:1, 18 wordt beschreven, is zowel als die gruweldaad van vleselijke ontucht (Judges 19:1) bij de stammen van het noordelijke rijk. Daar zijn zij staande gebleven; in die zonde van geestelijke hoererij, of afgoderij aan de ene, en van ontzettende gruwelen van vleselijke gezindheid aan de andere zijde zijn zij, de tien stammen, gebleven; de strijd te Gibea, de vernietigingskrijg, die in Judges 20:1, 21 beschreven wordt, waarbij echter nog 600 man gered werden, en deze nog later bijzonder van vrouwen werden voorzien, opdat niet n stam in Israël zou worden uitgedelgd, die strijd tegen de kinderen der verkeerdheid, zal ze niet aangrijpen; een veel zwaarder oordeel nog zal over hen komen.

In den regel denkt men hier even als in Hosea 9:8 bij "de dagen van Gibea" alleen aan den gruwel, welken de mannen van de stad Gibea aan het bijwijf van enen Leviet pleegden (Judges 18:1). Dan wordt het echter geenszins duidelijk, hoe de Profeet kon zeggen, dat Israëls zonde, welke eerst in de tweede plaats in vleselijke ontucht, maar in de eerste in geestelijke hoererij bestond, met die afzonderlijk staande misdaad der bewoners ener enkele stad een begin heeft genomen. Ook zijn het hier slechts die van Benjamins stam, die de misdaad in bescherming namen en zich aan de zijde van de misdadigers stelden, terwijl de overige stammen zich als een enig man daartegen verhieven. Dat past niet op Efraïm, die bij den Profeet als vertegenwoordiger van Israëls zonde en de voornaamste drager van straf voorkomt. Daarentegen wordt alles helder en duidelijk, wanneer wij, gelijk boven in de uitlegging geschied is, bij "de dagen van Gibea" aan alles denken, wat in het gehele aanhangsel aan het boek der Richteren wordt verhaald. Deze vijf Hoofdstukken (21-26) vormen een bij elkaar behorend geheel, al staan de daarin medegedeelde gebeurtenissen noch historisch, noch plaatselijk met elkaar in verband; chronologisch zowel als pragmatisch zijn zij echter nauw aan elkaar verbonden. Zij tonen aan, dat het juist het gebied der noordelijke stammen geweest is waar beeldendienst en losmaking van het gemeenschappelijk heiligdom, verval van den Levietenstand en de gruwelen van regeringloosheid begonnen zijn. Dat alles ontwikkelde zich verder in het noordelijk rijk. In Openbaring :4, ontbreekt de naam Dan, omdat hij het begin van den afval maakte; zijn naam is als uitgedelgd uit het boek des levens.

Vers 10

10. Het is in Mijn lust, dat Ik ze zal binden naar de gehele gestrengheid van Mijne gerechtigheid, die gene verschoning meer gedoogt; en volken zullen tegen henlieden verzameld worden, hen geheel en al uit te roeien, als Ik ze binden zal in hun twee voren 1).

1) Gelijk Efraïm en Juda zich te zamen gekoppeld hebben als een paar ossen gaande nevens elkaar, onder hun eigen juk, in gelijke voren der afgoderij en andere zonden, zo zal Ik ze ook door hun vijanden te zamen koppelen ter straf, om onder een ander juk te gaan ploegen. Anders "in hun beide woningen; namelijk van Efraïm en Juda, " of: "om hun twee ongerechtigheden, " ziende op de kalveren van Dan en Bethel.

In het Hebreeën Lisjtee oonothaam. Beter: aan hun twee zonden. In verband met Hosea 3:5 hebben wij hieronder te verstaan de dubbele zonde van afval van den Heere en van het huis van David. In Hosea 3:5 wordt toch de bekering van Efraïm gesteld in het weer zoeken van den Heere en van den koning David.

Vers 10

10. Het is in Mijn lust, dat Ik ze zal binden naar de gehele gestrengheid van Mijne gerechtigheid, die gene verschoning meer gedoogt; en volken zullen tegen henlieden verzameld worden, hen geheel en al uit te roeien, als Ik ze binden zal in hun twee voren 1).

1) Gelijk Efraïm en Juda zich te zamen gekoppeld hebben als een paar ossen gaande nevens elkaar, onder hun eigen juk, in gelijke voren der afgoderij en andere zonden, zo zal Ik ze ook door hun vijanden te zamen koppelen ter straf, om onder een ander juk te gaan ploegen. Anders "in hun beide woningen; namelijk van Efraïm en Juda, " of: "om hun twee ongerechtigheden, " ziende op de kalveren van Dan en Bethel.

In het Hebreeën Lisjtee oonothaam. Beter: aan hun twee zonden. In verband met Hosea 3:5 hebben wij hieronder te verstaan de dubbele zonde van afval van den Heere en van het huis van David. In Hosea 3:5 wordt toch de bekering van Efraïm gesteld in het weer zoeken van den Heere en van den koning David.

Vers 11

11. Dewijl Efraïm in zijne neiging tot een ongebonden leven vol genot gelijk aan ene vaars is, gewend geleerd gaarne te dorsen1), ene jonge koe slechts tot lichteren arbeid gebruikt, maar nog niet aan het juk gewoon, wel om zich naar hartelust te verzadigen (Deuteronomy 25:4), waarvan het vet en geil is geworden (Deuteronomy 22:15), zo ben Ik over de schoonheid van haren hals overgegaan, en heb er een juk van vreemde dienstbaarheid overgelegd, daar Mijn zegen er slechts toe diende om overmoedig te maken en God te doen vergeten Ik zal Efraïm berijden of inspannen, het door enen over hem geplaatsten gebieder onder dienstbaarheid en druk brengen; Juda, waarvan het gericht ook niet verre meer is (Hosea 8:14), zal ploegen; Jakob, het volk der tien stammen, dat den erenaam van Israël zich heeft aangematigd, maar alleen des aartsvaders onheiligen naam (Genesis 32:27 v. verdient, zal voor zich eggen, zodat het gehele volk, geroepen tot de heerlijkste vrijheid, tot onterende slavernij zal worden verlaagd.

1) Gelijk ene jonge, dartele, weelderige koe, die liever het koren treedt (gelijk in het dorsen gebruikelijk was) en daarvan eet, dan dat zij onder het juk zou gaan ploegen en hijgen, alzo (wil God zeggen) is Efraïm genegen om in weelde te leven naar zijn eigen lust, maar niet onder mijn bedwang.

Vers 11

11. Dewijl Efraïm in zijne neiging tot een ongebonden leven vol genot gelijk aan ene vaars is, gewend geleerd gaarne te dorsen1), ene jonge koe slechts tot lichteren arbeid gebruikt, maar nog niet aan het juk gewoon, wel om zich naar hartelust te verzadigen (Deuteronomy 25:4), waarvan het vet en geil is geworden (Deuteronomy 22:15), zo ben Ik over de schoonheid van haren hals overgegaan, en heb er een juk van vreemde dienstbaarheid overgelegd, daar Mijn zegen er slechts toe diende om overmoedig te maken en God te doen vergeten Ik zal Efraïm berijden of inspannen, het door enen over hem geplaatsten gebieder onder dienstbaarheid en druk brengen; Juda, waarvan het gericht ook niet verre meer is (Hosea 8:14), zal ploegen; Jakob, het volk der tien stammen, dat den erenaam van Israël zich heeft aangematigd, maar alleen des aartsvaders onheiligen naam (Genesis 32:27 v. verdient, zal voor zich eggen, zodat het gehele volk, geroepen tot de heerlijkste vrijheid, tot onterende slavernij zal worden verlaagd.

1) Gelijk ene jonge, dartele, weelderige koe, die liever het koren treedt (gelijk in het dorsen gebruikelijk was) en daarvan eet, dan dat zij onder het juk zou gaan ploegen en hijgen, alzo (wil God zeggen) is Efraïm genegen om in weelde te leven naar zijn eigen lust, maar niet onder mijn bedwang.

Vers 12

12. Wanneer nog enig woord van vermaning u van den weg tot zulk een verderf kan afbrengen, zo roep Ik u toe: Zaait u tot gerechtigheid1), strooit door uwen verderen levenswandel een zaad uit, waarvan de gerechtigheid kan opgaan, maait tot vrucht weldadigheid, ene verhouding van God tot u, zo als die overeenkomstig aan Zijne liefde en genade is; braakt u, opdat gij op deze wijze zult kunnen zaaien en oogsten, een braakland 1). Maakt geheel en al een einde aan uwe handelswijze en begint de geestelijke werkzaamheid van den beminne af door vernieuwing in den geest uws gemoeds (Jeremiah 4:3. Ephesians 4:23 .). Haast u, dewijl het tijd is den HEERE te zoeken 3) met berouw over het vorige leven en gelovig keren van het hart tot Hem, totdat Hij kome, Hij ook van Zijne zijde Zich tot u wende (Isaiah 55:5 v. Jeremiah 29:13 v.), en over u de gerechtigheid regene, in de uitstorting van Zijnen Geest, die vruchten der gerechtigheid voortbrengt (Isaiah 44:3 v. 45:8).

Gij moet een geestelijk landman zijn: zaai, wat u tot nut is, een goed zaad in het hart der weduwen en wezen. Wanneer de aarde u overvloediger vruchten oplevert dan zij ontving, hoeveel meer barmhartigheid zal u geschonken worden door de vergelding die veel rijkelijker geeft, dan gij gegeven hebt.

2) Er kan op enen akker vol onkruid en doornen niets naar goddelijke inzetting worden uitgezaaid, want dan wassen onkruid en doornen mede op, en verderven het goede zaad. Het goede zaad moet op enen nieuwen, goed ontgonnen, zorgvuldig geploegden akker vallen, om goede vrucht voort te brengen. Zo moet het voornemen tot goede werken uit een nieuw, door bekering tot den Heere geheel gezuiverd hart voortkomen, anders geeft het gene goede vruchten. 3) Op iederen leeftijd is de verlossing onwaardeerbaar; maar o! vroeg gered te zijn, heeft ene dubbele waarde. Jongelingen en jonge dochters het is de tijd den Heere te zoeken, want gij kunt sterven v r uwe lente ten einde is. En gij, die de eerste tekenen van verval bespeurt, verhaast uwe schreden, die holle hoest, die teringachtige blos, zijn waarschuwingen, die gij niet in den wind moet slaan; voor u is het in waarheid tijd den Heere te zoeken. Komt er een grijze tint op uwe eens zo weelderige lokken? De jaren gaan zachtkens voorbij, de dood komt nader met rasse schreden, laat elke terugkerende lente u opwekken uw huis te bereiden. Lieve lezer! zijt gij op reeds gevorderden leeftijd, laat mij u smeken en bidden, stel niet langer uit. Nog is het voor u de dag der zaligheid-wees daar dankbaar voor, maar het duurt nog slechts kort, en de tijd krimpt met elk ogenblik in. Hier spreek ik tot u met zoveel aandrang als mij mogelijk is, door papier en inkt, en uit het diepst mijner ziel leg ik, als Gods dienstknecht, u deze waarschuwing voor: "Het is de tijd den Heere te zoeken. " Laat dit woord niet onopgemerkt voor u voorbijgaan, het kon de laatste waarschuwing zijn, die tot u komt v r den dood, het laatste woord uit den mond der genade.

4) Het werk der vernieuwing is wel een werk van den mens, zijn hand moet vlijtig den grond omwerken, den ploeg besturen, alles in orde brengen en zaaien, maar bovenal moet hij zijn oog naar boven richten, dat de hemel zich opene en de zachte regen van Goddelijken zegen nedervloeie tot ontkieming en wasdom van het zaad.

Nog meer, elke arbeid is den mens onmogelijk, zo God gene gezondheid en kracht, tijd en gelegenheid schenkt.

Vers 12

12. Wanneer nog enig woord van vermaning u van den weg tot zulk een verderf kan afbrengen, zo roep Ik u toe: Zaait u tot gerechtigheid1), strooit door uwen verderen levenswandel een zaad uit, waarvan de gerechtigheid kan opgaan, maait tot vrucht weldadigheid, ene verhouding van God tot u, zo als die overeenkomstig aan Zijne liefde en genade is; braakt u, opdat gij op deze wijze zult kunnen zaaien en oogsten, een braakland 1). Maakt geheel en al een einde aan uwe handelswijze en begint de geestelijke werkzaamheid van den beminne af door vernieuwing in den geest uws gemoeds (Jeremiah 4:3. Ephesians 4:23 .). Haast u, dewijl het tijd is den HEERE te zoeken 3) met berouw over het vorige leven en gelovig keren van het hart tot Hem, totdat Hij kome, Hij ook van Zijne zijde Zich tot u wende (Isaiah 55:5 v. Jeremiah 29:13 v.), en over u de gerechtigheid regene, in de uitstorting van Zijnen Geest, die vruchten der gerechtigheid voortbrengt (Isaiah 44:3 v. 45:8).

Gij moet een geestelijk landman zijn: zaai, wat u tot nut is, een goed zaad in het hart der weduwen en wezen. Wanneer de aarde u overvloediger vruchten oplevert dan zij ontving, hoeveel meer barmhartigheid zal u geschonken worden door de vergelding die veel rijkelijker geeft, dan gij gegeven hebt.

2) Er kan op enen akker vol onkruid en doornen niets naar goddelijke inzetting worden uitgezaaid, want dan wassen onkruid en doornen mede op, en verderven het goede zaad. Het goede zaad moet op enen nieuwen, goed ontgonnen, zorgvuldig geploegden akker vallen, om goede vrucht voort te brengen. Zo moet het voornemen tot goede werken uit een nieuw, door bekering tot den Heere geheel gezuiverd hart voortkomen, anders geeft het gene goede vruchten. 3) Op iederen leeftijd is de verlossing onwaardeerbaar; maar o! vroeg gered te zijn, heeft ene dubbele waarde. Jongelingen en jonge dochters het is de tijd den Heere te zoeken, want gij kunt sterven v r uwe lente ten einde is. En gij, die de eerste tekenen van verval bespeurt, verhaast uwe schreden, die holle hoest, die teringachtige blos, zijn waarschuwingen, die gij niet in den wind moet slaan; voor u is het in waarheid tijd den Heere te zoeken. Komt er een grijze tint op uwe eens zo weelderige lokken? De jaren gaan zachtkens voorbij, de dood komt nader met rasse schreden, laat elke terugkerende lente u opwekken uw huis te bereiden. Lieve lezer! zijt gij op reeds gevorderden leeftijd, laat mij u smeken en bidden, stel niet langer uit. Nog is het voor u de dag der zaligheid-wees daar dankbaar voor, maar het duurt nog slechts kort, en de tijd krimpt met elk ogenblik in. Hier spreek ik tot u met zoveel aandrang als mij mogelijk is, door papier en inkt, en uit het diepst mijner ziel leg ik, als Gods dienstknecht, u deze waarschuwing voor: "Het is de tijd den Heere te zoeken. " Laat dit woord niet onopgemerkt voor u voorbijgaan, het kon de laatste waarschuwing zijn, die tot u komt v r den dood, het laatste woord uit den mond der genade.

4) Het werk der vernieuwing is wel een werk van den mens, zijn hand moet vlijtig den grond omwerken, den ploeg besturen, alles in orde brengen en zaaien, maar bovenal moet hij zijn oog naar boven richten, dat de hemel zich opene en de zachte regen van Goddelijken zegen nedervloeie tot ontkieming en wasdom van het zaad.

Nog meer, elke arbeid is den mens onmogelijk, zo God gene gezondheid en kracht, tijd en gelegenheid schenkt.

Vers 13

13. Ja alles moet van den beginne af vernieuwd worden, want gij hebt door uwe handelwijze goddeloosheid geploegd, daar gij door uwe afgoderij op den akker der ongerechtigheid zaait; gij hebt verkeerdheid gemaaid, daar zonde zonde voortbrengt, en de vrucht der leugen gegeten, want in plaats van welvaart en volksbestaan te verzekeren, gelijk gij meendet, hebt gij verval en ondergang veroorzaakt; want gij hebt vertrouwd op uwen weg, in plaats van ook maar van verre aan een omkeren van uwe wegen te denken; op de veelheid uwer helden 1) hebt gij gesteund, alsof gij met een talrijk en geoefend leger sterk genoeg waart om de gerichten des Heeren te trotseren. (Amos 6:13).

1) De zonde is een zeer vruchtbaar onkruid onder de handen der mensen; zij die daarop gezet zijn, zullen welhaast hun volle begeerte daarvan bekomen. Ook zal God diegenen, die daar naarstig in zijn, overgeven tot een hoogte van ongerechtigheid als een straf. Want op hun ploegen van goddeloosheid volgt: gij hebt verkeerdheid gemaaid, waardoor wij niet te verstaan hebben, dat God hun de mocht der zonde doet maaien of rapen in Zijne oordelen, (schoon dit ook waar is en in de bedreiging volgt), maar dat hun invloed in de zonde tot een rijken oogst van volwassen verkeerdheid en ongerechtigheid gekomen was.

Vers 13

13. Ja alles moet van den beginne af vernieuwd worden, want gij hebt door uwe handelwijze goddeloosheid geploegd, daar gij door uwe afgoderij op den akker der ongerechtigheid zaait; gij hebt verkeerdheid gemaaid, daar zonde zonde voortbrengt, en de vrucht der leugen gegeten, want in plaats van welvaart en volksbestaan te verzekeren, gelijk gij meendet, hebt gij verval en ondergang veroorzaakt; want gij hebt vertrouwd op uwen weg, in plaats van ook maar van verre aan een omkeren van uwe wegen te denken; op de veelheid uwer helden 1) hebt gij gesteund, alsof gij met een talrijk en geoefend leger sterk genoeg waart om de gerichten des Heeren te trotseren. (Amos 6:13).

1) De zonde is een zeer vruchtbaar onkruid onder de handen der mensen; zij die daarop gezet zijn, zullen welhaast hun volle begeerte daarvan bekomen. Ook zal God diegenen, die daar naarstig in zijn, overgeven tot een hoogte van ongerechtigheid als een straf. Want op hun ploegen van goddeloosheid volgt: gij hebt verkeerdheid gemaaid, waardoor wij niet te verstaan hebben, dat God hun de mocht der zonde doet maaien of rapen in Zijne oordelen, (schoon dit ook waar is en in de bedreiging volgt), maar dat hun invloed in de zonde tot een rijken oogst van volwassen verkeerdheid en ongerechtigheid gekomen was.

Vers 14

14. Daarom zal er van het zuiden af een groot krijgsgedruisch ontstaan onder uwe volken, en de menigte uwer helden, waarop gij vertrouwt, zal spoedig nedergeworpen zijn, en al uwe vestingen, die gij in het land hebt aangelegd, zullen verstoord worden, gelijk Salman, die ten wreker over Zijn volk door God uitverkorene Assyrische koning Salmanassar, onlangs de stad Beth Arbel 1) (= huis der hinderlaag van God), ten westen van het meer Gennesareth (1 Makk. 9:2) verstoorde ten dage des krijgs, die zich tegen den koning Hosea dadelijk in de eerste jaren zijner regering verhief (2 Kings 17:3); de moeder werd er verpletterd met de zonen 2).

1) De ligging van deze stad wordt aangewezen door de tegenwoordige ruïnen Kulat Ibm Man; daar vormt een kalkberg met vele holen ene natuurlijke vesting, wier belegering ook voor soldaten van Herodes den Grote zeer langdurig en moeilijk was. Daar heeft waarschijnlijk bij den eersten inval van Salmanassar in het Iraëlietische rijk ene zeer wrede verwoesting plaats gehad, welke gebeurtenis echter nergens in de Schrift vermeld staat. Er is echter meer geschied, dan in de Schrift beschreven is, zo als hetgeen Judas in zijnen brief (Juda 1:9) omtrent Michaël en Satan zegt. Uit de vermelding van zulk ene gebeurtenis, die ongeveer in het jaar 730 of 728 valt. blijkt overigens, dat dit deel van Hosea's profetie eerst onder den laatsten koning van Israël, die denzelfden naam als onze Profeet draagt, kan geschreven zijn.

2) Deze uitdrukking is ene spreekwoordelijke voor menselijke wreedheid (Genesis 32:12. 2 Kings 8:12 deze heeft echter niet enkel betrekking op de handelwijze van Salmanassar tegen Beth-Arbel of Abbella, maar wijst duidelijk tevens op het lot dat het gehele rijk bedreigde.

Vers 14

14. Daarom zal er van het zuiden af een groot krijgsgedruisch ontstaan onder uwe volken, en de menigte uwer helden, waarop gij vertrouwt, zal spoedig nedergeworpen zijn, en al uwe vestingen, die gij in het land hebt aangelegd, zullen verstoord worden, gelijk Salman, die ten wreker over Zijn volk door God uitverkorene Assyrische koning Salmanassar, onlangs de stad Beth Arbel 1) (= huis der hinderlaag van God), ten westen van het meer Gennesareth (1 Makk. 9:2) verstoorde ten dage des krijgs, die zich tegen den koning Hosea dadelijk in de eerste jaren zijner regering verhief (2 Kings 17:3); de moeder werd er verpletterd met de zonen 2).

1) De ligging van deze stad wordt aangewezen door de tegenwoordige ruïnen Kulat Ibm Man; daar vormt een kalkberg met vele holen ene natuurlijke vesting, wier belegering ook voor soldaten van Herodes den Grote zeer langdurig en moeilijk was. Daar heeft waarschijnlijk bij den eersten inval van Salmanassar in het Iraëlietische rijk ene zeer wrede verwoesting plaats gehad, welke gebeurtenis echter nergens in de Schrift vermeld staat. Er is echter meer geschied, dan in de Schrift beschreven is, zo als hetgeen Judas in zijnen brief (Juda 1:9) omtrent Michaël en Satan zegt. Uit de vermelding van zulk ene gebeurtenis, die ongeveer in het jaar 730 of 728 valt. blijkt overigens, dat dit deel van Hosea's profetie eerst onder den laatsten koning van Israël, die denzelfden naam als onze Profeet draagt, kan geschreven zijn.

2) Deze uitdrukking is ene spreekwoordelijke voor menselijke wreedheid (Genesis 32:12. 2 Kings 8:12 deze heeft echter niet enkel betrekking op de handelwijze van Salmanassar tegen Beth-Arbel of Abbella, maar wijst duidelijk tevens op het lot dat het gehele rijk bedreigde.

Vers 15

15. Alzo heeft Beth-El, de hoofdzetel van den afgodendienst, van waar zij zich over het gehele land verspreid heeft, ulieden gedaan, Bethels afgoderij is de oorzaak van al die ellende. Dat vrouwen en kinderen op de wreedste wijze worden omgebracht, dat hebt gij aan uw gouden kalf te danken, dat is u overkomen van wege de boosheid uwer boosheid1), waarmee gij u tegen den Heere hebt verzondigd; en het einde des rijks zal geen ander zijn dan dit: Israëls koning, en met hem het gehele koninkrijk der tien stammen is in den dageraad 2), vroeg in den morgen, juist op een tijd, dat gij meent den dag van uw nieuw geluk te zien aanbreken (2 Kings 17:4), ten enemaal uitgeroeid 3).

De Hebreën herhalen het woord, wanneer zij de bijzondere grootheid daarvan willen te kennen geven; het betekent dus hier "van wege uwe zeer grote boosheid. "

De Hebreeën uitdrukking "in den dageraad" geeft te kennen, dat het spoedig, zonder uitstel zal gedaan worden. Zo lezen wij in Psalms 46:6 : God zal ze helpen in `t aanbreken des morgenstonds; zie verder Psalms 80:14; Psalms 144:8. Hetzelfde wordt elders uitgedrukt door "vroeg op zijnde" Jeremiah 7:18; Jeremiah 35:15. De uitdrukking is misschien ene zinspeling op de ondergang van Fara en zijn leger, wanneer de morgenstond naakte. (Exodus 14:27).

Hoe lang houdt zich het menselijke hart ook bij ondervondene bitterheid der zonde toch af van de gehele verandering van zin en wezen, wanneer het nog altijd meent, het zal nog op andere wijze geholpen worden, zich herstellen, tot vorige welvaart komen; daardoor verzuimt het allen tijd, om zijnen God tegen te gaan, en wordt midden in zijne vergeefse bemoeiingen om zich te helpen zo voortgesleurd, dat er geen redden mogelijk is.

Welke ramp ook onder ons zij, het is de zonde, die ze veroorzaakt. Het is de zonde, die ziel, lichaam, die alles verwoest. Zo zal Bethel onder u doen. Het is uwe eigene boosheid, die u tuchtigt, en uw afval, die u verwerpt. Welke ellende brengt de zonde den mens aan, reeds in deze wereld. Dat wij dan zien op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. .

Vers 15

15. Alzo heeft Beth-El, de hoofdzetel van den afgodendienst, van waar zij zich over het gehele land verspreid heeft, ulieden gedaan, Bethels afgoderij is de oorzaak van al die ellende. Dat vrouwen en kinderen op de wreedste wijze worden omgebracht, dat hebt gij aan uw gouden kalf te danken, dat is u overkomen van wege de boosheid uwer boosheid1), waarmee gij u tegen den Heere hebt verzondigd; en het einde des rijks zal geen ander zijn dan dit: Israëls koning, en met hem het gehele koninkrijk der tien stammen is in den dageraad 2), vroeg in den morgen, juist op een tijd, dat gij meent den dag van uw nieuw geluk te zien aanbreken (2 Kings 17:4), ten enemaal uitgeroeid 3).

De Hebreën herhalen het woord, wanneer zij de bijzondere grootheid daarvan willen te kennen geven; het betekent dus hier "van wege uwe zeer grote boosheid. "

De Hebreeën uitdrukking "in den dageraad" geeft te kennen, dat het spoedig, zonder uitstel zal gedaan worden. Zo lezen wij in Psalms 46:6 : God zal ze helpen in `t aanbreken des morgenstonds; zie verder Psalms 80:14; Psalms 144:8. Hetzelfde wordt elders uitgedrukt door "vroeg op zijnde" Jeremiah 7:18; Jeremiah 35:15. De uitdrukking is misschien ene zinspeling op de ondergang van Fara en zijn leger, wanneer de morgenstond naakte. (Exodus 14:27).

Hoe lang houdt zich het menselijke hart ook bij ondervondene bitterheid der zonde toch af van de gehele verandering van zin en wezen, wanneer het nog altijd meent, het zal nog op andere wijze geholpen worden, zich herstellen, tot vorige welvaart komen; daardoor verzuimt het allen tijd, om zijnen God tegen te gaan, en wordt midden in zijne vergeefse bemoeiingen om zich te helpen zo voortgesleurd, dat er geen redden mogelijk is.

Welke ramp ook onder ons zij, het is de zonde, die ze veroorzaakt. Het is de zonde, die ziel, lichaam, die alles verwoest. Zo zal Bethel onder u doen. Het is uwe eigene boosheid, die u tuchtigt, en uw afval, die u verwerpt. Welke ellende brengt de zonde den mens aan, reeds in deze wereld. Dat wij dan zien op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. .

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Hosea 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/hosea-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile