Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 9

In dit hoofdstuk zegt de profeet, neer de bevelen die hem gegeven zijn, Isaiah 3:10,Isaiah 3:11, tot de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, maar, wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. Hier zijn:

I. Genaderijke beloften aan hen, die zich houden aan de wet en de getuigenis, terwijl zij, die waarzeggers vragen, in duisternis gedreven zullen worden, zij zullen een groot licht zien, hulp in het midden van hun benauwdheid, als type van de evangeliegenade.

1.In de leer van de Messias, Isaiah 9:1.

2.Zijn overwinningen, Isaiah 9:4,Isaiah 9:5.

3.Zijn regering en heerschappij, als Immanuël, Isaiah 9:7.

II. Verschrikkelijke bedreigingen tegen het volk van Israël, die afgevallen waren van het huis van David en er vijanden van zijn geworden, dat een algeheel verderf over hen komen zal, dat hun hoogmoed hen zal doen vallen, Isaiah 9:8, dat hun buren een prooi van hen zullen maken Isaiah 9:11, Isaiah 9:12, dat om hun onboetvaardigheid en geveinsdheid al hun versierselen en steunsels weggenomen zullen worden, Isaiah 9:13, en dat door de toorn Gods tegen hen, en hun toorn tegen elkaar, zij volkomen te gronde gericht zullen worden, Isaiah 9:18. En dit is een type van het eindelijke verderf, dat over de vijanden van de Zoon van David en van Zijn koninkrijk komen zal.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 9

In dit hoofdstuk zegt de profeet, neer de bevelen die hem gegeven zijn, Isaiah 3:10,Isaiah 3:11, tot de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, maar, wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan. Hier zijn:

I. Genaderijke beloften aan hen, die zich houden aan de wet en de getuigenis, terwijl zij, die waarzeggers vragen, in duisternis gedreven zullen worden, zij zullen een groot licht zien, hulp in het midden van hun benauwdheid, als type van de evangeliegenade.

1.In de leer van de Messias, Isaiah 9:1.

2.Zijn overwinningen, Isaiah 9:4,Isaiah 9:5.

3.Zijn regering en heerschappij, als Immanuël, Isaiah 9:7.

II. Verschrikkelijke bedreigingen tegen het volk van Israël, die afgevallen waren van het huis van David en er vijanden van zijn geworden, dat een algeheel verderf over hen komen zal, dat hun hoogmoed hen zal doen vallen, Isaiah 9:8, dat hun buren een prooi van hen zullen maken Isaiah 9:11, Isaiah 9:12, dat om hun onboetvaardigheid en geveinsdheid al hun versierselen en steunsels weggenomen zullen worden, Isaiah 9:13, en dat door de toorn Gods tegen hen, en hun toorn tegen elkaar, zij volkomen te gronde gericht zullen worden, Isaiah 9:18. En dit is een type van het eindelijke verderf, dat over de vijanden van de Zoon van David en van Zijn koninkrijk komen zal.

Verzen 1-7

Jesaja 9:1-7

De eerste woorden van dit hoofdstuk verwijzen naar het einde van het vorige, waar alles donker en treurig uitzag, benauwdheid duisternis, verduistering door angst, zeer vreeslijk, maar toch niet zo vreeslijk of er zal voor de oprechten licht opgaan in de duisternis, Psalms 112:4. en ten tijde des avonds zal het licht wezen, Zacheria 14:7. Evenwel, het zal niet zo'n duisternis zijn, -hetzij in hoedanigheid of in mate-als er soms geweest is. Ook in de ergste tijden hebben de kinderen Gods een maar om er zich mee te vertroosten, iets dat een tegenwicht biedt tegen hun moeilijkheden, zij zijn vervolgd doch niet daarin verlaten 2 Corinthiers 4:9, zij zijn droevig, doch altijd blij, 2 Corinthiers 6:10. En het is een reden van vertroosting voor ons als de zaken op het donkerst zijn, dat Hij, die het licht formeert en de duisternis schept, Isaiah 45:7, aan beide hun perken heeft gesteld, en het n stelt tegenover het andere, Genesis 1:4. Hij kan zeggen: "Tot hiertoe zal de duisternis gaan, zo lang zal zij duren, en niet verder, en niet langer." Er worden hier drie dingen beloofd, en allen wijzen zij op de genade van het evangelie, met de hoop waarop de heiligen zich toen moesten vertroosten in elke dag van wolken en donkerheid zoals wij ons nu in tijden van benauwdheid moeten vertroosten met de hoop op Christus wederkomst, hoewel deze thans, zoals Zijn eerste komst toen, een zaak van zeer ver is. Ook kan de zegen, die God weggelegd heeft voor Zijn kerk in de laatste dagen, een steun zijn voor hen, die met haar treuren om haar tegenwoordige rampen. Wij hebben hier de belofte.

I. Van een heerlijk licht, dat langzamerhand en trapsgewijze de duisternis zal verdrijven, zodat zij niet zal wezen, zoals zij soms geweest is, niet zoals zij was in haar kwelling, er zullen niet meer zulke donkere tijden zijn als er vroeger geweest zijn, toen Hij in het begin het land Zebulon licht beproefd heeft, en het land Nafthali, die ver weg lagen en het meest waren blootgesteld aan de invallen van de naburige vijanden, en later heeft Hij het land smartelijker beproefd zeewaarts en over de Jordaan, vs. 1, waarschijnlijk verwijzende naar de dagen, toen de Heer Israël begon in te korten, en Hazaël hen sloeg in al hun landpalen, 2 Chronicles 10:32. God beproeft wat mindere oordelen zullen uitwerken op een volk, eer Hij de zwaardere er over brengt, maar indien een lichte beproeving haar werk bij ons niet doet om ons te verootmoedigen en te verbeteren, dan moeten wij verwachten zwaarder beproefd te zullen worden, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.

Wel, het waren donkere tijden voor het land van Zebulon en Nafthali, en er was verduistering door angst in Galilea van de heidenen, beide ten opzichte van onwetendheid, (zij spraken niet naar de wet en de getuigenis, en daarom was er geen licht in hen, Isaiah 8:20,) en ten opzichte van benauwdheden en de wanhopige toestand van hun uitwendige aangelegenheden, wij hebben beide tezamen, 2 Chronicles 15:3, 2 Chronicles 15:5. Israël is geweest zonder de ware God, en zonder een lerende priester, en zonder de wet, en in die tijden was er geen vrede, maar de duisternis, die bedreigd is, Isaiah 8:22, zal niet de overhand hebben in zo'n hoge mate, want, Isaiah 9:2 :het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien.

A. In die tijd, toen de profeet leefde, waren er vele profeten in Juda en Israël, wier profetieën een groot licht waren, beide tot besturing en tot vertroosting van het volk van God, die de wet en de getuigenis bleven aankleven, behalve het geschreven woord hadden zij profetie, er waren er, die hun getoond hadden hoe lang, Psalms 74:9, hetgeen een grote voldoening voor hen was, toen zij ten opzichte van hun uitwendige benauwdheden en moeilijkheden in duisternis zaten, en in het land van de schaduw des doods woonden. B. Dit heeft zijn volkomen vervulling berijkt toen onze Heer Jezus begon op te treden als profeet, en het evangelie predikte in het land Zebulon en Nafthali en in Galilea van de heidenen. En gelijk de oud-testamentische profeten getuigen van Hem waren, zo waren zij ook typen van Hem. Toen Hij gekomen was, en in de landpalen van Zebulon en Nafthali woonde, is deze profetie gezegd vervuld te zijn geworden Matthew 4:13. Zij, die het Evangelie niet hebben, wandelen in duisternis en weten niet wat zij doen of waar zij heengaan, en zij wonen in het land van de schaduw des doods, in dikke duisternis en in het uiterste gevaar. Als het evangelie komt tot een plaats, tot een ziel dan komt licht, een groot licht, een schijnend licht, dat meer en meer zal schijnen. Het behoort ons welkom te wezen zoals licht welkom is aan hen, die in duisternis zitten, en wij moeten het geredelijk aannemen, beide omdat het van zo uitnemend nut is voor ons, en omdat het zijn eigen bewijs met zich brengt. Voorwaar dit licht is lieflijk.

II. Van een heerlijke toeneming en een algemene blijdschap, die er uit ontstaat, Isaiah 9:3. "Gij, o God, hebt dit volk vermenigvuldigd, het Joodse volk, voor hetwelk Gij genade hebt weggelegd, hoewel het door het een zware oordeel na het andere verminderd was, zijt Gij nu toch begonnen het wederom te vermenigvuldigen." Het aantal van een volk is zijn kracht en rijkdom, als de talrijken vlijtig zijn, en het is God, die de volken vermenigvuldigt, Job 12:23. Maar er volgt op: "maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt, de vleselijke blijdschap en vrolijkheid, en die dingen die er gewoonlijk de aanleiding toe zijn, maar dat zij nochtans blij zullen zijn voor uw aangezicht, er is zeer veel ernstige, geestelijke blijdschap onder hen, blijdschap voor het aangezicht des Heeren en met het oog op Hem. Dit is zeer toepasselijk op tijden van Evangelielicht, waarvan gesproken is in Isaiah 9:2. Toen heeft God het volk vermenigvuldigd, het Israël van het evangelie. "En voor hem-zo lezen het de Masoreten-Hebt Gij de blijdschap groot gemaakt, voor ieder, die het licht ontvangt." De volgende woorden begunstigen die lezing, zij zullen blij wezen voor Uw aangezicht, zij komen met grote blijdschap voor Uw aangezicht in de heilige inzettingen, hun vrolijkheid is niet als die van Israël onder hun wijnstokken en vijgenbomen (Gij hebt die blijdschap niet groot gemaakt) maar het is in de gunst van God en in de tekenen van Zijn genade." Als het evangelie komt in zijn licht en kracht, brengt het blijdschap mede, en zij, die het op de rechte wijze ontvangen, verblijden er zich in, ja, en zij zullen er zich in verblijden, daarom wordt de bekering van de heidenen hierdoor geprofeteerd, Psalms 67:5. De natiën zullen zich verblijden en juichen. Dat de heidenen zich verblijden, Psalms 96:11.

1. Het is heilige blijdschap: "Zij verblijden zich voor Uw aangezicht, " zij verheugen zich in de geest, zoals Christus, Luke 10:21, en dat is voor Gods aangezicht. In het oog van de wereld zijn zij altijd droevig, maar in Gods oog zijn zij altijd blij, 2 Corinthiers 6:10.

2. Het is grote blijdschap, het is blijdschap zoals in de oogst, als zij, die met tranen hebben gezaaid, en lang en met geduid gewacht hebben op de kostelijke vruchten van de aarde maaien met gejuich, en zoals in de strijd de mensen na een zware, gevaarvolle veldslag de buit verdelen. Het evangelie brengt overvloed en overwinning mede. maar zij, die er blijdschap van willen hebben, moeten verwachten door zwaar werk heen te gaan, zoals de landman eer hij de blijdschap heeft van de oogst, en door een harde strijd, zoals de krijgsman eer hij de blijdschap heeft van de buit uit te delen, maar als de blijdschap komt, zal zij een overvloedige beloning zijn voor het zware werk en de harde strijd. Zie Acts 8:8, Acts 8:39.

III. Van een heerlijke vrijheid en verruiming, Isaiah 9:4, Isaiah 9:5. "Zij zullen zich verblijden voor Uw aangezicht en met goede reden." Want Gij hebt het juk van zijn last verbroken, en hem gerust gemaakt, want hij zal niet langer in slavernij zijn, en Gij hebt de stok van zijn schouders verbroken, en de staf van degene, die hem dreef, die staf van de goddeloze, die lang op het lot van de rechtvaardige is geweest," zoals het juk van de Midianieten van de hals van Israël verbroken werd door het werk van Gideon. Als God Zijn vorige uitreddingen tot voorbeelden maakt in Zijn werken voor ons, dan moeten wij ze tot bemoedigingen maken voor ons om op Hem te hopen, Psalms 83:10. Doe hun als Midian. Op welke tijdelijke uitredding dit ziet, is niet duidelijk, waarschijnlijk wel op de mislukte poging van Sanherib om zich meester te maken van Jeruzalem, het werd hem verhinderd, zoals in de dagen van Midian, onmiddellijk door de hand van God, en terwijl andere veldslagen meestal gewonnen werden met veel gedruis en door veelbloedvergieten zal dit stil en zonder gedruis geschieden. "Onder Zijn heerlijkheid zal hij een brand doen branden," Isaiah 10:16. Een vuur, dat niet aangeblazen is, zal hem verteren, Job 20:26. Maar ongetwijfeld ziet het nog verder naar de gezegende vruchten en uitwerkingen van dat grote licht, hetwelk hen zal bezoeken, die in duisternis zijn gezeten, het zal vrijheid meebrengen, loslating van de gevangenen, Luke 4:19.

1. De bedoeling van het Evangelie en de genade ervan is het juk te verbreken van de zonde en van Satan, de last weg te nemen van schuld en bederf, en ons te bevrijden van de staf van de bedrijvers van de verdrukkers, opdat wij tot de heerlijke vrijheid zouden komen van de kinderen Gods. Christus heeft het juk verbroken van de ceremoniële wet, Acts 15:10, Galatians 5:1, en ons verlost uit de hand van onzer vijanden, om Hem te dienen zonder vrees, Luke 1:74, Luke 1:75.

2.Dit geschiedt door de Geest werkende als vuur, Matthew 3:11, niet zoals de strijd van de krijgsman gestreden wordt, met verward gedruis, neen, de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, het geschiedt door de Geest des oordeels en de Geest van de uitbranding, Isaiah 4:4. Het geschiedt zoals ten dage van Midian door een werk van God in het hart van de mensen. Christus is onze Gideon, het is Zijn zwaard, dat wonderen doet. Maar wie, waar, is hij die deze grote dingen voor de kerk zal ondernemen en tot stand brengen? Hij zegt ons, Isaiah 9:6, Isaiah 9:7, dat zij gedaan zullen worden door de Messias, Immanuël, door die Zoon van een maagd, wiens geboorte hij voorzegd had, Isaiah 7:14 en van wie hij nu spreekt in de profetische stijl als van iets dat reeds gedaan is. Het kind is geboren, niet alleen omdat het zo zeker was en omdat hij er zo zeker van was, alsof het reeds was geschied, maar omdat de kerk voor Zijn menswording groot voordeel oogstte van Zijn onderneming krachtens de eerste belofte betreffende het zaad van de vrouw, Genesis 3:15. Gelijk Hij was het Lam, dat geslacht is, zo was Hij ook het Kind geboren van voor de grondlegging van de wereld, Revelation 13:8. Al de grote dingen, die God voor de oud-testamentische kerk gedaan heeft, zijn gedaan door Hem als het eeuwige Woord en om Zijnentwil als de Middelaar. Hij was de Gezalfde, wiens aangezicht God aanschouwd heeft, Psalms 84:10, en het was om des Heeren wil, om des Heeren Christus wil, dat God Zijn aangezicht deed lichten over Zijn heiligdom, Daniel 9:17. Daarom werd het Joodse volk, en inzonderheid het huis van David, menigmaal voor naderend groot verderf bewaard, omdat die zegen in hen was. Welke grotere zekerheid kon er dus toen aan de kerk van God gegeven worden, dat zij bewaard zou blijven en de bijzondere zorg zou zijn van de goddelijke voorzienigheid dan deze, dat God er zo'n grote zegen voor had weggelegd? De Chaldeeuwse parafrase spreekt over de Man, die tot in eeuwigheid zal zijn, namelijk Christus. En het is een zeer merkwaardige profetie van Hem en van Zijn koninkrijk, en ongetwijfeld hebben zij, die uitzagen naar de vertroosting Israëls, er vast op gebouwd en er zich dikwijls toe gewend, om haar met blijdschap en genot te lezen.

A. Zie Hem in Zijn vernedering, Hij, die de sterke God is, is het Kind, dat geboren is, de Oude van dagen wordt een kind van n span groot, de eeuwige Vader is de Zoon, ons gegeven. Zo groot was Zijn neerbuigendheid, toen Hij onze natuur heeft aangenomen zo heeft Hij zich vernederd en ontledigd, teneinde ons te verhogen en te vervullen. Hij is geboren in onze wereld, het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Hij is gegeven, vrijwillig gegeven, om al datgene voor ons te zijn, wat wij in onze gevallen toestand nodig hebben, alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Hem gegeven heeft. Hij is ons geboren, Hij is ons gegeven, ons mensen, en niet de engelen, die gezondigd hebben, het wordt gezegd als met triomf, en de engel schijnt te verwijzen naar deze woorden in zijn bekendmaking aan de herders, dat de Messias gekomen is, Luke 2:11. U is heden geboren de Zaligmaker. Dat Christus ons geboren en ons gegeven is, is het grote fundament van onze hoop, en de bron van onze blijdschap in tijden van de grootste smart en vrees.

B. Zie Hem in Zijn verhoging: dit Kind, deze Zoon, deze Zoon van God, deze Zoon des mensen, is ons gegeven met de macht en in de hoedanigheid om ons grote goedheid te bewijzen, want Hij is bekleed met de hoogste eer en macht, zodat het niet anders kan, of wij moeten gelukkig zijn, zo Hij onze Vriend is.

a. Zie de waardigheid, waartoe Hij verhoogd is, en de naam, die Hij heeft boven alle naam. Hij zal genoemd worden-en daarom zijn wij er zeker van dat Hij is en zal zijn-Wonderlijk, Raad, enz. Zijn volk zal Hem kennen en aanbidden bij deze namen, als n, die er volkomen aan beantwoordt zij zullen zich aan Hem onderwerpen en op Hem vertrouwen.

Ten eerste. Hij is Wonderlijk, Raad. Met recht wordt Hij Wonderlijk genoemd, want Hij is beide God en mens. Zijn liefde is het wonder voor engelen en verheerlijkte heiligen, in Zijn geboorte, Zijn leven en Zijn sterven, in Zijn opstanding en hemelvaart was Hij wonderlijk. Een aanhoudende reeks van wonderen vergezelde Hem, en buiten allen twijfel groot was de verborgenheid van de Godzaligheid Hem betreffende. Hij is de raad, want Hij was innig vertrouwd en bekend met de raadsbesluiten Gods van eeuwigheid af, en Hij geeft raad aan de kinderen van de mensen, waarbij Hij te rade gaat met hun welzijn. Het is door Hem, dat God ons raad heeft gegeven, Psalms 16:7, Revelation 3:18. Hij is de wijsheid des Vaders en is ons van God gemaakt tot wijsheid. Sommigen voegen dit bij elkaar: Hij is de wonderlijke raad, een wonder van een raad, hierin heeft Hij, zoals in alle andere dingen, de voorrang, niemand onderwijst zoals Hij.

Ten tweede. Hij is de sterke God, God de Sterke. Hij wijsheid heeft, zo heeft Hij ook sterkte om voort te gaan met Zijn onderneming, Hij kan volkomen behouden, volkomen zaligmaken, en het werk van de Middelaar is van zo'n aard, dat geen andere macht dan die van de sterke God het kon volbrengen.

Ten derde. Hij is de Vader van de eeuwigheid, Hij is God, een met de Vader, die van eeuwigheid tot eeuwigheid is. Zijn vaderlijke zorg voor Zijn volk en Zijn liefde voor hetzelve zijn eeuwig. Hij is de werker van eeuwig leven en liefde voor hen, en zo is Hij de Vader van een zalige eeuwigheid voor hen. Hij is de Vader van de toekomende wereld, zo lezen het de LXX, de Vader van de evangeliestaat, die in onderworpenheid gebracht is aan Hem, niet aan de engelen, Hebrews 2:5. Hij was van eeuwigheid de Vader van het grote werk van de verlossing, Zijn hart was er op gezet, het was het voortbrengsel van Zijn wijsheid als de Raad, van Zijn liefde als de Vader van de eeuwigheid.

Ten vierde. a. Hij is de Vredevorst, Hij bewaart de vrede, gebiedt vrede, ja Hij schept de vrede in Zijn koninkrijk, Hij is onze vrede, en het is Zijn vrede, die het hart van Zijn volk bewaart en in hen heerst. Hij is niet slechts een vreedzame vorst en Zijn regering is niet slechts vreedzaam, maar Hij is de oorsprong en gever van alle goed, van al de vrede, die de tegenwoordige en toekomende zaligheid is van Zijn onderdanen.

b.Zie de heerschappij, waartoe Hij verhoogd is, en de troon, die Hij heeft boven iedere troon, Isaiah 9:6. De heerschappij is op Zijn schouders, op de Zijne alleen, Hij zal er niet slechts het teken van dragen op Zijn schouder-de sleutel van het huis Davids, Isaiah 22:22- maar Hij zal er de last van dragen, de Vader zal haar aan Hem overdragen, zodat Hij een onbetwistbaar recht zal hebben om te regeren, en Hij zal haar op zich nemen zodat er niet aan getwijfeld kan worden dat Hij goed regeert, want Hij zal er Zijn schouder onder zetten en zal nooit klagen, zoals Mozes geklaagd heeft, dat Hij te zwaar belast is, ik alleen kan al dat volk niet dragen, Numbers 11:11,Numbers 11:14. Heerlijke dingen worden hier van Christus regering gesproken, Isaiah 9:7.

Ten eerste. Dat het een toenemende heerschappij zal zijn, zij zal vermenigvuldigd worden, de grenzen van Zijn koninkrijk zullen al verder en verder uitgebreid worden, en dagelijks zullen er velen aan toegevoegd worden, de glans en luister ervan zullen toenemen, en zij zal al meer en meer helder schitteren in de wereld. De monarchieën van de aarde waren ieder minder glansrijk dan de andere, zodat hetgeen in goud begon, eindigde in ijzer en leem, en iedere monarchie is gaandeweg geslonken, maar het koninkrijk van Christus is een toenemend koninkrijk en zal ten laatste tot volkomenheid komen.

Ten tweede. Dat het een vreedzame regering zal zijn, in overeenstemming met Zijn hoedanigheid als Vredevorst. Hij zal heersen door liefde, zal heersen in het hart van de mensen, zodat overal, waar Hij regeert, vrede zal zijn, en waar Zijn heerschappij toeneemt, zal ook de vrede toenemen, hoe meer wij aan Christus onderworpen zijn, hoe geruster en veiliger wij zijn.

Ten derde. Dat het een rechtmatige regering zijn zal. Hij, die de Zoon van David is, zal heersen op de troon van David en over zijn koninkrijk, waarop Hij recht heeft, God zal Hem de troon van Zijn vader David geven, Luke 1:32. De evangeliekerk waarin Jood en heiden ingelijfd zijn tot n lichaam, is de heilige berg Zion, waarover Christus regeert, Psalms 2:6.

Ten vierde. Dat het bestuurd zal worden met wijsheid en rechtvaardigheid, ten einde aan het grote doel van de regering te beantwoorden hetwelk is de bevestiging van het koninkrijk. Hij zal het besturen in recht en gerechtigheid, alles wordt in het koninkrijk van Christus goed geregeld, in goede orde gebracht, en geen van Zijn onderdanen zal ooit reden tot klagen hebben.

Ten vijfde. Dat het een eeuwig koninkrijk zal zijn, aan de grootheid van Zijn heerschappij zal geen einde wezen, zij zal nog steeds toenemen, er zal geen einde zijn aan de vrede, want het geluk van de onderdanen van dat koninkrijk zal duren tot in eeuwigheid, en zal misschien toenemen in infinitum, eeuwiglijk. Hij zal heersen van nu aan tot in eeuwigheid, niet alleen door alle geslachten heen van de tijd, maar ook dan, wanneer het koninkrijk God en de Vader zal overgegeven zijn, de heerlijkheid beide van de Verlosser en van de verlosten zal tot in eeuwigheid zijn.

Eindelijk. Dat God zelf het op zich genomen heeft, om dit alles tot stand te brengen. De Heer der heerscharen, die alle macht in Zijn hand heeft en alle schepselen tot Zijn dienst zal zulks doen, zal de troon van David bewaren totdat deze Vredevorst erop gevestigd is. Zijn ijver zal het doen, Zijn ijver voor Zijn eer en de waarheid van Zijn belofte en het welzijn van Zijn kerk. Het hart van God is gezet op de bevordering van Christus' koninkrijk onder de mensen, hetgeen zeer troostrijk is voor allen die er het goede voor wensen, de ijver van de Heer der heerscharen zal allen tegenstand overwinnen.

Verzen 1-7

Jesaja 9:1-7

De eerste woorden van dit hoofdstuk verwijzen naar het einde van het vorige, waar alles donker en treurig uitzag, benauwdheid duisternis, verduistering door angst, zeer vreeslijk, maar toch niet zo vreeslijk of er zal voor de oprechten licht opgaan in de duisternis, Psalms 112:4. en ten tijde des avonds zal het licht wezen, Zacheria 14:7. Evenwel, het zal niet zo'n duisternis zijn, -hetzij in hoedanigheid of in mate-als er soms geweest is. Ook in de ergste tijden hebben de kinderen Gods een maar om er zich mee te vertroosten, iets dat een tegenwicht biedt tegen hun moeilijkheden, zij zijn vervolgd doch niet daarin verlaten 2 Corinthiers 4:9, zij zijn droevig, doch altijd blij, 2 Corinthiers 6:10. En het is een reden van vertroosting voor ons als de zaken op het donkerst zijn, dat Hij, die het licht formeert en de duisternis schept, Isaiah 45:7, aan beide hun perken heeft gesteld, en het n stelt tegenover het andere, Genesis 1:4. Hij kan zeggen: "Tot hiertoe zal de duisternis gaan, zo lang zal zij duren, en niet verder, en niet langer." Er worden hier drie dingen beloofd, en allen wijzen zij op de genade van het evangelie, met de hoop waarop de heiligen zich toen moesten vertroosten in elke dag van wolken en donkerheid zoals wij ons nu in tijden van benauwdheid moeten vertroosten met de hoop op Christus wederkomst, hoewel deze thans, zoals Zijn eerste komst toen, een zaak van zeer ver is. Ook kan de zegen, die God weggelegd heeft voor Zijn kerk in de laatste dagen, een steun zijn voor hen, die met haar treuren om haar tegenwoordige rampen. Wij hebben hier de belofte.

I. Van een heerlijk licht, dat langzamerhand en trapsgewijze de duisternis zal verdrijven, zodat zij niet zal wezen, zoals zij soms geweest is, niet zoals zij was in haar kwelling, er zullen niet meer zulke donkere tijden zijn als er vroeger geweest zijn, toen Hij in het begin het land Zebulon licht beproefd heeft, en het land Nafthali, die ver weg lagen en het meest waren blootgesteld aan de invallen van de naburige vijanden, en later heeft Hij het land smartelijker beproefd zeewaarts en over de Jordaan, vs. 1, waarschijnlijk verwijzende naar de dagen, toen de Heer Israël begon in te korten, en Hazaël hen sloeg in al hun landpalen, 2 Chronicles 10:32. God beproeft wat mindere oordelen zullen uitwerken op een volk, eer Hij de zwaardere er over brengt, maar indien een lichte beproeving haar werk bij ons niet doet om ons te verootmoedigen en te verbeteren, dan moeten wij verwachten zwaarder beproefd te zullen worden, want als God oordeelt zal Hij overwinnen.

Wel, het waren donkere tijden voor het land van Zebulon en Nafthali, en er was verduistering door angst in Galilea van de heidenen, beide ten opzichte van onwetendheid, (zij spraken niet naar de wet en de getuigenis, en daarom was er geen licht in hen, Isaiah 8:20,) en ten opzichte van benauwdheden en de wanhopige toestand van hun uitwendige aangelegenheden, wij hebben beide tezamen, 2 Chronicles 15:3, 2 Chronicles 15:5. Israël is geweest zonder de ware God, en zonder een lerende priester, en zonder de wet, en in die tijden was er geen vrede, maar de duisternis, die bedreigd is, Isaiah 8:22, zal niet de overhand hebben in zo'n hoge mate, want, Isaiah 9:2 :het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien.

A. In die tijd, toen de profeet leefde, waren er vele profeten in Juda en Israël, wier profetieën een groot licht waren, beide tot besturing en tot vertroosting van het volk van God, die de wet en de getuigenis bleven aankleven, behalve het geschreven woord hadden zij profetie, er waren er, die hun getoond hadden hoe lang, Psalms 74:9, hetgeen een grote voldoening voor hen was, toen zij ten opzichte van hun uitwendige benauwdheden en moeilijkheden in duisternis zaten, en in het land van de schaduw des doods woonden. B. Dit heeft zijn volkomen vervulling berijkt toen onze Heer Jezus begon op te treden als profeet, en het evangelie predikte in het land Zebulon en Nafthali en in Galilea van de heidenen. En gelijk de oud-testamentische profeten getuigen van Hem waren, zo waren zij ook typen van Hem. Toen Hij gekomen was, en in de landpalen van Zebulon en Nafthali woonde, is deze profetie gezegd vervuld te zijn geworden Matthew 4:13. Zij, die het Evangelie niet hebben, wandelen in duisternis en weten niet wat zij doen of waar zij heengaan, en zij wonen in het land van de schaduw des doods, in dikke duisternis en in het uiterste gevaar. Als het evangelie komt tot een plaats, tot een ziel dan komt licht, een groot licht, een schijnend licht, dat meer en meer zal schijnen. Het behoort ons welkom te wezen zoals licht welkom is aan hen, die in duisternis zitten, en wij moeten het geredelijk aannemen, beide omdat het van zo uitnemend nut is voor ons, en omdat het zijn eigen bewijs met zich brengt. Voorwaar dit licht is lieflijk.

II. Van een heerlijke toeneming en een algemene blijdschap, die er uit ontstaat, Isaiah 9:3. "Gij, o God, hebt dit volk vermenigvuldigd, het Joodse volk, voor hetwelk Gij genade hebt weggelegd, hoewel het door het een zware oordeel na het andere verminderd was, zijt Gij nu toch begonnen het wederom te vermenigvuldigen." Het aantal van een volk is zijn kracht en rijkdom, als de talrijken vlijtig zijn, en het is God, die de volken vermenigvuldigt, Job 12:23. Maar er volgt op: "maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt, de vleselijke blijdschap en vrolijkheid, en die dingen die er gewoonlijk de aanleiding toe zijn, maar dat zij nochtans blij zullen zijn voor uw aangezicht, er is zeer veel ernstige, geestelijke blijdschap onder hen, blijdschap voor het aangezicht des Heeren en met het oog op Hem. Dit is zeer toepasselijk op tijden van Evangelielicht, waarvan gesproken is in Isaiah 9:2. Toen heeft God het volk vermenigvuldigd, het Israël van het evangelie. "En voor hem-zo lezen het de Masoreten-Hebt Gij de blijdschap groot gemaakt, voor ieder, die het licht ontvangt." De volgende woorden begunstigen die lezing, zij zullen blij wezen voor Uw aangezicht, zij komen met grote blijdschap voor Uw aangezicht in de heilige inzettingen, hun vrolijkheid is niet als die van Israël onder hun wijnstokken en vijgenbomen (Gij hebt die blijdschap niet groot gemaakt) maar het is in de gunst van God en in de tekenen van Zijn genade." Als het evangelie komt in zijn licht en kracht, brengt het blijdschap mede, en zij, die het op de rechte wijze ontvangen, verblijden er zich in, ja, en zij zullen er zich in verblijden, daarom wordt de bekering van de heidenen hierdoor geprofeteerd, Psalms 67:5. De natiën zullen zich verblijden en juichen. Dat de heidenen zich verblijden, Psalms 96:11.

1. Het is heilige blijdschap: "Zij verblijden zich voor Uw aangezicht, " zij verheugen zich in de geest, zoals Christus, Luke 10:21, en dat is voor Gods aangezicht. In het oog van de wereld zijn zij altijd droevig, maar in Gods oog zijn zij altijd blij, 2 Corinthiers 6:10.

2. Het is grote blijdschap, het is blijdschap zoals in de oogst, als zij, die met tranen hebben gezaaid, en lang en met geduid gewacht hebben op de kostelijke vruchten van de aarde maaien met gejuich, en zoals in de strijd de mensen na een zware, gevaarvolle veldslag de buit verdelen. Het evangelie brengt overvloed en overwinning mede. maar zij, die er blijdschap van willen hebben, moeten verwachten door zwaar werk heen te gaan, zoals de landman eer hij de blijdschap heeft van de oogst, en door een harde strijd, zoals de krijgsman eer hij de blijdschap heeft van de buit uit te delen, maar als de blijdschap komt, zal zij een overvloedige beloning zijn voor het zware werk en de harde strijd. Zie Acts 8:8, Acts 8:39.

III. Van een heerlijke vrijheid en verruiming, Isaiah 9:4, Isaiah 9:5. "Zij zullen zich verblijden voor Uw aangezicht en met goede reden." Want Gij hebt het juk van zijn last verbroken, en hem gerust gemaakt, want hij zal niet langer in slavernij zijn, en Gij hebt de stok van zijn schouders verbroken, en de staf van degene, die hem dreef, die staf van de goddeloze, die lang op het lot van de rechtvaardige is geweest," zoals het juk van de Midianieten van de hals van Israël verbroken werd door het werk van Gideon. Als God Zijn vorige uitreddingen tot voorbeelden maakt in Zijn werken voor ons, dan moeten wij ze tot bemoedigingen maken voor ons om op Hem te hopen, Psalms 83:10. Doe hun als Midian. Op welke tijdelijke uitredding dit ziet, is niet duidelijk, waarschijnlijk wel op de mislukte poging van Sanherib om zich meester te maken van Jeruzalem, het werd hem verhinderd, zoals in de dagen van Midian, onmiddellijk door de hand van God, en terwijl andere veldslagen meestal gewonnen werden met veel gedruis en door veelbloedvergieten zal dit stil en zonder gedruis geschieden. "Onder Zijn heerlijkheid zal hij een brand doen branden," Isaiah 10:16. Een vuur, dat niet aangeblazen is, zal hem verteren, Job 20:26. Maar ongetwijfeld ziet het nog verder naar de gezegende vruchten en uitwerkingen van dat grote licht, hetwelk hen zal bezoeken, die in duisternis zijn gezeten, het zal vrijheid meebrengen, loslating van de gevangenen, Luke 4:19.

1. De bedoeling van het Evangelie en de genade ervan is het juk te verbreken van de zonde en van Satan, de last weg te nemen van schuld en bederf, en ons te bevrijden van de staf van de bedrijvers van de verdrukkers, opdat wij tot de heerlijke vrijheid zouden komen van de kinderen Gods. Christus heeft het juk verbroken van de ceremoniële wet, Acts 15:10, Galatians 5:1, en ons verlost uit de hand van onzer vijanden, om Hem te dienen zonder vrees, Luke 1:74, Luke 1:75.

2.Dit geschiedt door de Geest werkende als vuur, Matthew 3:11, niet zoals de strijd van de krijgsman gestreden wordt, met verward gedruis, neen, de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, het geschiedt door de Geest des oordeels en de Geest van de uitbranding, Isaiah 4:4. Het geschiedt zoals ten dage van Midian door een werk van God in het hart van de mensen. Christus is onze Gideon, het is Zijn zwaard, dat wonderen doet. Maar wie, waar, is hij die deze grote dingen voor de kerk zal ondernemen en tot stand brengen? Hij zegt ons, Isaiah 9:6, Isaiah 9:7, dat zij gedaan zullen worden door de Messias, Immanuël, door die Zoon van een maagd, wiens geboorte hij voorzegd had, Isaiah 7:14 en van wie hij nu spreekt in de profetische stijl als van iets dat reeds gedaan is. Het kind is geboren, niet alleen omdat het zo zeker was en omdat hij er zo zeker van was, alsof het reeds was geschied, maar omdat de kerk voor Zijn menswording groot voordeel oogstte van Zijn onderneming krachtens de eerste belofte betreffende het zaad van de vrouw, Genesis 3:15. Gelijk Hij was het Lam, dat geslacht is, zo was Hij ook het Kind geboren van voor de grondlegging van de wereld, Revelation 13:8. Al de grote dingen, die God voor de oud-testamentische kerk gedaan heeft, zijn gedaan door Hem als het eeuwige Woord en om Zijnentwil als de Middelaar. Hij was de Gezalfde, wiens aangezicht God aanschouwd heeft, Psalms 84:10, en het was om des Heeren wil, om des Heeren Christus wil, dat God Zijn aangezicht deed lichten over Zijn heiligdom, Daniel 9:17. Daarom werd het Joodse volk, en inzonderheid het huis van David, menigmaal voor naderend groot verderf bewaard, omdat die zegen in hen was. Welke grotere zekerheid kon er dus toen aan de kerk van God gegeven worden, dat zij bewaard zou blijven en de bijzondere zorg zou zijn van de goddelijke voorzienigheid dan deze, dat God er zo'n grote zegen voor had weggelegd? De Chaldeeuwse parafrase spreekt over de Man, die tot in eeuwigheid zal zijn, namelijk Christus. En het is een zeer merkwaardige profetie van Hem en van Zijn koninkrijk, en ongetwijfeld hebben zij, die uitzagen naar de vertroosting Israëls, er vast op gebouwd en er zich dikwijls toe gewend, om haar met blijdschap en genot te lezen.

A. Zie Hem in Zijn vernedering, Hij, die de sterke God is, is het Kind, dat geboren is, de Oude van dagen wordt een kind van n span groot, de eeuwige Vader is de Zoon, ons gegeven. Zo groot was Zijn neerbuigendheid, toen Hij onze natuur heeft aangenomen zo heeft Hij zich vernederd en ontledigd, teneinde ons te verhogen en te vervullen. Hij is geboren in onze wereld, het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Hij is gegeven, vrijwillig gegeven, om al datgene voor ons te zijn, wat wij in onze gevallen toestand nodig hebben, alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Hem gegeven heeft. Hij is ons geboren, Hij is ons gegeven, ons mensen, en niet de engelen, die gezondigd hebben, het wordt gezegd als met triomf, en de engel schijnt te verwijzen naar deze woorden in zijn bekendmaking aan de herders, dat de Messias gekomen is, Luke 2:11. U is heden geboren de Zaligmaker. Dat Christus ons geboren en ons gegeven is, is het grote fundament van onze hoop, en de bron van onze blijdschap in tijden van de grootste smart en vrees.

B. Zie Hem in Zijn verhoging: dit Kind, deze Zoon, deze Zoon van God, deze Zoon des mensen, is ons gegeven met de macht en in de hoedanigheid om ons grote goedheid te bewijzen, want Hij is bekleed met de hoogste eer en macht, zodat het niet anders kan, of wij moeten gelukkig zijn, zo Hij onze Vriend is.

a. Zie de waardigheid, waartoe Hij verhoogd is, en de naam, die Hij heeft boven alle naam. Hij zal genoemd worden-en daarom zijn wij er zeker van dat Hij is en zal zijn-Wonderlijk, Raad, enz. Zijn volk zal Hem kennen en aanbidden bij deze namen, als n, die er volkomen aan beantwoordt zij zullen zich aan Hem onderwerpen en op Hem vertrouwen.

Ten eerste. Hij is Wonderlijk, Raad. Met recht wordt Hij Wonderlijk genoemd, want Hij is beide God en mens. Zijn liefde is het wonder voor engelen en verheerlijkte heiligen, in Zijn geboorte, Zijn leven en Zijn sterven, in Zijn opstanding en hemelvaart was Hij wonderlijk. Een aanhoudende reeks van wonderen vergezelde Hem, en buiten allen twijfel groot was de verborgenheid van de Godzaligheid Hem betreffende. Hij is de raad, want Hij was innig vertrouwd en bekend met de raadsbesluiten Gods van eeuwigheid af, en Hij geeft raad aan de kinderen van de mensen, waarbij Hij te rade gaat met hun welzijn. Het is door Hem, dat God ons raad heeft gegeven, Psalms 16:7, Revelation 3:18. Hij is de wijsheid des Vaders en is ons van God gemaakt tot wijsheid. Sommigen voegen dit bij elkaar: Hij is de wonderlijke raad, een wonder van een raad, hierin heeft Hij, zoals in alle andere dingen, de voorrang, niemand onderwijst zoals Hij.

Ten tweede. Hij is de sterke God, God de Sterke. Hij wijsheid heeft, zo heeft Hij ook sterkte om voort te gaan met Zijn onderneming, Hij kan volkomen behouden, volkomen zaligmaken, en het werk van de Middelaar is van zo'n aard, dat geen andere macht dan die van de sterke God het kon volbrengen.

Ten derde. Hij is de Vader van de eeuwigheid, Hij is God, een met de Vader, die van eeuwigheid tot eeuwigheid is. Zijn vaderlijke zorg voor Zijn volk en Zijn liefde voor hetzelve zijn eeuwig. Hij is de werker van eeuwig leven en liefde voor hen, en zo is Hij de Vader van een zalige eeuwigheid voor hen. Hij is de Vader van de toekomende wereld, zo lezen het de LXX, de Vader van de evangeliestaat, die in onderworpenheid gebracht is aan Hem, niet aan de engelen, Hebrews 2:5. Hij was van eeuwigheid de Vader van het grote werk van de verlossing, Zijn hart was er op gezet, het was het voortbrengsel van Zijn wijsheid als de Raad, van Zijn liefde als de Vader van de eeuwigheid.

Ten vierde. a. Hij is de Vredevorst, Hij bewaart de vrede, gebiedt vrede, ja Hij schept de vrede in Zijn koninkrijk, Hij is onze vrede, en het is Zijn vrede, die het hart van Zijn volk bewaart en in hen heerst. Hij is niet slechts een vreedzame vorst en Zijn regering is niet slechts vreedzaam, maar Hij is de oorsprong en gever van alle goed, van al de vrede, die de tegenwoordige en toekomende zaligheid is van Zijn onderdanen.

b.Zie de heerschappij, waartoe Hij verhoogd is, en de troon, die Hij heeft boven iedere troon, Isaiah 9:6. De heerschappij is op Zijn schouders, op de Zijne alleen, Hij zal er niet slechts het teken van dragen op Zijn schouder-de sleutel van het huis Davids, Isaiah 22:22- maar Hij zal er de last van dragen, de Vader zal haar aan Hem overdragen, zodat Hij een onbetwistbaar recht zal hebben om te regeren, en Hij zal haar op zich nemen zodat er niet aan getwijfeld kan worden dat Hij goed regeert, want Hij zal er Zijn schouder onder zetten en zal nooit klagen, zoals Mozes geklaagd heeft, dat Hij te zwaar belast is, ik alleen kan al dat volk niet dragen, Numbers 11:11,Numbers 11:14. Heerlijke dingen worden hier van Christus regering gesproken, Isaiah 9:7.

Ten eerste. Dat het een toenemende heerschappij zal zijn, zij zal vermenigvuldigd worden, de grenzen van Zijn koninkrijk zullen al verder en verder uitgebreid worden, en dagelijks zullen er velen aan toegevoegd worden, de glans en luister ervan zullen toenemen, en zij zal al meer en meer helder schitteren in de wereld. De monarchieën van de aarde waren ieder minder glansrijk dan de andere, zodat hetgeen in goud begon, eindigde in ijzer en leem, en iedere monarchie is gaandeweg geslonken, maar het koninkrijk van Christus is een toenemend koninkrijk en zal ten laatste tot volkomenheid komen.

Ten tweede. Dat het een vreedzame regering zal zijn, in overeenstemming met Zijn hoedanigheid als Vredevorst. Hij zal heersen door liefde, zal heersen in het hart van de mensen, zodat overal, waar Hij regeert, vrede zal zijn, en waar Zijn heerschappij toeneemt, zal ook de vrede toenemen, hoe meer wij aan Christus onderworpen zijn, hoe geruster en veiliger wij zijn.

Ten derde. Dat het een rechtmatige regering zijn zal. Hij, die de Zoon van David is, zal heersen op de troon van David en over zijn koninkrijk, waarop Hij recht heeft, God zal Hem de troon van Zijn vader David geven, Luke 1:32. De evangeliekerk waarin Jood en heiden ingelijfd zijn tot n lichaam, is de heilige berg Zion, waarover Christus regeert, Psalms 2:6.

Ten vierde. Dat het bestuurd zal worden met wijsheid en rechtvaardigheid, ten einde aan het grote doel van de regering te beantwoorden hetwelk is de bevestiging van het koninkrijk. Hij zal het besturen in recht en gerechtigheid, alles wordt in het koninkrijk van Christus goed geregeld, in goede orde gebracht, en geen van Zijn onderdanen zal ooit reden tot klagen hebben.

Ten vijfde. Dat het een eeuwig koninkrijk zal zijn, aan de grootheid van Zijn heerschappij zal geen einde wezen, zij zal nog steeds toenemen, er zal geen einde zijn aan de vrede, want het geluk van de onderdanen van dat koninkrijk zal duren tot in eeuwigheid, en zal misschien toenemen in infinitum, eeuwiglijk. Hij zal heersen van nu aan tot in eeuwigheid, niet alleen door alle geslachten heen van de tijd, maar ook dan, wanneer het koninkrijk God en de Vader zal overgegeven zijn, de heerlijkheid beide van de Verlosser en van de verlosten zal tot in eeuwigheid zijn.

Eindelijk. Dat God zelf het op zich genomen heeft, om dit alles tot stand te brengen. De Heer der heerscharen, die alle macht in Zijn hand heeft en alle schepselen tot Zijn dienst zal zulks doen, zal de troon van David bewaren totdat deze Vredevorst erop gevestigd is. Zijn ijver zal het doen, Zijn ijver voor Zijn eer en de waarheid van Zijn belofte en het welzijn van Zijn kerk. Het hart van God is gezet op de bevordering van Christus' koninkrijk onder de mensen, hetgeen zeer troostrijk is voor allen die er het goede voor wensen, de ijver van de Heer der heerscharen zal allen tegenstand overwinnen.

Verzen 8-21

Jesaja 9:8-21

Hier zijn vreselijke bedreigingen, welke voornamelijk gericht zijn tegen Israël, het rijk van de tien stammen, Efraïm en Samaria, welker verderf hier voorzegd is met al de ontzettende verwarring, die de inleiding waren tot hun ondergang, hetgeen alles weinige jaren later geschied is, maar zij zien nog verder, namelijk op al de vijanden van de troon en het koninkrijk van Christus, de Zoon van David, en kondigen het oordeel aan over alle volken, die God vergeten, en niet willen dat Christus Koning over hen zijn zal.

Merk op:

I. De inleiding tot voorzegging Isaiah 9:8. De Heer heeft een woord gezonden in Jakob, gezonden door Zijn dienstknechten de profeten, Hij waarschuwt voordat Hij wondt, Hij gaf kennis van hetgeen Hij zou doen, opdat zij Hem zouden ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, maar zij wilden geen acht slaan op de wenk, droegen er geen zorg voor om Zijn toorn af te wenden, en zo kwam Hij dan over Israël, want geen woord van God zal ter aarde vallen. Hij viel op hen als een storm van regen en hagel van omhoog, waaraan zij niet konden ontkomen. "Het is gevallen op Israël, het is even zeker dat het komen zal, alsof het er reeds was, en al het volk zal het weten door het te gevoelen, wat zij niet wilden weten door het te horen." Aan hen, die moedwillig onwetend zijn van de toorn Gods, die van de hemel geopenbaard is tegen de zonde en de zonderen, zal het te weten gedaan worden.

II. De zonden, aan het volk van Israël ten laste gelegd, welke deze oordelen over hen brachten.

1. Hun onbeschaamd trotseren van Gods gerechtigheid, daar zij dachten wel tegen Hem opgewassen te zijn. In hoogmoed en grootsheid des harten zeggen zij: "Laat God maar Zijn ergst doen, wij zullen wel tegen Hem bestand zijn, als Hij onze huizen verwoest, zullen wij ze weer opbouwen en ze sterker en fraaier maken, dan zij geweest zijn, onze huisheer zal ons niet op straat zetten, al betalen wij hem geen huur, maar wij zullen in het bezit ervan blijven. Als de huizen, die van tichelstenen gebouwd waren, afgebroken worden in de oorlog, dan zullen wij ze weer opbouwen van gehouwen steen, deze zullen dan niet zo gemakkelijk neergeworpen worden. Indien de vijand de wilde vijgenbomen omhakt, wij zullen er cederbomen voor in de plaats planten, wij zullen nog winnen bij Gods oordelen, en ze dus trotseren." Diegenen rijpen snel voor het verderf, wier hart onvernederd blijft onder vernederende beschikkingen van Gods voorzienigheid, want God zal in tegenheid wandelen met hen, die aldus in tegenheid wandelen met Hem en Hem tot ijver verwekken alsof zij sterker waren dan Hij.

2. Hun onverbeterlijkheid tot nu toe onder al de bestraffingen van Gods voorzienigheid Isaiah 9:13. Dit volk keert zich niet tot degene, die het slaat, er wordt niet bij hen teweeggebracht dat zij hun leven verbeteren, hun zonden nalaten en terugkeren tot hun plicht, de Heer der heerscharen zoeken zie niet, zij zijn of atheïsten en hebben geen godsdienst, Of afgodendienaars en bidden tot de goden, die de schepselen zijn van hun eigen verbeelding en de werken van hun eigen handen. Wat God bedoelt met ons te slaan is: ons tot Hem te keren, er ons toe te brengen om Hem te zoeken, en als dit doel niet bereikt wordt door de mindere oordelen, dan kunnen zwaardere verwacht worden. God slaat ten einde niet te doden.

3. Het algemeen bederf van hun zeden en hun grote onheiligheid. a. Zij, die een hervorming onder hen hadden moeten teweegbrengen, droegen er toe bij om hen te verderven Isaiah 9:16. De leiders van dit volk zijn verleiders zij misleiden hen en doen hen dwalen, door hun goddeloosheid door de vingers te zien en goddelozen te steunen, te stijven in hun slechtheid, alsmede door hun een slecht voorbeeld te geven, en zo is het dan niet te verwonderen als zij, die door hen geleid worden, bedrogen worden, en dus verdorven en ten ondergang gebracht. Het staat slecht met een volk, als hun geneesheren hun ergste ziekte zijn. Zij, die dit volk gezegend noemen-zo staat het in kanttekening-,die hen vleien en sussen in hun goddeloosheid, en vrede, vrede tot hen roepen, doen hen dwalen, en zij, die door hen gezegend worden genoemd, zijn eer zij het weten door hen opgeslokt. Wij hebben reden om bang te zijn voor hen, die goed van ons spreken, als wij kwaad doen. Zie Proverbs 24:24, Proverbs 29:5.

b. De goddeloosheid was algemeen, allen waren er mee besmet, Isaiah 9:17, zij zijn allen tezamen huichelaars en boosdoeners. Als er nog deugdzamer onder hen zijn, durven zij niet voor de dag komen, want alle mond spreekt dwaasheid en goddeloosheid, iedereen is heiligschennend tegenover God (dat is de eigenlijke betekenis van het woord) en een boosdoener tegenover de mens, die twee gaan gewoonlijk samen: zij, die God niet vrezen, ontzien geen mens, en dan spreekt iedere mond dwaasheid, leugen en smaad, beide tegen God en de mens, want uit de overvloed des harten spreekt de mond.

III. Het oordeel tegen hen bedreigd om deze hun goddeloosheid, laat hen niet denken ongestraft te zullen blijven.

1. In het algemeen: zij stellen zich hierdoor bloot aan de toorn van God, die beide verteren zal als vuur en verduisteren zal als rook.

a. Hij zal verteren als vuur, Isaiah 9:18. Want de goddeloosheid brandt als vuur, het misnoegen van God wegens de zonde zal de zondaren verteren die er zich tot doornen en distels voor hebben gemaakt, en als de verwarde struiken van het woud, ontvlambare stof, door welke de Heer der heerscharen, de sterke God, zal heengaan om ze tezamen te verbranden.

b. Hij zal verduisteren als rook. De doornen en distels zullen, als het vuur ze verteert, zich verheffen als opstijgen van de rook, zodat het gehele land er door verduisterd zal zijn, zij zullen in benauwdheid zijn en geen uitweg zien, Isaiah 9:19. Het volk zal zijn als voedsel voor het vuur. Gods toorn treft niemand anders dan hen, die zich als brandstof er voor maken, en dan gaan zij op als de rook van het brandoffer slachtoffers gemaakt zijnde van de gerechtigheid Gods.

2. God zal de naburige mogendheden tegen hen wapenen, Isaiah 9:11, Isaiah 9:12. In die tijd was het rijk van Israël in verbond met dat van Syrië tegen Juda. Maar de Assyriërs, die vijanden waren van de Syriërs, zullen, als zij hen overwonnen hebben, in het land van Israël vallen, en God zal hen opwekken om dit te doen, en de vijanden van Israël samenvoegen tegen hen, die daarbij nog geen eigen belangen op het oog hebben, en er zich niet van bewust zijn dat Gods hand in hun verbond is. Als vijanden opstaan en zich verbinden tegen een volk, dan moet Gods hand er in erkend worden. Zij, die elkanders deelgenoten zijn in de zonde, zoals Syrië en Israël toen zij Juda aanvielen, moeten verwachten ook te zullen delen in de straf van de zonde. Ja de Syriërs zelf, met wie zij nu in verbond zijn, zullen een gesel voor hen wezen-want het is niets ongewoons dat diegenen in twist met elkaar komen, die verenigd waren in de zonde-zij van voren en de Filistijnen van achteren, de n hen aanvallende in het front, de ander hen aanvallende in de achterhoede, zodat zij omsingeld zullen zijn door hun vijanden, die hen met volle mond zullen opeten, Isaiah 9:12. De Filistijnen werden toen niet als geduchte vijanden beschouwd, en de Syriërs werden voor grote en trouwe vrienden aangezien, en toch zullen zij Israël opeten. Als de menselijke wegen de Heer mishagen, dan maakt Hij dat zelfs hun vrienden strijd tegen hen voeren.

3. God zal uit het midden van hen wegnemen degenen, op wie zij vertrouwden en van wie zij zich hulp hadden beloofd, Isaiah 9:14, Isaiah 9:15. Omdat zij God niet zochten, zullen zij, op wie zij steunen en vertrouwen, hun van generlei dienst, of nut zijn. "De Heer zal afhouwen uit Israël de kop en de staart, de tak en de bieze", hetgeen verklaard wordt in het volgende vers.

a. Hun magistraten, die om hun geboorte en het ambt, dat zij bekleden, de aanzienlijken zijn en de oudsten zijn van het volk, deze zijn de kop, deze zijn de tak, waarvan zij zich kloekmoedigheid en vrucht beloven, maar omdat deze hen deden dwalen, zullen zij afgehouwen worden, en hun waardigheid en macht zullen geen bescherming voor hen wezen. Het was een oordeel over het volk, dat hun vorsten of oversten afgehouwen werden, al waren zij ook niet wat zij hadden behoren te zijn.

b. Hun profeten, hun valse profeten, waren de staart en de bieze, de verachtelijkste van allen. Een goddeloos leraar is de slechtste van alle mensen, "corruptio optimi est pessima" -hetgeen het beste is, zal als het verdorven wordt, het slechtste blijken te zijn. De blinde leidde de blinde, en zo zijn beide in de gracht gevallen, en de blinde leidslieden vielen het eerst en vielen het laagst.

4. Dat de verwoesting even algemeen zal zijn als de verdorvenheid algemeen is geweest, niemand zal er aan ontkomen, Isaiah 9:17.

a. "Niet degenen, die het voorwerp zijn geweest van welbehagen, niemand zal gespaard worden uit liefde. De Heer zal zich niet verblijden over hun jongelingen, die in de bloei van hun jeugd zijn, noch zal Hij zeggen: Handel zachtkens met de jongeling om mijnentwil, neen, maar hen vallen met de overigen, en laat tezamen met hen het zaad van het volgende geslacht omkomen."

b. Niet zij, die de voorwerpen zijn geweest van medelijden en ontferming, niemand zal uit medelijden gespaard worden, over hun wezen en hun weduwen zal Hij zich niet ontfermen, hoewel Hij in bijzondere zin hun beschermer is, zij hadden evenals al de anderen hun weg verdorven, en zo hun armoede en hulpeloosheid hen er niet toe drong om zich van zonde te onthouden, dan konden zij ook niet verwachten dat God er door gedwongen zal zijn om hen voor oordelen te behoeden.

5. Dat zij elkaar zullen verscheuren en dat iedereen zal bijdragen om het algemene verderf te doen komen, en dat zij kannibalen voor zichzelf zullen wezen en voor elkaar de een zal de ander niet verschonen, als zij elkanders eerzucht, of geldgierigheid in de weg staan, of als zij een schijn van reden tot wraakoefening hebben. En hoe kunnen zij verwachten dat God hen zal sparen, als zij geen mededogen hebben voor elkaar? Der mensen wreedheid jegens elkaar wekt Gods toorn op tegen hen allen. Burgeroorlogen brengen een koninkrijk spoedig tot verval, zodanigen waren er in Israël, toen om de overtreding van het land zijn vorsten velen waren, Proverbs 28:2. Bij deze inwendige twisten sneden de mensen ter rechterhand en waren toch nog hongerig, en zo aten zij het vlees van hun eigen arm, aasden zij op zichzelf om hun honger te stillen, of op hun naaste bloedverwanten, die als hun eigen vlees waren, Isaiah 9:20. Dit wijst op: a. Grote schaarsheid en hongersnood, als de mensen alles naar zich toe hadden getrokken wat zij maar konden, dan waren zij nog hongerig, God heeft het ten minste niet voor hen gezegend zodat zij aten en niet verzadigd Haggai 1:6.

b. Grote roverij en plundering-"Jusque datum sceleri" -de ongerechtigheid is gevestigd door de wet. De omheining van het eigendom, die een omheining van bescherming is voor de bezittingen van de mensen, zal afgerukt worden, en iedereen zal al hetgeen, waar hij de handen op kan leggen, als het zijne beschouwen. "Vivitur ex rapto, non hospes ub hospita tustus", -zij leven van roof en de wetten van de gastvrijheid worden geschonden. En toch zullen de mensen, die aldus grijpen naar hetgeen het hun niet is, niet verzadigd worden. Geldgierige begeerten zijn onverzadelijk en deze vloek ligt op hetgeen op onrechtmatige wijze verkregen werd, dat het nooit zal gedijen.

Deze inwendige twisten zullen niet alleen woeden tussen particuliere personen en geslachten, maar tussen de stammen, Isaiah 9:21. Manasse zal Efraïm verslinden en Efraïms Manasse, hoewel zij verenigd zijn tegen Juda, zij, die zich verenigd hadden tegen Juda, konden niet eensgezind zijn onder elkaar, maar deze hun zondige verbintenis tegen hun naaste, die met vertrouwen bij hen woonde, werd rechtvaardig gestraft door hun scheiding van elkaar. Of, Juda gezondigd hebbende zoals Manasse en Efraïm, zal niet alleen met hen, maar ook door hen, lijden. Wederzijdse haat en vijandschap onder de stammen van Gods Israël is een zonde, die hen rijpt voor het verderf, en is een treurig symptoom van de snelle nadering van het verderf. Indien Efraïm tegen Manasse is, en Manasse tegen Efraïms en beide tegen Juda zijn, dan zullen zij allen weldra een gemakkelijke prooi worden voor de gemene vijand.

6. Dat, hoewel zij door al deze oordelen gevolgd zullen worden, God daarom toch Zijn twist niet met hen zal laten vallen. Het is het treurig refrein van dit lied, Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog niet uitgestrekt.

a. Zij doen niets om Zijn toorn af te keren, zij hebben geen berouw, zij verbeteren hun leven niet, zij verootmoedigen zich niet, zij bidden niet, niemand staat in de bres, niemand antwoordt op Gods roepen, zij stemmen niet in met de plannen en bedoelingen van Zijn voorzienigheid, maar zijn verhard en gerust.

b. Daarom blijft Zijn toorn tegen hen branden en is Zijn hand nog uitgestrekt. De reden, waarom Gods oordelen blijven aanhouden, is dat het doel niet werd bereikt, de zondaars zijn er niet door tot bekering gebracht, het volk keert zich niet tot Hem, die het slaat, en daarom gaat Hij voort met hen te slaan, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen en de hoogmoedigste zondaar zal of buigen of breken.

Verzen 8-21

Jesaja 9:8-21

Hier zijn vreselijke bedreigingen, welke voornamelijk gericht zijn tegen Israël, het rijk van de tien stammen, Efraïm en Samaria, welker verderf hier voorzegd is met al de ontzettende verwarring, die de inleiding waren tot hun ondergang, hetgeen alles weinige jaren later geschied is, maar zij zien nog verder, namelijk op al de vijanden van de troon en het koninkrijk van Christus, de Zoon van David, en kondigen het oordeel aan over alle volken, die God vergeten, en niet willen dat Christus Koning over hen zijn zal.

Merk op:

I. De inleiding tot voorzegging Isaiah 9:8. De Heer heeft een woord gezonden in Jakob, gezonden door Zijn dienstknechten de profeten, Hij waarschuwt voordat Hij wondt, Hij gaf kennis van hetgeen Hij zou doen, opdat zij Hem zouden ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, maar zij wilden geen acht slaan op de wenk, droegen er geen zorg voor om Zijn toorn af te wenden, en zo kwam Hij dan over Israël, want geen woord van God zal ter aarde vallen. Hij viel op hen als een storm van regen en hagel van omhoog, waaraan zij niet konden ontkomen. "Het is gevallen op Israël, het is even zeker dat het komen zal, alsof het er reeds was, en al het volk zal het weten door het te gevoelen, wat zij niet wilden weten door het te horen." Aan hen, die moedwillig onwetend zijn van de toorn Gods, die van de hemel geopenbaard is tegen de zonde en de zonderen, zal het te weten gedaan worden.

II. De zonden, aan het volk van Israël ten laste gelegd, welke deze oordelen over hen brachten.

1. Hun onbeschaamd trotseren van Gods gerechtigheid, daar zij dachten wel tegen Hem opgewassen te zijn. In hoogmoed en grootsheid des harten zeggen zij: "Laat God maar Zijn ergst doen, wij zullen wel tegen Hem bestand zijn, als Hij onze huizen verwoest, zullen wij ze weer opbouwen en ze sterker en fraaier maken, dan zij geweest zijn, onze huisheer zal ons niet op straat zetten, al betalen wij hem geen huur, maar wij zullen in het bezit ervan blijven. Als de huizen, die van tichelstenen gebouwd waren, afgebroken worden in de oorlog, dan zullen wij ze weer opbouwen van gehouwen steen, deze zullen dan niet zo gemakkelijk neergeworpen worden. Indien de vijand de wilde vijgenbomen omhakt, wij zullen er cederbomen voor in de plaats planten, wij zullen nog winnen bij Gods oordelen, en ze dus trotseren." Diegenen rijpen snel voor het verderf, wier hart onvernederd blijft onder vernederende beschikkingen van Gods voorzienigheid, want God zal in tegenheid wandelen met hen, die aldus in tegenheid wandelen met Hem en Hem tot ijver verwekken alsof zij sterker waren dan Hij.

2. Hun onverbeterlijkheid tot nu toe onder al de bestraffingen van Gods voorzienigheid Isaiah 9:13. Dit volk keert zich niet tot degene, die het slaat, er wordt niet bij hen teweeggebracht dat zij hun leven verbeteren, hun zonden nalaten en terugkeren tot hun plicht, de Heer der heerscharen zoeken zie niet, zij zijn of atheïsten en hebben geen godsdienst, Of afgodendienaars en bidden tot de goden, die de schepselen zijn van hun eigen verbeelding en de werken van hun eigen handen. Wat God bedoelt met ons te slaan is: ons tot Hem te keren, er ons toe te brengen om Hem te zoeken, en als dit doel niet bereikt wordt door de mindere oordelen, dan kunnen zwaardere verwacht worden. God slaat ten einde niet te doden.

3. Het algemeen bederf van hun zeden en hun grote onheiligheid. a. Zij, die een hervorming onder hen hadden moeten teweegbrengen, droegen er toe bij om hen te verderven Isaiah 9:16. De leiders van dit volk zijn verleiders zij misleiden hen en doen hen dwalen, door hun goddeloosheid door de vingers te zien en goddelozen te steunen, te stijven in hun slechtheid, alsmede door hun een slecht voorbeeld te geven, en zo is het dan niet te verwonderen als zij, die door hen geleid worden, bedrogen worden, en dus verdorven en ten ondergang gebracht. Het staat slecht met een volk, als hun geneesheren hun ergste ziekte zijn. Zij, die dit volk gezegend noemen-zo staat het in kanttekening-,die hen vleien en sussen in hun goddeloosheid, en vrede, vrede tot hen roepen, doen hen dwalen, en zij, die door hen gezegend worden genoemd, zijn eer zij het weten door hen opgeslokt. Wij hebben reden om bang te zijn voor hen, die goed van ons spreken, als wij kwaad doen. Zie Proverbs 24:24, Proverbs 29:5.

b. De goddeloosheid was algemeen, allen waren er mee besmet, Isaiah 9:17, zij zijn allen tezamen huichelaars en boosdoeners. Als er nog deugdzamer onder hen zijn, durven zij niet voor de dag komen, want alle mond spreekt dwaasheid en goddeloosheid, iedereen is heiligschennend tegenover God (dat is de eigenlijke betekenis van het woord) en een boosdoener tegenover de mens, die twee gaan gewoonlijk samen: zij, die God niet vrezen, ontzien geen mens, en dan spreekt iedere mond dwaasheid, leugen en smaad, beide tegen God en de mens, want uit de overvloed des harten spreekt de mond.

III. Het oordeel tegen hen bedreigd om deze hun goddeloosheid, laat hen niet denken ongestraft te zullen blijven.

1. In het algemeen: zij stellen zich hierdoor bloot aan de toorn van God, die beide verteren zal als vuur en verduisteren zal als rook.

a. Hij zal verteren als vuur, Isaiah 9:18. Want de goddeloosheid brandt als vuur, het misnoegen van God wegens de zonde zal de zondaren verteren die er zich tot doornen en distels voor hebben gemaakt, en als de verwarde struiken van het woud, ontvlambare stof, door welke de Heer der heerscharen, de sterke God, zal heengaan om ze tezamen te verbranden.

b. Hij zal verduisteren als rook. De doornen en distels zullen, als het vuur ze verteert, zich verheffen als opstijgen van de rook, zodat het gehele land er door verduisterd zal zijn, zij zullen in benauwdheid zijn en geen uitweg zien, Isaiah 9:19. Het volk zal zijn als voedsel voor het vuur. Gods toorn treft niemand anders dan hen, die zich als brandstof er voor maken, en dan gaan zij op als de rook van het brandoffer slachtoffers gemaakt zijnde van de gerechtigheid Gods.

2. God zal de naburige mogendheden tegen hen wapenen, Isaiah 9:11, Isaiah 9:12. In die tijd was het rijk van Israël in verbond met dat van Syrië tegen Juda. Maar de Assyriërs, die vijanden waren van de Syriërs, zullen, als zij hen overwonnen hebben, in het land van Israël vallen, en God zal hen opwekken om dit te doen, en de vijanden van Israël samenvoegen tegen hen, die daarbij nog geen eigen belangen op het oog hebben, en er zich niet van bewust zijn dat Gods hand in hun verbond is. Als vijanden opstaan en zich verbinden tegen een volk, dan moet Gods hand er in erkend worden. Zij, die elkanders deelgenoten zijn in de zonde, zoals Syrië en Israël toen zij Juda aanvielen, moeten verwachten ook te zullen delen in de straf van de zonde. Ja de Syriërs zelf, met wie zij nu in verbond zijn, zullen een gesel voor hen wezen-want het is niets ongewoons dat diegenen in twist met elkaar komen, die verenigd waren in de zonde-zij van voren en de Filistijnen van achteren, de n hen aanvallende in het front, de ander hen aanvallende in de achterhoede, zodat zij omsingeld zullen zijn door hun vijanden, die hen met volle mond zullen opeten, Isaiah 9:12. De Filistijnen werden toen niet als geduchte vijanden beschouwd, en de Syriërs werden voor grote en trouwe vrienden aangezien, en toch zullen zij Israël opeten. Als de menselijke wegen de Heer mishagen, dan maakt Hij dat zelfs hun vrienden strijd tegen hen voeren.

3. God zal uit het midden van hen wegnemen degenen, op wie zij vertrouwden en van wie zij zich hulp hadden beloofd, Isaiah 9:14, Isaiah 9:15. Omdat zij God niet zochten, zullen zij, op wie zij steunen en vertrouwen, hun van generlei dienst, of nut zijn. "De Heer zal afhouwen uit Israël de kop en de staart, de tak en de bieze", hetgeen verklaard wordt in het volgende vers.

a. Hun magistraten, die om hun geboorte en het ambt, dat zij bekleden, de aanzienlijken zijn en de oudsten zijn van het volk, deze zijn de kop, deze zijn de tak, waarvan zij zich kloekmoedigheid en vrucht beloven, maar omdat deze hen deden dwalen, zullen zij afgehouwen worden, en hun waardigheid en macht zullen geen bescherming voor hen wezen. Het was een oordeel over het volk, dat hun vorsten of oversten afgehouwen werden, al waren zij ook niet wat zij hadden behoren te zijn.

b. Hun profeten, hun valse profeten, waren de staart en de bieze, de verachtelijkste van allen. Een goddeloos leraar is de slechtste van alle mensen, "corruptio optimi est pessima" -hetgeen het beste is, zal als het verdorven wordt, het slechtste blijken te zijn. De blinde leidde de blinde, en zo zijn beide in de gracht gevallen, en de blinde leidslieden vielen het eerst en vielen het laagst.

4. Dat de verwoesting even algemeen zal zijn als de verdorvenheid algemeen is geweest, niemand zal er aan ontkomen, Isaiah 9:17.

a. "Niet degenen, die het voorwerp zijn geweest van welbehagen, niemand zal gespaard worden uit liefde. De Heer zal zich niet verblijden over hun jongelingen, die in de bloei van hun jeugd zijn, noch zal Hij zeggen: Handel zachtkens met de jongeling om mijnentwil, neen, maar hen vallen met de overigen, en laat tezamen met hen het zaad van het volgende geslacht omkomen."

b. Niet zij, die de voorwerpen zijn geweest van medelijden en ontferming, niemand zal uit medelijden gespaard worden, over hun wezen en hun weduwen zal Hij zich niet ontfermen, hoewel Hij in bijzondere zin hun beschermer is, zij hadden evenals al de anderen hun weg verdorven, en zo hun armoede en hulpeloosheid hen er niet toe drong om zich van zonde te onthouden, dan konden zij ook niet verwachten dat God er door gedwongen zal zijn om hen voor oordelen te behoeden.

5. Dat zij elkaar zullen verscheuren en dat iedereen zal bijdragen om het algemene verderf te doen komen, en dat zij kannibalen voor zichzelf zullen wezen en voor elkaar de een zal de ander niet verschonen, als zij elkanders eerzucht, of geldgierigheid in de weg staan, of als zij een schijn van reden tot wraakoefening hebben. En hoe kunnen zij verwachten dat God hen zal sparen, als zij geen mededogen hebben voor elkaar? Der mensen wreedheid jegens elkaar wekt Gods toorn op tegen hen allen. Burgeroorlogen brengen een koninkrijk spoedig tot verval, zodanigen waren er in Israël, toen om de overtreding van het land zijn vorsten velen waren, Proverbs 28:2. Bij deze inwendige twisten sneden de mensen ter rechterhand en waren toch nog hongerig, en zo aten zij het vlees van hun eigen arm, aasden zij op zichzelf om hun honger te stillen, of op hun naaste bloedverwanten, die als hun eigen vlees waren, Isaiah 9:20. Dit wijst op: a. Grote schaarsheid en hongersnood, als de mensen alles naar zich toe hadden getrokken wat zij maar konden, dan waren zij nog hongerig, God heeft het ten minste niet voor hen gezegend zodat zij aten en niet verzadigd Haggai 1:6.

b. Grote roverij en plundering-"Jusque datum sceleri" -de ongerechtigheid is gevestigd door de wet. De omheining van het eigendom, die een omheining van bescherming is voor de bezittingen van de mensen, zal afgerukt worden, en iedereen zal al hetgeen, waar hij de handen op kan leggen, als het zijne beschouwen. "Vivitur ex rapto, non hospes ub hospita tustus", -zij leven van roof en de wetten van de gastvrijheid worden geschonden. En toch zullen de mensen, die aldus grijpen naar hetgeen het hun niet is, niet verzadigd worden. Geldgierige begeerten zijn onverzadelijk en deze vloek ligt op hetgeen op onrechtmatige wijze verkregen werd, dat het nooit zal gedijen.

Deze inwendige twisten zullen niet alleen woeden tussen particuliere personen en geslachten, maar tussen de stammen, Isaiah 9:21. Manasse zal Efraïm verslinden en Efraïms Manasse, hoewel zij verenigd zijn tegen Juda, zij, die zich verenigd hadden tegen Juda, konden niet eensgezind zijn onder elkaar, maar deze hun zondige verbintenis tegen hun naaste, die met vertrouwen bij hen woonde, werd rechtvaardig gestraft door hun scheiding van elkaar. Of, Juda gezondigd hebbende zoals Manasse en Efraïm, zal niet alleen met hen, maar ook door hen, lijden. Wederzijdse haat en vijandschap onder de stammen van Gods Israël is een zonde, die hen rijpt voor het verderf, en is een treurig symptoom van de snelle nadering van het verderf. Indien Efraïm tegen Manasse is, en Manasse tegen Efraïms en beide tegen Juda zijn, dan zullen zij allen weldra een gemakkelijke prooi worden voor de gemene vijand.

6. Dat, hoewel zij door al deze oordelen gevolgd zullen worden, God daarom toch Zijn twist niet met hen zal laten vallen. Het is het treurig refrein van dit lied, Isaiah 9:12, Isaiah 9:17, Isaiah 9:21. Om dit alles keert Zijn toorn niet af, maar Zijn hand is nog niet uitgestrekt.

a. Zij doen niets om Zijn toorn af te keren, zij hebben geen berouw, zij verbeteren hun leven niet, zij verootmoedigen zich niet, zij bidden niet, niemand staat in de bres, niemand antwoordt op Gods roepen, zij stemmen niet in met de plannen en bedoelingen van Zijn voorzienigheid, maar zijn verhard en gerust.

b. Daarom blijft Zijn toorn tegen hen branden en is Zijn hand nog uitgestrekt. De reden, waarom Gods oordelen blijven aanhouden, is dat het doel niet werd bereikt, de zondaars zijn er niet door tot bekering gebracht, het volk keert zich niet tot Hem, die het slaat, en daarom gaat Hij voort met hen te slaan, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen en de hoogmoedigste zondaar zal of buigen of breken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-9.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile