Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 2

In dit hoofdstuk hebben wij een bericht omtrent de verkenners, die gebruikt werden om aan Jozua bericht te brengen nopens de gesteldheid van de stad Jericho.

Merk hier op:

I. Hoe Jozua hen zond, Joshua 2:1.

II. Hoe Rachab hen ontving, hen beschermde, en om hunnentwil een leugen sprak Joshua 2:2, zodat zij uit de handen van de vijanden zijn ontkomen.

III. Het bericht, dat zij hen gaf van de tegenwoordige toestand van Jericho, en van de panische schrik waardoor de inwoners op de nadering van Israël waren bevangen Joshua 2:8.

IV. De overeenkomst, die zij met hen sloot voor de veiligheid van haar zelve en haar bloedverwanten in het verderf, dat zij over haar stad zag komen, Joshua 2:12..

V. Hun veilige terugkeer tot Jozua en het verslag dat zij hem deden van hun expeditie, Joshua 2:22. En hetgeen deze geschiedenis zeer merkwaardig maakt, is dat Rachab, de persoon die er voornamelijk in betrokken is, tweemaal in hei Nieuwe Testament genoemd wordt als een groot gelovige, Hebrews 11:31, en als ene, die haar geloof getoond heeft in haar goede werken, James 2:25.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 2

In dit hoofdstuk hebben wij een bericht omtrent de verkenners, die gebruikt werden om aan Jozua bericht te brengen nopens de gesteldheid van de stad Jericho.

Merk hier op:

I. Hoe Jozua hen zond, Joshua 2:1.

II. Hoe Rachab hen ontving, hen beschermde, en om hunnentwil een leugen sprak Joshua 2:2, zodat zij uit de handen van de vijanden zijn ontkomen.

III. Het bericht, dat zij hen gaf van de tegenwoordige toestand van Jericho, en van de panische schrik waardoor de inwoners op de nadering van Israël waren bevangen Joshua 2:8.

IV. De overeenkomst, die zij met hen sloot voor de veiligheid van haar zelve en haar bloedverwanten in het verderf, dat zij over haar stad zag komen, Joshua 2:12..

V. Hun veilige terugkeer tot Jozua en het verslag dat zij hem deden van hun expeditie, Joshua 2:22. En hetgeen deze geschiedenis zeer merkwaardig maakt, is dat Rachab, de persoon die er voornamelijk in betrokken is, tweemaal in hei Nieuwe Testament genoemd wordt als een groot gelovige, Hebrews 11:31, en als ene, die haar geloof getoond heeft in haar goede werken, James 2:25.

Verzen 1-7

Jozua 2:1-7

In deze verzen hebben wij:

1. De wijsheid van Jozua in zijn zenden van verspieders om deze gewichtige pas te verkennen, die aan Israël waarschijnlijk bij hun binnentrekken van Kanan betwist zal worden Joshua 2:1. Gaat heen, bezichtigt het land en Jericho. Mozes had verspieders gezonden Numbers 13:1 (Jozua zelf was een hunner) en het bleek kwade gevolgen te hebben, toch zendt Jozua nu ook verspieders uit, niet zoals de vorige gezonden waren, om het gehele land te bezichtigen, doch alleen Jericho, niet om er verslag van te doen aan de gehele vergadering, maar alleen aan Jozua, die, als een waakzaam veldoverste, steeds op het algemene welzijn bedacht was, en inzonderheid zorg droeg om de eerste stap goed te doen ten einde niet reeds op de drempel te struikelen. Het voegde niet dat Jozua zelf zich over de Jordaan zou wagen om incognito-of vermomd zijn waarnemingen te doen, maar hij zendt twee mannen, jonge mannen, (zeggen de LXX) om het land te bezichtigen, ten einde naar het rapport, dat zij hem brengen zouden zijn maatregelen te nemen voor de aanval op Jericho.

Merk op:

1. Het is niet te verhelpen: grote mannen moeten door andere ogen zien, waardoor het zeer noodzakelijk is dat zij zeer omzichtig zijn in de keus van hen, die zij gebruiken, daarvan hun trouw zoveel afhangt.

2. Het geloof in Gods belofte moet onze ijver in het gebruik van de gepaste middelen niet vervangen, maar aanmoedigen. Jozua is er zeker van dat God met hem is, en toch zendt hij mannen, verspieders, uit. Wij vertrouwen niet op God, maar verzoeken Hem, indien onze hoop ons pogen verslapt. Zie hoe bereid deze mannen waren om op deze hachelijke onderneming uit te gaan. Hoewel zij hun ziel, dat is hun leven, in hun hand gezet hebben, hebben zij zich toch, in gehoorzaamheid aan hun generaal, in ijver voor de dienst van het leger en steunende op de macht van die God, die de Bewaarder Israëls is in het algemeen en de Beschermer van iedere Israëliet op de weg zijns plichts, op de gevaarlijke tocht begeven.

II. Gods voorzienigheid leidde de verspieders naar het huis van Rachab. Hoe zij over de Jordaan kwamen, wordt ons niet gezegd, maar in Jericho kwamen zij, dat op een afstand van ruim twee uren van de rivier lag. Naar een geschikte herberg zoekende, wees men hun het huis van Rachab, hier een hoer genoemd een vrouw, die vroeger als slecht bekend stond, waarvan de versmaadheid haar naam bleef aankleven, hoewel zij in de laatste tijd tot een betere levenswijze was teruggekeerd. Simon de melaatse, Matthew 26:6, droeg, hoewel hij van de melaatsheid genezen was, er de smaad van in zijn naam, zolang als hij leefde, zo ook Rachab, de hoer, en zij wordt ook aldus genoemd in het Nieuwe Testament waarin beide haar geloof en haar goede werken geprezen worden, om ons te leren:

1. Dat de grootheid van de zonde geen hinderpaal is voor vergevende genade, indien er bijtijds oprecht berouw over wordt getoond. Wij lezen van tollenaren en hoeren ingaande in het koninkrijk van de Messias, en er welkom geheten wordende aan al de voorrechten van dat koninkrijk, Matthew 21:31. 2. Dat er velen zijn, die v r hun bekering zeer slecht en goddeloos waren, maar later tot grote uitnemendheid zijn gekomen in geloof en heiligheid.

3. Zelfs zij, die door genade bekeerd zijn van de zonden hunner jeugd, moeten verwachten er de smaad van te dragen, en als zij horen van hun oude zonden en gebreken dan moeten zij hun berouw er over vernieuwen en als blijk daarvan er van horen met geduld.

Voor zover blijkt, was er in geheel Jericho slechts een persoon, die vriendelijk gezind was voor Gods Israël, en dat was Rachab, een hoer. God heeft dikwijls Zijn eigen doeleinden tot stand gebracht en de belangen van Zijn kerk bevorderd door mensen, wier zedelijk karakter veel te wensen overliet. Waren de verspieders in een ander huis gekomen, zij zouden zeker verraden zijn geworden, en onbarmhartig ter dood gebracht. Maar God wist waar een persoon woonde, die hun genegen was en hun trouw zou zijn, en geleidde hen daarheen. Zo is hetgeen ons het meest toevallig schijnt, door God beschikt en bestierd om Zijn grote doeleinden te dienen. En zij, die getrouw God erkennen in hun wegen, zullen bevinden dat Zijn oog op hen is. Zie Jeremiah 36:19.

III. De vroomheid van Rachab in het ontvangen en beschermen van deze Israëlieten. Zij, die herbergen houden, ontvangen allen, die komen, en achten zich verplicht beleefd te zijn jegens hun gasten. Maar Rachab betoonde nu aan haar gasten meer dan gewone beleefdheid, zij handelde naar een geheel niet gewoon beginsel in hetgeen zij deed, het was door het geloof dat zij diegenen met vrede ontving, tegen wie haar koning en haar vaderland oorlog hadden verklaard, Hebrews 11:31.

1. Zij heette hen welkom in haar huis, zij overnachtten er, hoewel uit hetgeen zij tot hen zei, Joshua 2:9, blijkt dat zij wist, vanwaar zij kwamen en wat zij kwamen doen.

2. Bespeurende dat zij bij hun komst in de stad opgemerkt waren en achterdocht hadden opgewekt, verborg zij hen op het dak van haar huis, dat plat was, en bedekte hen met vlasstoppelen, Joshua 2:6, opdat zij, zo de beambten kwamen om hen te zoeken, er onontdekt konden neerliggen. Deze vlasstoppelen die zij zelf op het dak had gelegd om ze in de zon te laten drogen, teneinde ze later te kunnen kloppen en gereedmaken voor het spinnewiel, tonen, dat zij een van de goede hoedanigheden had van de deugdzame vrouw, al kwam zij ook in andere opzichten tekort er aan, namelijk dat zij wol en vlas zocht en werkte met lust harer handen, Proverbs 31:13. Uit welk voorbeeld van haar eerlijke vlijt men de hoop kan koesteren, dat zij, wat zij vroeger ook moge geweest zijn, nu geen hoer was.

3. Toen zij hun aangaande ondervraagd werd, ontkende zij dat zij in haar huis waren, en leidde de beambten, die gekomen waren om hen te zoeken, door bedrog op een verkeerd spoor, en heeft hen, de verspieders, aldus beveiligd. Het is niet te verwonderen, dat de koning van Jericho hen liet zoeken, Joshua 2:2, Joshua 2:3, hij had reden om bevreesd te zijn, toen de vijand aan zijn deur was, en zijn vrees maakte hem achterdochtig en waakzaam ten opzichte van vreemdelingen. Hij had reden om van Rachab te eisen, dat zij de mannen zou uitbrengen, opdat er met hen als spionnen gehandeld zou worden, maar Rachab ontkende niet slechts dat zij hen kende of wist waar zij waren, maar, opdat er in de stad niet verder naar hen gezocht zou worden, zei zij aan de vervolgers, dat zij de stad weer verlaten hadden, en naar alle waarschijnlijkheid achterhaald zouden kunnen worden, Joshua 2:4,Joshua 2:5. A. Nu zijn wij er zeker van dat dit een goed werk was, het is voor heilig verklaard door de apostel, James 2:25, waar zij gezegd wordt uit de werken gerechtvaardigd te zijn, omdat zij de gezondenen heeft ontvangen en door een andere weg uitgelaten en zij deed het door het geloof, een geloof, dat haar verhief boven mensenvrees, zelfs boven vrees voor de toorn des konings. Op het gerucht, dat zij gehoord had van de wonderen, gewrocht voor Israël, geloofde zij dat hun God de enige ware God was, en dat daarom hun voornemen ten opzichte van Kanan ongetwijfeld ten uitvoer zou worden gebracht, en in dit geloof schaarde zij zich aan hun zijde, beschermde zij hen, en trachtte zij hun gunst te winnen. Indien zij gezegd had: "Ik geloof dat God uw God is en dat Kanan het uw is, maar ik durf u geen vriendelijkheid bewijzen", dan zou haar geloof werkeloos, dood geweest zijn, en het zou haar niet hebben gerechtvaardigd. Maar hieruit bleek het beide levend en levendig te zijn, dat zij in gehoorzaamheid aan haar geloof zich aan het grootste gevaar, ja zelfs aan levensgevaar, blootgesteld heeft. Diegenen alleen zijn ware gelovigen, die het van zich kunnen verkrijgen om voor God alles te wagen, en zij die door het geloof de Heere tot hun God nemen, nemen Zijn volk aan als hun volk, en willen lotgemeen met hen zijn. Zij, die God voor hun toevlucht en schuilplaats hebben, moeten hun dankbaarheid tonen door hun bereidwilligheid om Zijn volk te beschutten, als zij beschutting nodig hebben, laat Mijn verdrevenen onder u verkeren, Isaiah 16:3,Isaiah 16:4. Wij moeten blij zijn met een gelegenheid om de oprechtheid en de ijver te tonen van onze liefde tot God door gevaarlijke diensten te bewijzen aan Zijn kerk en Zijn koninkrijk onder de mensen.

B. Maar er is ook iets in, dat niet gemakkelijk te rechtvaardigen is, en dat toch gerechtvaardigd moet worden, daar het anders toch niet zo goed een werk geweest kon zijn, dat zij er door gerechtvaardigd werd.

a. Het is duidelijk dat zij haar land heeft verraden door een schuilplaats te verlenen aan de vijanden er van, en diegenen behulpzaam te zijn, die zijn verderf beoogden, hetgeen niet bestaanbaar was met haar trouw aan haar vorst, en haar liefde voor en plicht jegens de gemeenschap, waartoe zij behoorde. Maar hetgeen haar hierin rechtvaardigt, is: dat zij wist dat de Heere hun dit land gegeven heeft, Joshua 2:9 het wist door de onbetwistbare wonderen, die God voor hen had gewrocht, waardoor die schenking bevestigd werd, en haar verplichtingen jegens God waren hoger dan haar verplichtingen jegens wie het ook zij. Indien zij wist dat God hun dit land gegeven heeft, dan zou het zonde in haar zijn geweest om zich te voegen bij degenen, die hen wilden verhinderen om het te bezitten.. Daar echter thans zodanige schenking van enigerlei land aan enigerlei volk niet bewezen kan worden, zal dit zodanige verraderlijke praktijken tegen het openbare welzijn geenszins rechtvaardigen.

b. Het is duidelijk dat zij de beambten, die haar ondervraagd hebben, heeft bedrogen door hun een onwaarheid te zeggen, namelijk dat zij niet wist vanwaar die mannen waren, dat zij uitgegaan waren, maar dat zij niet wist waar zij waren heengegaan. Wat zullen wij hiervan zeggen? Indien zij of de waarheid had gezegd of had gezwegen, dan zou zij de verspieders hebben verraden, en dat zou voorzeker een grote zonde zijn geweest, en het blijkt niet dat zij andere middelen had om hen te verbergen dan door deze ironische raad aan de beambten om hen op een andere weg te vervolgen, en zo zij zich hierdoor willen laten bedriegen, zo laat hen dan bedrogen zijn. Niemand is verplicht zichzelf of zijn vrienden te beschuldigen van iets, dat men weet een deugd te zijn, hoewel er naar onderzocht wordt als naar een misdaad. Dit was hier een geheel buitengewoon geval, en kan dus niet als precedent gesteld worden, en wat hier gerechtvaardigd wordt, zou in een gewoon geval volstrekt niet geoorloofd zijn. Naar hetgeen reeds aan de overzijde van de Jordaan geschied was, wist Rachab dat aan de Kananieten geen lijfsgenade zou worden verleend, en hieruit maakte zij de gevolgtrekking dat, indien hun geen barmhartigheid verschuldigd was, zij die verdelgd mochten worden, ook mochten worden bedrogen. Toch zijn de Godgeleerden over het algemeen van gevoelen, dat het een zonde was, waarvoor echter de verzachtende omstandigheid kon toegelaten worden, dat zij een Kananietische was, aan wie niet geleerd was dat het kwaad was te liegen, maar God nam haar geloof aan, en vergaf haar de zwakheid. Maar hoe dit nu ook moge geweest zijn in dit gevel hiervan zijn wij zeker, dat het onze plicht is om de waarheid te spreken een ieder met zijn naaste, de leugen te verfoeien en te vrezen en nooit kwaad te doen, dat kwaad te doen, opdat er het goede uit zou voortkomen, Romans 3:8. Maar God neemt aan wat eerlijk en oprecht bedoeld is, al is er ook nog een bijmengsel in van zwakheid en dwaasheid, en bezoekt niet met de uiterste strengheid hetgeen waarin wij tekortkomen. Sommigen opperen het denkbeeld dat hetgeen zij zei waar kon geweest zijn ten opzichte van andere mannen.

Verzen 1-7

Jozua 2:1-7

In deze verzen hebben wij:

1. De wijsheid van Jozua in zijn zenden van verspieders om deze gewichtige pas te verkennen, die aan Israël waarschijnlijk bij hun binnentrekken van Kanan betwist zal worden Joshua 2:1. Gaat heen, bezichtigt het land en Jericho. Mozes had verspieders gezonden Numbers 13:1 (Jozua zelf was een hunner) en het bleek kwade gevolgen te hebben, toch zendt Jozua nu ook verspieders uit, niet zoals de vorige gezonden waren, om het gehele land te bezichtigen, doch alleen Jericho, niet om er verslag van te doen aan de gehele vergadering, maar alleen aan Jozua, die, als een waakzaam veldoverste, steeds op het algemene welzijn bedacht was, en inzonderheid zorg droeg om de eerste stap goed te doen ten einde niet reeds op de drempel te struikelen. Het voegde niet dat Jozua zelf zich over de Jordaan zou wagen om incognito-of vermomd zijn waarnemingen te doen, maar hij zendt twee mannen, jonge mannen, (zeggen de LXX) om het land te bezichtigen, ten einde naar het rapport, dat zij hem brengen zouden zijn maatregelen te nemen voor de aanval op Jericho.

Merk op:

1. Het is niet te verhelpen: grote mannen moeten door andere ogen zien, waardoor het zeer noodzakelijk is dat zij zeer omzichtig zijn in de keus van hen, die zij gebruiken, daarvan hun trouw zoveel afhangt.

2. Het geloof in Gods belofte moet onze ijver in het gebruik van de gepaste middelen niet vervangen, maar aanmoedigen. Jozua is er zeker van dat God met hem is, en toch zendt hij mannen, verspieders, uit. Wij vertrouwen niet op God, maar verzoeken Hem, indien onze hoop ons pogen verslapt. Zie hoe bereid deze mannen waren om op deze hachelijke onderneming uit te gaan. Hoewel zij hun ziel, dat is hun leven, in hun hand gezet hebben, hebben zij zich toch, in gehoorzaamheid aan hun generaal, in ijver voor de dienst van het leger en steunende op de macht van die God, die de Bewaarder Israëls is in het algemeen en de Beschermer van iedere Israëliet op de weg zijns plichts, op de gevaarlijke tocht begeven.

II. Gods voorzienigheid leidde de verspieders naar het huis van Rachab. Hoe zij over de Jordaan kwamen, wordt ons niet gezegd, maar in Jericho kwamen zij, dat op een afstand van ruim twee uren van de rivier lag. Naar een geschikte herberg zoekende, wees men hun het huis van Rachab, hier een hoer genoemd een vrouw, die vroeger als slecht bekend stond, waarvan de versmaadheid haar naam bleef aankleven, hoewel zij in de laatste tijd tot een betere levenswijze was teruggekeerd. Simon de melaatse, Matthew 26:6, droeg, hoewel hij van de melaatsheid genezen was, er de smaad van in zijn naam, zolang als hij leefde, zo ook Rachab, de hoer, en zij wordt ook aldus genoemd in het Nieuwe Testament waarin beide haar geloof en haar goede werken geprezen worden, om ons te leren:

1. Dat de grootheid van de zonde geen hinderpaal is voor vergevende genade, indien er bijtijds oprecht berouw over wordt getoond. Wij lezen van tollenaren en hoeren ingaande in het koninkrijk van de Messias, en er welkom geheten wordende aan al de voorrechten van dat koninkrijk, Matthew 21:31. 2. Dat er velen zijn, die v r hun bekering zeer slecht en goddeloos waren, maar later tot grote uitnemendheid zijn gekomen in geloof en heiligheid.

3. Zelfs zij, die door genade bekeerd zijn van de zonden hunner jeugd, moeten verwachten er de smaad van te dragen, en als zij horen van hun oude zonden en gebreken dan moeten zij hun berouw er over vernieuwen en als blijk daarvan er van horen met geduld.

Voor zover blijkt, was er in geheel Jericho slechts een persoon, die vriendelijk gezind was voor Gods Israël, en dat was Rachab, een hoer. God heeft dikwijls Zijn eigen doeleinden tot stand gebracht en de belangen van Zijn kerk bevorderd door mensen, wier zedelijk karakter veel te wensen overliet. Waren de verspieders in een ander huis gekomen, zij zouden zeker verraden zijn geworden, en onbarmhartig ter dood gebracht. Maar God wist waar een persoon woonde, die hun genegen was en hun trouw zou zijn, en geleidde hen daarheen. Zo is hetgeen ons het meest toevallig schijnt, door God beschikt en bestierd om Zijn grote doeleinden te dienen. En zij, die getrouw God erkennen in hun wegen, zullen bevinden dat Zijn oog op hen is. Zie Jeremiah 36:19.

III. De vroomheid van Rachab in het ontvangen en beschermen van deze Israëlieten. Zij, die herbergen houden, ontvangen allen, die komen, en achten zich verplicht beleefd te zijn jegens hun gasten. Maar Rachab betoonde nu aan haar gasten meer dan gewone beleefdheid, zij handelde naar een geheel niet gewoon beginsel in hetgeen zij deed, het was door het geloof dat zij diegenen met vrede ontving, tegen wie haar koning en haar vaderland oorlog hadden verklaard, Hebrews 11:31.

1. Zij heette hen welkom in haar huis, zij overnachtten er, hoewel uit hetgeen zij tot hen zei, Joshua 2:9, blijkt dat zij wist, vanwaar zij kwamen en wat zij kwamen doen.

2. Bespeurende dat zij bij hun komst in de stad opgemerkt waren en achterdocht hadden opgewekt, verborg zij hen op het dak van haar huis, dat plat was, en bedekte hen met vlasstoppelen, Joshua 2:6, opdat zij, zo de beambten kwamen om hen te zoeken, er onontdekt konden neerliggen. Deze vlasstoppelen die zij zelf op het dak had gelegd om ze in de zon te laten drogen, teneinde ze later te kunnen kloppen en gereedmaken voor het spinnewiel, tonen, dat zij een van de goede hoedanigheden had van de deugdzame vrouw, al kwam zij ook in andere opzichten tekort er aan, namelijk dat zij wol en vlas zocht en werkte met lust harer handen, Proverbs 31:13. Uit welk voorbeeld van haar eerlijke vlijt men de hoop kan koesteren, dat zij, wat zij vroeger ook moge geweest zijn, nu geen hoer was.

3. Toen zij hun aangaande ondervraagd werd, ontkende zij dat zij in haar huis waren, en leidde de beambten, die gekomen waren om hen te zoeken, door bedrog op een verkeerd spoor, en heeft hen, de verspieders, aldus beveiligd. Het is niet te verwonderen, dat de koning van Jericho hen liet zoeken, Joshua 2:2, Joshua 2:3, hij had reden om bevreesd te zijn, toen de vijand aan zijn deur was, en zijn vrees maakte hem achterdochtig en waakzaam ten opzichte van vreemdelingen. Hij had reden om van Rachab te eisen, dat zij de mannen zou uitbrengen, opdat er met hen als spionnen gehandeld zou worden, maar Rachab ontkende niet slechts dat zij hen kende of wist waar zij waren, maar, opdat er in de stad niet verder naar hen gezocht zou worden, zei zij aan de vervolgers, dat zij de stad weer verlaten hadden, en naar alle waarschijnlijkheid achterhaald zouden kunnen worden, Joshua 2:4,Joshua 2:5. A. Nu zijn wij er zeker van dat dit een goed werk was, het is voor heilig verklaard door de apostel, James 2:25, waar zij gezegd wordt uit de werken gerechtvaardigd te zijn, omdat zij de gezondenen heeft ontvangen en door een andere weg uitgelaten en zij deed het door het geloof, een geloof, dat haar verhief boven mensenvrees, zelfs boven vrees voor de toorn des konings. Op het gerucht, dat zij gehoord had van de wonderen, gewrocht voor Israël, geloofde zij dat hun God de enige ware God was, en dat daarom hun voornemen ten opzichte van Kanan ongetwijfeld ten uitvoer zou worden gebracht, en in dit geloof schaarde zij zich aan hun zijde, beschermde zij hen, en trachtte zij hun gunst te winnen. Indien zij gezegd had: "Ik geloof dat God uw God is en dat Kanan het uw is, maar ik durf u geen vriendelijkheid bewijzen", dan zou haar geloof werkeloos, dood geweest zijn, en het zou haar niet hebben gerechtvaardigd. Maar hieruit bleek het beide levend en levendig te zijn, dat zij in gehoorzaamheid aan haar geloof zich aan het grootste gevaar, ja zelfs aan levensgevaar, blootgesteld heeft. Diegenen alleen zijn ware gelovigen, die het van zich kunnen verkrijgen om voor God alles te wagen, en zij die door het geloof de Heere tot hun God nemen, nemen Zijn volk aan als hun volk, en willen lotgemeen met hen zijn. Zij, die God voor hun toevlucht en schuilplaats hebben, moeten hun dankbaarheid tonen door hun bereidwilligheid om Zijn volk te beschutten, als zij beschutting nodig hebben, laat Mijn verdrevenen onder u verkeren, Isaiah 16:3,Isaiah 16:4. Wij moeten blij zijn met een gelegenheid om de oprechtheid en de ijver te tonen van onze liefde tot God door gevaarlijke diensten te bewijzen aan Zijn kerk en Zijn koninkrijk onder de mensen.

B. Maar er is ook iets in, dat niet gemakkelijk te rechtvaardigen is, en dat toch gerechtvaardigd moet worden, daar het anders toch niet zo goed een werk geweest kon zijn, dat zij er door gerechtvaardigd werd.

a. Het is duidelijk dat zij haar land heeft verraden door een schuilplaats te verlenen aan de vijanden er van, en diegenen behulpzaam te zijn, die zijn verderf beoogden, hetgeen niet bestaanbaar was met haar trouw aan haar vorst, en haar liefde voor en plicht jegens de gemeenschap, waartoe zij behoorde. Maar hetgeen haar hierin rechtvaardigt, is: dat zij wist dat de Heere hun dit land gegeven heeft, Joshua 2:9 het wist door de onbetwistbare wonderen, die God voor hen had gewrocht, waardoor die schenking bevestigd werd, en haar verplichtingen jegens God waren hoger dan haar verplichtingen jegens wie het ook zij. Indien zij wist dat God hun dit land gegeven heeft, dan zou het zonde in haar zijn geweest om zich te voegen bij degenen, die hen wilden verhinderen om het te bezitten.. Daar echter thans zodanige schenking van enigerlei land aan enigerlei volk niet bewezen kan worden, zal dit zodanige verraderlijke praktijken tegen het openbare welzijn geenszins rechtvaardigen.

b. Het is duidelijk dat zij de beambten, die haar ondervraagd hebben, heeft bedrogen door hun een onwaarheid te zeggen, namelijk dat zij niet wist vanwaar die mannen waren, dat zij uitgegaan waren, maar dat zij niet wist waar zij waren heengegaan. Wat zullen wij hiervan zeggen? Indien zij of de waarheid had gezegd of had gezwegen, dan zou zij de verspieders hebben verraden, en dat zou voorzeker een grote zonde zijn geweest, en het blijkt niet dat zij andere middelen had om hen te verbergen dan door deze ironische raad aan de beambten om hen op een andere weg te vervolgen, en zo zij zich hierdoor willen laten bedriegen, zo laat hen dan bedrogen zijn. Niemand is verplicht zichzelf of zijn vrienden te beschuldigen van iets, dat men weet een deugd te zijn, hoewel er naar onderzocht wordt als naar een misdaad. Dit was hier een geheel buitengewoon geval, en kan dus niet als precedent gesteld worden, en wat hier gerechtvaardigd wordt, zou in een gewoon geval volstrekt niet geoorloofd zijn. Naar hetgeen reeds aan de overzijde van de Jordaan geschied was, wist Rachab dat aan de Kananieten geen lijfsgenade zou worden verleend, en hieruit maakte zij de gevolgtrekking dat, indien hun geen barmhartigheid verschuldigd was, zij die verdelgd mochten worden, ook mochten worden bedrogen. Toch zijn de Godgeleerden over het algemeen van gevoelen, dat het een zonde was, waarvoor echter de verzachtende omstandigheid kon toegelaten worden, dat zij een Kananietische was, aan wie niet geleerd was dat het kwaad was te liegen, maar God nam haar geloof aan, en vergaf haar de zwakheid. Maar hoe dit nu ook moge geweest zijn in dit gevel hiervan zijn wij zeker, dat het onze plicht is om de waarheid te spreken een ieder met zijn naaste, de leugen te verfoeien en te vrezen en nooit kwaad te doen, dat kwaad te doen, opdat er het goede uit zou voortkomen, Romans 3:8. Maar God neemt aan wat eerlijk en oprecht bedoeld is, al is er ook nog een bijmengsel in van zwakheid en dwaasheid, en bezoekt niet met de uiterste strengheid hetgeen waarin wij tekortkomen. Sommigen opperen het denkbeeld dat hetgeen zij zei waar kon geweest zijn ten opzichte van andere mannen.

Verzen 8-21

Jozua 2:8-21

Hier wordt de zaak tussen Rachab en de verspieders geregeld-met betrekking tot de dienst, die zij hun nu bewijzen zal en de gunst, die zij haar later bewijzen zullen. Zij beveiligde hen, op voorwaarde dat zij haar zullen beveiligen.

1. Zij geeft hun, en zendt door hen aan Jozua en Israël, al de bemoediging, die zij konden wensen, om hun voorgenomen aanval op Kanan te volvoeren. Daarvoor waren zij gekomen, en het was van de moeite waard om er voor gekomen te zijn. Van de beambten ontslagen zijnde, gaat zij tot de verspieders op het dak van het huis, waar zij verborgen lagen, vindt hen misschien wel wat in ontsteltenis om het gevaar, waarin zij vreesden te zijn van de beambten, en nog nauwelijks bekomen van de schrik, maar nu heeft zij hun datgene te zeggen wat hen gerust kan stellen, en hun groot genoegen zal doen.

1. Zij laat hun weten dat het gerucht van de grote dingen, die God voor hen gedaan had, tot Jericho was doorgedrongen, Joshua 2:10, niet alleen, dat zij gehoord hadden van de overwinningen, onlangs door hen behaald over de Amorieten, in het naburige land aan de overzijde van de rivier, maar ook dat hun wonderdadige bevrijding uit Egypte, hun doortocht door de Rode Zee veertig jaren geleden nog levendig herdacht werden in Jericho, nog druk besproken werden, en ieders verbazing gaande maakten. Aldus waren deze Jozua en zijn medegenoten een wonderteken, Zachar. 3:8. Zie hoe God Zijn wonderen een gedachtenis maakt, Psalms 111:4, zodat de mensen zullen vermelden de kracht van Zijn vreeslijke daden, Psalms 145:6.

2. Zij zegt hun welke indruk het bericht van deze gebeurtenissen had gemaakt op de Kananieten. Ulieder verschrikking is op ons gevallen, Joshua 2:9, als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, Joshua 2:11. Als zij een herberg hield, dan had zij hierdoor gelegenheid om de mening te horen van onderscheidene lieden. die haar bezochten, alsmede van reizigers uit andere delen des lands, zodat de verspieders door niemand beter ingelicht konden worden omtrent hetgeen zij wensten te weten dan door haar. En het zou voor Jozua en Israël van groot nut wezen die berichten te ontvangen, ook de lafhartigste Israëliet zal bemoedigd worden, als hij hoort hoe hun vijanden alle moed hadden verloren, en het was gemakkelijk om tot de gevolgtrekking te komen dat zij, die thans reeds voor hun aangezicht bezweken, ook ongetwijfeld voor hun aangezicht zullen vallen, inzonderheid omdat het de vervulling was van een belofte, die God hun gedaan had, namelijk dat Hij hun schrik en hun vrees over al dit land zou leggen, Deuteronomy 11:25, en zo zal dit een voorsmaak en onderpand zijn van de vervulling van al de andere beloften, die God hun gedaan had. Laat de stoutmoedige, onverschrokken man niet roemen in zijn kloekmoedigheid, evenmin als de sterke in zijn kracht, want God kan beide geest en lichaam verzwakken. Laat Gods Israël ook hun machtigste vijanden niet vrezen, want hun God kan, als het Hem behaagt, ook hun machtigste vijanden bevreesd maken voor hen. Laat niemand denken, dat hij zijn hart tegen God kan verharden en voorspoedig zijn, want hij, die de ziel des mensen gemaakt heeft, kan ten allen tijde het zwaard van Zijn verschrikkingen er toe doen naderen.

3. Hierop belijdt zij haar geloof in God en Zijn belofte, en misschien was er-alles in aanmerking genomen-zo'n groot geloof niet gevonden, neen, zelfs niet in Israël, als in deze Kananietische vrouw. a. Zij geloofde in Gods macht en heerschappij over geheel de wereld, Joshua 2:11. "JAHWEH uw God, die gij aanbidt en aanroept, is zo ver boven alle goden, dat Hij de enig ware God is, want Hij is een God boven in de hemel en beneden op de aarde, en wordt door het heir van beide gediend." Er is een zeer grote afstand tussen hemel en aarde, maar beide zijn gelijkelijk onder het toezicht en bestuur van de grote JAHWEH. De hemel is niet boven Zijn macht, en de aarde is niet beneden Zijn kennisneming.

b. Zij gelooft Zijn belofte aan Zijn volk Israël, verse. Ik weet dat de Heere u dit land gegeven heeft. De koning van Jericho had evenveel als zij gehoord van de grote dingen, die God voor Israël gedaan heeft, maar hij was niet instaat hieruit af leiden dat God hun dit land gegeven had, maar besluit hen tot het laatste toe te weerstaan, want de krachtigste middelen ter overtuiging zullen, zonderGods genade, het doel niet bereiken, en door die genade spreekt Rachab de hoer, die alleen gehoord had van de wonderen door God gewrocht, met meer verzekerdheid van de belofte, gedaan aan de vaderen, dan al de oudsten van Israël, die ooggetuigen waren van deze wonderen en van wie velen zijn omgekomen wegens hun ongeloof aan deze belofte. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben, dat heeft Rachab gedaan. O vrouw, groot is uw geloof!

II. Zij vraagt hun om haar en haar bloedverwanten onder hun bescherming te nemen opdat zij in de verwoesting van Jericho niet met de overigen zullen omkomen, Joshua 2:12, Joshua 2:13.

1. Het was een blijk van de oprechtheid en kracht van haar geloof betreffende de aanstaande omwenteling in haar vaderland, dat zij zo verlangend was om de vriendschap en welwillendheid van de Israëlieten te verwerven. Zij voorzag de verovering van haar land, en in het geloof daaraan dong zij bijtijds naar de gunst van de veroveraars. Zo heeft Noach, bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoud van zijn huisgezin, door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, Hebrews 11:7. Zij, die waarlijk geloven in de Goddelijke openbaring betreffende het verderf van de zondaren en de schenking van het hemelse land aan Gods Israël, zullen zich beijveren om de toekomenden toorn te ontvlieden en naar het eeuwige leven te grijpen door zich bij God en Zijn volk te voegen.

2. Haar voorzien in de veiligheid van haar bloedverwanten, zowel als in haar eigen, is een loffelijk voorbeeld van natuurlijke genegenheid, en een wenk voor ons, om evenzo alles te doen wat wij kunnen voor de zaligheid van de zielen van hen, die ons dierbaar zijn, en hen met ons, zo mogelijk, onder de band des verbonds te brengen. Er wordt geen melding gemaakt van haar man en kinderen, maar alleen van haar ouders, broeders en zusters, voor wie zij, hoewel haar eigen huis hebbende, toch zorg en belangstelling bleef houden.

3. Haar verzoek dat zij het haar zweren zullen bij JAHWEH is een bewijs van haar bekendheid met de enige ware God, en haar geloof in Hem en groten eerbied voor Hem, waarvan een voornaam bewijs is het heilig zweren bij Zijn naam.

4. Haar verzoek is zeer recht en billijk dat daar zij hen beschermd had, zij nu ook haar zullen beschermen, en daar haar vriendelijkheid zich uitstrekte tot hun volk, voor hetwelk zij nu handelden, hun vriendelijkheid zich ook zou uitstrekken tot hen, die haar aangingen. Het was wel het minste, dat zij doen konden voor een vrouw, die hun het leven had gered met gevaar van haar eigen leven. Zij, die barmhartigheid bewijzen, kunnen barmhartigheid verwachten van anderen. Zij vraagt om generlei wereldlijk voordeel als beloning voor haar vriendelijkheid jegens hen, hoewel zij zich zozeer in haar macht bevonden, dat zij wel haar eigen voorwaarden had kunnen stellen, doch zij vraagt slechts om haar leven, hetgeen bij de algemene verwoesting, die zal plaatshebben een bijzondere gunst zou zijn. Aldus heeft God aan Ebed-Melech beloofd dat hij, ter beloning van zijn vriendelijkheid voor Jeremia, in de zwaarsten, moeilijksten tijd, zijn ziel, dat is zijn leven, tot een buit zal hebben Jeremiah 39:18. Toch werd deze Rachab later verhoogd, zodat zij een vorstin in Israël werd, als de vrouw van Salmon, een van de voorvaders van Christus Matthew 1:5. Hen, die Christus getrouwelijk dienen en voor Hem lijden, zal Hij niet slechts beschermen, maar bevorderen, en meer voor hen doen dan zij kunnen bidden of denken.

III. Zij verbinden zich plechtig om in de algemene verwoesting voor haar behoudenis te zullen zorgen, Joshua 2:14. Onze ziel zij voor ulieder om te sterven, of: "ons leven voor het uwe. Wij zullen evenveel zorg dragen voor uw leven als voor het onze, en zullen evenmin iemand uwer leed doen, als wij onszelf leed zouden willen doen." Ja zij roepen Gods oordelen over zich in, als zij hun belofte aan haar zouden verbreken. Zij had haar leven verpand voor het hun, en in vergelding daarvoor verpanden zij nu hun leven voor het hare, en-als openbare personen-verpanden zij daarmee ook de trouw en de eer van hun volk, want duidelijk en klaar laten zij geheel Israël in hun verbintenis delen door deze woorden: Wanneer de Heere ons dit land geeft, bedoelende niet slechts zichzelf, maar het volk, welks agenten zij waren. Ongetwijfeld wisten zij zich genoegzaam gemachtigd om met Rachab betreffende deze zaak te onderhandelen, en vertrouwden zij dat Jozua wat zij deden zou goedkeuren en bekrachtigen, want anders zouden zij niet eerlijk hebben gehandeld, de algemene wet, dat zij met de Kananieten geen verbond moesten aangaan, Deuteronomy 7:2, verbood hun niet om een particulier persoon onder hun bescherming te nemen, die hun belangen van harte was toegedaan, en hun werkelijk goedheid en vriendelijkheid had bewezen. De wet van de dankbaarheid is een van de wetten van de natuur. Merk hier nu op:

1. De beloften, die zij haar deden. In het algemeen: "Wij zullen u weldadigheid en trouw bewijzen, Joshua 2:14. Wij zullen niet slechts thans vriendelijk zijn in het beloven, maar ook bouw in het volbrengen van de belofte, en niet slechts trouw in het nauwkeurig volbrengen van wat wij nu beloven, maar vriendelijk door meer te doen dan gij van ons vraagt en verwacht." De goedheid van God wordt dikwijls uitgedrukt door Zijn goedertierenheid en waarheid, Psalms 117:2 en in die beide eigenschappen moeten wij Hem volgen. In het bijzonder: "Al wie bij u in het huis zijn zal, diens bloed zij op ons hoofd, indien een hand tegen hem zijn zal, Joshua 2:19. Indien door onze achteloosheid leed geschiedt aan hen, die wij verplicht zijn te beschermen dan laden wij hiermede schuld op ons, en bloed zal blijken een zware last te zijn."

2. De voorwaarden en bepalingen van hun beloften. Hoewel zij in haast waren, en misschien ook wel enigszins in verwarring, zien wij toch, dat zij zeer voorzichtig en omzichtig zijn in het vaststellen van die overeenkomst met de voorwaarden er van, teneinde zich tot niet meer te verbinden, dan voegzaam voor hen was om na te komen. Verbonden of verdragen moeten met zorg en nauwkeurigheid worden gesloten, en wij moeten zweren met bedachtzaamheid, opdat wij ons niet verlegen en verstrikt vinden, als het te laat is, en wij niet naar gedane geloften onderzoek gaan doen. Zij, die nauwgezet willen zijn in het houden van hun beloften, zullen voorzichtig zijn in het doen er van, en zullen er wellicht voorwaarden bij stellen, die anderen beuzelachtig kunnen vinden.

Hun belofte gaat hier vergezeld van drie voorwaarden, en zij zijn noodzakelijk. Zij zullen Rachab en al haar bloedverwanten altijd beschermen, mits: a. Dat zij het koord van scharlakendraad, waarmee zij hen nu uit het venster ging aflaten, aan het venster van haar huis zal bevestigen, Joshua 2:18. Dit moest een teken aan haar huis zijn, en de verspieders zullen zorgdragen, dat dit in het leger Israëls bekend zal wezen, opdat geen krijgsman, hoe vurig en ijverig ook in zijn militaire verrichtingen, enigerlei geweld zou plegen in het huis, dat aldus getekend was. Dit was gelijk het bloed, dat op de deurposten gesprengd was en de eerstgeborenen tegen de verderf engel beveiligde, en daar dit teken van dezelfde kleur was, verwijzen sommigen hiernaar om de veiligheid van de gelovigen voor te stellen onder de bescherming van het bloed van Christus, gesprengd op het geweten. Van hetzelfde koord, dat zij gebruikte om deze Israëlieten te beveiligen, zal gebruik worden gemaakt om haar te beveiligen. Hetgeen waar wij God mee dienen en eren, zal Hij tot zegen en vertroosting voor ons doen zijn.

b. Dat zij allen, wier veiligheid zij begeerde, bij zich in het huis moest hebben en houden, en dat geen hunner bij de inneming van de stad zich naar buiten moest wagen, Joshua 2:18, Joshua 2:19. Dit was een noodzakelijke voorwaarde, want Rachabs bloedverwanten konden op geen andere wijze onderscheiden of gekend worden, dan door in haar getekend huis te zijn. Indien zij zich met hun naburen gingen vermengen, dan was het niet te verhelpen, het zwaard zou dan de een zowel als de ander verteren. Het was een redelijke voorwaarde dat, terwijl zij zuiver en alleen om Rachabs wil behouden zullen worden, haar huis de eer zal hebben van hun toevlucht, hun sterkte te zijn, en dat zij, indien zij niet wilden omkomen met hen, die niet geloofden, inzoverre de zekerheid en de strengheid van het verderf, dat over hun stad stond te komen, zouden geloven dat zij een toevlucht zochten in een plaats die veilig was geworden door belofte, zoals Noach in de ark, en Lot in Zoar, en zich zouden behouden van dit verkeerd geslacht door zich van hen af te scheiden. Het was ook een veelbetekenende voorwaarde, ons te kennen gevende dat zij, die toegevoegd zijn aan de kerk, zich, teneinde behouden te worden, dicht bij het gezelschap van de gelovigen moeten houden, en ontvlucht zijnde aan het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid, er zich voor moeten hoeden om er wederom in verstrikt te geraken.

c. Dat zij de zaak geheim moest houden, Joshua 2:14, Joshua 2:20. Indien gij deze onze zaak te kennen zult geven, dat is: "Indien gij ons verraadt, nadat wij vertrokken zijn, of indien gij deze onze overeenkomst bekend maakt, zodat ook anderen scharlaken snoeren aan hun vensters binden en ons aldus in de war brengen, dan zullen wij onschuldig zijn van uw eed." Diegenen zijn de verborgenheid des Heeren onwaardig, die haar, als het nodig is, niet voor zich weten te houden.

IV. Toen heeft zij er afdoend voor gezorgd, 0m haar nieuwe vrienden te beveiligen, zij heeft hen door een andere weg uitgelaten, James 2:25. Het verdrag, dat zij met haar gemaakt hadden ten volle begrepen en er mee ingestemd hebbende, Joshua 2:21, liet zij hen neer met een zeel door het venster over de stadsmuur, de ligging van haar huis hen hierin begunstigende. Evenzo is Paulus uit Damascus ontkomen, 2 Corinthiers 11:33. Zij zei hen ook welke weg zij moesten inslaan om veilig te zijn, beter bekend zijnde met de landstreek dan zij het waren Joshua 2:16. Zij raadt hun aan van de grote weg af te wijken, en zich schuil te houden in het gebergte, totdat de vervolgers wedergekeerd zijn in de stad, want eerder konden zij niet veilig over de Jordaan komen. Zij, die op de weg zijn van God en van hun plicht, kunnen verwachten dat Zijn voorzienigheid hen zal beschermen, maar dat zal hen niet vrijstellen van alle wijze maatregelen te nemen voor hun eigen veiligheid. God zal ons bewaren, maar dan moeten wij ons niet moedwillig aan gevaar blootstellen. Gods voorzienigheid moet vertrouwd, niet verzocht worden. Calvijn denkt dat hun last aan Rachab om de zaak geheim te houden, bedoeld was voor haar veiligheid, opdat zij, roemende op haar veilig zijn tegen het zwaard van Israël, niet voordat zij kwamen om haar te beschermen, de koning van Jericho in handen zou vallen, en wegens verraad ter dood gebracht zou worden, aldus geven zij haar verstandig raad voor haar veiligheid, zoals zij hun voor hun veiligheid goede raad had gegeven. En het is een goede raad, waarvoor wij immer dankbaar moeten zijn, om acht te hebben op onszelf.

Verzen 8-21

Jozua 2:8-21

Hier wordt de zaak tussen Rachab en de verspieders geregeld-met betrekking tot de dienst, die zij hun nu bewijzen zal en de gunst, die zij haar later bewijzen zullen. Zij beveiligde hen, op voorwaarde dat zij haar zullen beveiligen.

1. Zij geeft hun, en zendt door hen aan Jozua en Israël, al de bemoediging, die zij konden wensen, om hun voorgenomen aanval op Kanan te volvoeren. Daarvoor waren zij gekomen, en het was van de moeite waard om er voor gekomen te zijn. Van de beambten ontslagen zijnde, gaat zij tot de verspieders op het dak van het huis, waar zij verborgen lagen, vindt hen misschien wel wat in ontsteltenis om het gevaar, waarin zij vreesden te zijn van de beambten, en nog nauwelijks bekomen van de schrik, maar nu heeft zij hun datgene te zeggen wat hen gerust kan stellen, en hun groot genoegen zal doen.

1. Zij laat hun weten dat het gerucht van de grote dingen, die God voor hen gedaan had, tot Jericho was doorgedrongen, Joshua 2:10, niet alleen, dat zij gehoord hadden van de overwinningen, onlangs door hen behaald over de Amorieten, in het naburige land aan de overzijde van de rivier, maar ook dat hun wonderdadige bevrijding uit Egypte, hun doortocht door de Rode Zee veertig jaren geleden nog levendig herdacht werden in Jericho, nog druk besproken werden, en ieders verbazing gaande maakten. Aldus waren deze Jozua en zijn medegenoten een wonderteken, Zachar. 3:8. Zie hoe God Zijn wonderen een gedachtenis maakt, Psalms 111:4, zodat de mensen zullen vermelden de kracht van Zijn vreeslijke daden, Psalms 145:6.

2. Zij zegt hun welke indruk het bericht van deze gebeurtenissen had gemaakt op de Kananieten. Ulieder verschrikking is op ons gevallen, Joshua 2:9, als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, Joshua 2:11. Als zij een herberg hield, dan had zij hierdoor gelegenheid om de mening te horen van onderscheidene lieden. die haar bezochten, alsmede van reizigers uit andere delen des lands, zodat de verspieders door niemand beter ingelicht konden worden omtrent hetgeen zij wensten te weten dan door haar. En het zou voor Jozua en Israël van groot nut wezen die berichten te ontvangen, ook de lafhartigste Israëliet zal bemoedigd worden, als hij hoort hoe hun vijanden alle moed hadden verloren, en het was gemakkelijk om tot de gevolgtrekking te komen dat zij, die thans reeds voor hun aangezicht bezweken, ook ongetwijfeld voor hun aangezicht zullen vallen, inzonderheid omdat het de vervulling was van een belofte, die God hun gedaan had, namelijk dat Hij hun schrik en hun vrees over al dit land zou leggen, Deuteronomy 11:25, en zo zal dit een voorsmaak en onderpand zijn van de vervulling van al de andere beloften, die God hun gedaan had. Laat de stoutmoedige, onverschrokken man niet roemen in zijn kloekmoedigheid, evenmin als de sterke in zijn kracht, want God kan beide geest en lichaam verzwakken. Laat Gods Israël ook hun machtigste vijanden niet vrezen, want hun God kan, als het Hem behaagt, ook hun machtigste vijanden bevreesd maken voor hen. Laat niemand denken, dat hij zijn hart tegen God kan verharden en voorspoedig zijn, want hij, die de ziel des mensen gemaakt heeft, kan ten allen tijde het zwaard van Zijn verschrikkingen er toe doen naderen.

3. Hierop belijdt zij haar geloof in God en Zijn belofte, en misschien was er-alles in aanmerking genomen-zo'n groot geloof niet gevonden, neen, zelfs niet in Israël, als in deze Kananietische vrouw. a. Zij geloofde in Gods macht en heerschappij over geheel de wereld, Joshua 2:11. "JAHWEH uw God, die gij aanbidt en aanroept, is zo ver boven alle goden, dat Hij de enig ware God is, want Hij is een God boven in de hemel en beneden op de aarde, en wordt door het heir van beide gediend." Er is een zeer grote afstand tussen hemel en aarde, maar beide zijn gelijkelijk onder het toezicht en bestuur van de grote JAHWEH. De hemel is niet boven Zijn macht, en de aarde is niet beneden Zijn kennisneming.

b. Zij gelooft Zijn belofte aan Zijn volk Israël, verse. Ik weet dat de Heere u dit land gegeven heeft. De koning van Jericho had evenveel als zij gehoord van de grote dingen, die God voor Israël gedaan heeft, maar hij was niet instaat hieruit af leiden dat God hun dit land gegeven had, maar besluit hen tot het laatste toe te weerstaan, want de krachtigste middelen ter overtuiging zullen, zonderGods genade, het doel niet bereiken, en door die genade spreekt Rachab de hoer, die alleen gehoord had van de wonderen door God gewrocht, met meer verzekerdheid van de belofte, gedaan aan de vaderen, dan al de oudsten van Israël, die ooggetuigen waren van deze wonderen en van wie velen zijn omgekomen wegens hun ongeloof aan deze belofte. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben, dat heeft Rachab gedaan. O vrouw, groot is uw geloof!

II. Zij vraagt hun om haar en haar bloedverwanten onder hun bescherming te nemen opdat zij in de verwoesting van Jericho niet met de overigen zullen omkomen, Joshua 2:12, Joshua 2:13.

1. Het was een blijk van de oprechtheid en kracht van haar geloof betreffende de aanstaande omwenteling in haar vaderland, dat zij zo verlangend was om de vriendschap en welwillendheid van de Israëlieten te verwerven. Zij voorzag de verovering van haar land, en in het geloof daaraan dong zij bijtijds naar de gunst van de veroveraars. Zo heeft Noach, bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoud van zijn huisgezin, door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, Hebrews 11:7. Zij, die waarlijk geloven in de Goddelijke openbaring betreffende het verderf van de zondaren en de schenking van het hemelse land aan Gods Israël, zullen zich beijveren om de toekomenden toorn te ontvlieden en naar het eeuwige leven te grijpen door zich bij God en Zijn volk te voegen.

2. Haar voorzien in de veiligheid van haar bloedverwanten, zowel als in haar eigen, is een loffelijk voorbeeld van natuurlijke genegenheid, en een wenk voor ons, om evenzo alles te doen wat wij kunnen voor de zaligheid van de zielen van hen, die ons dierbaar zijn, en hen met ons, zo mogelijk, onder de band des verbonds te brengen. Er wordt geen melding gemaakt van haar man en kinderen, maar alleen van haar ouders, broeders en zusters, voor wie zij, hoewel haar eigen huis hebbende, toch zorg en belangstelling bleef houden.

3. Haar verzoek dat zij het haar zweren zullen bij JAHWEH is een bewijs van haar bekendheid met de enige ware God, en haar geloof in Hem en groten eerbied voor Hem, waarvan een voornaam bewijs is het heilig zweren bij Zijn naam.

4. Haar verzoek is zeer recht en billijk dat daar zij hen beschermd had, zij nu ook haar zullen beschermen, en daar haar vriendelijkheid zich uitstrekte tot hun volk, voor hetwelk zij nu handelden, hun vriendelijkheid zich ook zou uitstrekken tot hen, die haar aangingen. Het was wel het minste, dat zij doen konden voor een vrouw, die hun het leven had gered met gevaar van haar eigen leven. Zij, die barmhartigheid bewijzen, kunnen barmhartigheid verwachten van anderen. Zij vraagt om generlei wereldlijk voordeel als beloning voor haar vriendelijkheid jegens hen, hoewel zij zich zozeer in haar macht bevonden, dat zij wel haar eigen voorwaarden had kunnen stellen, doch zij vraagt slechts om haar leven, hetgeen bij de algemene verwoesting, die zal plaatshebben een bijzondere gunst zou zijn. Aldus heeft God aan Ebed-Melech beloofd dat hij, ter beloning van zijn vriendelijkheid voor Jeremia, in de zwaarsten, moeilijksten tijd, zijn ziel, dat is zijn leven, tot een buit zal hebben Jeremiah 39:18. Toch werd deze Rachab later verhoogd, zodat zij een vorstin in Israël werd, als de vrouw van Salmon, een van de voorvaders van Christus Matthew 1:5. Hen, die Christus getrouwelijk dienen en voor Hem lijden, zal Hij niet slechts beschermen, maar bevorderen, en meer voor hen doen dan zij kunnen bidden of denken.

III. Zij verbinden zich plechtig om in de algemene verwoesting voor haar behoudenis te zullen zorgen, Joshua 2:14. Onze ziel zij voor ulieder om te sterven, of: "ons leven voor het uwe. Wij zullen evenveel zorg dragen voor uw leven als voor het onze, en zullen evenmin iemand uwer leed doen, als wij onszelf leed zouden willen doen." Ja zij roepen Gods oordelen over zich in, als zij hun belofte aan haar zouden verbreken. Zij had haar leven verpand voor het hun, en in vergelding daarvoor verpanden zij nu hun leven voor het hare, en-als openbare personen-verpanden zij daarmee ook de trouw en de eer van hun volk, want duidelijk en klaar laten zij geheel Israël in hun verbintenis delen door deze woorden: Wanneer de Heere ons dit land geeft, bedoelende niet slechts zichzelf, maar het volk, welks agenten zij waren. Ongetwijfeld wisten zij zich genoegzaam gemachtigd om met Rachab betreffende deze zaak te onderhandelen, en vertrouwden zij dat Jozua wat zij deden zou goedkeuren en bekrachtigen, want anders zouden zij niet eerlijk hebben gehandeld, de algemene wet, dat zij met de Kananieten geen verbond moesten aangaan, Deuteronomy 7:2, verbood hun niet om een particulier persoon onder hun bescherming te nemen, die hun belangen van harte was toegedaan, en hun werkelijk goedheid en vriendelijkheid had bewezen. De wet van de dankbaarheid is een van de wetten van de natuur. Merk hier nu op:

1. De beloften, die zij haar deden. In het algemeen: "Wij zullen u weldadigheid en trouw bewijzen, Joshua 2:14. Wij zullen niet slechts thans vriendelijk zijn in het beloven, maar ook bouw in het volbrengen van de belofte, en niet slechts trouw in het nauwkeurig volbrengen van wat wij nu beloven, maar vriendelijk door meer te doen dan gij van ons vraagt en verwacht." De goedheid van God wordt dikwijls uitgedrukt door Zijn goedertierenheid en waarheid, Psalms 117:2 en in die beide eigenschappen moeten wij Hem volgen. In het bijzonder: "Al wie bij u in het huis zijn zal, diens bloed zij op ons hoofd, indien een hand tegen hem zijn zal, Joshua 2:19. Indien door onze achteloosheid leed geschiedt aan hen, die wij verplicht zijn te beschermen dan laden wij hiermede schuld op ons, en bloed zal blijken een zware last te zijn."

2. De voorwaarden en bepalingen van hun beloften. Hoewel zij in haast waren, en misschien ook wel enigszins in verwarring, zien wij toch, dat zij zeer voorzichtig en omzichtig zijn in het vaststellen van die overeenkomst met de voorwaarden er van, teneinde zich tot niet meer te verbinden, dan voegzaam voor hen was om na te komen. Verbonden of verdragen moeten met zorg en nauwkeurigheid worden gesloten, en wij moeten zweren met bedachtzaamheid, opdat wij ons niet verlegen en verstrikt vinden, als het te laat is, en wij niet naar gedane geloften onderzoek gaan doen. Zij, die nauwgezet willen zijn in het houden van hun beloften, zullen voorzichtig zijn in het doen er van, en zullen er wellicht voorwaarden bij stellen, die anderen beuzelachtig kunnen vinden.

Hun belofte gaat hier vergezeld van drie voorwaarden, en zij zijn noodzakelijk. Zij zullen Rachab en al haar bloedverwanten altijd beschermen, mits: a. Dat zij het koord van scharlakendraad, waarmee zij hen nu uit het venster ging aflaten, aan het venster van haar huis zal bevestigen, Joshua 2:18. Dit moest een teken aan haar huis zijn, en de verspieders zullen zorgdragen, dat dit in het leger Israëls bekend zal wezen, opdat geen krijgsman, hoe vurig en ijverig ook in zijn militaire verrichtingen, enigerlei geweld zou plegen in het huis, dat aldus getekend was. Dit was gelijk het bloed, dat op de deurposten gesprengd was en de eerstgeborenen tegen de verderf engel beveiligde, en daar dit teken van dezelfde kleur was, verwijzen sommigen hiernaar om de veiligheid van de gelovigen voor te stellen onder de bescherming van het bloed van Christus, gesprengd op het geweten. Van hetzelfde koord, dat zij gebruikte om deze Israëlieten te beveiligen, zal gebruik worden gemaakt om haar te beveiligen. Hetgeen waar wij God mee dienen en eren, zal Hij tot zegen en vertroosting voor ons doen zijn.

b. Dat zij allen, wier veiligheid zij begeerde, bij zich in het huis moest hebben en houden, en dat geen hunner bij de inneming van de stad zich naar buiten moest wagen, Joshua 2:18, Joshua 2:19. Dit was een noodzakelijke voorwaarde, want Rachabs bloedverwanten konden op geen andere wijze onderscheiden of gekend worden, dan door in haar getekend huis te zijn. Indien zij zich met hun naburen gingen vermengen, dan was het niet te verhelpen, het zwaard zou dan de een zowel als de ander verteren. Het was een redelijke voorwaarde dat, terwijl zij zuiver en alleen om Rachabs wil behouden zullen worden, haar huis de eer zal hebben van hun toevlucht, hun sterkte te zijn, en dat zij, indien zij niet wilden omkomen met hen, die niet geloofden, inzoverre de zekerheid en de strengheid van het verderf, dat over hun stad stond te komen, zouden geloven dat zij een toevlucht zochten in een plaats die veilig was geworden door belofte, zoals Noach in de ark, en Lot in Zoar, en zich zouden behouden van dit verkeerd geslacht door zich van hen af te scheiden. Het was ook een veelbetekenende voorwaarde, ons te kennen gevende dat zij, die toegevoegd zijn aan de kerk, zich, teneinde behouden te worden, dicht bij het gezelschap van de gelovigen moeten houden, en ontvlucht zijnde aan het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid, er zich voor moeten hoeden om er wederom in verstrikt te geraken.

c. Dat zij de zaak geheim moest houden, Joshua 2:14, Joshua 2:20. Indien gij deze onze zaak te kennen zult geven, dat is: "Indien gij ons verraadt, nadat wij vertrokken zijn, of indien gij deze onze overeenkomst bekend maakt, zodat ook anderen scharlaken snoeren aan hun vensters binden en ons aldus in de war brengen, dan zullen wij onschuldig zijn van uw eed." Diegenen zijn de verborgenheid des Heeren onwaardig, die haar, als het nodig is, niet voor zich weten te houden.

IV. Toen heeft zij er afdoend voor gezorgd, 0m haar nieuwe vrienden te beveiligen, zij heeft hen door een andere weg uitgelaten, James 2:25. Het verdrag, dat zij met haar gemaakt hadden ten volle begrepen en er mee ingestemd hebbende, Joshua 2:21, liet zij hen neer met een zeel door het venster over de stadsmuur, de ligging van haar huis hen hierin begunstigende. Evenzo is Paulus uit Damascus ontkomen, 2 Corinthiers 11:33. Zij zei hen ook welke weg zij moesten inslaan om veilig te zijn, beter bekend zijnde met de landstreek dan zij het waren Joshua 2:16. Zij raadt hun aan van de grote weg af te wijken, en zich schuil te houden in het gebergte, totdat de vervolgers wedergekeerd zijn in de stad, want eerder konden zij niet veilig over de Jordaan komen. Zij, die op de weg zijn van God en van hun plicht, kunnen verwachten dat Zijn voorzienigheid hen zal beschermen, maar dat zal hen niet vrijstellen van alle wijze maatregelen te nemen voor hun eigen veiligheid. God zal ons bewaren, maar dan moeten wij ons niet moedwillig aan gevaar blootstellen. Gods voorzienigheid moet vertrouwd, niet verzocht worden. Calvijn denkt dat hun last aan Rachab om de zaak geheim te houden, bedoeld was voor haar veiligheid, opdat zij, roemende op haar veilig zijn tegen het zwaard van Israël, niet voordat zij kwamen om haar te beschermen, de koning van Jericho in handen zou vallen, en wegens verraad ter dood gebracht zou worden, aldus geven zij haar verstandig raad voor haar veiligheid, zoals zij hun voor hun veiligheid goede raad had gegeven. En het is een goede raad, waarvoor wij immer dankbaar moeten zijn, om acht te hebben op onszelf.

Verzen 22-24

Jozua 2:22-24

Wij hebben hier de veilige terugkomst van de verspieders, die Jozua had uitgezonden, en de grote bemoediging, die zij meebrachten voor Israël om voort te gaan met hun aanval op Kanan. Indien zij gezind waren geweest om het volk te ontmoedigen, zoals de boze verspieders, die Mozes had gezonden, gedaan hebben, dan zouden zij hun hebben kunnen mededelen wat zij gezien hadden van de hoogte en sterkte van de muren van Jericho, en de buitengewone waakzaamheid van de koning van Jericho, en met hoe grote moeite zij aan zijn handen waren ontkomen. Maar zij waren van een andere geest en, steunende op de Goddelijke belofte, hebben zij Jozua evenzo aangemoedigd.

1. Hun veilige terugkomst was voor Jozua op zichzelf reeds een bemoediging en een teken ten goede. Dat God in des vijands land iemand had verwekt, die hun zo vriendelijk gezind was als Rachab, en dat zij in weerwil van de toorn des konings van Jericho en de ijver van de vervolgers, in vrede waren teruggekomen, was zo'n bewijs van Gods grote zorg over hen, om Israëls wil, dat het volk nu wel overtuigd kon zijn dat zij onder de hoede en leiding van God waren, en dat hun wapenen voorspoedig zullen zijn. Hij, die zo wonderbaarlijk hun verkenners had beschermd zou hun krijgslieden bewaren, en hun hoofd bedekken ten dage van de wapening.

2. Het rapport, dat zij brachten, was nog veel meer bemoedigend, Joshua 2:24. "Al de inwoners van het land, hoewel besloten te weerstaan, zijn echter voor ons aangezicht gesmolten. Zij hebben noch verstand genoeg om zich over te geven, noch moed genoeg om te strijden," waaruit zij de gevolgtrekking opmaken: "Zeker de Heere heeft dit hele land in onze handen gegeven, het is geheel het onze, wij hebben eigenlijk niets anders te doen dan het in bezit te nemen". De angst en verschrikking van de zondaren zijn soms ware voortekenen van hun val. Als wij onze geestelijke vijanden weerstaan, zullen zij van ons vlieden hetgeen ons zal aanmoedigen te hopen, dat wij ter bestemder tijd meer dan overwinnaars zullen zijn.

Verzen 22-24

Jozua 2:22-24

Wij hebben hier de veilige terugkomst van de verspieders, die Jozua had uitgezonden, en de grote bemoediging, die zij meebrachten voor Israël om voort te gaan met hun aanval op Kanan. Indien zij gezind waren geweest om het volk te ontmoedigen, zoals de boze verspieders, die Mozes had gezonden, gedaan hebben, dan zouden zij hun hebben kunnen mededelen wat zij gezien hadden van de hoogte en sterkte van de muren van Jericho, en de buitengewone waakzaamheid van de koning van Jericho, en met hoe grote moeite zij aan zijn handen waren ontkomen. Maar zij waren van een andere geest en, steunende op de Goddelijke belofte, hebben zij Jozua evenzo aangemoedigd.

1. Hun veilige terugkomst was voor Jozua op zichzelf reeds een bemoediging en een teken ten goede. Dat God in des vijands land iemand had verwekt, die hun zo vriendelijk gezind was als Rachab, en dat zij in weerwil van de toorn des konings van Jericho en de ijver van de vervolgers, in vrede waren teruggekomen, was zo'n bewijs van Gods grote zorg over hen, om Israëls wil, dat het volk nu wel overtuigd kon zijn dat zij onder de hoede en leiding van God waren, en dat hun wapenen voorspoedig zullen zijn. Hij, die zo wonderbaarlijk hun verkenners had beschermd zou hun krijgslieden bewaren, en hun hoofd bedekken ten dage van de wapening.

2. Het rapport, dat zij brachten, was nog veel meer bemoedigend, Joshua 2:24. "Al de inwoners van het land, hoewel besloten te weerstaan, zijn echter voor ons aangezicht gesmolten. Zij hebben noch verstand genoeg om zich over te geven, noch moed genoeg om te strijden," waaruit zij de gevolgtrekking opmaken: "Zeker de Heere heeft dit hele land in onze handen gegeven, het is geheel het onze, wij hebben eigenlijk niets anders te doen dan het in bezit te nemen". De angst en verschrikking van de zondaren zijn soms ware voortekenen van hun val. Als wij onze geestelijke vijanden weerstaan, zullen zij van ons vlieden hetgeen ons zal aanmoedigen te hopen, dat wij ter bestemder tijd meer dan overwinnaars zullen zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile