Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 8

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 8

Dit hoofdstuk en de vier volgende tot aan Isaiah 13:1 bevatten een voortgezette redevoering, of leerrede waarvan doel en strekking is de grote verwoesting aan te tonen, die nu weldra over het rijk van Israël gebracht zal worden, en de grote beroering, die aan het rijk van Juda veroorzaakt zal worden door de koning van Assyrië, en dat beide waren om hun zonden, maar rijke voorziening van vertroosting is gemaakt voor hen, die God vrezen, in die donkere tijden, inzonderheid verwijzende naar de dagen van de Messias. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Een profetie van de verwoesting van de verbonden koninkrijken van Israël en Syrië door de koning van Assyrië, Isaiah 8:1.

II.Van de verwoestingen die door die trotse zegevierende vorst aangericht zullen worden in het land van Israël en van Juda, Isaiah 8:5.

III. Grote bemoedigingen, gegeven aan het volk van God temidden van deze verwoestingen. Hun wordt verzekerd:

1, Dat de vijanden tegen hen hun doel niet zullen bereiken Isaiah 8:9, Isaiah 8:10.

2.Dat zo zij hun vreze Gods bewaren en de vrees voor de mens onderdrukken en tenonder houden, zij zullen bevinden dat God hun een toevlucht is, Isaiah 8:11 en terwijl anderen struikelden en in wanhoop vervielen, zij in staat zullen zijn om op God te wachten en zich bewaard zullen zien voor betere tijden, Isaiah 8:15.

Eindelijk. Hij geeft allen een noodzakelijke waarschuwing om zich te wachten van waarzeggers en duivelskunstenaars te raadplegen, want daardoor zouden zij zich in wanhoop storten, maar zich dicht te houden aan het woord van God, Isaiah 8:19. En deze raadgevingen en vertroostingen zullen ons ook nu nog in tijden van benauwdheid van nut zijn.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 8

Dit hoofdstuk en de vier volgende tot aan Isaiah 13:1 bevatten een voortgezette redevoering, of leerrede waarvan doel en strekking is de grote verwoesting aan te tonen, die nu weldra over het rijk van Israël gebracht zal worden, en de grote beroering, die aan het rijk van Juda veroorzaakt zal worden door de koning van Assyrië, en dat beide waren om hun zonden, maar rijke voorziening van vertroosting is gemaakt voor hen, die God vrezen, in die donkere tijden, inzonderheid verwijzende naar de dagen van de Messias. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Een profetie van de verwoesting van de verbonden koninkrijken van Israël en Syrië door de koning van Assyrië, Isaiah 8:1.

II.Van de verwoestingen die door die trotse zegevierende vorst aangericht zullen worden in het land van Israël en van Juda, Isaiah 8:5.

III. Grote bemoedigingen, gegeven aan het volk van God temidden van deze verwoestingen. Hun wordt verzekerd:

1, Dat de vijanden tegen hen hun doel niet zullen bereiken Isaiah 8:9, Isaiah 8:10.

2.Dat zo zij hun vreze Gods bewaren en de vrees voor de mens onderdrukken en tenonder houden, zij zullen bevinden dat God hun een toevlucht is, Isaiah 8:11 en terwijl anderen struikelden en in wanhoop vervielen, zij in staat zullen zijn om op God te wachten en zich bewaard zullen zien voor betere tijden, Isaiah 8:15.

Eindelijk. Hij geeft allen een noodzakelijke waarschuwing om zich te wachten van waarzeggers en duivelskunstenaars te raadplegen, want daardoor zouden zij zich in wanhoop storten, maar zich dicht te houden aan het woord van God, Isaiah 8:19. En deze raadgevingen en vertroostingen zullen ons ook nu nog in tijden van benauwdheid van nut zijn.

Verzen 1-8

Jesaja 8:1-8

In deze verzen hebben wij een profetie van de voorspoed van de koning van Assyrië tegen Damascus, Samaria en Juda, dat de eerste twee door hem verwoest zullen worden, en het laatste grotelijks verschrikt. Hier hebben wij:

I. Orders, gegeven aan de profeet om deze profetie op te schrijven en haar uit te geven, opdat zij door allen gezien en gelezen zou kunnen worden, en haar te registreren opdat, als die dingen geschied zijn, zij zullen weten dat God hem heeft gezonden, want dat was een van de doeleinden van de profetie, John 14:29. Hij moet een grote rol maken, waarop deze vijf hoofdstukken voluit en duidelijk geschreven zijn, hij moet er in schrijven alles wat hij voorzegd had betreffende de vijandelijke inval van de koning van Assyrië in het land, hij moet het schrijven met een griffel op de gewone schrijfwijze en in de gewone stijl, zodat het leesbaar en verstaanbaar was voor allen. Zie Habakkuk 2:2. Schrijf het gezicht en stel het duidelijk op stenen tafels opdat daarin leze wie voorbijgaat. Zij, die spreken en schrijven van de dingen Gods, moeten alle duisterheid vermijden, en er zich op toeleggen om zo te spreken en te schrijven, dat zij verstaan worden, 1 Corinthiers 14:19. Zij, die schrijven voor mensen, moeten met een gewone pen schrijven, en niet de pen of de tong van engelen begeren. En omdat het gebruikelijk is om een korte zinrijken titel voor boeken te plaatsen, die uitgegeven worden, wordt de profeet bevolen om zijn boek te noemen: Maher Shalal Chazbaz, dat is, haast u tot de buit, haast u tot de roof, te kennen gevende dat het Assyrische leger hen spoedig zat overvallen en een grote buit zal roven. Door deze titel zal naar de inhoud en de betekenis van het boek gevraagd worden door hen, die ervan gehoord hebben, en herdacht worden door hen, die het gelezen hebben of het hadden horen lezen. Soms zal het het geheugen zeer ter hulp komen als er in weinig woorden veel gezegd wordt, die weinige woorden dienen dan als handvatsels, waarmee wij meer vastgrijpen.

II. De zorg van deze profeet om dit geschrift door getuigen te doen staven Isaiah 8:2. Ik nam mij getrouwe getuigen, hij schreef de profetie in hun tegenwoordigheid, onder hun ogen, en liet haar met hun namen ondertekenen, opdat zij bereid zouden zijn om later, zo dit nodig mocht zijn, onder ede te verklaren dat de profeet zolang tevoren, voorzegd had dat de Assyriërs een inval zullen doen in het land. Tot groter zekerheid noemt hij de namen van de getuigen, opdat iedereen zich tot hen zou kunnen wenden, het waren twee getuigen, want in de mond van twee getuigen zal alle woord bestaan. De een was Uria, de priester, van hem wordt melding gemaakt in de geschiedenis van Achaz, maar niet voor zijn goede daden, want hij heeft Achaz toegegeven in zijn afgoderij, daar hij een afgodisch altaar voor hem gemaakt heeft, 2 Kings 16:10, 2 Kings 16:14. Maar in die tijd was er nog geen bezwaar tegen hem, hij was een getrouw getuige. Zie hoe de profeten er voor zorgden om alle belanghebbenden volkomen te overtuigen van de oprechtheid van hun bedoelingen, opdat wij mogen kennen de zekerheid van de dingen, waarin wij onderwezen zijn, en dat wij geen kunstig verdichte fabelen gevolgd zijn.

III. Dat hij de naam van zijn kind tot titel moest nemen voor zijn boek, opdat er te meer nota van genomen zou worden en het daardoor ook te meer bestendigd zou worden, Isaiah 8:3. Zijn vrouw wordt, omdat zij de vrouw is van een profeet, de profetes genoemd, zij werd zwanger en baarde een zoon, een andere zoon, die de leerrede in zijn naam moest dragen, zoals de vorige dit ook gedaan heeft, Isaiah 7:3, maar met dit verschil: de eerste sprak van genade: Schear Jaschub-Het overblijfsel zal wederkeren, daar hier echter geen acht op geslagen werd, spreekt deze van oordeel. Maher Shalal Chaz Baz-Haastende zal hij tot de buit komen. De profetie is verdubbeld, zelfs in die ene naam, want de zaak was gewis. Ik zal haasten om Mijn woord te doen, Jeremiah 1:12. Telkens als dit kind bij zijn naam genoemd zal worden, of bij een gedeelte ervan, zou dit dienen als een memorandum van het komende oordeel. Het is goed voor ons om dikwijls te denken aan de veranderingen en moeilijkheden, waaraan wij onderhevig zijn in deze wereld, en die misschien aan de deur zijn. Als wij met vreugde onze kinderen aanzien, dan moet die vreugde getemperd worden door de gedachte: wij weten niet wat hun nog te wachten staat.

IV. De profetie zelf, die een verklaring is van de mystieken naam.

1. Dat Syrië en Israël, die nu samenverbonden waren tegen Judas binnen zeer korte tijd een gemakkelijke prooi zullen worden van de koning van Assyrië en zijn zegevierend leger, Isaiah 8:4. "Eer dat knechtje, dat nu pas geboren is en een naam heeft ontvangen", zal kunnen roepen: "Mijn vader, of mijn moeder", dat gewoonlijk de eerste woorden zijn die kleine kinderen kunnen spreken, in ongeveer een paar jaar zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria, de steden, die nu zelf zo gerust zijn en zo geducht voor hun naburen, dragen voor het aangezicht van de koning van Assur, die beide stad en land zal plunderen, en de beste zaken van beide naar zijn eigen land zal zenden, om dat te verrijken en om als de trofeeën van zijn overwinning te dienen. Zij die anderen beroven, moeten verwachten zelf beroofd te zullen worden, Hoofdstuk 33:I, want de Heer is rechtvaardig, en zij, die beroeren, zullen beroerd worden.

2. Dat, daar er velen in Juda zijn, die heimelijk de belangen van Syrië en Israël waren toegedaan en ontevreden waren op het huis van David, God ook hen zal kastijden door de koning van Assyrië, die een grote kwelling zal teweegbrengen in Juda, zoals voorzegd was in Isaiah 7:17.

Merk op:

A. Wat de zonde was van de ontevreden partij in Juda, Isaiah 8:6. Dit volk, tot hetwelk de profeet hier spreekt, veracht de wateren van Siloa, die zachtkens gaan, veracht zijn eigen land en de regering ervan, stelt het gaarne in een kwaad daglicht omdat het niet zo'n groot aanzien heeft in de wereld, en niet zoveel gedruis maakt als sommige andere koningen en koninkrijken. Zij weigeren de vertroostingen die Gods profeten hun aanbieden uit het woord van God, sprekende tot hen in het ruisen van een zachte stilte, achten ze gering, en zij verheugen zich in Rezin en de zoon van Remalia, die de vijanden zijn van hun land en er nu vijandelijk binnengetrokken zijn, zij roemden hen huizenhoog als kloeke mannen, bewonderden en verheerlijkten hun staatkunde en hun macht, juichten hun handelingen toe verheugden zich in hun voorspoed, wensten van harte dat hun plannen zouden gelukken, en waren vast besloten om tot hen over te lopen. Zulke adders koestert menige staat aan zijn boezem, die zijn brood eten en toch zijn vijanden aanhangen, geheel gereed zijn zijn belangen te verzaken, zodra zijn toestand wankelend begint te worden.

B. Het oordeel, dat God wegens deze zonde over hen zal brengen. Diezelfde koning van Assyrië, die Efraïm en Syrië zal verwoesten zal een gesel en verschrikking wezen voor hun partij in Juda. Omdat zij de wateren van Siloa verachten, en zich niet willen schikken onder de regering, die God over hen gesteld heeft, maar er onrustig onder zijn, daarom zal de Heer over hen doen opkomen de sterke en geweldige wateren van de rivier, sterke en vele van de rivier Eufraat, zij minachtten het land van Juda, omdat het niet kon roemen op een rivier die te vergelijken is met deze, de rivier bij Jeruzalem was een zeer onaanzienlijke beek. "Welnu," zegt God, "indien gij zulke bewonderaars zijt van de Eufraat, zult gij er genoeg van hebben, de koning van Assyrië, wiens land aan die rivier gelegen is, zal met zijn heerlijkheid over u komen, met zijn groot leger, dat gij roemt en verheft als zijn heerlijkheid, terwijl gij uw eigen koning veracht, omdat hij niet zo'n groot leger als dit is, te velde kan brengen, God zal dat leger over u doen komen." Als wij de mensen schatten en overschatten naar hun wereldrijke rijkdom en macht, dan is het rechtvaardig in God om hen hierdoor een gesel voor ons te maken. Het wordt als een argument gebruikt tegen het verheerlijken van rijke lieden, dat de rijken ons verdekken, ons overweldigen, James 2:3,James 2:6. Laat ons het meeste behagen hebben in de wateren van Siloa, die zachtkens gaan, want snelvlietende stromen zijn gevaarlijk. Er wordt gedreigd dat het Assyrische leger over hen zal losbreken als een overstroming van wateren, alles voor zich heen wegvagende. Het zal doelloos zijn tegenstand te bieden, Sanherib en zijn leger zullen door Juda heengaan en zo weinig weerstand ontmoeten, dat het meer het aanzien zal hebben van een reis door het land dan van een vijandelijker inval. Hij zal tot aan de hals reiken, hij zal zover vorderen, dat hij het beleg zal slaan voor Jeruzalem, het hoofd van het koninkrijk, en niets dan dat zal uit zijn handen gehouden worden, want dat was de heilige stad. In de grootste overstelping van benauwdheid, kan en zal God het hoofd Ziens volks boven water houden, en aldus hun vertroostingen en hun geestelijk leven behouden, de wateren, die tot aan de ziel komen, Psalms 69:2, kunnen reiken tot aan de hals, maar daar zullen hun trotse baren tot staan worden gebracht. En hier is nog een andere troostrijke aanduiding, namelijk dat hoewel de vleugels van de Assyriër, die roofvogel, zich uitstrekken, hoewel de rechter- en linkervleugel van zijn leger de gehele breedte van het land van Juda zullen vervullen het toch Immanuels land is. Het is Uw land o Immanuël, het moet Christus' land wezen, wat daarin moet Hij geboren worden leven en prediken, en wonderen doen. Hij was Zions Koning, en daarom had Hij bijzonder belang bij en zorg over dat land. De landen, die Immanuël als de Zijne erkent, en dat zijn al de landen, die Hem erkennen, kunnen wel overstroomd worden, maar niet verzwolgen, want als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal Immanuël de Zijnen beveiligen, en een banier tegen hem oprichten, Isaiah 59:19.

Verzen 1-8

Jesaja 8:1-8

In deze verzen hebben wij een profetie van de voorspoed van de koning van Assyrië tegen Damascus, Samaria en Juda, dat de eerste twee door hem verwoest zullen worden, en het laatste grotelijks verschrikt. Hier hebben wij:

I. Orders, gegeven aan de profeet om deze profetie op te schrijven en haar uit te geven, opdat zij door allen gezien en gelezen zou kunnen worden, en haar te registreren opdat, als die dingen geschied zijn, zij zullen weten dat God hem heeft gezonden, want dat was een van de doeleinden van de profetie, John 14:29. Hij moet een grote rol maken, waarop deze vijf hoofdstukken voluit en duidelijk geschreven zijn, hij moet er in schrijven alles wat hij voorzegd had betreffende de vijandelijke inval van de koning van Assyrië in het land, hij moet het schrijven met een griffel op de gewone schrijfwijze en in de gewone stijl, zodat het leesbaar en verstaanbaar was voor allen. Zie Habakkuk 2:2. Schrijf het gezicht en stel het duidelijk op stenen tafels opdat daarin leze wie voorbijgaat. Zij, die spreken en schrijven van de dingen Gods, moeten alle duisterheid vermijden, en er zich op toeleggen om zo te spreken en te schrijven, dat zij verstaan worden, 1 Corinthiers 14:19. Zij, die schrijven voor mensen, moeten met een gewone pen schrijven, en niet de pen of de tong van engelen begeren. En omdat het gebruikelijk is om een korte zinrijken titel voor boeken te plaatsen, die uitgegeven worden, wordt de profeet bevolen om zijn boek te noemen: Maher Shalal Chazbaz, dat is, haast u tot de buit, haast u tot de roof, te kennen gevende dat het Assyrische leger hen spoedig zat overvallen en een grote buit zal roven. Door deze titel zal naar de inhoud en de betekenis van het boek gevraagd worden door hen, die ervan gehoord hebben, en herdacht worden door hen, die het gelezen hebben of het hadden horen lezen. Soms zal het het geheugen zeer ter hulp komen als er in weinig woorden veel gezegd wordt, die weinige woorden dienen dan als handvatsels, waarmee wij meer vastgrijpen.

II. De zorg van deze profeet om dit geschrift door getuigen te doen staven Isaiah 8:2. Ik nam mij getrouwe getuigen, hij schreef de profetie in hun tegenwoordigheid, onder hun ogen, en liet haar met hun namen ondertekenen, opdat zij bereid zouden zijn om later, zo dit nodig mocht zijn, onder ede te verklaren dat de profeet zolang tevoren, voorzegd had dat de Assyriërs een inval zullen doen in het land. Tot groter zekerheid noemt hij de namen van de getuigen, opdat iedereen zich tot hen zou kunnen wenden, het waren twee getuigen, want in de mond van twee getuigen zal alle woord bestaan. De een was Uria, de priester, van hem wordt melding gemaakt in de geschiedenis van Achaz, maar niet voor zijn goede daden, want hij heeft Achaz toegegeven in zijn afgoderij, daar hij een afgodisch altaar voor hem gemaakt heeft, 2 Kings 16:10, 2 Kings 16:14. Maar in die tijd was er nog geen bezwaar tegen hem, hij was een getrouw getuige. Zie hoe de profeten er voor zorgden om alle belanghebbenden volkomen te overtuigen van de oprechtheid van hun bedoelingen, opdat wij mogen kennen de zekerheid van de dingen, waarin wij onderwezen zijn, en dat wij geen kunstig verdichte fabelen gevolgd zijn.

III. Dat hij de naam van zijn kind tot titel moest nemen voor zijn boek, opdat er te meer nota van genomen zou worden en het daardoor ook te meer bestendigd zou worden, Isaiah 8:3. Zijn vrouw wordt, omdat zij de vrouw is van een profeet, de profetes genoemd, zij werd zwanger en baarde een zoon, een andere zoon, die de leerrede in zijn naam moest dragen, zoals de vorige dit ook gedaan heeft, Isaiah 7:3, maar met dit verschil: de eerste sprak van genade: Schear Jaschub-Het overblijfsel zal wederkeren, daar hier echter geen acht op geslagen werd, spreekt deze van oordeel. Maher Shalal Chaz Baz-Haastende zal hij tot de buit komen. De profetie is verdubbeld, zelfs in die ene naam, want de zaak was gewis. Ik zal haasten om Mijn woord te doen, Jeremiah 1:12. Telkens als dit kind bij zijn naam genoemd zal worden, of bij een gedeelte ervan, zou dit dienen als een memorandum van het komende oordeel. Het is goed voor ons om dikwijls te denken aan de veranderingen en moeilijkheden, waaraan wij onderhevig zijn in deze wereld, en die misschien aan de deur zijn. Als wij met vreugde onze kinderen aanzien, dan moet die vreugde getemperd worden door de gedachte: wij weten niet wat hun nog te wachten staat.

IV. De profetie zelf, die een verklaring is van de mystieken naam.

1. Dat Syrië en Israël, die nu samenverbonden waren tegen Judas binnen zeer korte tijd een gemakkelijke prooi zullen worden van de koning van Assyrië en zijn zegevierend leger, Isaiah 8:4. "Eer dat knechtje, dat nu pas geboren is en een naam heeft ontvangen", zal kunnen roepen: "Mijn vader, of mijn moeder", dat gewoonlijk de eerste woorden zijn die kleine kinderen kunnen spreken, in ongeveer een paar jaar zal men de rijkdom van Damascus en de buit van Samaria, de steden, die nu zelf zo gerust zijn en zo geducht voor hun naburen, dragen voor het aangezicht van de koning van Assur, die beide stad en land zal plunderen, en de beste zaken van beide naar zijn eigen land zal zenden, om dat te verrijken en om als de trofeeën van zijn overwinning te dienen. Zij die anderen beroven, moeten verwachten zelf beroofd te zullen worden, Hoofdstuk 33:I, want de Heer is rechtvaardig, en zij, die beroeren, zullen beroerd worden.

2. Dat, daar er velen in Juda zijn, die heimelijk de belangen van Syrië en Israël waren toegedaan en ontevreden waren op het huis van David, God ook hen zal kastijden door de koning van Assyrië, die een grote kwelling zal teweegbrengen in Juda, zoals voorzegd was in Isaiah 7:17.

Merk op:

A. Wat de zonde was van de ontevreden partij in Juda, Isaiah 8:6. Dit volk, tot hetwelk de profeet hier spreekt, veracht de wateren van Siloa, die zachtkens gaan, veracht zijn eigen land en de regering ervan, stelt het gaarne in een kwaad daglicht omdat het niet zo'n groot aanzien heeft in de wereld, en niet zoveel gedruis maakt als sommige andere koningen en koninkrijken. Zij weigeren de vertroostingen die Gods profeten hun aanbieden uit het woord van God, sprekende tot hen in het ruisen van een zachte stilte, achten ze gering, en zij verheugen zich in Rezin en de zoon van Remalia, die de vijanden zijn van hun land en er nu vijandelijk binnengetrokken zijn, zij roemden hen huizenhoog als kloeke mannen, bewonderden en verheerlijkten hun staatkunde en hun macht, juichten hun handelingen toe verheugden zich in hun voorspoed, wensten van harte dat hun plannen zouden gelukken, en waren vast besloten om tot hen over te lopen. Zulke adders koestert menige staat aan zijn boezem, die zijn brood eten en toch zijn vijanden aanhangen, geheel gereed zijn zijn belangen te verzaken, zodra zijn toestand wankelend begint te worden.

B. Het oordeel, dat God wegens deze zonde over hen zal brengen. Diezelfde koning van Assyrië, die Efraïm en Syrië zal verwoesten zal een gesel en verschrikking wezen voor hun partij in Juda. Omdat zij de wateren van Siloa verachten, en zich niet willen schikken onder de regering, die God over hen gesteld heeft, maar er onrustig onder zijn, daarom zal de Heer over hen doen opkomen de sterke en geweldige wateren van de rivier, sterke en vele van de rivier Eufraat, zij minachtten het land van Juda, omdat het niet kon roemen op een rivier die te vergelijken is met deze, de rivier bij Jeruzalem was een zeer onaanzienlijke beek. "Welnu," zegt God, "indien gij zulke bewonderaars zijt van de Eufraat, zult gij er genoeg van hebben, de koning van Assyrië, wiens land aan die rivier gelegen is, zal met zijn heerlijkheid over u komen, met zijn groot leger, dat gij roemt en verheft als zijn heerlijkheid, terwijl gij uw eigen koning veracht, omdat hij niet zo'n groot leger als dit is, te velde kan brengen, God zal dat leger over u doen komen." Als wij de mensen schatten en overschatten naar hun wereldrijke rijkdom en macht, dan is het rechtvaardig in God om hen hierdoor een gesel voor ons te maken. Het wordt als een argument gebruikt tegen het verheerlijken van rijke lieden, dat de rijken ons verdekken, ons overweldigen, James 2:3,James 2:6. Laat ons het meeste behagen hebben in de wateren van Siloa, die zachtkens gaan, want snelvlietende stromen zijn gevaarlijk. Er wordt gedreigd dat het Assyrische leger over hen zal losbreken als een overstroming van wateren, alles voor zich heen wegvagende. Het zal doelloos zijn tegenstand te bieden, Sanherib en zijn leger zullen door Juda heengaan en zo weinig weerstand ontmoeten, dat het meer het aanzien zal hebben van een reis door het land dan van een vijandelijker inval. Hij zal tot aan de hals reiken, hij zal zover vorderen, dat hij het beleg zal slaan voor Jeruzalem, het hoofd van het koninkrijk, en niets dan dat zal uit zijn handen gehouden worden, want dat was de heilige stad. In de grootste overstelping van benauwdheid, kan en zal God het hoofd Ziens volks boven water houden, en aldus hun vertroostingen en hun geestelijk leven behouden, de wateren, die tot aan de ziel komen, Psalms 69:2, kunnen reiken tot aan de hals, maar daar zullen hun trotse baren tot staan worden gebracht. En hier is nog een andere troostrijke aanduiding, namelijk dat hoewel de vleugels van de Assyriër, die roofvogel, zich uitstrekken, hoewel de rechter- en linkervleugel van zijn leger de gehele breedte van het land van Juda zullen vervullen het toch Immanuels land is. Het is Uw land o Immanuël, het moet Christus' land wezen, wat daarin moet Hij geboren worden leven en prediken, en wonderen doen. Hij was Zions Koning, en daarom had Hij bijzonder belang bij en zorg over dat land. De landen, die Immanuël als de Zijne erkent, en dat zijn al de landen, die Hem erkennen, kunnen wel overstroomd worden, maar niet verzwolgen, want als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal Immanuël de Zijnen beveiligen, en een banier tegen hem oprichten, Isaiah 59:19.

Verzen 9-15

Jesaja 8:9-15

De profeet spreekt nu weer van de tegenwoordige benauwdheid, die over Achaz en zijn hof en zijn koninkrijk gekomen was vanwege het dreigende bondgenootschap van de tien stammen met de Syriërs tegen hen, en in deze verzen:

I. Juicht hij over de invallende vijanden en trotseert hen, daagt hen uit om nu maar hun ergst te doen, Isaiah 8:9, Isaiah 8:10. "Gij volkeren, gij allen, die uit verre landen zijt, neemt ter ore wat de profeet in de naam van God tot u zegt."

1. "Wij twijfelen niet, of gij zult nu uw uiterste krachten inspannen tegen Juda en Jeruzalem, gij vergezelt u tezamen in een nauw verbond, gij omgordt u, en wederom, gij omgordt u, gij bereidt u ten oorlog, gij begeeft er u toe met een vast voornemen, gij gordt het zwaard aan, gij omgordt uw lenden, gij bemoedigt uzelf en elkaar met al de overwegingen, die gij kunt bedenken, gij neemt tezamen raad, belegt krijgsraden, en alle hoofden zijn aan het werk om de geschiktste middelen te vinden, om u meester te maken van het land van Juda, gij spreekt het woord gij komt tot een besluit ervoor, en zijt niet altijd aan het beraadslagen, gij bepaalt wat gij doen zult, en zijt vast overtuigd van de goede uitslag, en dat de zaak door een woord sprekers tot stand zal komen." Het is met veel beleid, grote doorzettendheid en zekerheid dat de vijanden van de kerk hun plannen er tegen in werking brengen, en zeer veel moeite geven zij zich om een steen te rollen, die gewis op henzelf zal weerkeren.

2. Het zij u bekend dat al uw pogingen vruchteloos zullen zijn, gij kunt, gij zult, uw doel niet bereiken gij zult de overwinning niet wegdragen, gij zult verbroken worden, of schoon gij u vergezelt, of schoon gij u omgordt, ofschoon gij met alle mogelijke voorzichtigheid en het grootste beleid te werk gaat, zeg ik u wederom en nogmaals dat uw plannen verijdeld zullen worden, gij zult verbroken worden, ja meer, uw aanslagen zullen niet alleen niet gelukken, maar zij zullen uw eigen verderf bewerken, gij zult door de plannen, die gij tegen Jeruzalem gevormd hebt, zelf verbroken worden, uw raad zal teniet gemaakt worden, want er is geen raad noch wijsheid tegen de Heer, uw besluiten zullen niet ten uitvoer worden gebracht, zij zullen niet bestaan, gij spreekt het woord, maar wie zegt iets hetwelk geschiedt, zo de Heer het niet beveelt? Wat zich stelt tegen God en Zijn zaak en Zijn raad kan niet bestaan, maar moet onvermijdelijk vallen. want "God is met ons," (dit verwijst naar de naam Immanuël, -God met ons,) de Messias moet onder ons geboren worden, en een volk, waarvoor die eer bestemd en weggelegd is, kan niet aan een algeheel verderf worden overgegeven, wij hebben nu de bijzondere tegenwoordigheid Gods met ons in de tempel, Zijn orakelen en Zijn beloften, en deze zijn onze bescherming. God is met ons, Hij is aan onze zijde, om het voor ons op te nemen, om voor ons te strijden, en zo God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Aldus is het, dat de dochter van Zion hen veracht.

II. Hij vertroost en bemoedigt het volk van God met de vertroostingen en bemoedigingen, die hij zelf had ontvangen, de aanval, die op hen gedaan werd, was zeer geducht, het huis van David, het hof en de koninklijke familie waren ten einde raad, Isaiah 4:1, 2, en zo was het geen wonder, dat ook het volk ontsteld en verbijsterd was.

1. Nu zegt ons de profeet hoe God hem geleerd had niet toe te geven aan die vrees en ontzetting, waardoor het volk was aangegrepen, niet in te stemmen met hun maatregelen, Isaiah 8:11. "Alzo heeft de Heer tot mij gezegd met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op de weg van dit volk, niet te spreken zoals zij spreken, niet te doen zoals zij doen, niet dezelfde angst te koesteren, hun plannen niet goed te keuren, waarmee zij op elke voorwaarde vrede willen sluiten, of de hulp van de Assyriërs willen inroepen. God onderrichtte de profeet om niet afwaarts te gaan met de stroom. Er is in de beste mensen een neiging om van dreigende wolken verschrikt te worden, inzonderheid als de vrees epidemisch is. Wij zijn allen maar al te zeer geneigd om te wandelen op de weg van het volk, onder hetwelk wij wonen, al is het geen goede weg. Hen, die God liefheeft en erkent, zal Hij leren en bekwaam maken om tegen de stroom op te zwemmen van de algemene verdorvenheden, inzonderheid van de algemene vrees. Hij zal middelen vinden om Zijn eigen volk te leren, om niet te wandelen op de weg van anderen, maar op een sobere, afgezonderde weg. Het bederf is soms zo werkzaam zelfs in het hart van godvrezende mensen, dat zij het nodig hebben, dat hun hun plicht geleerd wordt met een sterke hand, en het is Gods kroonrecht om aldus te onderwijzen, want Hij kan het verstand geven, en de tegenspraak van het ongeloof en het vooroordeel tot zwijgen brengen. Hij kan het hart onderwijzen, en hierin onderwijst niemand zoals Hij. Zij, die anderen moeten onderwijzen, hebben nodig dat zij zelf goed onderricht zijn nopens hun plicht, en hun onderwijs zal het krachtigst zijn als zij uit hun eigen ervaring onderwijzen, het woord, dat uit het hart komt, zal hoogstwaarschijnlijk tot het hart gaan, en hetgeen waarin wij zelf door Gods genade onderricht zijn behoren wij, naar wij er gaven en bekwaamheid toe hebben, aan anderen te leren.

2. Wat nu is het, dat hij tot Gods volk zegt?

A. Hij waarschuwt hen tegen een zondige vrees, Isaiah 8:12. Het schijnt dat dit volk zich in die tijd daaraan overgaf, en vrees is aanstekelijk, hij, wiens moed hem ontzinkt, zal maken dat ook aan zijn broeders de moed ontzinkt, Deuteronomy 20:8. Daarom zegt niet: een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: het is een verbintenis, dat is:

a. "Voegt u niet bij hen in de verbintenis, die zij beramen. Verenigt u niet met hen, die om zich te beveiligen een verbond willen aangaan met de Assyriërs door ongeloof en wantrouwen van God en van hun zaak. Treedt niet in een zodanige verbintenis." Het is van het grootste belang voor ons om in tijden van benauwdheid op onze hoede te zijn tegen al dergelijke angsten, die ons er toe zouden brengen om ongeoorloofde middelen aan te wenden voor onze veiligheid.

b. Weest niet bevreesd voor de verbintenissen, waarmee zij zichzelf en elkaar bang maken. Kwelt u niet met de vrees voor een verbintenis. Roept niet terstond bij ieder gerucht, dat gij hoort, of bij iedere kleinigheid, die verkeerd gaat: Er is een komplot! een komplot! Als zij spreken over de sombere tijding: Syrië heeft zich verbonden met Efraïms, en vragen: Wat zal er van ons worden? Wat moeten wij doen? Moeten wij vechten, of moeten wij vluchten, of moeten wij ons onderwerpen? zo vreest gijlieden hun vreze niet. Ontzet u niet voor de tekenen des hemels, zoals de heidenen, Jeremiah 10:2. Vreest geen kwade tijdingen op aarde, maar laat uw hart bereid wezen. Vreest niet wat zij vrezen, en weest niet bevreesd zoals zij bevreesd zijn, laat u niet zo'n schrik aanjagen, dat gij beeft en siddert, dat is de eigenlijke betekenis van het woord. Als de vijanden van de kerk zondige verbintenissen op touw hebben gezet, dan moeten de vrienden van de kerk waken tegen de zondige vrees voor die verbintenissen.

B. Hij raadt hun een vrome, godsdienstige vrees aan. De Heer van de legerscharen, die zult gijlieden heiligen, Isaiah 8:13. De gelovige vreze Gods is een bijzonder behoedmiddel tegen de ontrustende vrees voor de mens, zie 1 Peter 3:14, 1 Peter 3:15 waar dit wordt aangehaald en toegepast op lijdende christenen. a. Wij moeten op God zien als de Heer der heerscharen, die alle macht in Zijn hand heeft en alle schepselen tot Zijn dienst.

b. Dienoverkomstig moeten wij Hem heiligen, Hem de eer geven van die naam, en ons jegens Hem gedragen als die geloven dat Hij een heilig God is.

c. Wij moeten hem maken tot onze vreze Hem tot het voorwerp maken van onze vreze, eerbied behouden voor Zijn voorzienigheid ontzag hebben voor Zijn soevereiniteit, bevreesd zijn voor Zijn misnoegen, en stil berusten in Zijn beschikkingen. Indien wij slechts goed doordrongen waren van de grootheid en heerlijkheid van God, dan zouden wij de pracht van onze vijanden omfloerst en verduisterd zien, en ook zien, dat hun macht in bedwang wordt gehouden en als het ware gebonden is. Zij die de smaad van de mensen vrezen, vergeten de Heer, die hen gemaakt heeft, Isaiah 51:12. Vergel. Luke 12:4, Luke 12:5.

C. Hij verzekert hun een heilige gerustheid en kalmte van gemoed, als zij dit doen, Isaiah 8:14. "Hij zal ulieden tot een heiligdom zijn. Maakt Hem tot uw vreze, en gij zult Hem uw hoop bevinden, uw bescherming en uw machtige Verlosser. Hij zal u heiligen en bewaren, Hij zal u tot een heiligdom zijn."

a. Om u heilig te maken, Hij zal uw heiligmaking wezen, " zo wordt het door sommigen gelezen. Als wij God heiligen door onze lof, dan zal Hij ons heiligen door Zijn genade.

b. "Om u gerust te maken, Hij zal uw heiligdom wezen, tot hetwelk gij de toevlucht kunt nemen om veilig te zijn, waar gij in een vrijplaats zijt tegen alle vrees. Gij zult in Hem een onschendbare vrijplaats en beveiliging vinden, en u buiten het bereik zien van gevaar." Zij, die waarlijk God vrezen, behoeven generlei kwaad te vrezen.

III. Hij dreigt het verderf van de goddelozen en ongelovigen, beide in Juda en Israël. Zij hebben part noch deel in deze vertroostingen, die God, die een heiligdom zal zijn voor hen, die op Hem vertrouwen, zal een steen des aanstoots en rotssteen van de struikeling wezen voor hen, die de wateren van Siloa verachten, en zich verheugen in Rezin en de zoon van Remalia Isaiah 8:6, die het schepsel tot hun vreze maken en tot hun hoop, Isaiah 8:14, Isaiah 8:15. De profeet voorzag dat het grootste deel van de beide huizen van Israël de Heer van de heirscharen niet zouden heiligen, en voor hen zal Hij wezen tot een net en tot een strik, Hij zal hun een verschrikking wezen, zoals Hij een hulp en steun zal wezen voor hen, die op Hem vertrouwen. In plaats van hun voordeel te doen met het woord van God, zullen zij er zich aan ergeren, en in plaats, dat de leidingen van Gods voorzienigheid hen tot Hem leiden, zullen zij erdoor van Hem weggedreven worden. Wat een reuk des levens ten leven was voor anderen, zal voor hen een reuk des doods ten dode zijn. Zodat velen onder hen zullen struikelen en vallen, zij zullen vallen, beide in zonde en in verderf, zij zullen vallen door het zwaard zullen gevangen worden genomen, en in ballingschap weggevoerd worden. Als de dingen Gods ons een aanstoot zijn, dan zullen zij ons verderf wezen. Sommigen passen dit toe op de ongelovige Joden, die Christus verwierpen, en voor wie Hij een rotssteen van de struikeling is geworden, want de apostel haalt deze Schriftuurplaats aan met toepassing op hen, die in hun ongeloof aan het evangelie van Christus volhardden, 1 Peter 2:8, voor hen is Hij een rotssteen van de struikeling, omdat zij, ongehoorzaam zijnde aan het woord, er zich aan stoten en dan struikelen.

Verzen 9-15

Jesaja 8:9-15

De profeet spreekt nu weer van de tegenwoordige benauwdheid, die over Achaz en zijn hof en zijn koninkrijk gekomen was vanwege het dreigende bondgenootschap van de tien stammen met de Syriërs tegen hen, en in deze verzen:

I. Juicht hij over de invallende vijanden en trotseert hen, daagt hen uit om nu maar hun ergst te doen, Isaiah 8:9, Isaiah 8:10. "Gij volkeren, gij allen, die uit verre landen zijt, neemt ter ore wat de profeet in de naam van God tot u zegt."

1. "Wij twijfelen niet, of gij zult nu uw uiterste krachten inspannen tegen Juda en Jeruzalem, gij vergezelt u tezamen in een nauw verbond, gij omgordt u, en wederom, gij omgordt u, gij bereidt u ten oorlog, gij begeeft er u toe met een vast voornemen, gij gordt het zwaard aan, gij omgordt uw lenden, gij bemoedigt uzelf en elkaar met al de overwegingen, die gij kunt bedenken, gij neemt tezamen raad, belegt krijgsraden, en alle hoofden zijn aan het werk om de geschiktste middelen te vinden, om u meester te maken van het land van Juda, gij spreekt het woord gij komt tot een besluit ervoor, en zijt niet altijd aan het beraadslagen, gij bepaalt wat gij doen zult, en zijt vast overtuigd van de goede uitslag, en dat de zaak door een woord sprekers tot stand zal komen." Het is met veel beleid, grote doorzettendheid en zekerheid dat de vijanden van de kerk hun plannen er tegen in werking brengen, en zeer veel moeite geven zij zich om een steen te rollen, die gewis op henzelf zal weerkeren.

2. Het zij u bekend dat al uw pogingen vruchteloos zullen zijn, gij kunt, gij zult, uw doel niet bereiken gij zult de overwinning niet wegdragen, gij zult verbroken worden, of schoon gij u vergezelt, of schoon gij u omgordt, ofschoon gij met alle mogelijke voorzichtigheid en het grootste beleid te werk gaat, zeg ik u wederom en nogmaals dat uw plannen verijdeld zullen worden, gij zult verbroken worden, ja meer, uw aanslagen zullen niet alleen niet gelukken, maar zij zullen uw eigen verderf bewerken, gij zult door de plannen, die gij tegen Jeruzalem gevormd hebt, zelf verbroken worden, uw raad zal teniet gemaakt worden, want er is geen raad noch wijsheid tegen de Heer, uw besluiten zullen niet ten uitvoer worden gebracht, zij zullen niet bestaan, gij spreekt het woord, maar wie zegt iets hetwelk geschiedt, zo de Heer het niet beveelt? Wat zich stelt tegen God en Zijn zaak en Zijn raad kan niet bestaan, maar moet onvermijdelijk vallen. want "God is met ons," (dit verwijst naar de naam Immanuël, -God met ons,) de Messias moet onder ons geboren worden, en een volk, waarvoor die eer bestemd en weggelegd is, kan niet aan een algeheel verderf worden overgegeven, wij hebben nu de bijzondere tegenwoordigheid Gods met ons in de tempel, Zijn orakelen en Zijn beloften, en deze zijn onze bescherming. God is met ons, Hij is aan onze zijde, om het voor ons op te nemen, om voor ons te strijden, en zo God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Aldus is het, dat de dochter van Zion hen veracht.

II. Hij vertroost en bemoedigt het volk van God met de vertroostingen en bemoedigingen, die hij zelf had ontvangen, de aanval, die op hen gedaan werd, was zeer geducht, het huis van David, het hof en de koninklijke familie waren ten einde raad, Isaiah 4:1, 2, en zo was het geen wonder, dat ook het volk ontsteld en verbijsterd was.

1. Nu zegt ons de profeet hoe God hem geleerd had niet toe te geven aan die vrees en ontzetting, waardoor het volk was aangegrepen, niet in te stemmen met hun maatregelen, Isaiah 8:11. "Alzo heeft de Heer tot mij gezegd met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op de weg van dit volk, niet te spreken zoals zij spreken, niet te doen zoals zij doen, niet dezelfde angst te koesteren, hun plannen niet goed te keuren, waarmee zij op elke voorwaarde vrede willen sluiten, of de hulp van de Assyriërs willen inroepen. God onderrichtte de profeet om niet afwaarts te gaan met de stroom. Er is in de beste mensen een neiging om van dreigende wolken verschrikt te worden, inzonderheid als de vrees epidemisch is. Wij zijn allen maar al te zeer geneigd om te wandelen op de weg van het volk, onder hetwelk wij wonen, al is het geen goede weg. Hen, die God liefheeft en erkent, zal Hij leren en bekwaam maken om tegen de stroom op te zwemmen van de algemene verdorvenheden, inzonderheid van de algemene vrees. Hij zal middelen vinden om Zijn eigen volk te leren, om niet te wandelen op de weg van anderen, maar op een sobere, afgezonderde weg. Het bederf is soms zo werkzaam zelfs in het hart van godvrezende mensen, dat zij het nodig hebben, dat hun hun plicht geleerd wordt met een sterke hand, en het is Gods kroonrecht om aldus te onderwijzen, want Hij kan het verstand geven, en de tegenspraak van het ongeloof en het vooroordeel tot zwijgen brengen. Hij kan het hart onderwijzen, en hierin onderwijst niemand zoals Hij. Zij, die anderen moeten onderwijzen, hebben nodig dat zij zelf goed onderricht zijn nopens hun plicht, en hun onderwijs zal het krachtigst zijn als zij uit hun eigen ervaring onderwijzen, het woord, dat uit het hart komt, zal hoogstwaarschijnlijk tot het hart gaan, en hetgeen waarin wij zelf door Gods genade onderricht zijn behoren wij, naar wij er gaven en bekwaamheid toe hebben, aan anderen te leren.

2. Wat nu is het, dat hij tot Gods volk zegt?

A. Hij waarschuwt hen tegen een zondige vrees, Isaiah 8:12. Het schijnt dat dit volk zich in die tijd daaraan overgaf, en vrees is aanstekelijk, hij, wiens moed hem ontzinkt, zal maken dat ook aan zijn broeders de moed ontzinkt, Deuteronomy 20:8. Daarom zegt niet: een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: het is een verbintenis, dat is:

a. "Voegt u niet bij hen in de verbintenis, die zij beramen. Verenigt u niet met hen, die om zich te beveiligen een verbond willen aangaan met de Assyriërs door ongeloof en wantrouwen van God en van hun zaak. Treedt niet in een zodanige verbintenis." Het is van het grootste belang voor ons om in tijden van benauwdheid op onze hoede te zijn tegen al dergelijke angsten, die ons er toe zouden brengen om ongeoorloofde middelen aan te wenden voor onze veiligheid.

b. Weest niet bevreesd voor de verbintenissen, waarmee zij zichzelf en elkaar bang maken. Kwelt u niet met de vrees voor een verbintenis. Roept niet terstond bij ieder gerucht, dat gij hoort, of bij iedere kleinigheid, die verkeerd gaat: Er is een komplot! een komplot! Als zij spreken over de sombere tijding: Syrië heeft zich verbonden met Efraïms, en vragen: Wat zal er van ons worden? Wat moeten wij doen? Moeten wij vechten, of moeten wij vluchten, of moeten wij ons onderwerpen? zo vreest gijlieden hun vreze niet. Ontzet u niet voor de tekenen des hemels, zoals de heidenen, Jeremiah 10:2. Vreest geen kwade tijdingen op aarde, maar laat uw hart bereid wezen. Vreest niet wat zij vrezen, en weest niet bevreesd zoals zij bevreesd zijn, laat u niet zo'n schrik aanjagen, dat gij beeft en siddert, dat is de eigenlijke betekenis van het woord. Als de vijanden van de kerk zondige verbintenissen op touw hebben gezet, dan moeten de vrienden van de kerk waken tegen de zondige vrees voor die verbintenissen.

B. Hij raadt hun een vrome, godsdienstige vrees aan. De Heer van de legerscharen, die zult gijlieden heiligen, Isaiah 8:13. De gelovige vreze Gods is een bijzonder behoedmiddel tegen de ontrustende vrees voor de mens, zie 1 Peter 3:14, 1 Peter 3:15 waar dit wordt aangehaald en toegepast op lijdende christenen. a. Wij moeten op God zien als de Heer der heerscharen, die alle macht in Zijn hand heeft en alle schepselen tot Zijn dienst.

b. Dienoverkomstig moeten wij Hem heiligen, Hem de eer geven van die naam, en ons jegens Hem gedragen als die geloven dat Hij een heilig God is.

c. Wij moeten hem maken tot onze vreze Hem tot het voorwerp maken van onze vreze, eerbied behouden voor Zijn voorzienigheid ontzag hebben voor Zijn soevereiniteit, bevreesd zijn voor Zijn misnoegen, en stil berusten in Zijn beschikkingen. Indien wij slechts goed doordrongen waren van de grootheid en heerlijkheid van God, dan zouden wij de pracht van onze vijanden omfloerst en verduisterd zien, en ook zien, dat hun macht in bedwang wordt gehouden en als het ware gebonden is. Zij die de smaad van de mensen vrezen, vergeten de Heer, die hen gemaakt heeft, Isaiah 51:12. Vergel. Luke 12:4, Luke 12:5.

C. Hij verzekert hun een heilige gerustheid en kalmte van gemoed, als zij dit doen, Isaiah 8:14. "Hij zal ulieden tot een heiligdom zijn. Maakt Hem tot uw vreze, en gij zult Hem uw hoop bevinden, uw bescherming en uw machtige Verlosser. Hij zal u heiligen en bewaren, Hij zal u tot een heiligdom zijn."

a. Om u heilig te maken, Hij zal uw heiligmaking wezen, " zo wordt het door sommigen gelezen. Als wij God heiligen door onze lof, dan zal Hij ons heiligen door Zijn genade.

b. "Om u gerust te maken, Hij zal uw heiligdom wezen, tot hetwelk gij de toevlucht kunt nemen om veilig te zijn, waar gij in een vrijplaats zijt tegen alle vrees. Gij zult in Hem een onschendbare vrijplaats en beveiliging vinden, en u buiten het bereik zien van gevaar." Zij, die waarlijk God vrezen, behoeven generlei kwaad te vrezen.

III. Hij dreigt het verderf van de goddelozen en ongelovigen, beide in Juda en Israël. Zij hebben part noch deel in deze vertroostingen, die God, die een heiligdom zal zijn voor hen, die op Hem vertrouwen, zal een steen des aanstoots en rotssteen van de struikeling wezen voor hen, die de wateren van Siloa verachten, en zich verheugen in Rezin en de zoon van Remalia Isaiah 8:6, die het schepsel tot hun vreze maken en tot hun hoop, Isaiah 8:14, Isaiah 8:15. De profeet voorzag dat het grootste deel van de beide huizen van Israël de Heer van de heirscharen niet zouden heiligen, en voor hen zal Hij wezen tot een net en tot een strik, Hij zal hun een verschrikking wezen, zoals Hij een hulp en steun zal wezen voor hen, die op Hem vertrouwen. In plaats van hun voordeel te doen met het woord van God, zullen zij er zich aan ergeren, en in plaats, dat de leidingen van Gods voorzienigheid hen tot Hem leiden, zullen zij erdoor van Hem weggedreven worden. Wat een reuk des levens ten leven was voor anderen, zal voor hen een reuk des doods ten dode zijn. Zodat velen onder hen zullen struikelen en vallen, zij zullen vallen, beide in zonde en in verderf, zij zullen vallen door het zwaard zullen gevangen worden genomen, en in ballingschap weggevoerd worden. Als de dingen Gods ons een aanstoot zijn, dan zullen zij ons verderf wezen. Sommigen passen dit toe op de ongelovige Joden, die Christus verwierpen, en voor wie Hij een rotssteen van de struikeling is geworden, want de apostel haalt deze Schriftuurplaats aan met toepassing op hen, die in hun ongeloof aan het evangelie van Christus volhardden, 1 Peter 2:8, voor hen is Hij een rotssteen van de struikeling, omdat zij, ongehoorzaam zijnde aan het woord, er zich aan stoten en dan struikelen.

Verzen 16-22

Jesaja 8:16-22

In deze verzen hebben wij:

I. Het onuitsprekelijk voorrecht van het volk van God daarin, dat hun de orakels van God zijn toevertrouwd: en dat zij de heilige Schriften bezitten, opdat zij de Heer der heerscharen heiligen, Hem tot hun vreze maken, en Hem hun heiligdom bevinden. Bind de getuigenis toe, Isaiah 8:16. Het is een groot bewijs van Gods zorg over Zijn kerk en van Zijn liefde voor haar, dat Hij er de kostbare schat van de goddelijke openbaring in heeft neergelegd.

1. Het is een getuigenis en een wet, niet alleen de profetie is dit, die daarom bewaard moet worden tot vertroosting van Gods volk in de naderende tijd van benauwdheid en beroering, maar het gehele woord van God is dit. God heeft het betuigd en Hij heeft het bevolen. Als een getuigenis bestuurt het ons geloof, als een wet leidt het onze handel en wandel, en wij behoren de waarheden ervan te onderschrijven, en ons te onderwerpen aan de voorschriften ervan.

2. Deze getuigenis en die wet zijn gesloten en verzegeld, want wij moeten er niets aan toevoegen en er niets van afdoen, zij zijn een brief van God aan de mens, opgevouwen en verzegeld, een proclamatie uitgevaardigd onder het grootzegel. Het sluiten en verzegelen van het oude testament betekende dat de volle verklaring van vele van de profetieën ervan bewaard is voor de nieuw testamentische tijden, Daniel 12:4 :Verzegel dit boek tot de tijd van het einde, maar wat toen gesloten en verzegeld was, is thans open en ontzegeld, en aan de kinderen geopenbaard, Matthew 11:25. Maar ten opzichte van de andere wereld en de toekomende staat is de getuigenis ook nu nog gesloten en verzegeld, want wij kennen slechts ten dele en profeteren slechts ten dele.

3. Zij zijn als een heilig pand toevertrouwd aan de leerlingen, aan de kinderen van de profeten en van het verbond, Acts 3:25. Dat is het goede pand, dat hun toevertrouwd is, en dat hun bevolen wordt te bewaren, 2 Timothy 1:13, 2 Timothy 1:14. Zij, die profeten tot onderwijzers hadden, moeten zich toch stipt en nauwkeurig aan het geschreven woord houden.

II. Het goede gebruik, dat wij van dit voorrecht behoren te maken. Dit wordt ons geleerd

1. Door de eigen praktijk van de profeten en besluiten, Isaiah 8:17, Isaiah 8:18. Hij omhelsde de wet en de getuigenis, en hij smaakte er de vertroosting van temidden van de vele ontmoedigingen, die hij ontmoette. Die leraren kunnen het best het Woord God aanbevelen aan anderen, die zelf voldoening hebben gesmaakt in er op te vertrouwen.

Merk op:

A. De ontmoedigingen, waaronder de profeet arbeidde. Hij noemt er twee.

a. Het toornig aangezicht van God, niet zozeer tegen hemzelf gericht, als wel tegen zijn volk, welks belangen hem zeer na aan het hart lagen. "Hij verbergt Zijn aangezicht voor het huis van Jakob en schijnt hen thans te veronachtzamen en hen onder de tekenen van Zijn misnoegen te leggen". De profeet werd zelf gebruikt om Gods toorn tegen hen te openbaren, maar hij treurde er over als een, die de dodelijke dag niet begeerde. Indien het huis Jakobs de God Jakobs verlaat, dan moet men het niet vreemd vinden, dat Hij, Zijn aangezicht voor hen verbergt. b. De verachting en de smaad van mensen, niet alleen over hem, maar ook over de leerlingen, onder wie de wet en de getuigenis verzegeld waren. Ik en de kinderen, die de Heer mij gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen, wij worden aangestaard als monsters, of als buitenlanders nagewezen als wij door de straten gaan. Waarschijnlijk werden de profetische namen, die hij aan zijn kinderen had gegeven, bespot door de onheilige spotters van de stad. Ik ben velen als een wonder geweest, Psalms 71:7. Gods volk is het wonder van de wereld, Zacheria 3:8, vanwege hun eigenaardigheid, en omdat zij niet met hen medelopen tot dezelfde uitgieting van overdadigheid, 1 Peter 4:4. De profeet was hier een type van Christus, want dit wordt aangehaald, Hebrews 2:13. Ziedaar ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft. Ouders moeten hun kinderen beschouwen als gaven van God, Zijn genaderijke gaven, Jakob heeft dit gedaan, Genesis 33:5. Leraren moeten hun bekeerlingen beschouwen als hun kinderen, en hen als zodanig liefhebben, 1 Thessalonians 2:7, en als de kinderen, die God hun gegeven heeft, want als wij het middel zijn voor iets goeds voor anderen, dan zijn wij dit aan God verschuldigd. Christus ziet op de gelovigen als op Zijn kinderen, die de Vader Hem gegeven heeft, John 17:6, en beide Hij en zij zijn tot tekenen en tot wonderen, die weersproken worden, Luke 2:34, overal worden tegengesproken, Acts 28:22.

B. De bemoediging, die hij nam met betrekking tot deze ontmoedigingen.

a. Hij zag Gods hand in alles wat ontmoedigend was voor hem, en daar hield hij het oog op gevestigd. In welke benauwdheid het huis van Jakob ook zij, zij ontstaat uit het verbergen van Gods aangezicht, ja welke smaad ook op hem en zijn vrienden wordt geworpen, het is van de Heer der heerscharen. Hij heeft tot Simeï gezegd: vloek David, Job 19:13, Job 30:11

b. Hij zag God wonen op de berg Zion, zich openbarende aan Zijn volk, en bereid om hun gebeden te horen en hun hulde te ontvangen. Hoewel Hij voor het ogenblik Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, weten zij toch waar Hem te vinden, Hij woont op de berg Zion.

c. Daarom besloot hij op de Heer te wachten, naar Hem uit te zien, acht te geven op Zijn bewegingen, zelfs terwijl Hij Zijn aangezicht verbergt, en met een nederige verzekerdheid te wachten op Zijn weerkeren in genade. Zij, die in geloof en gebed op God wachten, kunnen met hoop en blijdschap naar Hem uitzien. Als wij geen merkbare vertroostingen hebben, moeten wij toch op God letten, Hem gehoorzaam blijven en dan een poos wachten, ten tijde des avonds zal het licht wezen.

2. Door de raad, die hij geeft aan zijn leerlingen, onder wie de wet en de getuigenis verzegeld waren, aan wie de levende orakels waren overgegeven.

A. Hij veronderstelt dat zij ten dage van hun benauwdheid in verzoeking zullen zijn om waarzeggers te raadplegen, die met de duivel gemeenschap hebben, hem om raad vragen en begeren door hem ingelicht te worden nopens toekomstige zaken en gebeurtenissen, ten einde dan daarnaar hun maatregelen te nemen. Zo heeft Saul toen hij in benauwdheid was zich tot de tovenares van Endor gewend, 1 Samuel 28:7, 1 Samuel 28:15, en Ahazia tot de god van Ekron, 2 Kings 1:2. Deze waarzeggers gebruikten fantastische gebaren en geluiden, zij piepten en mompelden binnensmonds, zij omwonden hun hoofd, zodat zij niet duidelijk konden zien of gezien worden wat zij te zeggen hadden zeiden zij met een helklinkende, afgebroken stem soms met een piepend, klagend geluid, geluid van een kraanvogel, of zwaluw, of als het gekir van een duif, Isaiah 38:14. Zij spraken niet met de vrijmoedigheid en duidelijkheid, waarmee de profeten van de Heer spraken, maar als degenen die er zich meer op toelegden het volk te vermaken dan het te onderwijzen. Toch weren er sommigen, die zo erbarmelijk dom en verdwaasd waren, dat zij hen raadpleegden en ook andere aanraden om dit te doen, namelijk de hoorders van de profeet, die betere dingen kenden, en daarom waarschuwt de profeet hen om niet te zeggen een verbintenis met de zodanigen. Er waren bepaalde, uitdrukkelijke wetten tegen deze goddeloosheid, Leviticus 19:31, Leviticus 20:27, en toch werd zij in Israël gevonden, gevonden zelfs onder christelijke volken, maar laat allen, die nog enig besef hebben van godsdienst, dit tonen door te huiveren van afgrijzen bij de gedachte eraan en zeggen: Ga achter mij, Satan. Wees bang voor het gebruik van tovermiddelen en het raadplegen van hen, die door geheime kunsten voorwenden de toekomst te voorspellen ziekten te genezen, of verloren zaken te ontdekken, want dit is een zware misdaad, het is een loochenen van de God die hierboven is.

B. Hij voorziet hen van een antwoord op deze verzoeking, legt hun woorden in de mond. "indien iemand het beproeft u aldus te verstrikken, geeft hem dit antwoord: Zal niet een volk zijn God vragen? Hoe! Zal men voor de levenden de doden vragen?"

a. Zegt hun dat het een beginsel van Godsdienst is, dat een volk zijn God moet vragen: nu is Jahweh onze God en daarom behoren wij Hem te vragen, Hem te raadplegen, en niet hen, die een waarzeggende geest hebben. Alle volken zullen wandelen elk in de naam van zijn God, Micah 4:5. Zij die het hemels heerleger tot hun goden maakten zochten ze, Jeremiah 8:2. Zal niet een volk, op hetwelk schuld ligt en dat in benauwdheid is zijn God zoeken om vrede en vergeving te verkrijgen? Zal niet een volk, dat in twijfel, in nood en in gevaar is, zijn God zoeken om leiding te verkrijgen en voorziening in zijn nood en bescherming tegen zijn gevaar? Daar de Heer onze God is, en wij Zijn volk zijn, is het gewis onze plicht om Hem te zoeken."

b. "Zegt hun dat het een bewijs van de grootste dwaasheid is, om voor levende mensen dode afgoden te vragen." Wat kan ongerijmder zijn dan om bij levenloze beelden leven en levende vertroostingen te zoeken, of te verwachten dat doden onze vrienden zullen zijn, dat zij, als wij ze vergoden en tot hen bidden, voor ons zullen doen wat onze levende vrienden niet voor ons doen kunnen? De doden weten niemendal, en er is bij hen noch verzinning, noch werk, noch wijsheid, noch wetenschap, Ecclesiastes 9:5, Ecclesiastes 9:10. Daarom is het dwaasheid voor de levenden om hun het hof te maken met enigerlei verwachting om van hen hulp te zullen verkrijgen. Tovenaars raadpleegden de doden, zoals de waarzegster van Endor, en aldus hebben zij hun eigen dwaasheid openbaar gemaakt, wij moeten leven bij de levenden, en niet bij de doden, welk leven of welk licht kunnen wij verwachten van hen, die zelf noch leven noch licht hebben?

C. Hij zegt hun de orakels van God te raadplegen. Indien de profeten, die onder hen waren, geen direct antwoord hadden op iedere vraag, hadden zij toch het geschreven Woord, en daartoe moeten zij de toevlucht nemen. Diegenen zullen er nooit toe gebracht worden om waarzeggers te raadplegen, die een goed gebruik weten te maken van hun bijbel. Willen wij weten hoe wij onze God kunnen vragen, en tot de kennis kunnen komen van Zijn wil? Tot de wet en tot de getuigenis! Daar zult gij zien wat goed is en wat de Heer van u eist. Maak Gods wetten tot uw raadgevers, en gij zult goed geraden worden.

Merk op:

a. Welk gebruik wij moeten maken van de wet en van de getuigenis: wij moeten spreken naar dat woord, dat moeten wij tot ons richtsnoer maken, er ons naar regelen, er raad aan ontlenen, er ons toe begeven, en ons in alles er door laten besturen en regeren, wij moeten met deze gezonde woorden, 1 Timothy 6:3, instemmen, en van de dingen Gods spreken met de woorden, die de Heilige Geest leert. Het is niet genoeg er niets tegen te zeggen, wij moeten in overeenstemming er mee spreken.

b. Waarom wij dit gebruik moeten maken van de wet en de getuigenis, omdat wij overtuigd zullen worden van de grootst mogelijke dwaasheid, zo wij het niet doen. Zij, die niet instemmen met het woord van God, bewijzen dat er geen licht, geen morgenlicht-dat is de betekenis van het woord-in hen is, zij hebben geen goed besef van de dingen, zij verstaan zichzelf niet, noch het onderscheid, dat er is tussen goed en kwaad, waarheid en leugen. Zij, die de goddelijke openbaring verwerpen, hebben niet een menselijk verstand, noch erkennen zij eigenlijk de orakels van de rede, die de orakels van God niet willen erkennen. Sommigen lezen het als een bedreiging: Indien zij niet spreken naar dat woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben, dat is: er zal geen licht in hen zijn, geen goed, geen vertroosting, geen hulp of verlichting, maar zij zullen heengedreven worden naar duisternis en wanhoop," zoals hier volgt in Isaiah 8:21, Isaiah 8:22. Welk licht had Saul, toen hij de waarzegster raadpleegde? 1 Samuel 28:18, 1 Samuel 28:20. Of welk licht kunnen zij verwachten die zich afwenden van de Vader van de lichten?

D. Hij leest het vonnis over hen, die waarzeggers en duivelskunstenaars vragen, en geen acht slaan op Gods wet en getuigenis, er zal niet slechts geen licht in hen wezen, zij zullen niet allen geen vertroosting en geen voorspoed hebben, maar zij kunnen allen schrik en alle ellende verwachten, Isaiah 8:21, Isaiah 8:22.

a.De benauwdheid, die zij vreesden, zal over hen komen. Zij zullen door het land gaan, of heen en weer gaan in het land ongestadig, onbeslist, heengedreven van plaats tot plaats door de dreigende macht van het invallende leger van een vijand. Zij zullen hard gedrukt zijn, niet wetende waarheen zich te wenden om de noodzakelijks levensbehoeften te verkrijgen, hetzij omdat het land zo verarmd was, dat er niets te krijgen was, of ten minste dat zij en hun vrienden zo verarmd zijn, dat er voor hen niets te krijgen is, zodat zij, die ten volle verzadigd plachten te wezen, zullen hongeren. Zij, die weggaan van God, gaan weg van alle goed.

b. Zij zullen zeer ongerust zijn, en zeer onrustig door hun ontevredenheid en hun ongeduld onder hun benauwdheid. Een godvruchtige kan gebrek lijden, maar dan zet hij zijn hart stil, en doet zijn best om gerust en geduldig te zijn, maar als deze lieden hongeren, dan zullen zij kniezen en zich kwellen, en als zij niets hebben om er zich mee te voeden, dan zal het verdriet, de gemelijkheid, knagen aan hun hart, want ontevredenheid is een zonde, die zichzelve straft.

c. Zij zullen zeer tergend en prikkelend zijn voor allen, die hen omringen, ja ook voor allen die boven hen zijn. Als zij bevinden dat al hun maatregelen verbroken zijn, en zelf ten einde raad zijn, dan zullen zij alle regelen van plicht en betamelijkheid vergeten, verraderlijk hun koning vloeken en godslasterlijk hun God vloeken, en wel meer dan in hun gedachten en in hun slaapkamer, Ecclesiastes 10:20. Zij beginnen met hun koning te vloeken, omdat hij de openbare zaken niet met beter beleid heeft bestuurd alsof hij de schuld was van alles, terwijl toch de beste en wijste koningen geen voorspoed kunnen verzekeren, maar als zij de banden van trouw hebben verbroken, dan is het niet te verwonderen als die van hun godsdienst hen ook niet lang kunnen houden, zij vervloeken nu ook hun God, vervloeken Hem en sterven, zij twisten met Zijn voorzienigheid, en smaden deze, alsof zij hun onrecht had gedaan. De dwarsheid van de mens zal zijn weg veranderen, en dan zal zijn hart zich tegen de Heer vergrammen, Proverbs 19:3. Zie hoe nodig het ons is om onze mond als met een slot te bewaren, als ons hart heet is in ons binnenste, want de taal van de gemelijkheid is gewoonlijk zeer beledigend. d. Zij zullen zich aan wanhoop overgeven, want waarheen zij ook de blik richten, nergens kunnen zij hulp of uitkomst ontwaren, zij zullen opwaarts zien, meer de hemel ziet dreigend op hen neer, hij heeft een somber aanzien en hoe kan het ook anders, als zij hun God vloeken? Zij zullen zien op de aarde, maar welke troost kan zij bieden aan degenen, tegen wie God strijd voert? Daar is niets dan benauwdheid, en duisternis, verduistering door angst, alles is even dreigend, geen straal van licht is te bespeuren, geen moedgevend vooruitzicht doet zich voor, maar door het geweld van hun eigen vrees zullen zij heengedreven worden naar duisternis, die vrees stelt alles wat om hen heen is voor als zwart en afzichtelijk. Dit verklaart wat hij gezegd heeft in Isaiah 8:20, namelijk dat er voor hen geen licht zal zijn. Zij, die hun ogen sluiten voor het licht van Gods woord, zullen rechtvaardig in duisternis gelaten worden, overgelaten worden om eindeloos rond te dwalen, en de vonken, die zij zelf ontsteken, zullen hun geen dienst bewijzen.

Verzen 16-22

Jesaja 8:16-22

In deze verzen hebben wij:

I. Het onuitsprekelijk voorrecht van het volk van God daarin, dat hun de orakels van God zijn toevertrouwd: en dat zij de heilige Schriften bezitten, opdat zij de Heer der heerscharen heiligen, Hem tot hun vreze maken, en Hem hun heiligdom bevinden. Bind de getuigenis toe, Isaiah 8:16. Het is een groot bewijs van Gods zorg over Zijn kerk en van Zijn liefde voor haar, dat Hij er de kostbare schat van de goddelijke openbaring in heeft neergelegd.

1. Het is een getuigenis en een wet, niet alleen de profetie is dit, die daarom bewaard moet worden tot vertroosting van Gods volk in de naderende tijd van benauwdheid en beroering, maar het gehele woord van God is dit. God heeft het betuigd en Hij heeft het bevolen. Als een getuigenis bestuurt het ons geloof, als een wet leidt het onze handel en wandel, en wij behoren de waarheden ervan te onderschrijven, en ons te onderwerpen aan de voorschriften ervan.

2. Deze getuigenis en die wet zijn gesloten en verzegeld, want wij moeten er niets aan toevoegen en er niets van afdoen, zij zijn een brief van God aan de mens, opgevouwen en verzegeld, een proclamatie uitgevaardigd onder het grootzegel. Het sluiten en verzegelen van het oude testament betekende dat de volle verklaring van vele van de profetieën ervan bewaard is voor de nieuw testamentische tijden, Daniel 12:4 :Verzegel dit boek tot de tijd van het einde, maar wat toen gesloten en verzegeld was, is thans open en ontzegeld, en aan de kinderen geopenbaard, Matthew 11:25. Maar ten opzichte van de andere wereld en de toekomende staat is de getuigenis ook nu nog gesloten en verzegeld, want wij kennen slechts ten dele en profeteren slechts ten dele.

3. Zij zijn als een heilig pand toevertrouwd aan de leerlingen, aan de kinderen van de profeten en van het verbond, Acts 3:25. Dat is het goede pand, dat hun toevertrouwd is, en dat hun bevolen wordt te bewaren, 2 Timothy 1:13, 2 Timothy 1:14. Zij, die profeten tot onderwijzers hadden, moeten zich toch stipt en nauwkeurig aan het geschreven woord houden.

II. Het goede gebruik, dat wij van dit voorrecht behoren te maken. Dit wordt ons geleerd

1. Door de eigen praktijk van de profeten en besluiten, Isaiah 8:17, Isaiah 8:18. Hij omhelsde de wet en de getuigenis, en hij smaakte er de vertroosting van temidden van de vele ontmoedigingen, die hij ontmoette. Die leraren kunnen het best het Woord God aanbevelen aan anderen, die zelf voldoening hebben gesmaakt in er op te vertrouwen.

Merk op:

A. De ontmoedigingen, waaronder de profeet arbeidde. Hij noemt er twee.

a. Het toornig aangezicht van God, niet zozeer tegen hemzelf gericht, als wel tegen zijn volk, welks belangen hem zeer na aan het hart lagen. "Hij verbergt Zijn aangezicht voor het huis van Jakob en schijnt hen thans te veronachtzamen en hen onder de tekenen van Zijn misnoegen te leggen". De profeet werd zelf gebruikt om Gods toorn tegen hen te openbaren, maar hij treurde er over als een, die de dodelijke dag niet begeerde. Indien het huis Jakobs de God Jakobs verlaat, dan moet men het niet vreemd vinden, dat Hij, Zijn aangezicht voor hen verbergt. b. De verachting en de smaad van mensen, niet alleen over hem, maar ook over de leerlingen, onder wie de wet en de getuigenis verzegeld waren. Ik en de kinderen, die de Heer mij gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen, wij worden aangestaard als monsters, of als buitenlanders nagewezen als wij door de straten gaan. Waarschijnlijk werden de profetische namen, die hij aan zijn kinderen had gegeven, bespot door de onheilige spotters van de stad. Ik ben velen als een wonder geweest, Psalms 71:7. Gods volk is het wonder van de wereld, Zacheria 3:8, vanwege hun eigenaardigheid, en omdat zij niet met hen medelopen tot dezelfde uitgieting van overdadigheid, 1 Peter 4:4. De profeet was hier een type van Christus, want dit wordt aangehaald, Hebrews 2:13. Ziedaar ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft. Ouders moeten hun kinderen beschouwen als gaven van God, Zijn genaderijke gaven, Jakob heeft dit gedaan, Genesis 33:5. Leraren moeten hun bekeerlingen beschouwen als hun kinderen, en hen als zodanig liefhebben, 1 Thessalonians 2:7, en als de kinderen, die God hun gegeven heeft, want als wij het middel zijn voor iets goeds voor anderen, dan zijn wij dit aan God verschuldigd. Christus ziet op de gelovigen als op Zijn kinderen, die de Vader Hem gegeven heeft, John 17:6, en beide Hij en zij zijn tot tekenen en tot wonderen, die weersproken worden, Luke 2:34, overal worden tegengesproken, Acts 28:22.

B. De bemoediging, die hij nam met betrekking tot deze ontmoedigingen.

a. Hij zag Gods hand in alles wat ontmoedigend was voor hem, en daar hield hij het oog op gevestigd. In welke benauwdheid het huis van Jakob ook zij, zij ontstaat uit het verbergen van Gods aangezicht, ja welke smaad ook op hem en zijn vrienden wordt geworpen, het is van de Heer der heerscharen. Hij heeft tot Simeï gezegd: vloek David, Job 19:13, Job 30:11

b. Hij zag God wonen op de berg Zion, zich openbarende aan Zijn volk, en bereid om hun gebeden te horen en hun hulde te ontvangen. Hoewel Hij voor het ogenblik Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, weten zij toch waar Hem te vinden, Hij woont op de berg Zion.

c. Daarom besloot hij op de Heer te wachten, naar Hem uit te zien, acht te geven op Zijn bewegingen, zelfs terwijl Hij Zijn aangezicht verbergt, en met een nederige verzekerdheid te wachten op Zijn weerkeren in genade. Zij, die in geloof en gebed op God wachten, kunnen met hoop en blijdschap naar Hem uitzien. Als wij geen merkbare vertroostingen hebben, moeten wij toch op God letten, Hem gehoorzaam blijven en dan een poos wachten, ten tijde des avonds zal het licht wezen.

2. Door de raad, die hij geeft aan zijn leerlingen, onder wie de wet en de getuigenis verzegeld waren, aan wie de levende orakels waren overgegeven.

A. Hij veronderstelt dat zij ten dage van hun benauwdheid in verzoeking zullen zijn om waarzeggers te raadplegen, die met de duivel gemeenschap hebben, hem om raad vragen en begeren door hem ingelicht te worden nopens toekomstige zaken en gebeurtenissen, ten einde dan daarnaar hun maatregelen te nemen. Zo heeft Saul toen hij in benauwdheid was zich tot de tovenares van Endor gewend, 1 Samuel 28:7, 1 Samuel 28:15, en Ahazia tot de god van Ekron, 2 Kings 1:2. Deze waarzeggers gebruikten fantastische gebaren en geluiden, zij piepten en mompelden binnensmonds, zij omwonden hun hoofd, zodat zij niet duidelijk konden zien of gezien worden wat zij te zeggen hadden zeiden zij met een helklinkende, afgebroken stem soms met een piepend, klagend geluid, geluid van een kraanvogel, of zwaluw, of als het gekir van een duif, Isaiah 38:14. Zij spraken niet met de vrijmoedigheid en duidelijkheid, waarmee de profeten van de Heer spraken, maar als degenen die er zich meer op toelegden het volk te vermaken dan het te onderwijzen. Toch weren er sommigen, die zo erbarmelijk dom en verdwaasd waren, dat zij hen raadpleegden en ook andere aanraden om dit te doen, namelijk de hoorders van de profeet, die betere dingen kenden, en daarom waarschuwt de profeet hen om niet te zeggen een verbintenis met de zodanigen. Er waren bepaalde, uitdrukkelijke wetten tegen deze goddeloosheid, Leviticus 19:31, Leviticus 20:27, en toch werd zij in Israël gevonden, gevonden zelfs onder christelijke volken, maar laat allen, die nog enig besef hebben van godsdienst, dit tonen door te huiveren van afgrijzen bij de gedachte eraan en zeggen: Ga achter mij, Satan. Wees bang voor het gebruik van tovermiddelen en het raadplegen van hen, die door geheime kunsten voorwenden de toekomst te voorspellen ziekten te genezen, of verloren zaken te ontdekken, want dit is een zware misdaad, het is een loochenen van de God die hierboven is.

B. Hij voorziet hen van een antwoord op deze verzoeking, legt hun woorden in de mond. "indien iemand het beproeft u aldus te verstrikken, geeft hem dit antwoord: Zal niet een volk zijn God vragen? Hoe! Zal men voor de levenden de doden vragen?"

a. Zegt hun dat het een beginsel van Godsdienst is, dat een volk zijn God moet vragen: nu is Jahweh onze God en daarom behoren wij Hem te vragen, Hem te raadplegen, en niet hen, die een waarzeggende geest hebben. Alle volken zullen wandelen elk in de naam van zijn God, Micah 4:5. Zij die het hemels heerleger tot hun goden maakten zochten ze, Jeremiah 8:2. Zal niet een volk, op hetwelk schuld ligt en dat in benauwdheid is zijn God zoeken om vrede en vergeving te verkrijgen? Zal niet een volk, dat in twijfel, in nood en in gevaar is, zijn God zoeken om leiding te verkrijgen en voorziening in zijn nood en bescherming tegen zijn gevaar? Daar de Heer onze God is, en wij Zijn volk zijn, is het gewis onze plicht om Hem te zoeken."

b. "Zegt hun dat het een bewijs van de grootste dwaasheid is, om voor levende mensen dode afgoden te vragen." Wat kan ongerijmder zijn dan om bij levenloze beelden leven en levende vertroostingen te zoeken, of te verwachten dat doden onze vrienden zullen zijn, dat zij, als wij ze vergoden en tot hen bidden, voor ons zullen doen wat onze levende vrienden niet voor ons doen kunnen? De doden weten niemendal, en er is bij hen noch verzinning, noch werk, noch wijsheid, noch wetenschap, Ecclesiastes 9:5, Ecclesiastes 9:10. Daarom is het dwaasheid voor de levenden om hun het hof te maken met enigerlei verwachting om van hen hulp te zullen verkrijgen. Tovenaars raadpleegden de doden, zoals de waarzegster van Endor, en aldus hebben zij hun eigen dwaasheid openbaar gemaakt, wij moeten leven bij de levenden, en niet bij de doden, welk leven of welk licht kunnen wij verwachten van hen, die zelf noch leven noch licht hebben?

C. Hij zegt hun de orakels van God te raadplegen. Indien de profeten, die onder hen waren, geen direct antwoord hadden op iedere vraag, hadden zij toch het geschreven Woord, en daartoe moeten zij de toevlucht nemen. Diegenen zullen er nooit toe gebracht worden om waarzeggers te raadplegen, die een goed gebruik weten te maken van hun bijbel. Willen wij weten hoe wij onze God kunnen vragen, en tot de kennis kunnen komen van Zijn wil? Tot de wet en tot de getuigenis! Daar zult gij zien wat goed is en wat de Heer van u eist. Maak Gods wetten tot uw raadgevers, en gij zult goed geraden worden.

Merk op:

a. Welk gebruik wij moeten maken van de wet en van de getuigenis: wij moeten spreken naar dat woord, dat moeten wij tot ons richtsnoer maken, er ons naar regelen, er raad aan ontlenen, er ons toe begeven, en ons in alles er door laten besturen en regeren, wij moeten met deze gezonde woorden, 1 Timothy 6:3, instemmen, en van de dingen Gods spreken met de woorden, die de Heilige Geest leert. Het is niet genoeg er niets tegen te zeggen, wij moeten in overeenstemming er mee spreken.

b. Waarom wij dit gebruik moeten maken van de wet en de getuigenis, omdat wij overtuigd zullen worden van de grootst mogelijke dwaasheid, zo wij het niet doen. Zij, die niet instemmen met het woord van God, bewijzen dat er geen licht, geen morgenlicht-dat is de betekenis van het woord-in hen is, zij hebben geen goed besef van de dingen, zij verstaan zichzelf niet, noch het onderscheid, dat er is tussen goed en kwaad, waarheid en leugen. Zij, die de goddelijke openbaring verwerpen, hebben niet een menselijk verstand, noch erkennen zij eigenlijk de orakels van de rede, die de orakels van God niet willen erkennen. Sommigen lezen het als een bedreiging: Indien zij niet spreken naar dat woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben, dat is: er zal geen licht in hen zijn, geen goed, geen vertroosting, geen hulp of verlichting, maar zij zullen heengedreven worden naar duisternis en wanhoop," zoals hier volgt in Isaiah 8:21, Isaiah 8:22. Welk licht had Saul, toen hij de waarzegster raadpleegde? 1 Samuel 28:18, 1 Samuel 28:20. Of welk licht kunnen zij verwachten die zich afwenden van de Vader van de lichten?

D. Hij leest het vonnis over hen, die waarzeggers en duivelskunstenaars vragen, en geen acht slaan op Gods wet en getuigenis, er zal niet slechts geen licht in hen wezen, zij zullen niet allen geen vertroosting en geen voorspoed hebben, maar zij kunnen allen schrik en alle ellende verwachten, Isaiah 8:21, Isaiah 8:22.

a.De benauwdheid, die zij vreesden, zal over hen komen. Zij zullen door het land gaan, of heen en weer gaan in het land ongestadig, onbeslist, heengedreven van plaats tot plaats door de dreigende macht van het invallende leger van een vijand. Zij zullen hard gedrukt zijn, niet wetende waarheen zich te wenden om de noodzakelijks levensbehoeften te verkrijgen, hetzij omdat het land zo verarmd was, dat er niets te krijgen was, of ten minste dat zij en hun vrienden zo verarmd zijn, dat er voor hen niets te krijgen is, zodat zij, die ten volle verzadigd plachten te wezen, zullen hongeren. Zij, die weggaan van God, gaan weg van alle goed.

b. Zij zullen zeer ongerust zijn, en zeer onrustig door hun ontevredenheid en hun ongeduld onder hun benauwdheid. Een godvruchtige kan gebrek lijden, maar dan zet hij zijn hart stil, en doet zijn best om gerust en geduldig te zijn, maar als deze lieden hongeren, dan zullen zij kniezen en zich kwellen, en als zij niets hebben om er zich mee te voeden, dan zal het verdriet, de gemelijkheid, knagen aan hun hart, want ontevredenheid is een zonde, die zichzelve straft.

c. Zij zullen zeer tergend en prikkelend zijn voor allen, die hen omringen, ja ook voor allen die boven hen zijn. Als zij bevinden dat al hun maatregelen verbroken zijn, en zelf ten einde raad zijn, dan zullen zij alle regelen van plicht en betamelijkheid vergeten, verraderlijk hun koning vloeken en godslasterlijk hun God vloeken, en wel meer dan in hun gedachten en in hun slaapkamer, Ecclesiastes 10:20. Zij beginnen met hun koning te vloeken, omdat hij de openbare zaken niet met beter beleid heeft bestuurd alsof hij de schuld was van alles, terwijl toch de beste en wijste koningen geen voorspoed kunnen verzekeren, maar als zij de banden van trouw hebben verbroken, dan is het niet te verwonderen als die van hun godsdienst hen ook niet lang kunnen houden, zij vervloeken nu ook hun God, vervloeken Hem en sterven, zij twisten met Zijn voorzienigheid, en smaden deze, alsof zij hun onrecht had gedaan. De dwarsheid van de mens zal zijn weg veranderen, en dan zal zijn hart zich tegen de Heer vergrammen, Proverbs 19:3. Zie hoe nodig het ons is om onze mond als met een slot te bewaren, als ons hart heet is in ons binnenste, want de taal van de gemelijkheid is gewoonlijk zeer beledigend. d. Zij zullen zich aan wanhoop overgeven, want waarheen zij ook de blik richten, nergens kunnen zij hulp of uitkomst ontwaren, zij zullen opwaarts zien, meer de hemel ziet dreigend op hen neer, hij heeft een somber aanzien en hoe kan het ook anders, als zij hun God vloeken? Zij zullen zien op de aarde, maar welke troost kan zij bieden aan degenen, tegen wie God strijd voert? Daar is niets dan benauwdheid, en duisternis, verduistering door angst, alles is even dreigend, geen straal van licht is te bespeuren, geen moedgevend vooruitzicht doet zich voor, maar door het geweld van hun eigen vrees zullen zij heengedreven worden naar duisternis, die vrees stelt alles wat om hen heen is voor als zwart en afzichtelijk. Dit verklaart wat hij gezegd heeft in Isaiah 8:20, namelijk dat er voor hen geen licht zal zijn. Zij, die hun ogen sluiten voor het licht van Gods woord, zullen rechtvaardig in duisternis gelaten worden, overgelaten worden om eindeloos rond te dwalen, en de vonken, die zij zelf ontsteken, zullen hun geen dienst bewijzen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-8.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile