Lectionary Calendar
Wednesday, May 29th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Numeri 16

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 16

De datum van de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk, is volstrekt onzeker. Waarschijnlijk hebben die muiterijen plaats gehad na hun terugtocht van Kades Barnea, toen zij-als ik dit eens zo noemen mag- gevestigd waren voor hun omwandeling in de woestijn, en dit nu als hun vestiging, of bestemming, begonnen te beschouwen. Terstond nadat enige nieuwe wetten gegeven waren, volgt het verhaal van een nieuwe rebellie, alsof de zonde, oorzaak genomen heeft door het gebod om uitermate zeer zondig te worden. Hier is:

I. Een vermetele en gevaarlijke rebellie tegen Mozes en Aaron gericht door Korach, Dathan en Abiram, Numbers 16:1.

1. Korach en zijn medeplichtigen strijden om het priesterschap tegen Aaron, Numbers 16:3.

2. Mozes redeneert met hen, en beroept zich op God voor een beslissing van dat geschil, Numbers 16:4.

3. Dathan en Abiram twisten met Mozes, en weigeren te gehoorzamen aan zijn oproeping, hetgeen hem ten zeerste smart, Numbers 16:12.

II. Een plechtig verschijnen voor God van hen, die aanspraak maken op het priesterschap, overeenkomstig het bevel, en een openlijke verschijning van de heerlijkheid des Heeren, die de gehele vergadering verteerd zou hebben, indien Mozes en Aaron geen voorbede voor haar hadden gedaan, Numbers 16:16.

III. De beslissing van het geschil, de onderdrukking van de opstand, door de dood van de rebellen.

1. Die in hun tenten waren, werden levend begraven, Numbers 16:23.

2.,. Die aan de deur van de tabernakel waren, werden door vuur verteerd, Numbers 16:35, en hun wierookvaten werden bewaard tot een gedachtenis, Numbers 16:37.

IV. Een nieuwe opstand van het volk, Numbers 16:41.

1. God brengt het oproer tot staan door een plaag, Numbers 16:45.

2. Aaron brengt de plaag tot staan door wierook te offeren, Numbers 16:44. De wijze, waarop dit verhaal wordt meegedeeld, toont duidelijk aan dat de gisting zeer groot moet geweest zijn.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NUMERI 16

De datum van de geschiedenis, vervat in dit hoofdstuk, is volstrekt onzeker. Waarschijnlijk hebben die muiterijen plaats gehad na hun terugtocht van Kades Barnea, toen zij-als ik dit eens zo noemen mag- gevestigd waren voor hun omwandeling in de woestijn, en dit nu als hun vestiging, of bestemming, begonnen te beschouwen. Terstond nadat enige nieuwe wetten gegeven waren, volgt het verhaal van een nieuwe rebellie, alsof de zonde, oorzaak genomen heeft door het gebod om uitermate zeer zondig te worden. Hier is:

I. Een vermetele en gevaarlijke rebellie tegen Mozes en Aaron gericht door Korach, Dathan en Abiram, Numbers 16:1.

1. Korach en zijn medeplichtigen strijden om het priesterschap tegen Aaron, Numbers 16:3.

2. Mozes redeneert met hen, en beroept zich op God voor een beslissing van dat geschil, Numbers 16:4.

3. Dathan en Abiram twisten met Mozes, en weigeren te gehoorzamen aan zijn oproeping, hetgeen hem ten zeerste smart, Numbers 16:12.

II. Een plechtig verschijnen voor God van hen, die aanspraak maken op het priesterschap, overeenkomstig het bevel, en een openlijke verschijning van de heerlijkheid des Heeren, die de gehele vergadering verteerd zou hebben, indien Mozes en Aaron geen voorbede voor haar hadden gedaan, Numbers 16:16.

III. De beslissing van het geschil, de onderdrukking van de opstand, door de dood van de rebellen.

1. Die in hun tenten waren, werden levend begraven, Numbers 16:23.

2.,. Die aan de deur van de tabernakel waren, werden door vuur verteerd, Numbers 16:35, en hun wierookvaten werden bewaard tot een gedachtenis, Numbers 16:37.

IV. Een nieuwe opstand van het volk, Numbers 16:41.

1. God brengt het oproer tot staan door een plaag, Numbers 16:45.

2. Aaron brengt de plaag tot staan door wierook te offeren, Numbers 16:44. De wijze, waarop dit verhaal wordt meegedeeld, toont duidelijk aan dat de gisting zeer groot moet geweest zijn.

Verzen 1-11

Numeri 16:1-11

I. Hier is een bericht van de opstandelingen, wie en wat zij waren, niet zoals tevoren de gemengde schare en de heffe des volks, die daarom nooit genoemd werden, maar mannen van naam en aanzien. Korach was de aanvoerder. Hij formeerde de factie en stelde zich aan het hoofd er van, weshalve zij de tegenspreking van Korach wordt genoemd, Judas: 11. Hij was een volle neef van Mozes, zij waren broeders kinderen, maar die verwantschap heeft hem niet weerhouden, om ruw en beledigend te zijn jegens Mozes. Acht het niet vreemd dat iemands vijanden die van zijn eigen huis zijn. Met hem verenigden zich Dathan en Abiram, oversten van de stam van Ruben Jakob's oudste zoon. Waarschijnlijk heeft het Korach gehinderd dat Aaron tot het priesterambt was bevorderd, en dat Elizafan aan het hoofd van de Kohathieten was gesteld, Numbers 3:30, en de Rubenieten waren misschien vertoornd, omdat aan Juda de ereplaats in het leger was aangewezen. In Numbers 16:1 wordt On genoemd als een van de hoofden van de factie, maar nooit daarna in geheel de geschiedenis hetzij omdat hij, naar sommigen denken, berouw had en er zich van terugtrok, of omdat hij niet zo op de voorgrond trad als Dathan en Abiram. De Kohathieten waren aan dezelfde zijde van de tabernakel gelegerd als de Rubenieten, hetgeen wellicht aan Korach de gelegenheid gaf om hen in het komplot te betrekken, weshalve de Joden zeggen: "Wee de goddeloze en wee zijn buurman," die gevaar loopt van door hem aangestoken te worden. En daar deze zelf mannen van naam waren, hebben zij twee honderd en vijftig oversten van de vergadering, Numbers 16:2, verlokt om aan de samenzwering deel te nemen, waarschijnlijk waren deze eerstgeborenen, of tenminste hoofden van gezinnen, die v r Aarons verheffing de heilige dingen bediend hadden. De hoogmoed en eerzucht van grote mannen hebben ten allen tijde veel kwaad gesticht, zowel in de kerk als in de staat. Moge God in Zijn genade grote mannen nederig maken, en aldus vrede geven in onze tijd! Vermaarde mannen, en mannen van naam, zoals deze hier beschreven worden te zijn, zijn de grote zondaren geweest van de oude wereld, Genesis 6:4. De naam en faam die zij hadden, waren hun niet genoeg, voldeden hen niet, zij waren hoog, maar wilden nog hoger zijn, en zo zijn de beroemde mannen berucht geworden.

II. Het bezwaar van de rebellen, Numbers 16:3. Wat zij verkeerd vinden is, dat Aaron en zijn geslacht met het priesterambt zijn bekleed. Zij achten dit een te grote eer om door Mozes gegeven en door Aaron aangenomen te worden en dus beschuldigen zij beide van overweldiging, van een onwettig zich meester maken van dit ambt. Het is te veel voor u, of: "Vergenoegt u er mee om op gelijken bodem te staan met uw naasten, die allen heilig zijn, evengoed als gij, en dus ook even groot behoren te wezen". Of: "Laat het u genoeg zijn tot dusver geheerst te hebben, en denkt er nu eens aan om uw plaats over te laten aan anderen, die er evenveel recht op hebben en evengoed instaat zijn om er de plichten van te vervullen".

1. Hovaardig roemen zij op de heiligheid van de vergadering en de tegenwoordigheid Gods onder haar. Zij allen zijn heilig, en even geschikt om offeranden te offeren als Aaron, en als hoofden van gezinnen dit eertijds waren, en de Heere is in het midden van hen, om hen te erkennen en te leiden. Weinig reden hadden zij om te roemen op de reinheid des volks, of op de gunst van God, daar het volk toch zo herhaaldelijk en nog zo onlangs verontreinigd was door de zonde, en nu onder het teken was van Gods misnoegen, weshalve zij dankbaar hadden moeten zijn voor priesters om voor hen tussenbeide te treden bij God, maar inplaats van dankbaar voor hen te wezen, benijden zij hen.

2. Onrechtvaardig beschuldigen zij Mozes en Aaron van zichzelf de eer genomen te hebben, die zij hadden, terwijl het toch zonder tegenspraak duidelijk was gebleken, dat zij er door God toe geroepen waren, Hebrews 5:4. Zodat zij of in het geheel geen priesters wilden hebben, noch enigerlei regering, niemand, die in burgerlijke of Godsdienstige zaken het bestuur zou hebben, niemand over de vergadering, of zij wilden niet berusten in de door God ingestelde regering, het door Hem verordineerde bestuur. Zie hieraan:

a. Van welke geest de gelijkheidspredikers zijn en zij, die de heerschappij verachten en de machten weerstaan, die God over hen gesteld heeft, zij zijn trots wangunstig, eerzuchtig, oproerig goddeloos en onredelijk.

b. Welke behandeling zelfs de beste en nuttigste mensen kunnen verwachten van hen zelfs, aan wie zij de meeste dienst bewijzen. Als diegenen voorgesteld worden als overweldigers, die het meeste recht hebben op de regering, en als tirannen, die het best regeren, zo laat hen zich herinneren, dat Mozes en Aaron evenzo verkeerd voorgesteld werden.

III. Mozes' gedrag toen deze beschuldiging tegen hem bekend werd gemaakt. Hoe heeft hij haar opgenomen?

1. Hij viel op zijn aangezicht, Numbers 16:4, zoals tevoren, Numbers 14:5. Aldus toonde hij hoe gaarne hij zich aan hen zou onderwerpen en hoe bereid hij was om afstand te doen van de regering, indien dit slechts bestaanbaar ware met zijn plicht tegenover God en zijn getrouwheid aan de hem opgedragen last. Aldus heeft hij zich ook door het gebed tot God gewend om bestuur en leiding van Hem te ontvangen voor hetgeen hij in die treurige omstandigheden te doen of te zeggen had. Hij wilde tot hen niet spreken, voordat hij zich aldus verootmoedigd had en zijn eigen gemoed tot kalmte was gekomen (het kon toch wel niet anders of hij moest ontroerd en ontrust zijn) en hij instructies van God had ontvangen. In zo'n geval zal het hart des rechtvaardigen zich bedenken om te antwoorden, en Gods mond om raad vragen.

2. Hij stelt voor om de zaak voor God te brengen en aan Hem de beslissing over te laten als iemand die wl verzekerd is van de deugdelijkheid van zijn aanspraken, maar toch gaarne bereid zou zijn, om zijn ambt neer te leggen, indien God het voegzaam zou oordelen, om aan het misnoegde volk voldoening te geven door er anderen voor te benoemen. Een eerlijke zaak schroomt geen onderzoek, vreest geen tweede onderzoek, vreest geen spoedig onderzoek, laat het morgen reeds geschieden Numbers 16:5. Laat Korach en zijn aanhangers hun wierookvaten brengen en de Heere reukwerk offeren, en zo Hij er Zijn welgevallen in te kennen geeft, dan is Mozes nu even tevreden, dat al het volk des Heeren priesters zijn, indien dit Gode behaagt, als hij tevoren tevreden geweest is, dat al het volk des Heeren profeten zijn, Numbers 11:29. Maar zo God na beroep op Hem, voor Aaron beslist, (wat Hij ongetwijfeld doen zal) dan zullen zij het zeer gevaarlijk vinden om die proef te doen, en daarom stelt hij het uit tot morgen om te zien of de nacht ook beraad voor hen zou brengen zodat zij-tot berouw en bekering gekomen-van hun pretenties afzien.

3. Hij bespreekt de zaak openhartig met hen, teneinde door klem van redenering het oproer te stillen, zo mogelijk nog voor het beroep op God, want zo dit beroep plaatsheeft, dan weet hij, dat het in beschaming van de klagers zal eindigen.

A. Hij noemt hen kinderen van Levi, Numbers 16:7 en wederom in Numbers 16:8. Zij waren van zijn eigen stam, ja, zij waren van Gods stam, zo was het dan zoveel slechter van hen, om aldus te rebelleren, beide tegen God en hem. Het was nog niet lang geleden, dat de kinderen van Levi zich aan de zijde Gods hebben gesteld in de zaak van het gouden kalf, en er onsterflijke eer door hebben verworven, en zullen zij, die toen de enige onschuldigen waren, nu de leidende misdadigers zijn, en al de eer verliezen, die zij toen hebben gewonnen? Kon er zulk kaf op Gods dorsvloer zijn? Levieten, en toch rebellen?

B. Hij werpt hun beschuldiging terug op henzelf, zij hadden onrechtvaardig Mozes en Aaron ten laste gelegd zich te veel aan te matigen, zeggende: het is te veel voor u, ofschoon zij niets meer gedaan hadden dan wat God hun opgelegd had te doen. Neen, zegt Mozes, het is te veel voor u, gij kinderen van Levi. Diegenen matigen zich te veel aan, die Gods verordinering durven bedillen en tegenspreken. Het is ons genoeg ons te onderwerpen, het is te veel voor ons, om de wet te willen voorschrijven.

C. Hij wijst hen op hun voorrechten als Levieten, die genoeg voor hen waren, zij hadden het niet nodig om naar de eer van het priesterschap te staan, Numbers 16:9, Numbers 16:10. Hij herinnert hen er aan, hoe groot de eer was, waartoe zij als Levieten bevorderd waren.

a. Zij waren afgescheiden van de vergadering Israëls, van hen onderscheiden, boven hen verwaardigd. Inplaats van er over te klagen, dat Aarons geslacht boven hen was bevorderd, hadden zij dankbaar moeten wezen, dat hun stam boven de overige stammen was bevorderd, hoewel zij in ieder opzicht met hen gelijk waren. Als wij bedenken hoevelen er beneden ons zijn, dan zal dit ons helpen om niet afgunstig te wezen op hen, die boven ons zijn. Inplaats van te morren omdat iemand boven ons staat in eer macht, bezitting of invloed, in gaven en bekwaamheden, in nuttige werkzaamheid voor anderen, hebben wij reden om God te danken als wij, die minder zijn dan de minsten, toch niet tot de allerlaatsten gesteld worden. Er zijn misschien velen, die beter verdienen, en minder bevorderd zijn.

b. Zij waren afgescheiden tot de zeer grote eer:

Ten eerste. Om tot God te naderen, meer dan de gewone Israëlieten, hoewel ook zij een volk waren, dat Hem nabij is. Hoe nader iemand tot God is, hoe groter eer hij heeft.

Ten tweede. Om de dienst van des Heeren tabernakel te bedienen. Het is eer genoeg om de vaten van het heiligdom te dragen, en in enigerlei deel van de dienst des tabernakels gebruikt te worden. De dienst van God is niet slechts volmaakte vrijheid, maar hoge bevordering.

Ten derde. Om te staan voor het aangezicht van de vergadering om hen te dienen. Diegenen zijn waarlijk groot, die de gemeente dienen, en het is de eer van Gods dienstknechten om de dienaren te zijn van de kerk ja een eer, die hun waardigheid bijzet.

c. Het was de God van Israël zelf, die hen had afgescheiden. Hij was het, die hen op hun plaats gesteld heeft, en daarom hadden zij niet misnoegd moeten wezen, en Hij was het evenzeer, die Aaron op zijn plaats gesteld heeft, en daarom hadden zij hem niet moeten benijden.

d. Hij overtuigt hen van de zonde om hun voorrechten te onderschatten: is het u te weinig? Alsof hij gezegd had: Van alle mensen betaamt het u wel het allerminst om Aaron zijn priesterschap te misgunnen, daar gij toch, toen hij tot die eer werd bevorderd, voor een andere eer werdt bestemd en aangewezen, die daarvan afhankelijk was, zodat gij kondet schitteren in een licht, dat aan het zijne ontleend was. Het voorrecht om tot de God Israëls te naderen is op zichzelf geen kleine zaak, en moet ons dus niet gering toeschijnen. Aan hen, die de gelegenheid veronachtzamen om tot God te naderen er onverschillig en vormelijk in zijn, voor wie het een taak, geen genot is, kunnen wij met recht vragen: "Is het u te weinig, schijnt het u een kleine zaak te zijn, dat God u tot een volk gemaakt heeft, dat Hem nabij is?" Zij, die staan naar dingen die hun verboden zijn, en er zich met geweld meester van willen maken, smaden ten zeerste de eer, die hun wl toegestaan is. Wij hebben, een ieder van ons, zo'n deel van eer en aanzien, als God geschikt voor ons acht en waarvoor Hij ons geschikt ziet, en veel groter dan wij verdienen, en wij behoren er tevreden mee te wezen, en niet, zoals deze hier, te wandelen in dingen, die te groot voor ons zijn. Zoekt gij nu ook het priesterambt? Zij wilden niet erkennen dat zij het zochten, maar Mozes zag dat zij dit op het oog hadden, de wet had zeer goed gezorgd voor hen, die het altaar bedienden, en daarom begeren zij nu dit ambt.

e. Hij verklaart hun rebellie opstand te zijn tegen God, Numbers 16:11, terwijl zij voorgeven op te komen voor de heiligheid en vrijheid van het Israël Gods, hebben zij in werkelijkheid de wapenen opgevat tegen Israëls God, gij zijt vergaderd tegen de Heere. Wat zij ook mogen zeggen of voorgeven, en-hetzij zij er zich van bewust zijn of niet-zij, die tegen God strijden, strijden tegen hun Maker. Diegenen strijden tegen de vorst, die strijden tegen hen, die door hem gemachtigd of afgevaardigd zijn, want, helaas, zegt Mozes, wat is Aaron, dat gij tegen hem murmureert? Indien murmureerders en klagers wilden bedenken, dat de werktuigen, waarmee zij twisten, slechts werktuigen zijn, die door God gebruikt worden, en dat zij slechts datgene zijn wat Hij hen doet zijn, niets meer en niets minder, niets beters en niets ergers, dan zouden zij niet zo vrij en vermetel zijn in hun berispingen en verwijten. Zij, die het priesterschap, zoals het was ingesteld, een zegen bevonden, moesten er God al de lof voor geven, maar zo iemand het een last bevond, dan moest hij daarom niet twisten met Aaron, die slechts is wat hij gemaakt is, en slechts doet wat hem wordt geboden. Alzo heeft hij zich op God beroepen in deze zaak, en hij kan er zeker van wezen, dat dit beroep voor hem gunstig zal uitvallen.

Verzen 1-11

Numeri 16:1-11

I. Hier is een bericht van de opstandelingen, wie en wat zij waren, niet zoals tevoren de gemengde schare en de heffe des volks, die daarom nooit genoemd werden, maar mannen van naam en aanzien. Korach was de aanvoerder. Hij formeerde de factie en stelde zich aan het hoofd er van, weshalve zij de tegenspreking van Korach wordt genoemd, Judas: 11. Hij was een volle neef van Mozes, zij waren broeders kinderen, maar die verwantschap heeft hem niet weerhouden, om ruw en beledigend te zijn jegens Mozes. Acht het niet vreemd dat iemands vijanden die van zijn eigen huis zijn. Met hem verenigden zich Dathan en Abiram, oversten van de stam van Ruben Jakob's oudste zoon. Waarschijnlijk heeft het Korach gehinderd dat Aaron tot het priesterambt was bevorderd, en dat Elizafan aan het hoofd van de Kohathieten was gesteld, Numbers 3:30, en de Rubenieten waren misschien vertoornd, omdat aan Juda de ereplaats in het leger was aangewezen. In Numbers 16:1 wordt On genoemd als een van de hoofden van de factie, maar nooit daarna in geheel de geschiedenis hetzij omdat hij, naar sommigen denken, berouw had en er zich van terugtrok, of omdat hij niet zo op de voorgrond trad als Dathan en Abiram. De Kohathieten waren aan dezelfde zijde van de tabernakel gelegerd als de Rubenieten, hetgeen wellicht aan Korach de gelegenheid gaf om hen in het komplot te betrekken, weshalve de Joden zeggen: "Wee de goddeloze en wee zijn buurman," die gevaar loopt van door hem aangestoken te worden. En daar deze zelf mannen van naam waren, hebben zij twee honderd en vijftig oversten van de vergadering, Numbers 16:2, verlokt om aan de samenzwering deel te nemen, waarschijnlijk waren deze eerstgeborenen, of tenminste hoofden van gezinnen, die v r Aarons verheffing de heilige dingen bediend hadden. De hoogmoed en eerzucht van grote mannen hebben ten allen tijde veel kwaad gesticht, zowel in de kerk als in de staat. Moge God in Zijn genade grote mannen nederig maken, en aldus vrede geven in onze tijd! Vermaarde mannen, en mannen van naam, zoals deze hier beschreven worden te zijn, zijn de grote zondaren geweest van de oude wereld, Genesis 6:4. De naam en faam die zij hadden, waren hun niet genoeg, voldeden hen niet, zij waren hoog, maar wilden nog hoger zijn, en zo zijn de beroemde mannen berucht geworden.

II. Het bezwaar van de rebellen, Numbers 16:3. Wat zij verkeerd vinden is, dat Aaron en zijn geslacht met het priesterambt zijn bekleed. Zij achten dit een te grote eer om door Mozes gegeven en door Aaron aangenomen te worden en dus beschuldigen zij beide van overweldiging, van een onwettig zich meester maken van dit ambt. Het is te veel voor u, of: "Vergenoegt u er mee om op gelijken bodem te staan met uw naasten, die allen heilig zijn, evengoed als gij, en dus ook even groot behoren te wezen". Of: "Laat het u genoeg zijn tot dusver geheerst te hebben, en denkt er nu eens aan om uw plaats over te laten aan anderen, die er evenveel recht op hebben en evengoed instaat zijn om er de plichten van te vervullen".

1. Hovaardig roemen zij op de heiligheid van de vergadering en de tegenwoordigheid Gods onder haar. Zij allen zijn heilig, en even geschikt om offeranden te offeren als Aaron, en als hoofden van gezinnen dit eertijds waren, en de Heere is in het midden van hen, om hen te erkennen en te leiden. Weinig reden hadden zij om te roemen op de reinheid des volks, of op de gunst van God, daar het volk toch zo herhaaldelijk en nog zo onlangs verontreinigd was door de zonde, en nu onder het teken was van Gods misnoegen, weshalve zij dankbaar hadden moeten zijn voor priesters om voor hen tussenbeide te treden bij God, maar inplaats van dankbaar voor hen te wezen, benijden zij hen.

2. Onrechtvaardig beschuldigen zij Mozes en Aaron van zichzelf de eer genomen te hebben, die zij hadden, terwijl het toch zonder tegenspraak duidelijk was gebleken, dat zij er door God toe geroepen waren, Hebrews 5:4. Zodat zij of in het geheel geen priesters wilden hebben, noch enigerlei regering, niemand, die in burgerlijke of Godsdienstige zaken het bestuur zou hebben, niemand over de vergadering, of zij wilden niet berusten in de door God ingestelde regering, het door Hem verordineerde bestuur. Zie hieraan:

a. Van welke geest de gelijkheidspredikers zijn en zij, die de heerschappij verachten en de machten weerstaan, die God over hen gesteld heeft, zij zijn trots wangunstig, eerzuchtig, oproerig goddeloos en onredelijk.

b. Welke behandeling zelfs de beste en nuttigste mensen kunnen verwachten van hen zelfs, aan wie zij de meeste dienst bewijzen. Als diegenen voorgesteld worden als overweldigers, die het meeste recht hebben op de regering, en als tirannen, die het best regeren, zo laat hen zich herinneren, dat Mozes en Aaron evenzo verkeerd voorgesteld werden.

III. Mozes' gedrag toen deze beschuldiging tegen hem bekend werd gemaakt. Hoe heeft hij haar opgenomen?

1. Hij viel op zijn aangezicht, Numbers 16:4, zoals tevoren, Numbers 14:5. Aldus toonde hij hoe gaarne hij zich aan hen zou onderwerpen en hoe bereid hij was om afstand te doen van de regering, indien dit slechts bestaanbaar ware met zijn plicht tegenover God en zijn getrouwheid aan de hem opgedragen last. Aldus heeft hij zich ook door het gebed tot God gewend om bestuur en leiding van Hem te ontvangen voor hetgeen hij in die treurige omstandigheden te doen of te zeggen had. Hij wilde tot hen niet spreken, voordat hij zich aldus verootmoedigd had en zijn eigen gemoed tot kalmte was gekomen (het kon toch wel niet anders of hij moest ontroerd en ontrust zijn) en hij instructies van God had ontvangen. In zo'n geval zal het hart des rechtvaardigen zich bedenken om te antwoorden, en Gods mond om raad vragen.

2. Hij stelt voor om de zaak voor God te brengen en aan Hem de beslissing over te laten als iemand die wl verzekerd is van de deugdelijkheid van zijn aanspraken, maar toch gaarne bereid zou zijn, om zijn ambt neer te leggen, indien God het voegzaam zou oordelen, om aan het misnoegde volk voldoening te geven door er anderen voor te benoemen. Een eerlijke zaak schroomt geen onderzoek, vreest geen tweede onderzoek, vreest geen spoedig onderzoek, laat het morgen reeds geschieden Numbers 16:5. Laat Korach en zijn aanhangers hun wierookvaten brengen en de Heere reukwerk offeren, en zo Hij er Zijn welgevallen in te kennen geeft, dan is Mozes nu even tevreden, dat al het volk des Heeren priesters zijn, indien dit Gode behaagt, als hij tevoren tevreden geweest is, dat al het volk des Heeren profeten zijn, Numbers 11:29. Maar zo God na beroep op Hem, voor Aaron beslist, (wat Hij ongetwijfeld doen zal) dan zullen zij het zeer gevaarlijk vinden om die proef te doen, en daarom stelt hij het uit tot morgen om te zien of de nacht ook beraad voor hen zou brengen zodat zij-tot berouw en bekering gekomen-van hun pretenties afzien.

3. Hij bespreekt de zaak openhartig met hen, teneinde door klem van redenering het oproer te stillen, zo mogelijk nog voor het beroep op God, want zo dit beroep plaatsheeft, dan weet hij, dat het in beschaming van de klagers zal eindigen.

A. Hij noemt hen kinderen van Levi, Numbers 16:7 en wederom in Numbers 16:8. Zij waren van zijn eigen stam, ja, zij waren van Gods stam, zo was het dan zoveel slechter van hen, om aldus te rebelleren, beide tegen God en hem. Het was nog niet lang geleden, dat de kinderen van Levi zich aan de zijde Gods hebben gesteld in de zaak van het gouden kalf, en er onsterflijke eer door hebben verworven, en zullen zij, die toen de enige onschuldigen waren, nu de leidende misdadigers zijn, en al de eer verliezen, die zij toen hebben gewonnen? Kon er zulk kaf op Gods dorsvloer zijn? Levieten, en toch rebellen?

B. Hij werpt hun beschuldiging terug op henzelf, zij hadden onrechtvaardig Mozes en Aaron ten laste gelegd zich te veel aan te matigen, zeggende: het is te veel voor u, ofschoon zij niets meer gedaan hadden dan wat God hun opgelegd had te doen. Neen, zegt Mozes, het is te veel voor u, gij kinderen van Levi. Diegenen matigen zich te veel aan, die Gods verordinering durven bedillen en tegenspreken. Het is ons genoeg ons te onderwerpen, het is te veel voor ons, om de wet te willen voorschrijven.

C. Hij wijst hen op hun voorrechten als Levieten, die genoeg voor hen waren, zij hadden het niet nodig om naar de eer van het priesterschap te staan, Numbers 16:9, Numbers 16:10. Hij herinnert hen er aan, hoe groot de eer was, waartoe zij als Levieten bevorderd waren.

a. Zij waren afgescheiden van de vergadering Israëls, van hen onderscheiden, boven hen verwaardigd. Inplaats van er over te klagen, dat Aarons geslacht boven hen was bevorderd, hadden zij dankbaar moeten wezen, dat hun stam boven de overige stammen was bevorderd, hoewel zij in ieder opzicht met hen gelijk waren. Als wij bedenken hoevelen er beneden ons zijn, dan zal dit ons helpen om niet afgunstig te wezen op hen, die boven ons zijn. Inplaats van te morren omdat iemand boven ons staat in eer macht, bezitting of invloed, in gaven en bekwaamheden, in nuttige werkzaamheid voor anderen, hebben wij reden om God te danken als wij, die minder zijn dan de minsten, toch niet tot de allerlaatsten gesteld worden. Er zijn misschien velen, die beter verdienen, en minder bevorderd zijn.

b. Zij waren afgescheiden tot de zeer grote eer:

Ten eerste. Om tot God te naderen, meer dan de gewone Israëlieten, hoewel ook zij een volk waren, dat Hem nabij is. Hoe nader iemand tot God is, hoe groter eer hij heeft.

Ten tweede. Om de dienst van des Heeren tabernakel te bedienen. Het is eer genoeg om de vaten van het heiligdom te dragen, en in enigerlei deel van de dienst des tabernakels gebruikt te worden. De dienst van God is niet slechts volmaakte vrijheid, maar hoge bevordering.

Ten derde. Om te staan voor het aangezicht van de vergadering om hen te dienen. Diegenen zijn waarlijk groot, die de gemeente dienen, en het is de eer van Gods dienstknechten om de dienaren te zijn van de kerk ja een eer, die hun waardigheid bijzet.

c. Het was de God van Israël zelf, die hen had afgescheiden. Hij was het, die hen op hun plaats gesteld heeft, en daarom hadden zij niet misnoegd moeten wezen, en Hij was het evenzeer, die Aaron op zijn plaats gesteld heeft, en daarom hadden zij hem niet moeten benijden.

d. Hij overtuigt hen van de zonde om hun voorrechten te onderschatten: is het u te weinig? Alsof hij gezegd had: Van alle mensen betaamt het u wel het allerminst om Aaron zijn priesterschap te misgunnen, daar gij toch, toen hij tot die eer werd bevorderd, voor een andere eer werdt bestemd en aangewezen, die daarvan afhankelijk was, zodat gij kondet schitteren in een licht, dat aan het zijne ontleend was. Het voorrecht om tot de God Israëls te naderen is op zichzelf geen kleine zaak, en moet ons dus niet gering toeschijnen. Aan hen, die de gelegenheid veronachtzamen om tot God te naderen er onverschillig en vormelijk in zijn, voor wie het een taak, geen genot is, kunnen wij met recht vragen: "Is het u te weinig, schijnt het u een kleine zaak te zijn, dat God u tot een volk gemaakt heeft, dat Hem nabij is?" Zij, die staan naar dingen die hun verboden zijn, en er zich met geweld meester van willen maken, smaden ten zeerste de eer, die hun wl toegestaan is. Wij hebben, een ieder van ons, zo'n deel van eer en aanzien, als God geschikt voor ons acht en waarvoor Hij ons geschikt ziet, en veel groter dan wij verdienen, en wij behoren er tevreden mee te wezen, en niet, zoals deze hier, te wandelen in dingen, die te groot voor ons zijn. Zoekt gij nu ook het priesterambt? Zij wilden niet erkennen dat zij het zochten, maar Mozes zag dat zij dit op het oog hadden, de wet had zeer goed gezorgd voor hen, die het altaar bedienden, en daarom begeren zij nu dit ambt.

e. Hij verklaart hun rebellie opstand te zijn tegen God, Numbers 16:11, terwijl zij voorgeven op te komen voor de heiligheid en vrijheid van het Israël Gods, hebben zij in werkelijkheid de wapenen opgevat tegen Israëls God, gij zijt vergaderd tegen de Heere. Wat zij ook mogen zeggen of voorgeven, en-hetzij zij er zich van bewust zijn of niet-zij, die tegen God strijden, strijden tegen hun Maker. Diegenen strijden tegen de vorst, die strijden tegen hen, die door hem gemachtigd of afgevaardigd zijn, want, helaas, zegt Mozes, wat is Aaron, dat gij tegen hem murmureert? Indien murmureerders en klagers wilden bedenken, dat de werktuigen, waarmee zij twisten, slechts werktuigen zijn, die door God gebruikt worden, en dat zij slechts datgene zijn wat Hij hen doet zijn, niets meer en niets minder, niets beters en niets ergers, dan zouden zij niet zo vrij en vermetel zijn in hun berispingen en verwijten. Zij, die het priesterschap, zoals het was ingesteld, een zegen bevonden, moesten er God al de lof voor geven, maar zo iemand het een last bevond, dan moest hij daarom niet twisten met Aaron, die slechts is wat hij gemaakt is, en slechts doet wat hem wordt geboden. Alzo heeft hij zich op God beroepen in deze zaak, en hij kan er zeker van wezen, dat dit beroep voor hem gunstig zal uitvallen.

Verzen 12-22

Numeri 16:12-22

Hier is:

I. Het trotse antwoord van Dathan en Abiram en hun lasterlijke aantijging. Mozes had wat Korach te zeggen had, aangehoord en beantwoord, nu roept hij Dathan en Abiram op om met hun klachten te komen, Numbers 16:12, maar zij wilden aan zijn oproep geen gevolg geven, hetzij omdat zij zich nog schaamden om hem in het aangezicht te zeggen wat zij besloten hadden te zeggen, en dan is het een bewijs dat er nog enige bescheidenheid in hen was overgebleven, of liever, omdat zij zijn gezag niet wilden erkennen, en dan is het een bewijs van de grootste onbeschaamdheid. Zij spraken de taal van Farao zelf, die Mozes heeft getart, maar zij vergaten hoe duur hem dit te staan was gekomen. Indien hun brein niet zo ellendig verhit en hun hart niet zo verhard was geweest, dan zouden zij hebben kunnen bedenken dat, zo zij op deze boodschappers geen acht sloegen, Mozes hun spoedig in de naam van God boden des doods kon zenden. Maar aldus is het, dat de God van deze wereld de zinnen verblindt van de ongelovigen. Maar door dezelfde boden zonden zij hun artikelen van aanklacht tegen Mozes, en die aanklacht was zeer zwaar.

1. Zij beschuldigden hem hun een zeer groot kwaad aangedaan te hebben door hen uit te voeren uit Egypte, dat zij hatelijk een land noemen, vloeiende van melk en honing, Numbers 16:13. Zeker zij hadden in Egypte overvloed van uien, knoflook en vis, maar nooit heeft Egypte aanspraak gemaakt op melk en honing, doch daarmee wilden zij slechts de spot drijven met het beloofde land. Ondankbare ellendelingen! Om datgene voor te stellen als een hun aangedaan kwaad, hetgeen in werkelijkheid de grootste gunst was, die ooit aan een volk was bewezen!

2. Zij beschuldigen hem van het op hun leven toe te leggen, dat hij bedoelde hen te doden in de woestijn, ofschoon zij er goed verzorgd werden. En dat zij veroordeeld waren om in de woestijn te sterven, hadden zij toch zichzelf te wijten. Mozes zou hen genezen hebben, maar zij wilden niet genezen zijn.

3. Zij beschuldigen hem van een aanslag voor te hebben op hun vrijheid, dat hij bedoelde hen te knechten, door zich tot een overheer over hen te maken. Een overheer over hen! Was hij niet een teder, liefhebbend vader voor hen, hun trouwe dienaar om des Heeren wil? Waren hun niet hun bezittingen verzekerd, orde onder hen in stand gehouden, het recht onpartijdig bedeeld? Leefden zij niet in welvaart en eer? En toch klaagden zij, alsof Mozes' juk zwaarder was dan dat van Farao. En heeft Mozes zichzelf tot een overheer gemaakt? Verre van dien! Hoe gaarne zou hij in het begin het ambt afgewezen hebben! Hoe gaarne zou hij er naderhand niet menigmaal afstand van hebben willen doen! En toch wordt hij aldus in de zwartste kleuren geschilderd als een tiran en overweldiger.

4. Zij beschuldigen hem hen te hebben bedrogen, Numbers 16:14. Gij hebt ons niet gebracht in een land, dat van melk en honing vloeit, zoals gij beloofd hebt te zullen doen. En wiens schuld was dit? Hij had hen tot aan de grenzen er van gebracht, en stond op het punt om hen, met Gods hulp, in het bezit er van te stellen, maar zij hebben het van zich geworpen, er de deur van toegesloten tegen henzelf, zodat het zuiver en alleen hun schuld was, dat zij zich thans niet in Kanan bevonden, en toch werpen zij er de schuld van op Mozes. "Zo is het, dat de dwaasheid des mensen zijn weg verkeert, en zijn hart zich tegen de Heere vergramt," Proverbs 19:3. 5. Zij beschuldigen hem in het algemeen van onoprechtheid, dat hij de ogen van deze mannen wil verblinden, om hen dan blindelings te laten gaan waar het hem behaagt. In alles wat hij voor hen deed was het zijn doel hun ogen te openen, en toch geven zij te kennen, dat hij voornemens was hun ogen te verblinden, opdat zij niet zouden zien dat zij misleid en bedrogen waren. Ook de wijsten en besten kunnen niet iedereen behagen, niet van iedereen het goede woord verkrijgen. Diegenen vallen soms onder de sterkste afkeuring, die de hoogste lof verdiend hebben. Menig goed werk had Mozes hun van de Vader getoond, en voor welk van die smaden zij hem?

II. Mozes' rechtvaardige toorn om hun onbeschoftheid, Numbers 16:15. Hoewel Mozes de zachtmoedigste mens was, ontstak hij toch zeer daar hij in zich God gesmaad zag, hij kon het niet aanzien dat het volk zich in het verderf stortte, voor welks verlossing hij zoveel gedaan had. In zijn ontsteltenis:

1. Beroept hij zich op God ten opzichte van zijn oprechtheid, terwijl zij hem laaghartig eerzucht, hebzucht en tirannie aanwrijven door zich tot een overheer te maken. God was zijn getuige:

a. Dat hij zich nooit met iets van hen verrijkt heeft, ik heb niet een ezel van hen genomen, niet slechts bij wijze van steekpenning of door afpersing, maar ook niet bij wijze van beloning of geschenk voor al de goede diensten, die hij hun had bewezen, nooit heeft hij de soldij van een generaal of het traktement van een rechter, en nog veel minder de schatting van een vorst ontvangen. Hij verkreeg meer bezitting door Jethro's schapen te hoeden, dan toen hij koning werd in Jeshurun.

b. Dat hij hen nooit in iets benadeeld had, ik heb niet een van hen kwaad gedaan, neen, niet aan de minsten hunner, niet aan de slechtsten van hen, neen, niet aan hen, die het gemelijkst en tergendst voor hem waren, nooit heeft hij zijn macht misbruikt om het kwaad te ondersteunen. Diegenen, die zichzelf nooit bezoedeld hebben, behoeven niet te vrezen door anderen een smet aangewreven te worden, als de mensen ons veroordelen, kunnen wij gerust zijn, zo ons eigen hart ons niet veroordeelt.

2. Hij bidt God zich zijn zaak aan te nemen en hem te zuiveren, door Zijn ongenoegen te tonen als Korach en de zijnen, met wie ook Dathan en Abiram in verbintenis waren, wierook zullen offeren. Heere, zegt hij, zie hun offer niet aan. Hiermede schijnt hij te verwijzen naar de geschiedenis van Kaïn, die hij onlangs met eigen hand geschreven heeft, van wie gezegd is, dat de Heere hem en zijn offer niet aanzag, Genesis 4:5." Zij, die de tegenspreking van Korach gevolgd zijn, zijn de weg van Kaïn ingegaan," deze twee zijn samengevoegd, en daarom bidt hij, dat zij evenals Kaïn door God toornig aangezien zullen worden, en evenals hij te schande gemaakt zullen worden.

III. Het geschil tussen Mozes en zijn beschuldigers aan de beslissing van de Rechter onderworpen.

1. Mozes daagt hen uit om met Aaron de volgende morgen, ten tijde wanneer het reukwerk geofferd werd, te verschijnen, om dan de zaak aan het oordeel des Heeren over te laten, Numbers 16:16, Numbers 16:17. Daar hij hen door zijn kalme, liefdevolle redenering niet tot overtuiging kon brengen, is hij bereid om met hen voor de rechterstoel van God te verschijnen en Gods uitspraak af te wachten, teneinde deze twist te beslechten. Hij had zich reeds tevoren hiertoe verbonden, Numbers 16:6, Numbers 16:7, en hier voegt hij er slechts een beding aan toe, waaruit zijn grote toegevendheid blijkt voor de klagers, namelijk dat Aaron, wiens verhoging zij wraakten, hoewel thans door de inzetting Gods bevorderd tot de eer om reukwerk te branden binnen de tabernakel, zich echter bij deze gelegenheid op de plaats van een nieuweling zou stellen op gelijke voet met Korach aan de deur van de tabernakel, ja meer, Mozes zelf zou ook bij hen staan, zodat de klager alle eerlijke behandeling zou ondervinden, die hij slechts kon wensen, en alzo alle mond gestopt worde.

2. Korach neemt de uitdaging aan, en verschijnt met Mozes en Aaron aan de deur van de tent van de samenkomst om zijn aanspraken te handhaven, Numbers 16:18, Numbers 16:19. Indien hij niet zo verregaand onbeschaamd ware geweest, dan zou hij de zaak niet zo ver hebben laten komen. Had hij niet onlangs gezien hoe Nadab en Abihu, de gezalfde priesters, dood ter aarde werden geworpen, omdat zij het hadden gedurfd reukwerk met onheilig vuur aan te steken, en kon hij met zijn medeplichtigen dan verwachten beter te zullen varen als zij reukwerk offeren met onheilige handen? En toch, om in de hoogte van zijn trots Mozes het hoofd te bieden, tart hij aldus de hemel, durft hij de Goddelijke aanneming van zijn reukwerk verwachten zonder door God gemachtigd te zijn het te brengen, z ellendig wordt door de bedriegelijkheid van de zonde het hart verhard. Zij namen een ieder zijn wierookvat. Het waren wellicht enige van de wierookvaten, die deze hoofden van huisgezinnen gebruikt hadden bij hun huisaltaar, voordat dit deel van de Goddelijke eredienst beperkt was tot de priesterschap en het altaar in de tabernakel (en zij wilden ze weer in gebruik en in ere brengen), of misschien waren het gewone komforen, die voor gewoon dagelijks gebruik dienden. Nu zou men gedacht hebben dat Mozes de vergadering bijeengeroepen zou hebben tegen de rebellen om getuige te zijn van dit plechtig gericht, maar het schijnt dat Korach haar verzamelde tegen Mozes, Numbers 16:19, hetgeen te kennen geeft dat een groot deel van de vergadering het met Korach hield, hem ten dienste was, en hem welslagen toewenste, en dat Korach vol was van hoop dat hij zijn doel tegenover Aaron zou bereiken. Indien hij vermoed had wat de uitslag zou zijn, hij zou niet begeerd hebben, dat deze proefneming zo in het openbaar zou plaatshebben, maar weinig dacht hij, dat hij de vergadering bijeen had geroepen om getuige te zijn van zijn beschaming. Het gebeurt dikwijls, dat trotse, eerzuchtige mensen hun eigen grootheid denken te bevorderen terwijl zij dan slechts hun eigen, schandelijke val verhaasten.

IV. De gerechtszitting heeft plaats, de Rechter spreekt het oordeel uit, en dreigt het aan de gehele vergadering te zullen volvoeren.

1. De heerlijkheid des Heeren verscheen, Numbers 16:19. Dezelfde heerlijkheid, die verschenen is om Aaron in zijn ambt te installeren, Leviticus 9:23, verscheen nu om hem er in te bevestigen, en hen te beschamen, die hem tegenstaan en zijn mededingers willen zijn. De Shechina, of Goddelijke Majesteit, de heerlijkheid des eeuwigen Woords, die gewoonlijk binnen de voorhang tussen de cherubim woonde, werd nu openlijk gezien boven de deur van de tabernakel, ter verschrikking van geheel de vergadering, want, hoewel zij generlei gelijkenis zagen, konden zij toch waarschijnlijk aan het aanzien van het licht en het vuur duidelijk bemerken, dat God in toorn tegen hen was ontstoken, zoals toen Hij verschenen is, Numbers 14:10. Niets is voor hen, die zich van schuld bewust zijn, schrikkelijker dan de verschijning van de Goddelijke heerlijkheid, want zo'n hoogheerlijk Wezen moet wel een geducht vijand zijn.

2. God dreigde hen allen in een ogenblik te verteren, en daartoe gebood Hij aan Mozes en Aaron om zich uit het midden van hen af te scheiden, Numbers 16:21. Aldus toonde God wat hun zonde verdiend heeft, en hoe tergend zij voor Hem was. Zie hoe gevaarlijk het is om gemeenschap te hebben met zondaren, en ook maar in het minst met hen te delen. Velen van de vergadering zijn waarschijnlijk gekomen omdat anderen kwamen, de menigte volgende, of uit nieuwsgierigheid, om de uitslag te zien, maar niet gekomen zoals zij hadden behoren te komen, om getuigenis af te leggen tegen de rebellen, en zich openlijk v r God en Mozes te verklaren, waren zij in gevaar om in een ogenblik verteerd te worden. Als wij de kudde volgen, waarin de duivel gevaren is, dan lopen wij gevaar van met haar om te komen.

V. De nederige voorbede van Mozes en Aaron voor de vergadering, Numbers 16:22.

1. Hun houding was die van dringend smeken, zij vielen op hun aangezichten, zij wierpen zich ter aarde voor God als smekelingen, die vurig begeren sparende genade te verkrijgen. Hoewel het volk hen verraderlijk had verlaten en zich gevoegd had bij hen, die de wapens tegen hen hadden opgevat, betoonden zij zich toch getrouw aan de last die hun was opgedragen, als herders van Israël, die in de bres moesten staan als zij de kudde in gevaar zagen. Indien anderen tekortkomen in hun plicht jegens ons, dan ontheft ons dit niet van onze plicht jegens hen, van de verplichting, die op ons rust om hun welvaren te zoeken.

2. Hun gebed was een pleitend gebed, en het bleek een overwinnend gebed te zijn. God zou hen nu verdelgd hebben, indien Mozes "Zijn grimmigheid niet had afgekeerd," Psalms 106:23, maar verre zij het van ons te denken, dat Mozes meer lankmoedig, meer barmhartig was dan God, doch God vond het goed en nodig Zijn rechtvaardig misnoegen te tonen tegen de zonde van de zondaren door het vonnis, en tegelijkertijd Zijn goedheid en genade te tonen door het gebed van de heiligen te verhoren, en het vonnis te herroepen. Let in het gebed:

a. Op de titel, die zij God geven: God van de geesten van alle vlees. Zie wat de mens is, hij is een geest in vlees, een belichaamde ziel, een schepsel, wonderbaarlijk samengesteld uit hemel en aarde. Zie wat God is: Hij is de God van de geesten van geheel het mensdom. "Hij formeert de geest," Zacheria 12:1. Hij is "de Vader van de geesten," Hebrews 12:9. Hij heeft het vermogen om ze te formeren, Psalms 33:15, en de macht om er over te beschikken, want Hij heeft gezegd: "Alle zielen zijn Mijne," Ezechiël 18:4. Zij geven hiermede te kennen dat, hoewel God als de God van de geesten van alle vlees in Zijn vrijmacht deze vergadering in n ogenblik zou kunnen verteren, het toch te hopen was dat Hij in Zijn genade hen zou sparen, niet alleen omdat zij het werk van Zijn handen waren en Hem toebehoorden, maar omdat Hij, de God zijnde van de geesten, wist wat maaksel zij zijn, en onderscheiden kon tussen de verleiders en de verleiden, tussen hen, die moedwillig en boosaardig zondigden, en hen, die door hun lagen en listen meegesleept waren, en daarom een verschil zou maken in Zijn oordelen.

b. De drangreden, die zij aanvoeren, en die tamelijk gelijk is aan die welke Abraham aanvoerde in zijn voorbede voor Sodom, Genesis 18:23 :"Zult Gij ook de rechtvaardige met de goddeloze ombrengen?" Zo luidt hier de pleitrede: een enig man zal gezondigd hebben, en zult gij U over deze gehele vergadering grotelijks vertoornen? Wel was het aller zonde om in deze zaak meegedaan te hebben, maar de grote overtreding lag bij hem, die het eerst dit verraad bedacht en op touw gezet heeft. Wat God in Zijn vrijmacht en strenge rechtvaardigheid ook moge doen, toch hebben wij reden te hopen, dat Hij niet om de zonde van een de gehele vergadering zal uitdelgen, maar dat, wijl gerechtigheid en vrede elkaar gekust hebben in het verlossingswerk van Christus, de barmhartigheid zal roemen tegen het oordeel. Mozes wist dat de gehele vergadering langzamerhand in de woestijn meest omkomen, toch is hij nu dringend en vurig in zijn gebed, dat zij niet allen opeens verteerd zullen worden, en zal hij het als een gunst beschouwen, om uitstel voor hen te verkrijgen: Heere! laat hem ook nog dit jaar.

Verzen 12-22

Numeri 16:12-22

Hier is:

I. Het trotse antwoord van Dathan en Abiram en hun lasterlijke aantijging. Mozes had wat Korach te zeggen had, aangehoord en beantwoord, nu roept hij Dathan en Abiram op om met hun klachten te komen, Numbers 16:12, maar zij wilden aan zijn oproep geen gevolg geven, hetzij omdat zij zich nog schaamden om hem in het aangezicht te zeggen wat zij besloten hadden te zeggen, en dan is het een bewijs dat er nog enige bescheidenheid in hen was overgebleven, of liever, omdat zij zijn gezag niet wilden erkennen, en dan is het een bewijs van de grootste onbeschaamdheid. Zij spraken de taal van Farao zelf, die Mozes heeft getart, maar zij vergaten hoe duur hem dit te staan was gekomen. Indien hun brein niet zo ellendig verhit en hun hart niet zo verhard was geweest, dan zouden zij hebben kunnen bedenken dat, zo zij op deze boodschappers geen acht sloegen, Mozes hun spoedig in de naam van God boden des doods kon zenden. Maar aldus is het, dat de God van deze wereld de zinnen verblindt van de ongelovigen. Maar door dezelfde boden zonden zij hun artikelen van aanklacht tegen Mozes, en die aanklacht was zeer zwaar.

1. Zij beschuldigden hem hun een zeer groot kwaad aangedaan te hebben door hen uit te voeren uit Egypte, dat zij hatelijk een land noemen, vloeiende van melk en honing, Numbers 16:13. Zeker zij hadden in Egypte overvloed van uien, knoflook en vis, maar nooit heeft Egypte aanspraak gemaakt op melk en honing, doch daarmee wilden zij slechts de spot drijven met het beloofde land. Ondankbare ellendelingen! Om datgene voor te stellen als een hun aangedaan kwaad, hetgeen in werkelijkheid de grootste gunst was, die ooit aan een volk was bewezen!

2. Zij beschuldigen hem van het op hun leven toe te leggen, dat hij bedoelde hen te doden in de woestijn, ofschoon zij er goed verzorgd werden. En dat zij veroordeeld waren om in de woestijn te sterven, hadden zij toch zichzelf te wijten. Mozes zou hen genezen hebben, maar zij wilden niet genezen zijn.

3. Zij beschuldigen hem van een aanslag voor te hebben op hun vrijheid, dat hij bedoelde hen te knechten, door zich tot een overheer over hen te maken. Een overheer over hen! Was hij niet een teder, liefhebbend vader voor hen, hun trouwe dienaar om des Heeren wil? Waren hun niet hun bezittingen verzekerd, orde onder hen in stand gehouden, het recht onpartijdig bedeeld? Leefden zij niet in welvaart en eer? En toch klaagden zij, alsof Mozes' juk zwaarder was dan dat van Farao. En heeft Mozes zichzelf tot een overheer gemaakt? Verre van dien! Hoe gaarne zou hij in het begin het ambt afgewezen hebben! Hoe gaarne zou hij er naderhand niet menigmaal afstand van hebben willen doen! En toch wordt hij aldus in de zwartste kleuren geschilderd als een tiran en overweldiger.

4. Zij beschuldigen hem hen te hebben bedrogen, Numbers 16:14. Gij hebt ons niet gebracht in een land, dat van melk en honing vloeit, zoals gij beloofd hebt te zullen doen. En wiens schuld was dit? Hij had hen tot aan de grenzen er van gebracht, en stond op het punt om hen, met Gods hulp, in het bezit er van te stellen, maar zij hebben het van zich geworpen, er de deur van toegesloten tegen henzelf, zodat het zuiver en alleen hun schuld was, dat zij zich thans niet in Kanan bevonden, en toch werpen zij er de schuld van op Mozes. "Zo is het, dat de dwaasheid des mensen zijn weg verkeert, en zijn hart zich tegen de Heere vergramt," Proverbs 19:3. 5. Zij beschuldigen hem in het algemeen van onoprechtheid, dat hij de ogen van deze mannen wil verblinden, om hen dan blindelings te laten gaan waar het hem behaagt. In alles wat hij voor hen deed was het zijn doel hun ogen te openen, en toch geven zij te kennen, dat hij voornemens was hun ogen te verblinden, opdat zij niet zouden zien dat zij misleid en bedrogen waren. Ook de wijsten en besten kunnen niet iedereen behagen, niet van iedereen het goede woord verkrijgen. Diegenen vallen soms onder de sterkste afkeuring, die de hoogste lof verdiend hebben. Menig goed werk had Mozes hun van de Vader getoond, en voor welk van die smaden zij hem?

II. Mozes' rechtvaardige toorn om hun onbeschoftheid, Numbers 16:15. Hoewel Mozes de zachtmoedigste mens was, ontstak hij toch zeer daar hij in zich God gesmaad zag, hij kon het niet aanzien dat het volk zich in het verderf stortte, voor welks verlossing hij zoveel gedaan had. In zijn ontsteltenis:

1. Beroept hij zich op God ten opzichte van zijn oprechtheid, terwijl zij hem laaghartig eerzucht, hebzucht en tirannie aanwrijven door zich tot een overheer te maken. God was zijn getuige:

a. Dat hij zich nooit met iets van hen verrijkt heeft, ik heb niet een ezel van hen genomen, niet slechts bij wijze van steekpenning of door afpersing, maar ook niet bij wijze van beloning of geschenk voor al de goede diensten, die hij hun had bewezen, nooit heeft hij de soldij van een generaal of het traktement van een rechter, en nog veel minder de schatting van een vorst ontvangen. Hij verkreeg meer bezitting door Jethro's schapen te hoeden, dan toen hij koning werd in Jeshurun.

b. Dat hij hen nooit in iets benadeeld had, ik heb niet een van hen kwaad gedaan, neen, niet aan de minsten hunner, niet aan de slechtsten van hen, neen, niet aan hen, die het gemelijkst en tergendst voor hem waren, nooit heeft hij zijn macht misbruikt om het kwaad te ondersteunen. Diegenen, die zichzelf nooit bezoedeld hebben, behoeven niet te vrezen door anderen een smet aangewreven te worden, als de mensen ons veroordelen, kunnen wij gerust zijn, zo ons eigen hart ons niet veroordeelt.

2. Hij bidt God zich zijn zaak aan te nemen en hem te zuiveren, door Zijn ongenoegen te tonen als Korach en de zijnen, met wie ook Dathan en Abiram in verbintenis waren, wierook zullen offeren. Heere, zegt hij, zie hun offer niet aan. Hiermede schijnt hij te verwijzen naar de geschiedenis van Kaïn, die hij onlangs met eigen hand geschreven heeft, van wie gezegd is, dat de Heere hem en zijn offer niet aanzag, Genesis 4:5." Zij, die de tegenspreking van Korach gevolgd zijn, zijn de weg van Kaïn ingegaan," deze twee zijn samengevoegd, en daarom bidt hij, dat zij evenals Kaïn door God toornig aangezien zullen worden, en evenals hij te schande gemaakt zullen worden.

III. Het geschil tussen Mozes en zijn beschuldigers aan de beslissing van de Rechter onderworpen.

1. Mozes daagt hen uit om met Aaron de volgende morgen, ten tijde wanneer het reukwerk geofferd werd, te verschijnen, om dan de zaak aan het oordeel des Heeren over te laten, Numbers 16:16, Numbers 16:17. Daar hij hen door zijn kalme, liefdevolle redenering niet tot overtuiging kon brengen, is hij bereid om met hen voor de rechterstoel van God te verschijnen en Gods uitspraak af te wachten, teneinde deze twist te beslechten. Hij had zich reeds tevoren hiertoe verbonden, Numbers 16:6, Numbers 16:7, en hier voegt hij er slechts een beding aan toe, waaruit zijn grote toegevendheid blijkt voor de klagers, namelijk dat Aaron, wiens verhoging zij wraakten, hoewel thans door de inzetting Gods bevorderd tot de eer om reukwerk te branden binnen de tabernakel, zich echter bij deze gelegenheid op de plaats van een nieuweling zou stellen op gelijke voet met Korach aan de deur van de tabernakel, ja meer, Mozes zelf zou ook bij hen staan, zodat de klager alle eerlijke behandeling zou ondervinden, die hij slechts kon wensen, en alzo alle mond gestopt worde.

2. Korach neemt de uitdaging aan, en verschijnt met Mozes en Aaron aan de deur van de tent van de samenkomst om zijn aanspraken te handhaven, Numbers 16:18, Numbers 16:19. Indien hij niet zo verregaand onbeschaamd ware geweest, dan zou hij de zaak niet zo ver hebben laten komen. Had hij niet onlangs gezien hoe Nadab en Abihu, de gezalfde priesters, dood ter aarde werden geworpen, omdat zij het hadden gedurfd reukwerk met onheilig vuur aan te steken, en kon hij met zijn medeplichtigen dan verwachten beter te zullen varen als zij reukwerk offeren met onheilige handen? En toch, om in de hoogte van zijn trots Mozes het hoofd te bieden, tart hij aldus de hemel, durft hij de Goddelijke aanneming van zijn reukwerk verwachten zonder door God gemachtigd te zijn het te brengen, z ellendig wordt door de bedriegelijkheid van de zonde het hart verhard. Zij namen een ieder zijn wierookvat. Het waren wellicht enige van de wierookvaten, die deze hoofden van huisgezinnen gebruikt hadden bij hun huisaltaar, voordat dit deel van de Goddelijke eredienst beperkt was tot de priesterschap en het altaar in de tabernakel (en zij wilden ze weer in gebruik en in ere brengen), of misschien waren het gewone komforen, die voor gewoon dagelijks gebruik dienden. Nu zou men gedacht hebben dat Mozes de vergadering bijeengeroepen zou hebben tegen de rebellen om getuige te zijn van dit plechtig gericht, maar het schijnt dat Korach haar verzamelde tegen Mozes, Numbers 16:19, hetgeen te kennen geeft dat een groot deel van de vergadering het met Korach hield, hem ten dienste was, en hem welslagen toewenste, en dat Korach vol was van hoop dat hij zijn doel tegenover Aaron zou bereiken. Indien hij vermoed had wat de uitslag zou zijn, hij zou niet begeerd hebben, dat deze proefneming zo in het openbaar zou plaatshebben, maar weinig dacht hij, dat hij de vergadering bijeen had geroepen om getuige te zijn van zijn beschaming. Het gebeurt dikwijls, dat trotse, eerzuchtige mensen hun eigen grootheid denken te bevorderen terwijl zij dan slechts hun eigen, schandelijke val verhaasten.

IV. De gerechtszitting heeft plaats, de Rechter spreekt het oordeel uit, en dreigt het aan de gehele vergadering te zullen volvoeren.

1. De heerlijkheid des Heeren verscheen, Numbers 16:19. Dezelfde heerlijkheid, die verschenen is om Aaron in zijn ambt te installeren, Leviticus 9:23, verscheen nu om hem er in te bevestigen, en hen te beschamen, die hem tegenstaan en zijn mededingers willen zijn. De Shechina, of Goddelijke Majesteit, de heerlijkheid des eeuwigen Woords, die gewoonlijk binnen de voorhang tussen de cherubim woonde, werd nu openlijk gezien boven de deur van de tabernakel, ter verschrikking van geheel de vergadering, want, hoewel zij generlei gelijkenis zagen, konden zij toch waarschijnlijk aan het aanzien van het licht en het vuur duidelijk bemerken, dat God in toorn tegen hen was ontstoken, zoals toen Hij verschenen is, Numbers 14:10. Niets is voor hen, die zich van schuld bewust zijn, schrikkelijker dan de verschijning van de Goddelijke heerlijkheid, want zo'n hoogheerlijk Wezen moet wel een geducht vijand zijn.

2. God dreigde hen allen in een ogenblik te verteren, en daartoe gebood Hij aan Mozes en Aaron om zich uit het midden van hen af te scheiden, Numbers 16:21. Aldus toonde God wat hun zonde verdiend heeft, en hoe tergend zij voor Hem was. Zie hoe gevaarlijk het is om gemeenschap te hebben met zondaren, en ook maar in het minst met hen te delen. Velen van de vergadering zijn waarschijnlijk gekomen omdat anderen kwamen, de menigte volgende, of uit nieuwsgierigheid, om de uitslag te zien, maar niet gekomen zoals zij hadden behoren te komen, om getuigenis af te leggen tegen de rebellen, en zich openlijk v r God en Mozes te verklaren, waren zij in gevaar om in een ogenblik verteerd te worden. Als wij de kudde volgen, waarin de duivel gevaren is, dan lopen wij gevaar van met haar om te komen.

V. De nederige voorbede van Mozes en Aaron voor de vergadering, Numbers 16:22.

1. Hun houding was die van dringend smeken, zij vielen op hun aangezichten, zij wierpen zich ter aarde voor God als smekelingen, die vurig begeren sparende genade te verkrijgen. Hoewel het volk hen verraderlijk had verlaten en zich gevoegd had bij hen, die de wapens tegen hen hadden opgevat, betoonden zij zich toch getrouw aan de last die hun was opgedragen, als herders van Israël, die in de bres moesten staan als zij de kudde in gevaar zagen. Indien anderen tekortkomen in hun plicht jegens ons, dan ontheft ons dit niet van onze plicht jegens hen, van de verplichting, die op ons rust om hun welvaren te zoeken.

2. Hun gebed was een pleitend gebed, en het bleek een overwinnend gebed te zijn. God zou hen nu verdelgd hebben, indien Mozes "Zijn grimmigheid niet had afgekeerd," Psalms 106:23, maar verre zij het van ons te denken, dat Mozes meer lankmoedig, meer barmhartig was dan God, doch God vond het goed en nodig Zijn rechtvaardig misnoegen te tonen tegen de zonde van de zondaren door het vonnis, en tegelijkertijd Zijn goedheid en genade te tonen door het gebed van de heiligen te verhoren, en het vonnis te herroepen. Let in het gebed:

a. Op de titel, die zij God geven: God van de geesten van alle vlees. Zie wat de mens is, hij is een geest in vlees, een belichaamde ziel, een schepsel, wonderbaarlijk samengesteld uit hemel en aarde. Zie wat God is: Hij is de God van de geesten van geheel het mensdom. "Hij formeert de geest," Zacheria 12:1. Hij is "de Vader van de geesten," Hebrews 12:9. Hij heeft het vermogen om ze te formeren, Psalms 33:15, en de macht om er over te beschikken, want Hij heeft gezegd: "Alle zielen zijn Mijne," Ezechiël 18:4. Zij geven hiermede te kennen dat, hoewel God als de God van de geesten van alle vlees in Zijn vrijmacht deze vergadering in n ogenblik zou kunnen verteren, het toch te hopen was dat Hij in Zijn genade hen zou sparen, niet alleen omdat zij het werk van Zijn handen waren en Hem toebehoorden, maar omdat Hij, de God zijnde van de geesten, wist wat maaksel zij zijn, en onderscheiden kon tussen de verleiders en de verleiden, tussen hen, die moedwillig en boosaardig zondigden, en hen, die door hun lagen en listen meegesleept waren, en daarom een verschil zou maken in Zijn oordelen.

b. De drangreden, die zij aanvoeren, en die tamelijk gelijk is aan die welke Abraham aanvoerde in zijn voorbede voor Sodom, Genesis 18:23 :"Zult Gij ook de rechtvaardige met de goddeloze ombrengen?" Zo luidt hier de pleitrede: een enig man zal gezondigd hebben, en zult gij U over deze gehele vergadering grotelijks vertoornen? Wel was het aller zonde om in deze zaak meegedaan te hebben, maar de grote overtreding lag bij hem, die het eerst dit verraad bedacht en op touw gezet heeft. Wat God in Zijn vrijmacht en strenge rechtvaardigheid ook moge doen, toch hebben wij reden te hopen, dat Hij niet om de zonde van een de gehele vergadering zal uitdelgen, maar dat, wijl gerechtigheid en vrede elkaar gekust hebben in het verlossingswerk van Christus, de barmhartigheid zal roemen tegen het oordeel. Mozes wist dat de gehele vergadering langzamerhand in de woestijn meest omkomen, toch is hij nu dringend en vurig in zijn gebed, dat zij niet allen opeens verteerd zullen worden, en zal hij het als een gunst beschouwen, om uitstel voor hen te verkrijgen: Heere! laat hem ook nog dit jaar.

Verzen 23-34

Numeri 16:23-34

Wij hebben hier de beslissing van de strijd met Dathan en Abiram, die tegen Mozes rebelleerden, zoals wij in de volgende paragraaf de beslissing zullen hebben van de strijd met Korach en zijn aanhangers, die zich als mededingers opwierpen van Aaron. Het schijnt dat Dathan en Abiram een grote tabernakel hadden opgericht in het midden van de tenten van hun gezinnen waar zij hof hielden, ter raadsvergadering bijeenkwamen en hun oproersvlag tegen Mozes hadden uitgestoken, hier wordt zij de woning van Korach, Dathan en Abiram genoemd, Numbers 16:24, Numbers 16:27. Daar verbleven Dathan en Abiram, als in de plaats van samenkomst, terwijl Korach en zijn vrienden naar de tabernakel des Heeren gingen, om de uitslag van hun twistgeding met Aaron af te wachten, maar hier wordt ons gezegd, dat hun zaak al tot beslissing was gekomen, voordat die van Korach beëindigd was, want God volgt de methode, die Hem behaagt in Zijn oordelen.

I. De vergadering wordt in het openbaar gewaarschuwd om zich terstond van de tenten van de rebellen terug te trekken.

1. God gebiedt aan Mozes om in aller voege tot de vergadering te spreken, Numbers 16:24. Dit was de verhoring van Mozes' gebed, hij had gebeden, dat God niet de gehele vergadering zou verteren. "Welnu", zegt God, "Ik zal het niet doen, mits zij zo verstandig zijn om voor hun eigen veiligheid te zorgen, en het gevaar uit de weg gaan. Willen zij de rebellen verlaten, dan is het wel, en dan zullen zij niet met hen omkomen, maar anders moeten zij afwachten wat er volgen zal." Wij kunnen niet verwachten voordeel te hebben van het gebed van onze vrienden voor ons heil, tenzij wij zelf ons benaarstigen om van de middelen van de verlossing gebruik te maken, want God heeft nooit beloofd hen te verlossen door een wonder, die zichzelf niet willen verlossen, door middelen. Mozes die voor hen gebeden had, moet hun dit nu prediken en hen waarschuwen te vlieden van de toekomende toorn.

2. Vervolgens begeeft Mozes zich naar het hoofdkwartier van de rebellen, terwijl hij Aaron aan de deur van de tent van de samenkomst laat, Numbers 16:25. Dathan en Abiram hadden weerspannig geweigerd om tot hem op te komen, Numbers 16:12, nu verwaardigt hij zich om nederig af te gaan tot hen, om te zien of hij hen nog tot overtuiging kon brengen, hen nog kon redden. Aldus moeten Evangeliedienaren met zachtmoedigheid onderwijzen degenen die tegenstaan, en het niet beneden zich achten om zich zelfs tot de meest wederspannigen neer te buigen, hun ten goede. Christus zelf "heeft Zijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk." De zeventig oudsten van Israël vergezellen Mozes als zijn lijfwacht om hem te beveiligen tegen de beledigingen van het gemeen, en hem door hun tegenwoordigheid eer aan te doen en, zo mogelijk de rebellen ontzag in te boezemen. Het is onze plicht om alles te doen wat wij kunnen om de beledigde onschuld te beschermen en te ondersteunen.

3. Er geschiedt een openbare afkondiging dat allen, die hun leven liefhadden, zich terstond van de tenten van deze goddeloze mannen moesten verwijderen, Numbers 16:26, en hiermede te kennen moesten geven dat zij hun zaak en hun belang verlieten, hun misdaden en raadslagen verfoeiden, en de straf vreesden, die over hen stond te komen. Zij, die niet willen omkomen met de zondaren, moeten van uit het midden van hen uitgaan, en zich afscheiden. Tevergeefs bidden wij: "Raap mijn ziel niet weg met de zondaren," als wij ons niet behouden van dit "verkeerd geslacht." Gods volk wordt geroepen om uit Babylon te gaan, opdat het aan haar zonden geen gemeenschap heeft, en opdat het van haar plagen niet ontvangt, Revelation 18:4. II. De vergadering geeft gehoor aan de waarschuwing, maar de rebellen blijven hardnekkig, Numbers 16:27.

1. In Zijn genade heeft God het hart van het volk geneigd om de rebellen te verlaten. Zij gingen op van de woning van Korach Dathan en Abiram, van rondom, zowel zij, die in hun nabijheid legerden, en die ongetwijfeld hun gezin en hun goederen met zich meegenomen hebben, als degenen, die van alle zijden opgekomen waren uit het leger om de uitslag te zien. Het was de verhoring van Mozes' gebed, dat God het hart van de vergadering neigde om aldus op hun behoud bedacht te zijn. Aan hen, die God behouden wil, geeft Hij bekering, opdat zij ontwaken mogen uit de strik des duivels, waarin zij gevangen waren tot zijn wil. Genade om zich af te scheiden van de boosdoeners, is een van de dingen waarmee de verlossing gepaard gaat.

2. In Zijn gerechtigheid heeft God de rebellen overgelaten aan de hardheid van hun hart. Hoewel zij zich verlaten zagen door al hun naburen, en als een doelwit gesteld voor de pijlen van Gods gerechtigheid, zijn zij, inplaats van op hun aangezichten te vallen en zich voor God en Mozes te verootmoedigen, hun misdaad erkennende en smekende om vergeving, inplaats van te vluchten en zich te verspreiden en een schuilplaats te zoeken onder de menigte, onbeschaamd in de deur van hun tenten gaan staan, alsof zij God zelf wilden trotseren, en Hem tarten om nu maar Zijn ergst te doen. Zo zijn hun harten verhard tot hun eigen verderfenis, en waren zij onbevreesd, toen het met hen en hun zaak het vreeslijkst was. Maar hoe betreurenswaardig dat hun kinderkens, die van geen vrees of schuld wisten, door de vermetelheid van hun ouders in die gevaarlijke stelling kwamen! Zalig zij, aan wie intijds geleerd wordt zich voor God te buigen en Hem niet te weerstaan!

III. Het vonnis wordt door Mozes plechtig over hen uitgesproken in de naam des Heeren, en de beslissing van de twistzaak zal uitgewezen worden in de voltrekking van dat vonnis door de almachtige kracht Gods. Toen de ogen van geheel Israël op hem gevestigd waren, wachtende op hetgeen nu gebeuren zou, heeft Mozes door Goddelijke ingeving, in rechtvaardige en heilige verontwaardiging over de onbeschaamdheid van de rebellen de zaak tot een verrassend einde gebracht, Numbers 16:28, en hiermede zijn eigen onschuld bewezen.

1. Indien de rebellen een gewone dood sterven, dan zal hij er in berusten om een bedrieger geacht en genoemd te worden, niet slechts als zij een natuurlijke dood sterven, maar ook indien zij sterven door een oordeel waardoor andere boosdoeners gestorven zijn, indien zij sterven aan de pest, of door vuur van de hemel, of door het zwaard, zegt dan: "God heeft Mozes verloochend", maar:

2. "Indien de aarde zich opent en hen verzwelgt" (een straf, waarvan geen voorbeeld was)" dan wete het gehele huis Israëls zeker, dat ik Gods dienstknecht ben, door Hem gezonden, en voor Hem gebruikt, en dat zij, die tegen mij strijden, strijden tegen Hem." Het oordeel zelf zou bewijs genoeg zijn geweest van Gods ongenoegen tegen de rebellen, en zou iedereen hebben doen weten dat zij de Heere getergd hebben, maar toen dit aldus plechtig voorzegd was, toen er niet het minste teken van was te bespeuren van buiten, toen was dit overtuigend bewijs nog zoveel te sterker en was het buiten alle twijfel gesteld, dat hij niet alleen een dienstknecht, maar een gunstgenoot des Heeren was, die zo volkomen bekend was met de Goddelijke raadsbesluiten en zo buitengewone blijken kon verkrijgen van de Goddelijke macht tot zijn verdediging en rechtvaardiging. IV. Het vonnis wordt onmiddellijk voltrokken. Het bleek dat God en Zijn dienstknecht Mozes elkaar volkomen goed begrepen, want niet zodra had Mozes het woord gesproken, of God deed het werk: het aardrijk, dat onder hen was, werd gekloofd, Numbers 16:31, de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en alle mensen, die Korach toebehoorden, en al de have, Numbers 16:32, en toen overdekte zij hen, Numbers 16:33. Dit oordeel was, :

1. Weergaloos. Hierin heeft God wat nieuws geschapen, deed Hij wat Hij nooit tevoren had gedaan, want Hij heeft veel pijlen in Zijn pijlkoker, en er is verscheidenheid van de werkingen in toorn, zowel als in genade. Dathan en Abiram achtten zich veilig, omdat zij op een afstand waren van de Shechina, vanwaar soms het vuur des Heeren was uitgegaan, "qui procul a Jove" (zeggen zij) "procul a fulmine-die ver is van Jupiter is ver van de bliksemschicht." Maar God heeft hun doen weten, dat Hij niet gebonden is aan een manier van straffen, als het Hem behaagt zal de aarde even goed en krachtig Zijn gerechtigheid dienen als het vuur.

2. Het is voor de zondaren zelf zeer vreeslijk om levend neer te dalen in hun graf, in een ogenblik dood en begraven, neer te delen in de afgrond, toen zij in de kracht van hun volkomenheid, geheel stil en gerust waren.

3. Het was streng jegens hun arme kinderen die tot groter verschrikking van het oordeel en tot duidelijker bewijs van Gods toorn, omkwamen als deel van hun ouders, waarin wij, hoewel wij niet weten hoe ver hun slechtheid had kunnen gaan om het te verdienen, of hoe God in Zijn goedertierenheid hun vergoeding heeft geschonken, toch hiervan volkomen zeker zijn: in het algemeen, dat de oneindige gerechtigheid hun geen onrecht deed. Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht.

4. Het was geheel en al een wonder. Het klieven van de aarde was een wonder, en evenzeer boven de kracht van de natuur als het klieven van de zee, en het weer toesluiten van de aarde was nog meer wonderbaar dan de terugkeer van de wateren. God heeft alle schepsel onder Zijn bevel, en kan, als het Hem behaagt, van alle werktuigen maken van Zijn gerechtigheid, ook zal geen van hen vriendelijk voor ons zijn, zo Hij onze vijand is. God bevestigde nu aan Israël, wat Mozes hun onlangs in zijn gebed had geleerd Psalms 90:11. "Wie kent de sterkte Uws toorns?". "Hij heeft, als het Hem behaagt, wat vreemds voor de werkers van de ongerechtigheid," Job 31:3. Laat ons dan tot deze gevolgtrekking komen: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren, van deze heilige God?

5. Het was vol van betekenis. Zij zetten hun mond tegen de hemel, en hun keel was een open graf, rechtvaardiglijk opent dus de aarde haar mond om hen te verslinden. Zij maakten een scheur in de vergadering, rechtvaardig wordt dus de aarde onder hen gescheurd. Vermetele zondaars, die het haten om zich te bekeren, zijn een last voor de aarde, de gehele schepping zucht onder hen, hetgeen nu hiermede werd aangeduid, dat de aarde wegzonk onder deze rebellen, als vermoeid om hen langer te dragen, en zich onder hen te bevinden. En als wij bedenken hoe de aarde nu nog evenzo belast is met het gewicht van de ongerechtigheid, dan hebben wij reden om ons er over te verwonderen, dat dit de enige maal was, dat zij wegzonk onder haar last.

Eindelijk. Het was een voorbeeld van het eeuwig verderf van de zondaren, die onboetvaardig zijn gestorven, en die-wellicht in toespeling hierop- gezegd worden "in de groeve te zinken" Psalms 9:16, en dat zij "levend ter helle nederdalen," Psalms 55:16. Maar in het geloof bidt David, zelfs als hij in grondeloze modder is gezonken, "laat de diepte mij niet verslinden, en laat de put zijn mond over mij niet toesluiten," zoals over de verdoemden, tussen wie en het leven een grote kloof gevestigd is, Psalms 69:3. Zijn toestand was treurig, maar niet, zoals die van hen wanhopig.

V. Gans Israël is verschrikt door dit oordeel, Numbers 16:34. Zij vloden voor hun geschrei. Zij riepen om hulp, toen het te laat was, hun droevige kreten hebben, inplaats van hun naburen hun ter hulpe te doen komen, hen zoveel te verder van hen weggedreven, want hun eigen en elkanders schuld kennende, haastten zij elkaar voort, zeggende: dat ons de aarde misschien niet verslinde. Het verderf van anderen moet ons ter waarschuwing zijn. Indien wij door het geloof de kreten konden horen van hen, die naar de bodemloze afgrond gaan, dan zouden wij ons meer benaarstigen om te ontkomen, om onzes levens wil, opdat ook wij niet in hetzelfde oordeel vallen.

Verzen 23-34

Numeri 16:23-34

Wij hebben hier de beslissing van de strijd met Dathan en Abiram, die tegen Mozes rebelleerden, zoals wij in de volgende paragraaf de beslissing zullen hebben van de strijd met Korach en zijn aanhangers, die zich als mededingers opwierpen van Aaron. Het schijnt dat Dathan en Abiram een grote tabernakel hadden opgericht in het midden van de tenten van hun gezinnen waar zij hof hielden, ter raadsvergadering bijeenkwamen en hun oproersvlag tegen Mozes hadden uitgestoken, hier wordt zij de woning van Korach, Dathan en Abiram genoemd, Numbers 16:24, Numbers 16:27. Daar verbleven Dathan en Abiram, als in de plaats van samenkomst, terwijl Korach en zijn vrienden naar de tabernakel des Heeren gingen, om de uitslag van hun twistgeding met Aaron af te wachten, maar hier wordt ons gezegd, dat hun zaak al tot beslissing was gekomen, voordat die van Korach beëindigd was, want God volgt de methode, die Hem behaagt in Zijn oordelen.

I. De vergadering wordt in het openbaar gewaarschuwd om zich terstond van de tenten van de rebellen terug te trekken.

1. God gebiedt aan Mozes om in aller voege tot de vergadering te spreken, Numbers 16:24. Dit was de verhoring van Mozes' gebed, hij had gebeden, dat God niet de gehele vergadering zou verteren. "Welnu", zegt God, "Ik zal het niet doen, mits zij zo verstandig zijn om voor hun eigen veiligheid te zorgen, en het gevaar uit de weg gaan. Willen zij de rebellen verlaten, dan is het wel, en dan zullen zij niet met hen omkomen, maar anders moeten zij afwachten wat er volgen zal." Wij kunnen niet verwachten voordeel te hebben van het gebed van onze vrienden voor ons heil, tenzij wij zelf ons benaarstigen om van de middelen van de verlossing gebruik te maken, want God heeft nooit beloofd hen te verlossen door een wonder, die zichzelf niet willen verlossen, door middelen. Mozes die voor hen gebeden had, moet hun dit nu prediken en hen waarschuwen te vlieden van de toekomende toorn.

2. Vervolgens begeeft Mozes zich naar het hoofdkwartier van de rebellen, terwijl hij Aaron aan de deur van de tent van de samenkomst laat, Numbers 16:25. Dathan en Abiram hadden weerspannig geweigerd om tot hem op te komen, Numbers 16:12, nu verwaardigt hij zich om nederig af te gaan tot hen, om te zien of hij hen nog tot overtuiging kon brengen, hen nog kon redden. Aldus moeten Evangeliedienaren met zachtmoedigheid onderwijzen degenen die tegenstaan, en het niet beneden zich achten om zich zelfs tot de meest wederspannigen neer te buigen, hun ten goede. Christus zelf "heeft Zijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk." De zeventig oudsten van Israël vergezellen Mozes als zijn lijfwacht om hem te beveiligen tegen de beledigingen van het gemeen, en hem door hun tegenwoordigheid eer aan te doen en, zo mogelijk de rebellen ontzag in te boezemen. Het is onze plicht om alles te doen wat wij kunnen om de beledigde onschuld te beschermen en te ondersteunen.

3. Er geschiedt een openbare afkondiging dat allen, die hun leven liefhadden, zich terstond van de tenten van deze goddeloze mannen moesten verwijderen, Numbers 16:26, en hiermede te kennen moesten geven dat zij hun zaak en hun belang verlieten, hun misdaden en raadslagen verfoeiden, en de straf vreesden, die over hen stond te komen. Zij, die niet willen omkomen met de zondaren, moeten van uit het midden van hen uitgaan, en zich afscheiden. Tevergeefs bidden wij: "Raap mijn ziel niet weg met de zondaren," als wij ons niet behouden van dit "verkeerd geslacht." Gods volk wordt geroepen om uit Babylon te gaan, opdat het aan haar zonden geen gemeenschap heeft, en opdat het van haar plagen niet ontvangt, Revelation 18:4. II. De vergadering geeft gehoor aan de waarschuwing, maar de rebellen blijven hardnekkig, Numbers 16:27.

1. In Zijn genade heeft God het hart van het volk geneigd om de rebellen te verlaten. Zij gingen op van de woning van Korach Dathan en Abiram, van rondom, zowel zij, die in hun nabijheid legerden, en die ongetwijfeld hun gezin en hun goederen met zich meegenomen hebben, als degenen, die van alle zijden opgekomen waren uit het leger om de uitslag te zien. Het was de verhoring van Mozes' gebed, dat God het hart van de vergadering neigde om aldus op hun behoud bedacht te zijn. Aan hen, die God behouden wil, geeft Hij bekering, opdat zij ontwaken mogen uit de strik des duivels, waarin zij gevangen waren tot zijn wil. Genade om zich af te scheiden van de boosdoeners, is een van de dingen waarmee de verlossing gepaard gaat.

2. In Zijn gerechtigheid heeft God de rebellen overgelaten aan de hardheid van hun hart. Hoewel zij zich verlaten zagen door al hun naburen, en als een doelwit gesteld voor de pijlen van Gods gerechtigheid, zijn zij, inplaats van op hun aangezichten te vallen en zich voor God en Mozes te verootmoedigen, hun misdaad erkennende en smekende om vergeving, inplaats van te vluchten en zich te verspreiden en een schuilplaats te zoeken onder de menigte, onbeschaamd in de deur van hun tenten gaan staan, alsof zij God zelf wilden trotseren, en Hem tarten om nu maar Zijn ergst te doen. Zo zijn hun harten verhard tot hun eigen verderfenis, en waren zij onbevreesd, toen het met hen en hun zaak het vreeslijkst was. Maar hoe betreurenswaardig dat hun kinderkens, die van geen vrees of schuld wisten, door de vermetelheid van hun ouders in die gevaarlijke stelling kwamen! Zalig zij, aan wie intijds geleerd wordt zich voor God te buigen en Hem niet te weerstaan!

III. Het vonnis wordt door Mozes plechtig over hen uitgesproken in de naam des Heeren, en de beslissing van de twistzaak zal uitgewezen worden in de voltrekking van dat vonnis door de almachtige kracht Gods. Toen de ogen van geheel Israël op hem gevestigd waren, wachtende op hetgeen nu gebeuren zou, heeft Mozes door Goddelijke ingeving, in rechtvaardige en heilige verontwaardiging over de onbeschaamdheid van de rebellen de zaak tot een verrassend einde gebracht, Numbers 16:28, en hiermede zijn eigen onschuld bewezen.

1. Indien de rebellen een gewone dood sterven, dan zal hij er in berusten om een bedrieger geacht en genoemd te worden, niet slechts als zij een natuurlijke dood sterven, maar ook indien zij sterven door een oordeel waardoor andere boosdoeners gestorven zijn, indien zij sterven aan de pest, of door vuur van de hemel, of door het zwaard, zegt dan: "God heeft Mozes verloochend", maar:

2. "Indien de aarde zich opent en hen verzwelgt" (een straf, waarvan geen voorbeeld was)" dan wete het gehele huis Israëls zeker, dat ik Gods dienstknecht ben, door Hem gezonden, en voor Hem gebruikt, en dat zij, die tegen mij strijden, strijden tegen Hem." Het oordeel zelf zou bewijs genoeg zijn geweest van Gods ongenoegen tegen de rebellen, en zou iedereen hebben doen weten dat zij de Heere getergd hebben, maar toen dit aldus plechtig voorzegd was, toen er niet het minste teken van was te bespeuren van buiten, toen was dit overtuigend bewijs nog zoveel te sterker en was het buiten alle twijfel gesteld, dat hij niet alleen een dienstknecht, maar een gunstgenoot des Heeren was, die zo volkomen bekend was met de Goddelijke raadsbesluiten en zo buitengewone blijken kon verkrijgen van de Goddelijke macht tot zijn verdediging en rechtvaardiging. IV. Het vonnis wordt onmiddellijk voltrokken. Het bleek dat God en Zijn dienstknecht Mozes elkaar volkomen goed begrepen, want niet zodra had Mozes het woord gesproken, of God deed het werk: het aardrijk, dat onder hen was, werd gekloofd, Numbers 16:31, de aarde opende haar mond, en verslond hen met hun huizen, en alle mensen, die Korach toebehoorden, en al de have, Numbers 16:32, en toen overdekte zij hen, Numbers 16:33. Dit oordeel was, :

1. Weergaloos. Hierin heeft God wat nieuws geschapen, deed Hij wat Hij nooit tevoren had gedaan, want Hij heeft veel pijlen in Zijn pijlkoker, en er is verscheidenheid van de werkingen in toorn, zowel als in genade. Dathan en Abiram achtten zich veilig, omdat zij op een afstand waren van de Shechina, vanwaar soms het vuur des Heeren was uitgegaan, "qui procul a Jove" (zeggen zij) "procul a fulmine-die ver is van Jupiter is ver van de bliksemschicht." Maar God heeft hun doen weten, dat Hij niet gebonden is aan een manier van straffen, als het Hem behaagt zal de aarde even goed en krachtig Zijn gerechtigheid dienen als het vuur.

2. Het is voor de zondaren zelf zeer vreeslijk om levend neer te dalen in hun graf, in een ogenblik dood en begraven, neer te delen in de afgrond, toen zij in de kracht van hun volkomenheid, geheel stil en gerust waren.

3. Het was streng jegens hun arme kinderen die tot groter verschrikking van het oordeel en tot duidelijker bewijs van Gods toorn, omkwamen als deel van hun ouders, waarin wij, hoewel wij niet weten hoe ver hun slechtheid had kunnen gaan om het te verdienen, of hoe God in Zijn goedertierenheid hun vergoeding heeft geschonken, toch hiervan volkomen zeker zijn: in het algemeen, dat de oneindige gerechtigheid hun geen onrecht deed. Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht.

4. Het was geheel en al een wonder. Het klieven van de aarde was een wonder, en evenzeer boven de kracht van de natuur als het klieven van de zee, en het weer toesluiten van de aarde was nog meer wonderbaar dan de terugkeer van de wateren. God heeft alle schepsel onder Zijn bevel, en kan, als het Hem behaagt, van alle werktuigen maken van Zijn gerechtigheid, ook zal geen van hen vriendelijk voor ons zijn, zo Hij onze vijand is. God bevestigde nu aan Israël, wat Mozes hun onlangs in zijn gebed had geleerd Psalms 90:11. "Wie kent de sterkte Uws toorns?". "Hij heeft, als het Hem behaagt, wat vreemds voor de werkers van de ongerechtigheid," Job 31:3. Laat ons dan tot deze gevolgtrekking komen: Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren, van deze heilige God?

5. Het was vol van betekenis. Zij zetten hun mond tegen de hemel, en hun keel was een open graf, rechtvaardiglijk opent dus de aarde haar mond om hen te verslinden. Zij maakten een scheur in de vergadering, rechtvaardig wordt dus de aarde onder hen gescheurd. Vermetele zondaars, die het haten om zich te bekeren, zijn een last voor de aarde, de gehele schepping zucht onder hen, hetgeen nu hiermede werd aangeduid, dat de aarde wegzonk onder deze rebellen, als vermoeid om hen langer te dragen, en zich onder hen te bevinden. En als wij bedenken hoe de aarde nu nog evenzo belast is met het gewicht van de ongerechtigheid, dan hebben wij reden om ons er over te verwonderen, dat dit de enige maal was, dat zij wegzonk onder haar last.

Eindelijk. Het was een voorbeeld van het eeuwig verderf van de zondaren, die onboetvaardig zijn gestorven, en die-wellicht in toespeling hierop- gezegd worden "in de groeve te zinken" Psalms 9:16, en dat zij "levend ter helle nederdalen," Psalms 55:16. Maar in het geloof bidt David, zelfs als hij in grondeloze modder is gezonken, "laat de diepte mij niet verslinden, en laat de put zijn mond over mij niet toesluiten," zoals over de verdoemden, tussen wie en het leven een grote kloof gevestigd is, Psalms 69:3. Zijn toestand was treurig, maar niet, zoals die van hen wanhopig.

V. Gans Israël is verschrikt door dit oordeel, Numbers 16:34. Zij vloden voor hun geschrei. Zij riepen om hulp, toen het te laat was, hun droevige kreten hebben, inplaats van hun naburen hun ter hulpe te doen komen, hen zoveel te verder van hen weggedreven, want hun eigen en elkanders schuld kennende, haastten zij elkaar voort, zeggende: dat ons de aarde misschien niet verslinde. Het verderf van anderen moet ons ter waarschuwing zijn. Indien wij door het geloof de kreten konden horen van hen, die naar de bodemloze afgrond gaan, dan zouden wij ons meer benaarstigen om te ontkomen, om onzes levens wil, opdat ook wij niet in hetzelfde oordeel vallen.

Verzen 35-40

Numeri 16:35-40

Wij moeten nu terugzien naar de deur van de tabernakel, waar wij hen lieten, die naar het priesterambt stonden, met hun wierookvaten in de hand, gereed om reukwerk te offeren, en hier bevinden wij:

I. Dat wraak aan hen geoefend is, Numbers 16:35. Het is waarschijnlijk dat toen de aarde zich opende in het leger om Dathan en Abiram te verslinden, een vuur uitging van de Heere en de twee honderd en vijftig mannen verteerde, die reukwerk offerden, terwijl Aaron, die bij hen stond, in het leven gespaard bleef. Deze straf was wel niet iets nieuws, zoals de vorige, want Nadab en Abihu zijn aldus gestorven, maar zij was niet minder vreemd of schrikkelijk, en het bleek:

1. Dat onze God een verterend vuur is. Is de donder een aanduiding van de verschrikking van Zijn stem? De bliksem is het teken van de macht van Zijn hand. Wij hebben er de hitte van het vuur in te zien, dat de tegenstanders zal verslinden, en er uit af te leiden hoe vreeslijk het is, "in de handen van de levende God te vallen." Hebrews 10:27.

2. Dat het zeer gevaarlijk voor ons is, als wij ons mengen in hetgeen ons niet toekomt. God ijvert voor de eer van Zijn eigen inzettingen, en wil ze niet overweldigd zien. Hoogstwaarschijnlijk is Korach zelf met deze twee honderd en vijftig, die zich vermeten hebben reukwerk te willen offeren, verteerd geworden, want het was het priesterschap, dat hij beoogde, en daarom hebben wij reden te geloven, dat hij zijn post aan de deur van de tabernakel niet verlaten heeft. Maar zie, zij, die zich vleiden met de hoop van priesters te zijn, worden tot offers gemaakt van de gerechtigheid Gods. Waren zij tevreden geweest met hun ambt als Levieten, dat heilig en eervol was, en beter dan zij verdienden, dan zouden zij in vreugde en ere hebben kunnen leven en sterven, maar evenals de engelen, die gezondigd hebben, hun beginsel verlatende, en strevende naar een eer, die voor hen niet bestemd was, werden zij neergeworpen in hades, hun wierookvaten uit hun handen geslagen, en de adem hun ontnomen door een branding, die een voorbeeld was van de straf van het eeuwige vuur.

II. Er wordt zorg gedragen om de herinnering aan deze wraak te bewaren. Er wordt geen melding van gemaakt, dat hun dode lichamen opgenomen werden, de Schrift laat deze als mest op de oppervlakte van de aarde, maar er worden orders gegeven ten opzichte van de reukvaten.

1. Dat zij, omdat zij heilig zijn, bewaard moeten blijven, hiermede wordt Eleazar belast, Numbers 16:37. Deze overweldigers van het priesterambt waren onder de toelating Gods zover gegaan, dat zij hun reukwerk aangestoken hebben met vuur van het altaar, dat hun bij wijze van proefneming, toegelaten was te gebruiken, maar niet zodra hadden zij hun vuur ontstoken, of God ontstak een ander vuur, dat hun aanspraken voor goed tot een ongelukkig einde bracht. Nu wordt Eleazar bevolen het vuur ver weg te strooien, met het reukwerk, dat er mee aangestoken was, in de een of andere onreine plaats buiten het leger, om Gods verfoeiing aan te duiden van hun offer als iets onreine: het offer van de goddeloze is de Heere een gruwel. Maar hij moet de wierookvaten uit de gemengde brand, Gods vuur en het hunne, opnemen, omdat zij heilig zijn. Eens tot een heilig gebruik aangewend zijnde, en dat wel op Gods bevel, (hoewel slechts als proefneming) moeten zij niet weer tot gewoon gebruik aangewend worden, zoals sommigen dit verstaan. Maar zij waren veeleer verbannen, een anathema, en daarom moeten zij, evenals al het verbannene, op de een of andere wijze dienstbaar worden gemaakt aan de heerlijkheid Gods. 2. Dat zij gebruikt moeten worden tot de dienst van het heiligdom, niet als wierookvaten, dat zou veeleer een eer geweest zijn voor de overweldigers, wier schande bedoeld werd, ook waren er geen koperen wierookvaten nodig, het gouden altaar werd met gouden wierookvaten bediend, maar zij moesten tot grote platen geslagen, of uitgerekt, worden, om er het koperen altaar mee te overtrekken, Numbers 16:38. Deze eerzuchtigen dachten het altaar verdorven te hebben, door het priesterschap weer gemeen te maken, maar om te tonen dat, wel verre dat Aarons ambt verzwakt was door hun machteloze boosaardigheid, het er veeleer door was bevestigd, werden hun wierookvaten, gebruikt in mededinging van het zijne, nu aangewend tot versiering en bewaring van het altaar, waaraan hij diende. Maar dit was nog niet alles, dit overtreksel van het altaar moet dienen ter gedachtenis voor de kinderen Israëls in hun geslachten, van deze grote gebeurtenis. Hoewel zij zo verbazingwekkend was, en hoewel Mozes haar vermelden moest in zijn geschiedenis, was er toch gevaar, dat zij na verloop van tijd in vergetelheid zou geraken, indrukken, die diep schijnen, zijn niet altijd duurzaam, daarom was het nodig deze gedachtenis van het oordeel te verordineren, opdat de Levieten, die dit altaar bedienden en zich de mindere diensten er van zagen aangewezen, zouden leren zich binnen de hun gestelde grenzen te houden, en bevreesd zouden zijn, om ze te overschrijden, opdat zij niet worden als Korach en zijn vergadering, die Levieten waren en priesters wilden zijn. Deze wierookvaten werden bewaard "in terrorem "- opdat anderen zullen horen en vrezen en niet meer trotselijk zullen handelen. Aldus heeft God er in voorzien, dat Zijn wonderen van genade, zowel als van oordeel, in eeuwige gedachtenis zijn, opdat aan het doel er van worde beantwoord, en opdat zij mogen dienen tot lering en waarschuwing van hen, waarop de einden van de eeuwen gekomen zijn.

Verzen 35-40

Numeri 16:35-40

Wij moeten nu terugzien naar de deur van de tabernakel, waar wij hen lieten, die naar het priesterambt stonden, met hun wierookvaten in de hand, gereed om reukwerk te offeren, en hier bevinden wij:

I. Dat wraak aan hen geoefend is, Numbers 16:35. Het is waarschijnlijk dat toen de aarde zich opende in het leger om Dathan en Abiram te verslinden, een vuur uitging van de Heere en de twee honderd en vijftig mannen verteerde, die reukwerk offerden, terwijl Aaron, die bij hen stond, in het leven gespaard bleef. Deze straf was wel niet iets nieuws, zoals de vorige, want Nadab en Abihu zijn aldus gestorven, maar zij was niet minder vreemd of schrikkelijk, en het bleek:

1. Dat onze God een verterend vuur is. Is de donder een aanduiding van de verschrikking van Zijn stem? De bliksem is het teken van de macht van Zijn hand. Wij hebben er de hitte van het vuur in te zien, dat de tegenstanders zal verslinden, en er uit af te leiden hoe vreeslijk het is, "in de handen van de levende God te vallen." Hebrews 10:27.

2. Dat het zeer gevaarlijk voor ons is, als wij ons mengen in hetgeen ons niet toekomt. God ijvert voor de eer van Zijn eigen inzettingen, en wil ze niet overweldigd zien. Hoogstwaarschijnlijk is Korach zelf met deze twee honderd en vijftig, die zich vermeten hebben reukwerk te willen offeren, verteerd geworden, want het was het priesterschap, dat hij beoogde, en daarom hebben wij reden te geloven, dat hij zijn post aan de deur van de tabernakel niet verlaten heeft. Maar zie, zij, die zich vleiden met de hoop van priesters te zijn, worden tot offers gemaakt van de gerechtigheid Gods. Waren zij tevreden geweest met hun ambt als Levieten, dat heilig en eervol was, en beter dan zij verdienden, dan zouden zij in vreugde en ere hebben kunnen leven en sterven, maar evenals de engelen, die gezondigd hebben, hun beginsel verlatende, en strevende naar een eer, die voor hen niet bestemd was, werden zij neergeworpen in hades, hun wierookvaten uit hun handen geslagen, en de adem hun ontnomen door een branding, die een voorbeeld was van de straf van het eeuwige vuur.

II. Er wordt zorg gedragen om de herinnering aan deze wraak te bewaren. Er wordt geen melding van gemaakt, dat hun dode lichamen opgenomen werden, de Schrift laat deze als mest op de oppervlakte van de aarde, maar er worden orders gegeven ten opzichte van de reukvaten.

1. Dat zij, omdat zij heilig zijn, bewaard moeten blijven, hiermede wordt Eleazar belast, Numbers 16:37. Deze overweldigers van het priesterambt waren onder de toelating Gods zover gegaan, dat zij hun reukwerk aangestoken hebben met vuur van het altaar, dat hun bij wijze van proefneming, toegelaten was te gebruiken, maar niet zodra hadden zij hun vuur ontstoken, of God ontstak een ander vuur, dat hun aanspraken voor goed tot een ongelukkig einde bracht. Nu wordt Eleazar bevolen het vuur ver weg te strooien, met het reukwerk, dat er mee aangestoken was, in de een of andere onreine plaats buiten het leger, om Gods verfoeiing aan te duiden van hun offer als iets onreine: het offer van de goddeloze is de Heere een gruwel. Maar hij moet de wierookvaten uit de gemengde brand, Gods vuur en het hunne, opnemen, omdat zij heilig zijn. Eens tot een heilig gebruik aangewend zijnde, en dat wel op Gods bevel, (hoewel slechts als proefneming) moeten zij niet weer tot gewoon gebruik aangewend worden, zoals sommigen dit verstaan. Maar zij waren veeleer verbannen, een anathema, en daarom moeten zij, evenals al het verbannene, op de een of andere wijze dienstbaar worden gemaakt aan de heerlijkheid Gods. 2. Dat zij gebruikt moeten worden tot de dienst van het heiligdom, niet als wierookvaten, dat zou veeleer een eer geweest zijn voor de overweldigers, wier schande bedoeld werd, ook waren er geen koperen wierookvaten nodig, het gouden altaar werd met gouden wierookvaten bediend, maar zij moesten tot grote platen geslagen, of uitgerekt, worden, om er het koperen altaar mee te overtrekken, Numbers 16:38. Deze eerzuchtigen dachten het altaar verdorven te hebben, door het priesterschap weer gemeen te maken, maar om te tonen dat, wel verre dat Aarons ambt verzwakt was door hun machteloze boosaardigheid, het er veeleer door was bevestigd, werden hun wierookvaten, gebruikt in mededinging van het zijne, nu aangewend tot versiering en bewaring van het altaar, waaraan hij diende. Maar dit was nog niet alles, dit overtreksel van het altaar moet dienen ter gedachtenis voor de kinderen Israëls in hun geslachten, van deze grote gebeurtenis. Hoewel zij zo verbazingwekkend was, en hoewel Mozes haar vermelden moest in zijn geschiedenis, was er toch gevaar, dat zij na verloop van tijd in vergetelheid zou geraken, indrukken, die diep schijnen, zijn niet altijd duurzaam, daarom was het nodig deze gedachtenis van het oordeel te verordineren, opdat de Levieten, die dit altaar bedienden en zich de mindere diensten er van zagen aangewezen, zouden leren zich binnen de hun gestelde grenzen te houden, en bevreesd zouden zijn, om ze te overschrijden, opdat zij niet worden als Korach en zijn vergadering, die Levieten waren en priesters wilden zijn. Deze wierookvaten werden bewaard "in terrorem "- opdat anderen zullen horen en vrezen en niet meer trotselijk zullen handelen. Aldus heeft God er in voorzien, dat Zijn wonderen van genade, zowel als van oordeel, in eeuwige gedachtenis zijn, opdat aan het doel er van worde beantwoord, en opdat zij mogen dienen tot lering en waarschuwing van hen, waarop de einden van de eeuwen gekomen zijn.

Verzen 41-50

Numeri 16:41-50

Hier is:

I. Een nieuwe rebellie tegen Mozes en Aaron, en wel reeds op de volgende dag. Ontzet u hierover, gij hemelen, en verwonder u, gij aarde! Was er ooit zo'n voorbeeld van het ongeneeslijk bederf van zondaren? Numbers 16:41. Des anderen daags murmureerde geheel het volk.

1. Hoewel zij zoëven nog verschrikt waren door het gezicht van de straf over de rebellen de kreten van deze wegzinkende zondaars, die zondaars tegen hun eigen ziel, hun nog in de oren klonken, de reuk van het vuur nog was overgebleven, en de gekloofde aarde nog nauwelijks was toegesloten, werden toch dezelfde zonden opnieuw bedreven, en al die waarschuwingen in de wind geslagen.

2. Hoewel zij nog zo kort geleden er voor behoed waren om in dezelfde straf te delen en de overlevenden als vuurbranden uit het vuur waren gerukt, beledigen en trotseren zij toch Mozes en Aaron, aan wier voorbede zij hun redding en behoud verschuldigd waren. Hun beschuldiging is zeer zwaar: Gijlieden hebt des Heeren volk gedood. Kon er iets gezegd worden dat meer onrechtvaardig en boosaardig was? De rebellen verklaren zij heilig, noemen hen des Heeren volk, die gestorven zijn met de wapenen tegen Hem in de hand, de Goddelijke gerechtigheid zelf brandmerken zij, het was toch duidelijk genoeg dat Mozes en Aaron de hand niet hebben gehad in hun dood, zij deden wat zij konden om hen te redden, zodat zij door hen van moord te beschuldigen, daar eigenlijk God zelf van beschuldigden. De voortdurende hardnekkigheid van dit volk in weerwil van de verschrikkingen van Gods wet, zoals zij op de berg Sinai was gegeven, en de verschrikkingen van Zijn oordelen, zoals die nu over de ongehoorzamen waren gekomen, tonen hoe nodig de genade Gods is voor een krachtdadige, afdoende verandering van hart en leven, zonder welke ook de beste middelen het doel nooit zullen bereiken.

Wat vrees niet kon uitwerken, zal door liefde teweeggebracht worden.

II. Gods snelle verschijning tegen de rebellen. Toen zij vergaderd waren tegen Mozes en Aaron, misschien wel met het doel hen af te zetten of te vermoorden, wendden zij zich naar de tabernakel, alsof hun ontrust geweten wel afkeuring van daar verwachtte, en zie, de heerlijkheid des Heeren verscheen, Numbers 16:42, ter bescherming van Zijn dienstknechten, en beschaming van Zijn en hun beschuldigers en tegenstanders. Hierop kwamen Mozes en Aaron tot voor de tent van de samenkomst, deels voor hun eigen veiligheid, daar zochten zij een toevlucht "voor de twist van de tongen," Psalms 27:5, Psalms 31:21, . en deels ten einde om raad te vragen, en te weten wat Gods wil was voor deze gelegenheid Numbers 16:43. Nu verklaart de gerechtigheid, dat zij verdienen als in een ogenblik verteerd te worden, Numbers 16:45. Waarom zouden zij nog een dag langer leven, die het haten om zich te bekeren, en voor wie rebellie het dagelijks werk is? Laat een rechtvaardige wraak gedaan worden, en dan zal de moeite met hen spoedig voorbij zijn, doch eerst moeten Mozes en Aaron beveiligd worden.

III. De voorbede door Mozes en Aaron voor hen gedaan. Hoewel zij, naar men zou denken, evenveel reden hadden als Elia om God tegen Israël aan te spreken, Romans 11:2, vergeven en vergeten zij toch de smaad en de beledigingen, die hun zijn aangedaan, en zijn zij de beste vrienden van hun vijanden. 1. Beiden vielen zij op hun aangezichten, om God nederig om genade voor hen te smeken, wetende hoe groot hun terging was. Zij hadden dit verscheidene malen tevoren bij dergelijke gelegenheden gedaan, en hoewel het volk hen er zeer slecht voor beloond had, heeft God hen toch genadig aangenomen en verhoord, en nu volgen zij nog dezelfde methode, dit is gedurig bidden.

2. Mozes, bemerkende dat de plaag had aangevangen in de vergadering van de rebellen, dat is onder diegenen van hen, die zich tegen Mozes en Aaron verzameld hadden, zond Aaron, om door een daad van zijn priesterlijk ambt verzoening voor hen te doen, Numbers 16:46. En Aaron is geredelijk gegaan, en heeft, staande tussen de levenden en de doden, reukwerk gebrand, niet om de lucht te zuiveren, maar om een beledigd God te verzoenen, en aldus de voortgang van het oordeel gestuit.

Hieruit bleek:

a. Dat Aaron een zeer goed man was, een man, die oprechte liefde koesterde voor de kinderen Zijns volks, hoewel zij hem haatten en benijdden. Hoewel God thans wraak deed voor het onrecht, hem aangedaan, en de zaak van zijn priesterschap verdedigde, treedt hij nu toch tussenbeide om Gods toorn van hen af te wenden. Ja meer, niet achtende op zijn hoge jaren en de achtbaarheid van zijn ambt en positie, liep hij, met haastige tred, in het midden van de gemeente, om hen te helpen. Hij heeft niet gezegd: "Laat hen eerst een wijle lijden onder de straf, dan zal ik hun des te meer welkom zijn als ik tot hen kom", maar als iemand aan wie het leven van ieder Israëliet zeer dierbaar is, haast hij zich naar de bres, waardoor de dood binnenkomt. Mozes en Aaron, die beschuldigd waren des Heeren volk gedood te hebben, zouden hen nu terecht hebben kunnen bestraffen, konden zij verwachten, dat diegenen hun redders zullen wezen, die zij zo hatelijk hun moordenaars hadden genoemd? Maar deze Godvruchtige mannen hebben ons hier door hun voorbeeld geleerd, niet gemelijk te zijn jegens degenen, die ten onrechte misnoegd zijn op ons, en geen gebruik te maken van het voordeel, dat de mensen ons over hen geven door hun tergende woorden, door hun enigerlei vriendelijkheid of weldaad te weigeren, die wij hun kunnen bewijzen. Wij moeten kwaad met goed vergelden.

b. Dat Aaron een zeer stoutmoedig man was, stoutmoedig om zich te wagen onder het verwoede gepeupel dat zich tegen hem verzameld had, en dat, voor zoveel hij wist, in nog groter woede kon ontstoken zijn om de plaag, die nu had aangevangen, stoutmoedig, om zich te wagen temidden van de besmetting, waar de pijlen des doods het menigvuldigst waren, en honderden ja duizenden, vielen aan zijn rechterhand en zijn linkerhand. Om hun leven te redden heeft hij het zijne in de waagschaal gesteld, het niet dierbaar houdende voor zichzelf, zo hij slechts zijn dienst kon volbrengen.

c. Dat Aaron een man Gods was, gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn. Zijn roeping tot het priesterschap was hierdoor ten volle bevestigd en boven allen twijfel gesteld, God had niet slechts zijn leven gespaard, toen dat van de indringers was afgesneden, maar maakte hem nu tot het werktuig om Israël te behouden. Vergelijk het wierookvat van Aaron hier met de wierookvaten van deze zondaren tegen hun eigen zielen. Deze hebben God tot toorn verwekt, dit heeft Gods toorn gestild, deze hebben mensenlevens ten verderve gebracht, dit heeft ze behouden, geen twijfel blijft er dus over aan Aarons roeping tot het priesterschap. Diegenen bewijzen het meeste recht te hebben op openbare eerambten, die zich het meest ten koste geven voor het algemene welzijn, en genade van de Heere verkrijgen om getrouw en tot zegen te zijn. Zo iemand groot wil wezen, laat hem aller dienstknecht zijn.

d. Dat Aaron een type was van Christus, die in de wereld is gekomen om verzoening te doen voor de zonde, en Gods toorn van ons af te wenden, en die door Zijn Middelaarschap en voorbede staat tussen de levenden en de doden, om zich Zijn verkoren Israël te verzekeren, en hen te behouden van uit het midden van een wereld, besmet door de zonde en liggende onder de vloek.

IV. De uitslag en het einde van geheel deze zaak.

1. Gods gerechtigheid werd verheerlijkt in de dood van sommigen. Zeer velen werden in zeer weinig tijds door het zwaard des Heeren neergeveld. Hoewel Aaron al de spoed maakte die hem mogelijk was, lagen er toch voordat hij zijn post bereikte veertien duizend zeven honderd mensen dood ter aarde, Numbers 16:49. Vergelijkender wijze gesproken, waren het slechts weinigen, die wegens de zaak van Korach gestorven zijn, slechts de aanvoerders werden tot voorbeeld gesteld, daar echter het volk door Gods lankmoedigheid en sparende genade niet tot bekering was gebracht, is de gerechtigheid thans niet zo spaarzaam geweest met het bloed van de Israëlieten. Zij schreeuwden wegens de dood van weinige honderden, alsof het een onbarmhartige slachting was onder het volk des Heeren, maar God brengt hier die klacht tot zwijgen door de dood van vele duizenden. Zij, die morren wegens de kleinere oordelen bereiden zich grotere, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen.

2. Zijn genade werd verheerlijkt in de behoudenis van de overigen. God toonde hun wat Hij kon doen door Zijn macht, en wat Hij zou kunnen doen in Zijn gerechtigheid, maar daarna toonde Hij hun wat Hij zal doen in Zijn liefde en barmhartigheid, Hij wilde, in weerwil van dit alles, zich een volk bewaren door een middelaar. De wolk van Aarons reukwerk, komende van zijn hand, deed de plaag ophouden. Het is ten zeerste tot eer van Gods goedheid dat Hij, zelfs in toorn, menigmaal aan Zijn goedertierenheid gedenkt, en dat, zelfs als de oordelen al begonnen waren, het gebed ze heeft doen ophouden, zo bereid is Hij te vergeven, en zo weinig lust heeft Hij aan de dood van de zondaren.

Verzen 41-50

Numeri 16:41-50

Hier is:

I. Een nieuwe rebellie tegen Mozes en Aaron, en wel reeds op de volgende dag. Ontzet u hierover, gij hemelen, en verwonder u, gij aarde! Was er ooit zo'n voorbeeld van het ongeneeslijk bederf van zondaren? Numbers 16:41. Des anderen daags murmureerde geheel het volk.

1. Hoewel zij zoëven nog verschrikt waren door het gezicht van de straf over de rebellen de kreten van deze wegzinkende zondaars, die zondaars tegen hun eigen ziel, hun nog in de oren klonken, de reuk van het vuur nog was overgebleven, en de gekloofde aarde nog nauwelijks was toegesloten, werden toch dezelfde zonden opnieuw bedreven, en al die waarschuwingen in de wind geslagen.

2. Hoewel zij nog zo kort geleden er voor behoed waren om in dezelfde straf te delen en de overlevenden als vuurbranden uit het vuur waren gerukt, beledigen en trotseren zij toch Mozes en Aaron, aan wier voorbede zij hun redding en behoud verschuldigd waren. Hun beschuldiging is zeer zwaar: Gijlieden hebt des Heeren volk gedood. Kon er iets gezegd worden dat meer onrechtvaardig en boosaardig was? De rebellen verklaren zij heilig, noemen hen des Heeren volk, die gestorven zijn met de wapenen tegen Hem in de hand, de Goddelijke gerechtigheid zelf brandmerken zij, het was toch duidelijk genoeg dat Mozes en Aaron de hand niet hebben gehad in hun dood, zij deden wat zij konden om hen te redden, zodat zij door hen van moord te beschuldigen, daar eigenlijk God zelf van beschuldigden. De voortdurende hardnekkigheid van dit volk in weerwil van de verschrikkingen van Gods wet, zoals zij op de berg Sinai was gegeven, en de verschrikkingen van Zijn oordelen, zoals die nu over de ongehoorzamen waren gekomen, tonen hoe nodig de genade Gods is voor een krachtdadige, afdoende verandering van hart en leven, zonder welke ook de beste middelen het doel nooit zullen bereiken.

Wat vrees niet kon uitwerken, zal door liefde teweeggebracht worden.

II. Gods snelle verschijning tegen de rebellen. Toen zij vergaderd waren tegen Mozes en Aaron, misschien wel met het doel hen af te zetten of te vermoorden, wendden zij zich naar de tabernakel, alsof hun ontrust geweten wel afkeuring van daar verwachtte, en zie, de heerlijkheid des Heeren verscheen, Numbers 16:42, ter bescherming van Zijn dienstknechten, en beschaming van Zijn en hun beschuldigers en tegenstanders. Hierop kwamen Mozes en Aaron tot voor de tent van de samenkomst, deels voor hun eigen veiligheid, daar zochten zij een toevlucht "voor de twist van de tongen," Psalms 27:5, Psalms 31:21, . en deels ten einde om raad te vragen, en te weten wat Gods wil was voor deze gelegenheid Numbers 16:43. Nu verklaart de gerechtigheid, dat zij verdienen als in een ogenblik verteerd te worden, Numbers 16:45. Waarom zouden zij nog een dag langer leven, die het haten om zich te bekeren, en voor wie rebellie het dagelijks werk is? Laat een rechtvaardige wraak gedaan worden, en dan zal de moeite met hen spoedig voorbij zijn, doch eerst moeten Mozes en Aaron beveiligd worden.

III. De voorbede door Mozes en Aaron voor hen gedaan. Hoewel zij, naar men zou denken, evenveel reden hadden als Elia om God tegen Israël aan te spreken, Romans 11:2, vergeven en vergeten zij toch de smaad en de beledigingen, die hun zijn aangedaan, en zijn zij de beste vrienden van hun vijanden. 1. Beiden vielen zij op hun aangezichten, om God nederig om genade voor hen te smeken, wetende hoe groot hun terging was. Zij hadden dit verscheidene malen tevoren bij dergelijke gelegenheden gedaan, en hoewel het volk hen er zeer slecht voor beloond had, heeft God hen toch genadig aangenomen en verhoord, en nu volgen zij nog dezelfde methode, dit is gedurig bidden.

2. Mozes, bemerkende dat de plaag had aangevangen in de vergadering van de rebellen, dat is onder diegenen van hen, die zich tegen Mozes en Aaron verzameld hadden, zond Aaron, om door een daad van zijn priesterlijk ambt verzoening voor hen te doen, Numbers 16:46. En Aaron is geredelijk gegaan, en heeft, staande tussen de levenden en de doden, reukwerk gebrand, niet om de lucht te zuiveren, maar om een beledigd God te verzoenen, en aldus de voortgang van het oordeel gestuit.

Hieruit bleek:

a. Dat Aaron een zeer goed man was, een man, die oprechte liefde koesterde voor de kinderen Zijns volks, hoewel zij hem haatten en benijdden. Hoewel God thans wraak deed voor het onrecht, hem aangedaan, en de zaak van zijn priesterschap verdedigde, treedt hij nu toch tussenbeide om Gods toorn van hen af te wenden. Ja meer, niet achtende op zijn hoge jaren en de achtbaarheid van zijn ambt en positie, liep hij, met haastige tred, in het midden van de gemeente, om hen te helpen. Hij heeft niet gezegd: "Laat hen eerst een wijle lijden onder de straf, dan zal ik hun des te meer welkom zijn als ik tot hen kom", maar als iemand aan wie het leven van ieder Israëliet zeer dierbaar is, haast hij zich naar de bres, waardoor de dood binnenkomt. Mozes en Aaron, die beschuldigd waren des Heeren volk gedood te hebben, zouden hen nu terecht hebben kunnen bestraffen, konden zij verwachten, dat diegenen hun redders zullen wezen, die zij zo hatelijk hun moordenaars hadden genoemd? Maar deze Godvruchtige mannen hebben ons hier door hun voorbeeld geleerd, niet gemelijk te zijn jegens degenen, die ten onrechte misnoegd zijn op ons, en geen gebruik te maken van het voordeel, dat de mensen ons over hen geven door hun tergende woorden, door hun enigerlei vriendelijkheid of weldaad te weigeren, die wij hun kunnen bewijzen. Wij moeten kwaad met goed vergelden.

b. Dat Aaron een zeer stoutmoedig man was, stoutmoedig om zich te wagen onder het verwoede gepeupel dat zich tegen hem verzameld had, en dat, voor zoveel hij wist, in nog groter woede kon ontstoken zijn om de plaag, die nu had aangevangen, stoutmoedig, om zich te wagen temidden van de besmetting, waar de pijlen des doods het menigvuldigst waren, en honderden ja duizenden, vielen aan zijn rechterhand en zijn linkerhand. Om hun leven te redden heeft hij het zijne in de waagschaal gesteld, het niet dierbaar houdende voor zichzelf, zo hij slechts zijn dienst kon volbrengen.

c. Dat Aaron een man Gods was, gesteld voor de mensen in de zaken, die bij God te doen zijn. Zijn roeping tot het priesterschap was hierdoor ten volle bevestigd en boven allen twijfel gesteld, God had niet slechts zijn leven gespaard, toen dat van de indringers was afgesneden, maar maakte hem nu tot het werktuig om Israël te behouden. Vergelijk het wierookvat van Aaron hier met de wierookvaten van deze zondaren tegen hun eigen zielen. Deze hebben God tot toorn verwekt, dit heeft Gods toorn gestild, deze hebben mensenlevens ten verderve gebracht, dit heeft ze behouden, geen twijfel blijft er dus over aan Aarons roeping tot het priesterschap. Diegenen bewijzen het meeste recht te hebben op openbare eerambten, die zich het meest ten koste geven voor het algemene welzijn, en genade van de Heere verkrijgen om getrouw en tot zegen te zijn. Zo iemand groot wil wezen, laat hem aller dienstknecht zijn.

d. Dat Aaron een type was van Christus, die in de wereld is gekomen om verzoening te doen voor de zonde, en Gods toorn van ons af te wenden, en die door Zijn Middelaarschap en voorbede staat tussen de levenden en de doden, om zich Zijn verkoren Israël te verzekeren, en hen te behouden van uit het midden van een wereld, besmet door de zonde en liggende onder de vloek.

IV. De uitslag en het einde van geheel deze zaak.

1. Gods gerechtigheid werd verheerlijkt in de dood van sommigen. Zeer velen werden in zeer weinig tijds door het zwaard des Heeren neergeveld. Hoewel Aaron al de spoed maakte die hem mogelijk was, lagen er toch voordat hij zijn post bereikte veertien duizend zeven honderd mensen dood ter aarde, Numbers 16:49. Vergelijkender wijze gesproken, waren het slechts weinigen, die wegens de zaak van Korach gestorven zijn, slechts de aanvoerders werden tot voorbeeld gesteld, daar echter het volk door Gods lankmoedigheid en sparende genade niet tot bekering was gebracht, is de gerechtigheid thans niet zo spaarzaam geweest met het bloed van de Israëlieten. Zij schreeuwden wegens de dood van weinige honderden, alsof het een onbarmhartige slachting was onder het volk des Heeren, maar God brengt hier die klacht tot zwijgen door de dood van vele duizenden. Zij, die morren wegens de kleinere oordelen bereiden zich grotere, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen.

2. Zijn genade werd verheerlijkt in de behoudenis van de overigen. God toonde hun wat Hij kon doen door Zijn macht, en wat Hij zou kunnen doen in Zijn gerechtigheid, maar daarna toonde Hij hun wat Hij zal doen in Zijn liefde en barmhartigheid, Hij wilde, in weerwil van dit alles, zich een volk bewaren door een middelaar. De wolk van Aarons reukwerk, komende van zijn hand, deed de plaag ophouden. Het is ten zeerste tot eer van Gods goedheid dat Hij, zelfs in toorn, menigmaal aan Zijn goedertierenheid gedenkt, en dat, zelfs als de oordelen al begonnen waren, het gebed ze heeft doen ophouden, zo bereid is Hij te vergeven, en zo weinig lust heeft Hij aan de dood van de zondaren.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Numbers 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/numbers-16.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile