Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 23

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 23

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 23

Verzen 1-3

Spreuken 23:1-3

De zonde, voor welke wij hier gewaarschuwd worden, is weelde en zucht naar zingenot, het toegeven aan lusten in eten en drinken, een zonde, die ons zeer lichtelijk omringt.

1. Hier wordt ons gezegd wanneer wij in verzoeking komen en het meest in gevaar zijn om in deze zonde te vallen. Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, dan is er grote overvloed voor u, verscheidenheid van spijzen en lekkernijen een tafel zoals gij zelden gezien hebt, gij zijt bereid, om evenals Haman, aan niets te denken dan aan de eer die u hiermede wordt aangedaan, Esther 5:12 en aan de gelegenheid, die gij hebt, om uw gehemelte te strelen, en gij vergeet dat u een strik gelegd is. Misschien is de verzoeking sterker en gevaarlijker voor iemand, die niet aan zo'n onthaal gewend is, dan voor iemand die altijd aan een goede tafel nederzit.

2. Hier wordt ons geboden om op zo'n tijd dubbel op onze hoede te zijn. Wij moeten

a. Begrijpen, dat wij in gevaar zijn, "Gij zult scherpelijk letten op hetgeen dat voor u is, welke spijs, drank gij voor u hebt, opdat gij kiest wat het veiligst voor u is, en waarvan gij het minst in gevaar zijt om in overmatigheid te gebruiken. Let op het gezelschap, dat voor u is, op de heerser zelf, die als hij wijs en Godvruchtig is, het als een belediging zal beschouwen, zo een van zijn gasten zich onordelijk gedraagt aan zijn tafel." En als wij scherpelijk moeten letten op hetgeen dat voor ons is, als wij aanzitten met een heerser, veel meer nog moeten wij dit doen als wij aanzitten om te eten met de Heerser van de heersers aan de tafel des Heeren, opdat wij in geen enkel opzicht onwaardiglijk eten en drinken, opdat die tafel ons geen strik worde. De strik voor overdaad moet ons tot matigheid dringen. "Zet een mes aan uw keel, weerhoud u, als het ware door een zwaard, dat u boven het hoofd hangt, van alle overdaad, alle onmatigheid. Laat deze woorden: Wacht u zielen, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en dat u die dag niet onvoorziens overkome, of deze: God zal om al deze dingen u doen komen voor het gericht, of deze: Geen dronkaards zullen het koninkrijk Gods beërven, een mes aan uw keel zijn." De Latijnen noemen weelde "gula de keel." Neem de wapenen op tegen die zonde. Wees matig, onthoud u van alle overdaad, veeleer dan u toe te geven in weelderigheid. Wij moeten ons nooit voeden zonder vreze, Judas: 12, maar zeer bijzonder moeten wij vrezen als de verzoeking voor ons is.

b. Wij moeten door met onszelf te redeneren tot een heilige minachting komen voor de bevrediging van de zinnen. nadien gij een gulzig mens zijt, dan moet gij door een dadelijk en vast besluit en door de schrik des Heeren u bedwingen, u onthouden. Als gij in gevaar zijt van u aan onmatigheid schuldig te maken, zet een mes aan uw keel, dat kan dan voor eens dienen, maar het is toch niet genoeg leg de bijl aan de wortel, dood die lust die zo'n macht over u heeft, laat u geen smakelijke spijzen gelusten." Wij moeten nagaan wat onze eigen ongerechtigheid is, als wij geneigd zijn tot een behagen van het vlees, dan moeten wij niet alleen op onze hoede zijn tegen verzoeking van buiten, maar het bederf van binnen tenonder brengen. De natuur begeert voedsel, en er is ons geleerd er om te bidden, maar het is lust, die naar lekkernijen haakt, en wij kunnen er niet in het geloof om bidden, want dikwijls zijn zij noch voor de geest noch voor het lichaam een geschikt voedsel. Zij zijn een leugenachtig brood, en daarom heeft David, inplaats van er om te bidden, er tegen gebeden, Psalms 141:4. Zij zijn aangenaam voor het gehemelte, maar gisten en verzuren in de maag, vanwaar zij oprispen en misselijkheid teweegbrengen. Zij geven de mensen de voldoening niet, die zij er zich van voorstelden, want als zij, die toegeven aan hun lusten, iets lekkers hebben, zijn zij er toch niet mee tevreden, zij worden het spoedig moede en moeten dan iets hebben, dat nog lekkerder is. Hoe meer men aan een weelderige smaak toegeeft, hoe lastiger hij wordt en hoe moeilijker te voldoen. Lekkernijen brengen slechts oververzadiging teweeg, maar verzadigen niet. Maar zij zijn inzonderheid hierom bedrieglijk brood, dat zij, terwijl zij het lichaam behagen, schade doen aan de ziel, zij overladen het hart en maken het ongeschikt voor de dienst van God, ja meer, zij nemen het hart weg en vervreemden de geest van geestelijke genietingen en bederven de smaak ervoor. Waarom zouden wij dan datgene begeren, dat ons gewis zal bedriegen?

Verzen 1-3

Spreuken 23:1-3

De zonde, voor welke wij hier gewaarschuwd worden, is weelde en zucht naar zingenot, het toegeven aan lusten in eten en drinken, een zonde, die ons zeer lichtelijk omringt.

1. Hier wordt ons gezegd wanneer wij in verzoeking komen en het meest in gevaar zijn om in deze zonde te vallen. Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, dan is er grote overvloed voor u, verscheidenheid van spijzen en lekkernijen een tafel zoals gij zelden gezien hebt, gij zijt bereid, om evenals Haman, aan niets te denken dan aan de eer die u hiermede wordt aangedaan, Esther 5:12 en aan de gelegenheid, die gij hebt, om uw gehemelte te strelen, en gij vergeet dat u een strik gelegd is. Misschien is de verzoeking sterker en gevaarlijker voor iemand, die niet aan zo'n onthaal gewend is, dan voor iemand die altijd aan een goede tafel nederzit.

2. Hier wordt ons geboden om op zo'n tijd dubbel op onze hoede te zijn. Wij moeten

a. Begrijpen, dat wij in gevaar zijn, "Gij zult scherpelijk letten op hetgeen dat voor u is, welke spijs, drank gij voor u hebt, opdat gij kiest wat het veiligst voor u is, en waarvan gij het minst in gevaar zijt om in overmatigheid te gebruiken. Let op het gezelschap, dat voor u is, op de heerser zelf, die als hij wijs en Godvruchtig is, het als een belediging zal beschouwen, zo een van zijn gasten zich onordelijk gedraagt aan zijn tafel." En als wij scherpelijk moeten letten op hetgeen dat voor ons is, als wij aanzitten met een heerser, veel meer nog moeten wij dit doen als wij aanzitten om te eten met de Heerser van de heersers aan de tafel des Heeren, opdat wij in geen enkel opzicht onwaardiglijk eten en drinken, opdat die tafel ons geen strik worde. De strik voor overdaad moet ons tot matigheid dringen. "Zet een mes aan uw keel, weerhoud u, als het ware door een zwaard, dat u boven het hoofd hangt, van alle overdaad, alle onmatigheid. Laat deze woorden: Wacht u zielen, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en dat u die dag niet onvoorziens overkome, of deze: God zal om al deze dingen u doen komen voor het gericht, of deze: Geen dronkaards zullen het koninkrijk Gods beërven, een mes aan uw keel zijn." De Latijnen noemen weelde "gula de keel." Neem de wapenen op tegen die zonde. Wees matig, onthoud u van alle overdaad, veeleer dan u toe te geven in weelderigheid. Wij moeten ons nooit voeden zonder vreze, Judas: 12, maar zeer bijzonder moeten wij vrezen als de verzoeking voor ons is.

b. Wij moeten door met onszelf te redeneren tot een heilige minachting komen voor de bevrediging van de zinnen. nadien gij een gulzig mens zijt, dan moet gij door een dadelijk en vast besluit en door de schrik des Heeren u bedwingen, u onthouden. Als gij in gevaar zijt van u aan onmatigheid schuldig te maken, zet een mes aan uw keel, dat kan dan voor eens dienen, maar het is toch niet genoeg leg de bijl aan de wortel, dood die lust die zo'n macht over u heeft, laat u geen smakelijke spijzen gelusten." Wij moeten nagaan wat onze eigen ongerechtigheid is, als wij geneigd zijn tot een behagen van het vlees, dan moeten wij niet alleen op onze hoede zijn tegen verzoeking van buiten, maar het bederf van binnen tenonder brengen. De natuur begeert voedsel, en er is ons geleerd er om te bidden, maar het is lust, die naar lekkernijen haakt, en wij kunnen er niet in het geloof om bidden, want dikwijls zijn zij noch voor de geest noch voor het lichaam een geschikt voedsel. Zij zijn een leugenachtig brood, en daarom heeft David, inplaats van er om te bidden, er tegen gebeden, Psalms 141:4. Zij zijn aangenaam voor het gehemelte, maar gisten en verzuren in de maag, vanwaar zij oprispen en misselijkheid teweegbrengen. Zij geven de mensen de voldoening niet, die zij er zich van voorstelden, want als zij, die toegeven aan hun lusten, iets lekkers hebben, zijn zij er toch niet mee tevreden, zij worden het spoedig moede en moeten dan iets hebben, dat nog lekkerder is. Hoe meer men aan een weelderige smaak toegeeft, hoe lastiger hij wordt en hoe moeilijker te voldoen. Lekkernijen brengen slechts oververzadiging teweeg, maar verzadigen niet. Maar zij zijn inzonderheid hierom bedrieglijk brood, dat zij, terwijl zij het lichaam behagen, schade doen aan de ziel, zij overladen het hart en maken het ongeschikt voor de dienst van God, ja meer, zij nemen het hart weg en vervreemden de geest van geestelijke genietingen en bederven de smaak ervoor. Waarom zouden wij dan datgene begeren, dat ons gewis zal bedriegen?

Verzen 4-5

Spreuken 23:4-5

Gelijk sommigen zich toegeven in gulzigheid, Proverbs 23:2, zo geven anderen zich toe in begeerlijkheid, en het zijn dezen, die hier door Salomo bestraft worden. De mensen bedriegen zich evenzeer door hun hart te zetten op geld als door het te zetten op lekkernijen.

Merk op:

I. Hoe hij de geldgierige afraadt om zich te vermoeien en te kwellen, Proverbs 23:4, Streef er niet naar om rijk te worden, een bezitting te verkrijgen, hetgeen gij hebt overvloediger te maken dan het is. Wij mogen streven naar welgesteldheid, teneinde in staat te zijn goed te voorzien voor ons gezin en voor onze kinderen, naar onze rang en staat in de maatschappij, maar wij moeten naar geen grote dingen streven. Behoor niet tot hen, die rijk willen worden, die rijkdom begeren als hun voornaamste goed en hun voornaamste doeleinde, 1 Timothy 6:9. Geldgierige mensen denken dat zij verstandig zijn, daarbij zich verbeelden dat zij, zo en zo rijk zijnde, volkomen gelukkig zullen zijn, sta af van uw vernuft" van deze uw wijsheid, want het is een vergissing het is niet in de overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen, Luke 12:15. Zij, die grote dingen zoeken:

1. Vullen hun handen met meer werk dan zij kunnen omvatten, zodat hun leven in slavenwerk wordt doorgebracht, en zij voortdurend gejaagd zijn, wees gij niet zo'n dwaas, vermoei u niet om rijk te worden. Wees van hetgeen gij hebt en doet meester, maar wees er niet de slaaf van, zoals zij, die vroeg opstaan, laat opblijven, en het brood van de zorgvuldigheid eten, en dat alles om maar rijk te worden. Matige arbeid, opdat we hebben mee te delen degene die nood heeft, is onze wijsheid en onze plicht, Efeziers 4:28. Overmatige arbeid, opdat wij kunnen opleggen, is onze zonde en dwaasheid.

2. Zij vullen hun hoofd met plannen, meer dan zij kunnen begrijpen of bevatten, zodat hun leven een gedurige slingering is van zorg en vrees, maar gij, kwel u niet, sta af van uw vernuft, van uw eigen wijsheid, ga rustig voort op de weg van uw werk en verzin geen nieuwe wegen, zet uw vernuft niet aan het werk om wat nieuws te bedenken. Berust in Gods wijsheid, en sta af van uw eigene, Hoofdst. 3:5, 6.

II. Hoe hij de geldgierige bedrog afraadt, afraadt om zichzelf te bedriegen door een buitensporige liefde voor en najagen van hetgeen toch slechts ijdelheid is en kwelling des geestes. Want,

1. Het is niet degelijk en bevredigend. "Zult gij zo'n dwaas zijn, dat gij uw ogen laat vliegen met gretigheid en heftigheid op hetgeen niets is?" De dingen van deze wereld zijn hetgeen niet is. Zij hebben een wezenlijk bestaan in de natuur en zijn de wezenlijke gaven van Gods voorzienigheid, maar in het rijk van de genade zijn het dingen die niets zijn, zij zijn geen geluk en deel voor een ziel, zijn niet wat zij beloven te zijn, noch wat wij verwachten dat zij zullen wezen, zij zijn een schijn, een schaduw een bedrog voor de ziel, die er op vertrouwt, zij zijn niets, want in een weinig tijds zullen zij niet zijn, zullen zij de onze niet zijn, zij vergaan in het gebruik, hun gedaante gaat voorbij. Daarom is het dwaasheid voor ons om er onze ogen op te laten vliegen, ze te bewonderen als de beste dingen, en ze ons toe te eigenen als onze goede dingen, er naar te streven als het doel waarop al onze gedachten en handelingen gericht zijn, er op te vliegen als een arend op zijn prooi. "Zult gij iets doen dat op zichzelf zo ongerijmd is? Hoe! gij, die een redelijk wezen zijt, zult gij verzot zijn op schaduwen? De ogen zijn hier genomen voor redelijke en verstandelijke vermogens, wilt gij die verspiller aan zo onwaardige voorwerpen? De handen en voeten op de wereld zetten, is goed en wel, maar niet de ogen, de ogen van de geest, deze werden gemaakt om betere dingen te aanschouwen. Zult gij, mijn zoon, die de Godsdienst belijdt, Gode zulk een belediging aandoen (Gode, op wie uw ogen altijd gericht behoorden te wezen), zo'n belediging ook aan uw eigen ziel?"

2. Het is niet duurzaam, niet blijvend. Rijkdommen zijn zeer onzekere dingen, zij maken zich vleugelen en vliegen weg. Hoe meer wij er onze ogen op laten vliegen, hoe meer waarschijnlijk zij van ons weg zullen vliegen.

a. Rijkdommen zullen ons verlaten, zij, die ze nog zo stevig vasthouden, kunnen ze toch niet altijd vasthouden, kunnen ze niet lang vasthouden, zij zullen of van ons weggenomen worden, of wij zullen van hen worden weggenomen. De goederen, de inkomsten zullen wegvloeien als een stroom Job 20:28, hier worden zij gezegd weg te vliegen als een vogel.

b. Zij kunnen ons misschien plotseling verlaten, nadat wij er ons zeer veel moeite voor gegeven hebben, en nu beginnen er trots op te zijn en er vermaak in te hebben. De geldgierige zit op zijn schatten te broeden, totdat zij gevederd zijn, zoals de kuikens onder de hen, en dan zijn zij weg. Of, als wanneer iemand zijn hart zet op een troep wilde vogels, die op zijn akker is neergestreken, ze de zijne noemt omdat zij op zijn akker zijn, terwijl zij, als hij het beproeft ze te naderen, terstond wegvliegen en op de akker van iemand anders nederstrijken.

c. De vleugels, waarmee zij wegvliegen, hebben zij zelf gemaakt, zij hebben de elementen van hun bederf in zichzelf, zij hebben hun eigen mot en roest. Hun natuur is verterend, zij zijn als een handvol stof, dat, als men het grijpt, tussen de vingers wegvloeit. Sneeuw zal nog een wijle duren en er mooi uitzien, als men haar op de grond, waarop zij viel, laat liggen, maar als men haar vergadert en in de boezem legt, dan smelt zij en is dadelijk weg.

d. Zij gaan onweerstaanbaar en onherroepelijk weg, zoals een arend, die naar de hemel vliegt, sterk vliegt, zodat hij niet tot stilstand kan worden gebracht, wegvliegt buiten het gezicht, zodat men hem niet terug kan brengen. Zo zullen rijkdommen de mensen verlaten, en hen in droefheid en kwelling laten, nadat zij hun hart er op gezet hadden.

Verzen 4-5

Spreuken 23:4-5

Gelijk sommigen zich toegeven in gulzigheid, Proverbs 23:2, zo geven anderen zich toe in begeerlijkheid, en het zijn dezen, die hier door Salomo bestraft worden. De mensen bedriegen zich evenzeer door hun hart te zetten op geld als door het te zetten op lekkernijen.

Merk op:

I. Hoe hij de geldgierige afraadt om zich te vermoeien en te kwellen, Proverbs 23:4, Streef er niet naar om rijk te worden, een bezitting te verkrijgen, hetgeen gij hebt overvloediger te maken dan het is. Wij mogen streven naar welgesteldheid, teneinde in staat te zijn goed te voorzien voor ons gezin en voor onze kinderen, naar onze rang en staat in de maatschappij, maar wij moeten naar geen grote dingen streven. Behoor niet tot hen, die rijk willen worden, die rijkdom begeren als hun voornaamste goed en hun voornaamste doeleinde, 1 Timothy 6:9. Geldgierige mensen denken dat zij verstandig zijn, daarbij zich verbeelden dat zij, zo en zo rijk zijnde, volkomen gelukkig zullen zijn, sta af van uw vernuft" van deze uw wijsheid, want het is een vergissing het is niet in de overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijn goederen, Luke 12:15. Zij, die grote dingen zoeken:

1. Vullen hun handen met meer werk dan zij kunnen omvatten, zodat hun leven in slavenwerk wordt doorgebracht, en zij voortdurend gejaagd zijn, wees gij niet zo'n dwaas, vermoei u niet om rijk te worden. Wees van hetgeen gij hebt en doet meester, maar wees er niet de slaaf van, zoals zij, die vroeg opstaan, laat opblijven, en het brood van de zorgvuldigheid eten, en dat alles om maar rijk te worden. Matige arbeid, opdat we hebben mee te delen degene die nood heeft, is onze wijsheid en onze plicht, Efeziers 4:28. Overmatige arbeid, opdat wij kunnen opleggen, is onze zonde en dwaasheid.

2. Zij vullen hun hoofd met plannen, meer dan zij kunnen begrijpen of bevatten, zodat hun leven een gedurige slingering is van zorg en vrees, maar gij, kwel u niet, sta af van uw vernuft, van uw eigen wijsheid, ga rustig voort op de weg van uw werk en verzin geen nieuwe wegen, zet uw vernuft niet aan het werk om wat nieuws te bedenken. Berust in Gods wijsheid, en sta af van uw eigene, Hoofdst. 3:5, 6.

II. Hoe hij de geldgierige bedrog afraadt, afraadt om zichzelf te bedriegen door een buitensporige liefde voor en najagen van hetgeen toch slechts ijdelheid is en kwelling des geestes. Want,

1. Het is niet degelijk en bevredigend. "Zult gij zo'n dwaas zijn, dat gij uw ogen laat vliegen met gretigheid en heftigheid op hetgeen niets is?" De dingen van deze wereld zijn hetgeen niet is. Zij hebben een wezenlijk bestaan in de natuur en zijn de wezenlijke gaven van Gods voorzienigheid, maar in het rijk van de genade zijn het dingen die niets zijn, zij zijn geen geluk en deel voor een ziel, zijn niet wat zij beloven te zijn, noch wat wij verwachten dat zij zullen wezen, zij zijn een schijn, een schaduw een bedrog voor de ziel, die er op vertrouwt, zij zijn niets, want in een weinig tijds zullen zij niet zijn, zullen zij de onze niet zijn, zij vergaan in het gebruik, hun gedaante gaat voorbij. Daarom is het dwaasheid voor ons om er onze ogen op te laten vliegen, ze te bewonderen als de beste dingen, en ze ons toe te eigenen als onze goede dingen, er naar te streven als het doel waarop al onze gedachten en handelingen gericht zijn, er op te vliegen als een arend op zijn prooi. "Zult gij iets doen dat op zichzelf zo ongerijmd is? Hoe! gij, die een redelijk wezen zijt, zult gij verzot zijn op schaduwen? De ogen zijn hier genomen voor redelijke en verstandelijke vermogens, wilt gij die verspiller aan zo onwaardige voorwerpen? De handen en voeten op de wereld zetten, is goed en wel, maar niet de ogen, de ogen van de geest, deze werden gemaakt om betere dingen te aanschouwen. Zult gij, mijn zoon, die de Godsdienst belijdt, Gode zulk een belediging aandoen (Gode, op wie uw ogen altijd gericht behoorden te wezen), zo'n belediging ook aan uw eigen ziel?"

2. Het is niet duurzaam, niet blijvend. Rijkdommen zijn zeer onzekere dingen, zij maken zich vleugelen en vliegen weg. Hoe meer wij er onze ogen op laten vliegen, hoe meer waarschijnlijk zij van ons weg zullen vliegen.

a. Rijkdommen zullen ons verlaten, zij, die ze nog zo stevig vasthouden, kunnen ze toch niet altijd vasthouden, kunnen ze niet lang vasthouden, zij zullen of van ons weggenomen worden, of wij zullen van hen worden weggenomen. De goederen, de inkomsten zullen wegvloeien als een stroom Job 20:28, hier worden zij gezegd weg te vliegen als een vogel.

b. Zij kunnen ons misschien plotseling verlaten, nadat wij er ons zeer veel moeite voor gegeven hebben, en nu beginnen er trots op te zijn en er vermaak in te hebben. De geldgierige zit op zijn schatten te broeden, totdat zij gevederd zijn, zoals de kuikens onder de hen, en dan zijn zij weg. Of, als wanneer iemand zijn hart zet op een troep wilde vogels, die op zijn akker is neergestreken, ze de zijne noemt omdat zij op zijn akker zijn, terwijl zij, als hij het beproeft ze te naderen, terstond wegvliegen en op de akker van iemand anders nederstrijken.

c. De vleugels, waarmee zij wegvliegen, hebben zij zelf gemaakt, zij hebben de elementen van hun bederf in zichzelf, zij hebben hun eigen mot en roest. Hun natuur is verterend, zij zijn als een handvol stof, dat, als men het grijpt, tussen de vingers wegvloeit. Sneeuw zal nog een wijle duren en er mooi uitzien, als men haar op de grond, waarop zij viel, laat liggen, maar als men haar vergadert en in de boezem legt, dan smelt zij en is dadelijk weg.

d. Zij gaan onweerstaanbaar en onherroepelijk weg, zoals een arend, die naar de hemel vliegt, sterk vliegt, zodat hij niet tot stilstand kan worden gebracht, wegvliegt buiten het gezicht, zodat men hem niet terug kan brengen. Zo zullen rijkdommen de mensen verlaten, en hen in droefheid en kwelling laten, nadat zij hun hart er op gezet hadden.

Verzen 6-8

Spreuken 23:6-8

Zij, die weelderig en gulzig van aard zijn, Proverbs 23:2, zijn blij ergens te wezen, waar goede sier wordt gemaakt, en zij, die geldgierig en schraapzuchtig zijn, zullen blij wezen om aan eens anders tafel te middagmalen, ten einde thuis te kunnen sparen, en daarom wordt hier aan beide geraden, om niet voortdurend te zijn in het aannemen van ieders uitnodiging, maar inzonderheid om zich niet ergens binnen te dringen zonder genodigd te zijn.

Merk op:

1. Er zijn lieden, die beweren hun vrienden welkom te heten, maar het niet van harte en in oprechtheid doen. Zij weten schone woorden te spreken, neem en drink, zegt hij omdat men verwacht dat hij, die het feestmaal aanricht, deze beleefdheid aan zijn gasten zal bewijzen, maar zij zijn boos van oog en misgunnen hun gasten ieder brokje, dat zij eten inzonderheid als zij goede eters zijn. Zij willen de schijn van gulhartige vrijgevigheid hebben in het aanrichten van het feestmaal, en zij willen er de eer van hebben, maar zij hebben zo veel liefde voor hun geld en zo weinig liefde voor hun vrienden, dat zij er het genot niet van kunnen smaken, zij zelf noch hun vrienden genieten ervan. Het feestmaal van de gierigaard is een penitentie voor hem. Als iemand zo zelfzuchtig en vrekkig is, dat hij het niet van zich kan verkrijgen om zijn vrienden welkom te heten aan hetgeen hij heeft, dan moet hij daar niet nog de schuld van veinzerij aan toevoegen door hen uit te nodigen, laat hem zich doen kennen voor wat hij is, opdat de dwaas niet meer milddadig zal genoemd worden, en de gierige niet meer mild zal genoemd worden, Isaiah 32:5.

2. Het kan iemand geen genoegen geven om een uitnodiging aan te nemen, die met weerzin wordt gegeven. Neem het brood niet van zo iemand, laat hem het voor zich houden, wees geen tafelschuimer bij hen, die milddadig zijn wees niemand tot last, maar inzonderheid moet gij het verachten, om iets verplicht te zijn aan hen, die armzalig zijn en niet oprecht zijn. Beter is een gerecht van groen moes en een oprecht, hartelijk welkom, Daarom:

a. Beoordeel de man naar zijn gezindheid. Gij denkt hem uw achting te bewijzen als een vriend daar houdt gij hem voor omdat hij schone woorden spreekt, maar gelijk hij denkt in zijn hart, zo is hij, niet zoals hij spreekt met zijn tong. Wij zijn beide voor God en de mensen werkelijk datgene, wat wij inwendig zijn, en noch Godsdienst noch vriendschap heeft enigerlei waardij, dan in zoverre zij oprecht zijn.

b. Beoordeel de spijze naar dat zij u bekomt. Hij nodigt u om vrijelijk te eten, maar vroeg of laat zal hij zijn gierige, armzalige aard tonen, want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, zo zal hij er uitzien, en u geven te verstaan dat gij niet welkom zijt, en dan zult gij de bete, die gij gegeten hebt, uitspuwen, zelfs de gedachte er aan zal u wat gij gegeten hebt doen uitspuwen, en u de woorden doen inslikken, die gij tot hem gesproken hebt in antwoord op zijn plichtplegingen, hem dank zeggende voor zijn beleefdheid, en gij zult uw lieflijke woorden verliezen, die hij u gegeven heeft en die gij hem gegeven hebt.

Verzen 6-8

Spreuken 23:6-8

Zij, die weelderig en gulzig van aard zijn, Proverbs 23:2, zijn blij ergens te wezen, waar goede sier wordt gemaakt, en zij, die geldgierig en schraapzuchtig zijn, zullen blij wezen om aan eens anders tafel te middagmalen, ten einde thuis te kunnen sparen, en daarom wordt hier aan beide geraden, om niet voortdurend te zijn in het aannemen van ieders uitnodiging, maar inzonderheid om zich niet ergens binnen te dringen zonder genodigd te zijn.

Merk op:

1. Er zijn lieden, die beweren hun vrienden welkom te heten, maar het niet van harte en in oprechtheid doen. Zij weten schone woorden te spreken, neem en drink, zegt hij omdat men verwacht dat hij, die het feestmaal aanricht, deze beleefdheid aan zijn gasten zal bewijzen, maar zij zijn boos van oog en misgunnen hun gasten ieder brokje, dat zij eten inzonderheid als zij goede eters zijn. Zij willen de schijn van gulhartige vrijgevigheid hebben in het aanrichten van het feestmaal, en zij willen er de eer van hebben, maar zij hebben zo veel liefde voor hun geld en zo weinig liefde voor hun vrienden, dat zij er het genot niet van kunnen smaken, zij zelf noch hun vrienden genieten ervan. Het feestmaal van de gierigaard is een penitentie voor hem. Als iemand zo zelfzuchtig en vrekkig is, dat hij het niet van zich kan verkrijgen om zijn vrienden welkom te heten aan hetgeen hij heeft, dan moet hij daar niet nog de schuld van veinzerij aan toevoegen door hen uit te nodigen, laat hem zich doen kennen voor wat hij is, opdat de dwaas niet meer milddadig zal genoemd worden, en de gierige niet meer mild zal genoemd worden, Isaiah 32:5.

2. Het kan iemand geen genoegen geven om een uitnodiging aan te nemen, die met weerzin wordt gegeven. Neem het brood niet van zo iemand, laat hem het voor zich houden, wees geen tafelschuimer bij hen, die milddadig zijn wees niemand tot last, maar inzonderheid moet gij het verachten, om iets verplicht te zijn aan hen, die armzalig zijn en niet oprecht zijn. Beter is een gerecht van groen moes en een oprecht, hartelijk welkom, Daarom:

a. Beoordeel de man naar zijn gezindheid. Gij denkt hem uw achting te bewijzen als een vriend daar houdt gij hem voor omdat hij schone woorden spreekt, maar gelijk hij denkt in zijn hart, zo is hij, niet zoals hij spreekt met zijn tong. Wij zijn beide voor God en de mensen werkelijk datgene, wat wij inwendig zijn, en noch Godsdienst noch vriendschap heeft enigerlei waardij, dan in zoverre zij oprecht zijn.

b. Beoordeel de spijze naar dat zij u bekomt. Hij nodigt u om vrijelijk te eten, maar vroeg of laat zal hij zijn gierige, armzalige aard tonen, want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, zo zal hij er uitzien, en u geven te verstaan dat gij niet welkom zijt, en dan zult gij de bete, die gij gegeten hebt, uitspuwen, zelfs de gedachte er aan zal u wat gij gegeten hebt doen uitspuwen, en u de woorden doen inslikken, die gij tot hem gesproken hebt in antwoord op zijn plichtplegingen, hem dank zeggende voor zijn beleefdheid, en gij zult uw lieflijke woorden verliezen, die hij u gegeven heeft en die gij hem gegeven hebt.

Vers 9

Spreuken 23:9

Hier wordt ons aanbevolen om onze paarlen niet voor de zwijnen te werpen, Matthew 7:1, 6, en het heilige niet bloot te stellen aan de minachting en de spot van heiligschennende spotters. Het is onze plicht om bij alle geschikte gelegenheden van de dingen Gods te spreken, maar

1. Er zijn sommigen, die met alles de spot drijven, al wordt er ook met nog zoveel voorzichtigheid en gepastheid gesproken, die niet slechts de woorden des wijzen verachten, maar ook zelfs de wijsheid ervan, datgene erin wat het meest dienen kan tot hun stichting, juist dat zullen zij smaden alsof het een boze bedoeling met hen had, waartegen zij op hun hoede moeten zijn.

2. Zij, die dat doen, verbeuren de weldaad, het voordeel van goede raad en van onderrichting, en het is een wijs man niet alleen geoorloofd, maar hem wordt aangeraden, om niet voor de oren van zulke zotten te spreken, laat hen nog dwaas zijn, en laat geen kostelijke adem aan hen verspild worden. Indien naar hetgeen een wijs man zegt niet geluisterd wordt, dan zwijge hij, en wachte af of op de wijsheid daarvan misschien gelet zal worden.

Vers 9

Spreuken 23:9

Hier wordt ons aanbevolen om onze paarlen niet voor de zwijnen te werpen, Matthew 7:1, 6, en het heilige niet bloot te stellen aan de minachting en de spot van heiligschennende spotters. Het is onze plicht om bij alle geschikte gelegenheden van de dingen Gods te spreken, maar

1. Er zijn sommigen, die met alles de spot drijven, al wordt er ook met nog zoveel voorzichtigheid en gepastheid gesproken, die niet slechts de woorden des wijzen verachten, maar ook zelfs de wijsheid ervan, datgene erin wat het meest dienen kan tot hun stichting, juist dat zullen zij smaden alsof het een boze bedoeling met hen had, waartegen zij op hun hoede moeten zijn.

2. Zij, die dat doen, verbeuren de weldaad, het voordeel van goede raad en van onderrichting, en het is een wijs man niet alleen geoorloofd, maar hem wordt aangeraden, om niet voor de oren van zulke zotten te spreken, laat hen nog dwaas zijn, en laat geen kostelijke adem aan hen verspild worden. Indien naar hetgeen een wijs man zegt niet geluisterd wordt, dan zwijge hij, en wachte af of op de wijsheid daarvan misschien gelet zal worden.

Verzen 10-11

Spreuken 23:10-11

De wezen worden onder Gods bijzondere bescherming genomen, zij zullen niet alleen bij Hem ontfermd worden, Hosea 14:4, maar Hij zal hun recht doen. Hij is hun Verlosser, hun Doel, hun naaste bloedverwant, die hun partij zal nemen, met ijver voor hen in de bres zal treden, zichzelf beledigd achtende in de beledigingen, die hun worden aangedaan. Als hun Verlosser zal Hij hun twistzaak twisten tegen hen, die hun schade en nadeel toebrengen en op de een of andere wijze zal Hij niet alleen hun recht verdedigen en het voor hen herkrijgen, maar het onrecht wreken, dat hun aangedaan is. En Hij is machtig, almachtig, Zijn almacht wordt aangewend om hen te beschermen, en hun hoogmoedigste en machtigste verdrukkers zullen bevinden dat zij daar niet tegen bestand zijn, en dat het op hun gevaar is zo zij er tegen strijden.

Daarom moet iedereen het zorgvuldig vermijden om hen in iets te schaden, of inbreuk te maken op hun rechten, hetzij door in het geheim de oude palen terug te zetten, of door een gewelddadig binnendringen in hun eigendom. Wezen zijnde, hebben zij niemand om voor hun recht op te komen, en nog kinderen zijnde, bemerken zij niet eens dat hun onrecht wordt gedaan. Eerbesef, en nog veel meer de vreze Gods, moest de mensen er van terughouden om onrecht te doen aan kinderen, inzonderheid vaderloze kinderen.

Verzen 10-11

Spreuken 23:10-11

De wezen worden onder Gods bijzondere bescherming genomen, zij zullen niet alleen bij Hem ontfermd worden, Hosea 14:4, maar Hij zal hun recht doen. Hij is hun Verlosser, hun Doel, hun naaste bloedverwant, die hun partij zal nemen, met ijver voor hen in de bres zal treden, zichzelf beledigd achtende in de beledigingen, die hun worden aangedaan. Als hun Verlosser zal Hij hun twistzaak twisten tegen hen, die hun schade en nadeel toebrengen en op de een of andere wijze zal Hij niet alleen hun recht verdedigen en het voor hen herkrijgen, maar het onrecht wreken, dat hun aangedaan is. En Hij is machtig, almachtig, Zijn almacht wordt aangewend om hen te beschermen, en hun hoogmoedigste en machtigste verdrukkers zullen bevinden dat zij daar niet tegen bestand zijn, en dat het op hun gevaar is zo zij er tegen strijden.

Daarom moet iedereen het zorgvuldig vermijden om hen in iets te schaden, of inbreuk te maken op hun rechten, hetzij door in het geheim de oude palen terug te zetten, of door een gewelddadig binnendringen in hun eigendom. Wezen zijnde, hebben zij niemand om voor hun recht op te komen, en nog kinderen zijnde, bemerken zij niet eens dat hun onrecht wordt gedaan. Eerbesef, en nog veel meer de vreze Gods, moest de mensen er van terughouden om onrecht te doen aan kinderen, inzonderheid vaderloze kinderen.

Verzen 12-16

Spreuken 23:12-16

Hier is:

1. Een ouder, die zijn kind onderricht. Hij wordt hier voorgesteld, zijn kind bewegende om acht te geven op zijn boek, zijn lessen, en inzonderheid op de Schrift, acht te geven op de redenen van de wetenschap, door welke hij er toekomen kan om zijn plicht te kennen, zijn gevaar te kennen en zijn belang, en het niet voldoende te achten om ze te horen, maar er zijn hart toe te bewegen, er zich in te bewegen, en zijn wil te buigen onder het gezag ervan. Men begeeft zich dan met het hart tot de tucht, als de tucht toegepast wordt op het hart.

2. Een ouder, die zijn kind tuchtigt. Een tederhartig ouder kan het nauwelijks over zich krijgen om dat te doen, het is hem zeer tegen de borst, maar hij bevindt dat het nodig is, dat het zijn plicht is, en daarom durft hij de tucht van de jongen niet weren, als die nodig is, spaar de roede en bederf het kind hij slaat hem met de roede, geeft hem een zachte tuchtiging met een mensenroede, niet met slagen zoals wij ze aan beesten geven. Als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven, de roede zal hem niet doden, zij zal voorkomen dat hij zichzelf doodt door ondeugden te volgen, waarvan de roede hem zal terughouden. Voor het ogenblik schijnt het geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn, zowel voor de ouder als voor het kind maar als zij toegediend wordt met wijsheid bedoeld is ten goede, vergezeld gaat van gebed, en gezegend wordt door God, dan kan zij een gelukkig middel blijken te zijn om zijn algeheel verderf te voorkomen, zijn ziel van de hel te redden. Onze grote zorg moet wezen voor de ziel van onze kinderen, wij moeten niet zien dat zij in gevaar zijn van de hel, zonder alle mogelijke middelen te gebruiken en wel met de uiterste zorg, om hen als brandhout uit het vuur te rukken. Laat het lichaam pijn hebben, zo slechts hun geest behouden moge worden in de dag van de Heer Jezus.

3. Een ouder, zijn kind aanmoedigende, hem zeggende:

a. Wat alles was dat hij verwachtte, niets dan hetgeen voor zijn welzijn is, dat zijn hart wijs is, en dat zijn lippen billijkheden zullen spreken, dat hij onder het bestuur zij van goede beginselen, en dat hij door deze beginselen inzonderheid een goed bestuur hebbe over zijn tong. Het is te hopen dat diegenen billijkheden zullen doen als zij volwassen zijn, die geleerd hebben billijkheden te spreken toen zij jong waren, en geen verkeerde woorden durven spreken.

b. Welk een troost en genot dit voor hem zijn zal, indien hij hierin beantwoordt aan zijn verwachting. "Zo uw hart wijs is, zal mijn hart blijde zijn, zich in u verblijden, ja ik, die zoveel zorg en moeite aan u besteed heb, mijn hart, dat menigmaal gegriefd was om u, waarvoor gij u moeite moet geven om mij vergelding te doen." De wijsheid van de kinderen zal de blijdschap wezen van hun ouders en onderwijzers, die geen grotere blijdschap kennen, dan hen in de waarheid te zien wandelen, 3 John 1:4. "Kinderen, als gij wijs en goed zijt, Godvrezend en nauwgezet van geweten, dan zal God een welbehagen in u hebben, en dat zal uw blijdschap wezen". Wij zullen onze arbeid aan u met u te onderwijzen wel besteed achten, het zal een lieflijke verhoring wezen van de vele gebeden, die wij voor u opgezonden hebben, het zal ons veel zorg van het hart nemen, als wij niet zo strikt en streng behoeven te wezen in 1ons waken over u, en bijgevolg zal alles, beide voor u en voor ons gemakkelijker zijn. Wij zullen ons verblijden in de hoop dat gij ons tot eer en vertroosting zult zijn als wij oud worden, dat gij de naam van Christus hoog zult houden in uw geslacht, dat gij in uw welvaart zult leven in deze wereld en gelukzalig zijn in de toekomende.

Verzen 12-16

Spreuken 23:12-16

Hier is:

1. Een ouder, die zijn kind onderricht. Hij wordt hier voorgesteld, zijn kind bewegende om acht te geven op zijn boek, zijn lessen, en inzonderheid op de Schrift, acht te geven op de redenen van de wetenschap, door welke hij er toekomen kan om zijn plicht te kennen, zijn gevaar te kennen en zijn belang, en het niet voldoende te achten om ze te horen, maar er zijn hart toe te bewegen, er zich in te bewegen, en zijn wil te buigen onder het gezag ervan. Men begeeft zich dan met het hart tot de tucht, als de tucht toegepast wordt op het hart.

2. Een ouder, die zijn kind tuchtigt. Een tederhartig ouder kan het nauwelijks over zich krijgen om dat te doen, het is hem zeer tegen de borst, maar hij bevindt dat het nodig is, dat het zijn plicht is, en daarom durft hij de tucht van de jongen niet weren, als die nodig is, spaar de roede en bederf het kind hij slaat hem met de roede, geeft hem een zachte tuchtiging met een mensenroede, niet met slagen zoals wij ze aan beesten geven. Als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven, de roede zal hem niet doden, zij zal voorkomen dat hij zichzelf doodt door ondeugden te volgen, waarvan de roede hem zal terughouden. Voor het ogenblik schijnt het geen zaak van vreugde maar van droefheid te zijn, zowel voor de ouder als voor het kind maar als zij toegediend wordt met wijsheid bedoeld is ten goede, vergezeld gaat van gebed, en gezegend wordt door God, dan kan zij een gelukkig middel blijken te zijn om zijn algeheel verderf te voorkomen, zijn ziel van de hel te redden. Onze grote zorg moet wezen voor de ziel van onze kinderen, wij moeten niet zien dat zij in gevaar zijn van de hel, zonder alle mogelijke middelen te gebruiken en wel met de uiterste zorg, om hen als brandhout uit het vuur te rukken. Laat het lichaam pijn hebben, zo slechts hun geest behouden moge worden in de dag van de Heer Jezus.

3. Een ouder, zijn kind aanmoedigende, hem zeggende:

a. Wat alles was dat hij verwachtte, niets dan hetgeen voor zijn welzijn is, dat zijn hart wijs is, en dat zijn lippen billijkheden zullen spreken, dat hij onder het bestuur zij van goede beginselen, en dat hij door deze beginselen inzonderheid een goed bestuur hebbe over zijn tong. Het is te hopen dat diegenen billijkheden zullen doen als zij volwassen zijn, die geleerd hebben billijkheden te spreken toen zij jong waren, en geen verkeerde woorden durven spreken.

b. Welk een troost en genot dit voor hem zijn zal, indien hij hierin beantwoordt aan zijn verwachting. "Zo uw hart wijs is, zal mijn hart blijde zijn, zich in u verblijden, ja ik, die zoveel zorg en moeite aan u besteed heb, mijn hart, dat menigmaal gegriefd was om u, waarvoor gij u moeite moet geven om mij vergelding te doen." De wijsheid van de kinderen zal de blijdschap wezen van hun ouders en onderwijzers, die geen grotere blijdschap kennen, dan hen in de waarheid te zien wandelen, 3 John 1:4. "Kinderen, als gij wijs en goed zijt, Godvrezend en nauwgezet van geweten, dan zal God een welbehagen in u hebben, en dat zal uw blijdschap wezen". Wij zullen onze arbeid aan u met u te onderwijzen wel besteed achten, het zal een lieflijke verhoring wezen van de vele gebeden, die wij voor u opgezonden hebben, het zal ons veel zorg van het hart nemen, als wij niet zo strikt en streng behoeven te wezen in 1ons waken over u, en bijgevolg zal alles, beide voor u en voor ons gemakkelijker zijn. Wij zullen ons verblijden in de hoop dat gij ons tot eer en vertroosting zult zijn als wij oud worden, dat gij de naam van Christus hoog zult houden in uw geslacht, dat gij in uw welvaart zult leven in deze wereld en gelukzalig zijn in de toekomende.

Verzen 17-18

Spreuken 23:17-18

Hier is:

1. Een noodzakelijke waarschuwing tegen het koesteren van gunstige gedachten over de voorspoed van goddelozen. "Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, misgun hun noch de vrijheid, die zij nemen om te zondigen, noch het succes dat zij hebben in de zonde, het zal hun duur te staan komen, en zij zijn veeleer te beklagen dan te benijden". Hun voorspoed is hun deel, Psalms 17:14, ja hij is hun verderf Proverbs 1:32. Wij moeten in ons hart geen verborgen ontevredenheid koesteren wegens de voorzienigheid Gods, hoewel zij gunstig voor hen schijnt te zijn, noch moeten wij wensen in hun plaats en toestand te zijn. "Laat uw hart de zondaren niet navolgen" zo lezen het sommigen doe niet zoals zij doen, ga niet op de weg met hen, volg de methodes niet, die zij gebruiken om rijk te worden, al schijnen zij er ook voorspoedig in te zijn.

2. Een voortreffelijke aanwijzing om ten allen tijde hoge gedachten van God in ons hart te onderhouden, wees alle dagen, en de hele dag in de vreze des Heeren. Wij moeten in de vreze des Heeren zijn als in ons werk, onze bezigheid, ons oefenende in heilige aanbidding van God, in onderwerping aan Zijn geboden, in berusting in de beschikkingen van Zijn voorzienigheid en in een voortdurend streven om Hem te behagen. Wij moeten er in wezen als in ons element, genot smakende in de overdenking van Gods heerlijkheid en instemmende met Zijn wil. Het is Zijn vreze toegedaan te zijn, Psalms 119:35, en er door bestuurd te worden als door ons heersend beginsel in alles wat wij zeggen en doen. Gedurende alle de dagen van ons leven moet ontzag voor God in ons hart zijn, moeten wij eerbied betonen voor Zijn gezag en vrees hebben voor Zijn toorn. Wij moeten altijd zo in Zijn vreze wezen, dat wij er nooit uit zijn.

3. Een goede reden voor die beide, Proverbs 23:18, zeker, daar is een einde, een einde en een verwachting, zoals Jeremiah 29:11. Daar zal een einde wezen aan de voorspoed van de goddelozen en daarom: benijd hen niet, Psalms 73:17, daar zal een einde wezen aan uw beproevingen, wees ze dus niet moe, een einde aan uw diensten, uw werk en uw strijd zullen voleindigd wezen, de volmaakte liefde zal de vrees buitendrijven, en uw verwachting van de beloning zal niet afgesneden worden, gij zult er niet in teleurgesteld worden. Het denken aan het einde zal er toe bijdragen om ons te verzoenen met al de moeilijkheden en ontmoedigingen van de weg.

Verzen 17-18

Spreuken 23:17-18

Hier is:

1. Een noodzakelijke waarschuwing tegen het koesteren van gunstige gedachten over de voorspoed van goddelozen. "Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, misgun hun noch de vrijheid, die zij nemen om te zondigen, noch het succes dat zij hebben in de zonde, het zal hun duur te staan komen, en zij zijn veeleer te beklagen dan te benijden". Hun voorspoed is hun deel, Psalms 17:14, ja hij is hun verderf Proverbs 1:32. Wij moeten in ons hart geen verborgen ontevredenheid koesteren wegens de voorzienigheid Gods, hoewel zij gunstig voor hen schijnt te zijn, noch moeten wij wensen in hun plaats en toestand te zijn. "Laat uw hart de zondaren niet navolgen" zo lezen het sommigen doe niet zoals zij doen, ga niet op de weg met hen, volg de methodes niet, die zij gebruiken om rijk te worden, al schijnen zij er ook voorspoedig in te zijn.

2. Een voortreffelijke aanwijzing om ten allen tijde hoge gedachten van God in ons hart te onderhouden, wees alle dagen, en de hele dag in de vreze des Heeren. Wij moeten in de vreze des Heeren zijn als in ons werk, onze bezigheid, ons oefenende in heilige aanbidding van God, in onderwerping aan Zijn geboden, in berusting in de beschikkingen van Zijn voorzienigheid en in een voortdurend streven om Hem te behagen. Wij moeten er in wezen als in ons element, genot smakende in de overdenking van Gods heerlijkheid en instemmende met Zijn wil. Het is Zijn vreze toegedaan te zijn, Psalms 119:35, en er door bestuurd te worden als door ons heersend beginsel in alles wat wij zeggen en doen. Gedurende alle de dagen van ons leven moet ontzag voor God in ons hart zijn, moeten wij eerbied betonen voor Zijn gezag en vrees hebben voor Zijn toorn. Wij moeten altijd zo in Zijn vreze wezen, dat wij er nooit uit zijn.

3. Een goede reden voor die beide, Proverbs 23:18, zeker, daar is een einde, een einde en een verwachting, zoals Jeremiah 29:11. Daar zal een einde wezen aan de voorspoed van de goddelozen en daarom: benijd hen niet, Psalms 73:17, daar zal een einde wezen aan uw beproevingen, wees ze dus niet moe, een einde aan uw diensten, uw werk en uw strijd zullen voleindigd wezen, de volmaakte liefde zal de vrees buitendrijven, en uw verwachting van de beloning zal niet afgesneden worden, gij zult er niet in teleurgesteld worden. Het denken aan het einde zal er toe bijdragen om ons te verzoenen met al de moeilijkheden en ontmoedigingen van de weg.

Verzen 19-28

Spreuken 23:19-28

Hier is goede raad voor ouders om aan hun kinderen te geven, er worden hun woorden in de mond gelegd, opdat zij hen leren de weg, die zij te gaan hebben. Wij hebben hier:

I. Een ernstige roepstem tot jonge lieden, om naar de raad van hun Godvruchtige ouders te luisteren, niet alleen naar dezen, die hier gegeven is, maar naar alle andere nuttig onderricht. Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, Proverbs 23:19. Dit zal een blijk zijn dat gij wijs zijt, en een middel om u wijzer te doen worden." Evenals geloof is wijsheid uit het gehoor. En wederom, Proverbs 23:22 : Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en die daarom gezag over u heeft, en genegenheid voor u heeft, en geen andere bedoeling heeft dus kunt gij zeker zijn van uw welzijn." -Wij behoren de vaders van ons lichaam te ontzien, die ons gewonnen hebben en de oorzaken waren van ons bestaan, veel meer behoren wij de Vader van de geesten te gehoorzamen en Hem onderworpen te zijn, die ons gemaakt heeft en die de oorsprong is van ons bestaan. En daar ook de moeder uit besef van plicht tegenover God en uit liefde voor haar kind hem goed onderricht geeft, zo laat hem haar niet verachten als zij oud geworden is. Wij kunnen veronderstellen dat als de moeder oud is geworden, de kinderen volwassen zijn, maar laat hen niet denken dat zij nu geen onderricht meer nodig hebben zelfs van haar niet, maar haar veeleer eren en achten wegens de veelheid van haar jaren en de wijsheid, die zij leren. Spottende, onbeschaamde jonge lieden kunnen misschien de spot drijven met de goede raad van een bejaarde moeder en denken dat het voor hen van generlei belang is wat een oude vrouw zegt, maar de zodanigen zullen op een andere dag zeer veel te verantwoorden hebben, niet alleen omdat zij goede raad voor niets geteld hebben maar omdat zij een goede moeder gering hebben geacht en haar gegriefd hebben, Hoofdst. 30:17.

II. Een argument om aan deze roepstem kracht bij te zetten, ontleend aan de grote troost, die dit voor hun ouders zijn zal, Proverbs 23:24, Proverbs 23:25. Het is de plicht van kinderen om er zich op toe te leggen het hart van hun ouders te verheugen, en dit al meer en meer te doen zodat zij zich grotelijks in hen verblijden zelfs als de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke zij zeggen zullen: wij hebben geen lust in dezelf, behalve dit: dat zij zien dat hun kinderen zich goed gedragen, zoals Barzillai om Chimham bevorderd te zien. Kinderen zullen een vreugde voor hun ouders wezen als zij rechtvaardig en wijs zijn. Rechtvaardigheid is ware wijsheid, zij die goed doen doen ook goed voor zichzelf. Diegenen zijn volkomen zoals zij behoren te wezen, die niet alleen wijs, kundig en geleerd zijn, maar rechtvaardig zijn, eerlijk en goed, en niet alleen rechtvaardig, nauwgezet van geweten en welmenend zijn, maar wijs, voorzichtigen bedachtzaam zijn in het bestuur over zichzelf. Als zodanig de kinderen zijn, inzonderheid als al de kinderen zo zijn, dan zullen de vader en de moeder blij wezen, niets te veel achten van hetgeen zij voor hen gedaan hebben of nog voor hen doen, zij zullen behagen in hen hebben, en God voor hen danken, inzonderheid zij, die hen met smart gebaard heeft, en hen met smarten opgevoed heeft, zal zich in hen verheugen en zich wel beloond achten, en de smart zal meer dan vergeten zijn, omdat een wijs en goed man er het voortbrengsel van is, die een zegen is voor de wereld, waarin hij geboren werd.

III. Enige algemene voorschriften van wijsheid en deugd.

1. Richt uw hart op de weg, Proverbs 23:19. Het is het hart, waarvoor gezorgd moet worden, dat recht moet worden bestuurd. De bewegingen en neigingen van de ziel moeten naar goede voorwerpen uitgaan en onder een gestadige leiding zijn. Als het hart gericht is op de weg, dan zullen de gangen gericht wezen, en zal de wandel wel geordend zijn.

2. Koop de waarheid, en verkoop haar niet, Proverbs 23:23. Waarheid is hetgeen, waardoor het hart geleid en bestuurd moet worden, want zonder waarheid is er geen goedheid, geen geregelde praktijken zonder rechte beginselen. Het is door de kracht van de waarheid, gekend en geloofd, dat wij moeten teruggehouden worden van zonde en gedrongen tot onze plicht, het verstand moet goed ingelicht zijn door wijsheid en onderricht. En daarom:

a. Moeten wij haar kopen, gewillig zijn om van alles afstand te doen ten einde haar te verkrijgen. Hij zegt niet tot welke prijs wij haar moeten kopen, want wij kunnen er niet te veel voor betalen, maar moeten haar hebben tot elke prijs, wat zij ons ook moge kosten, nooit zullen wij spijt hebben van die koop. Als wij grote onkosten doen om de middelen van de kennis te verkrijgen, en vast besloten zijn zo goed een zaak niet te beknibbelen, dan kopen wij de waarheid. Rijkdom behoort gebruikt te worden voor het verkrijgen van kennis, veeleer dan dat kennis gebruikt moet worden om rijkdom te verkrijgen. Als wij ons moeite geven om de waarheid te zoeken, ten einde tot de kennis ervan te komen en te kunnen onderscheiden tussen haar en de leugen, dan kopen wij haar. "Di laboribus omnia vendunt Alles staat de hemel toe aan de willigen". Als wij liever verliezen lijden in onze tijdelijke belangen dan de waarheid te loochenen of te veronachtzamen, dan kopen wij haar, en het is een parel van een grote waarde, dat wij bereid moeten zijn om van alles afstand te doen ten einde haar te kunnen kopen, wij moeten liever schipbreuk lijden aan bezitting, beroep en bevordering, dan schipbreuk lijden aan het geloof en een goed geweten.

b. Wij moeten haar niet verkopen, ontdoe er u niet van voor genot en genoegen, eer en rijkdom, voor wat het ook zij in deze wereld, veronachtzaam er de studie niet van, laat niet na haar te belijden, verzet u niet tegen haar heerschappij om enigerlei wereldlijk belang, van welke aard het ook zij, te verkrijgen of te behouden. Houd het voorbeeld van de gezonde woorden vast, en laat het nooit onder generlei beding glippen.

3. Geef mij uw hart, 26. In deze vermaning spreekt God tot ons als tot kinderen. Zoon, dochter: geef Mij uw hart. Het is het hart, dat de grote God van een ieder an onze begeert en eist, wat wij ook geven, zo wij Hem ons hart niet geven, zal het andere niet aangenomen worden. Wij moeten onze liefde op Hem vestigen. In onze gedachten moeten wij veel met Hem spreken, en op Hem als ons hoogste doel moeten de gedachten van ons hart gericht zijn. Het moet onze eigen vrijwillige daad zijn, om ons aan de Heer te wijden, en wij moeten er goedsmoeds, blijmoedig in zijn. Wij moeten er niet aan denken om ons hart te verdelen tussen God en de wereld, Hij wil alles of niets hebben. Gij zult liefhebben de Heer uw God met geheel uw hart. Op de roepstem moeten wij geredelijk antwoorden: "Mijn Vader, neem mijn hart zoals het is, en maak het zoals het moet wezen, neem er bezit van en richt er Uw troon in op."

4. Laat uw ogen mijne wegen bewaren. Heb het oog op de regel van Gods Woord, de leiding van Zijn voorzienigheid en de goede voorbeelden van Zijn volk. Onze ogen moeten daarop zien zoals hij, die schrijven leert, naar zijn voorbeeld ziet, opdat wil in de rechte paden blijven, er in voortgaan en er in volharden. IV. Enige bijzondere waarschuwingen tegen die zonden, welke, van alle andere, het verderfelijkst zijn voor de zaden van wijsheid en genade in de ziel, haar verarmen en ten ondergang brengen.

1. Gulzigheid en dronkenschap, Proverbs 23:20, Proverbs 23:21. De wereld is vol van voorbeelden van deze zonde en van de verzoekingen er toe, waartegen alle jonge lieden op hun hoede moeten wezen, en er zich verre van moeten houden. Wees geen wijnzuiper. Het is ons geoorloofd om een weinig wijn te drinken, 1 Timothy 5:23, maar niet veel, nooit overmatig. Wees geen vleesvraat, zoals de Israëlieten, die met lust bevangen werden en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? Paulus is vrij om vlees te eten, maar besluit toch in eeuwigheid geen vlees te eten, opdat hij zijn broeder niet ergere, zo onverschillig is hij er voor, 1 Corinthiers 8:13. Wees geen overmatig eter van vlees, onmatigheid moet vermeden worden in eten zowel als in drinken. Wees geen weelderig eter van vlees, zodat u niets kan behagen dan wat zeer bijzonder fijn en lekker is, geurige schotels, gekruide spijzen. Sommigen scheppen er niet alleen behagen in, maar zijn er trots op, dat zij kieskeurig zijn op hun dieet, en dat zij, zoals zij het noemen, goed eten, alsof dat het sieraad was van een voornaam man, dat in werkelijkheid de schande is van een Christen, daar zij van hun buik een god maken. "Wees geen wijnzuiper, en wees geen vleesvraat, en daarom: wees niet onder de wijnzuipers noch onder de vleesvreters. Steun hen niet door uw tegenwoordigheid, opdat gij hun wegen niet leert en ongemerkt in deze zonden valt, of er ten minste de vrees voor en de afschuw van verliest. Zij begeren u onder hen te hebben, want zij, die zelf verdorven zijn, zijn zeer begerig om anderen te verderven, en daarom, geef hun die voldoening niet, opdat gij uzelf niet in gevaar brengt." Hij ontleent een argument tegen deze zonde aan de grote onkosten. die men er voor moet doen, en haar strekking om de mensen te verarmen en als de mensen er zich niet van willen laten weerhouden door het verderf, dat zij veroorzaakt aan hun wereldlijke belangen, die hun het naast aan het hart liggen, geen wonder, dat zij er niet van weggeschrikt worden door hetgeen hun uit het Woord van God gezegd wordt van het kwaad, dat zij aan hun geestelijke en eeuwige belangen doet. De dronkaard en de gulzigaard willen zich niet verbeteren, hoewel hun gezegd wordt dat zij arm zullen worden, ja, al wordt hun gezegd dat zij naar de hel zullen gaan. Dronkenschap veroorzaakt sluimering, zij verstompt de mensen, maakt hen achteloos voor hun werk en hun zaken, en dan gaat alles te gronde, zo is het, dat mensen, die met eer geleefd hebben, er toe komen om verscheurde klederen te dragen, in lompen gekleed te zijn.

2. Hoererij, dat is nog een zonde, die het hart wegneemt, dat aan God gegeven moest worden, Hosea 4:11. Hij toont het gevaar aan, dat deze zonde meebrengt, Proverbs 23:27, Proverbs 23:28.

A. Het is een zonde, uit welker strik slechte weinigen zich zullen losmaken. Zij is een diepe gracht en een enge put, waaruit het nagenoeg onmogelijk is op te komen, en daarom is het verstandig om ver weg te blijven van de rand ervan. Hoed u voor iedere nadering tot haar want het is zeer moeilijk om er zich weer van terug te trekken, daar het geweten, hetwelk de terugtocht moest aanvoeren, door haar verleid en verdorven werd, en de Goddelijke genade werd verbeurd.

B. Het is een zonde, die de mensen betovert tot hun verderf, de overspeelster loert als een rover, vriendschap voorwendende, maar het grootste kwaad bedoelende, zij wil hen beroven van alles wat zij hebben en dat van waarde is, van hun wapenrusting en van hun sieraden. Zelfs op hen, die, deugdzaam opgevoed zijnde, de overspeelster zoeken te mijden, loert zo, ten einde hen aan te vallen op een ogenblik, wanneer zij niet op hun hoede zijn en zij dus het voordeel over hen heeft. Laat dus niemand ooit al te gerust wezen. C. Het is een zonde, die meer de enigerlei andere zonde bijdraagt tot de verspreiding van ondeugd en onzedelijkheid in een land. Zij vermenigvuldigt de overtreders onder de mensen. Een overspeelster kan het verderf zijn voor menige kostelijke ziel, en kan er toe medewerken om een gehele stad te verleiden en te bederven. Zij vermenigvuldigt de trouwelozen. Zij maakt niet slechts dat mannen ontrouw worden aan hun wettige vrouwen en dienstboden aan hun meesters, maar dat velen, die de godsdienst hebben beleden hun belijdenis van zich werpen en hun verbond met God verbreken. Huizen van ontucht zijn daarom zulke pesthuizen dat zij verboden moesten worden door hen, wier ambt is om voor het openbare welzijn te zorgen.

Verzen 19-28

Spreuken 23:19-28

Hier is goede raad voor ouders om aan hun kinderen te geven, er worden hun woorden in de mond gelegd, opdat zij hen leren de weg, die zij te gaan hebben. Wij hebben hier:

I. Een ernstige roepstem tot jonge lieden, om naar de raad van hun Godvruchtige ouders te luisteren, niet alleen naar dezen, die hier gegeven is, maar naar alle andere nuttig onderricht. Hoor gij, mijn zoon, en word wijs, Proverbs 23:19. Dit zal een blijk zijn dat gij wijs zijt, en een middel om u wijzer te doen worden." Evenals geloof is wijsheid uit het gehoor. En wederom, Proverbs 23:22 : Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft, en die daarom gezag over u heeft, en genegenheid voor u heeft, en geen andere bedoeling heeft dus kunt gij zeker zijn van uw welzijn." -Wij behoren de vaders van ons lichaam te ontzien, die ons gewonnen hebben en de oorzaken waren van ons bestaan, veel meer behoren wij de Vader van de geesten te gehoorzamen en Hem onderworpen te zijn, die ons gemaakt heeft en die de oorsprong is van ons bestaan. En daar ook de moeder uit besef van plicht tegenover God en uit liefde voor haar kind hem goed onderricht geeft, zo laat hem haar niet verachten als zij oud geworden is. Wij kunnen veronderstellen dat als de moeder oud is geworden, de kinderen volwassen zijn, maar laat hen niet denken dat zij nu geen onderricht meer nodig hebben zelfs van haar niet, maar haar veeleer eren en achten wegens de veelheid van haar jaren en de wijsheid, die zij leren. Spottende, onbeschaamde jonge lieden kunnen misschien de spot drijven met de goede raad van een bejaarde moeder en denken dat het voor hen van generlei belang is wat een oude vrouw zegt, maar de zodanigen zullen op een andere dag zeer veel te verantwoorden hebben, niet alleen omdat zij goede raad voor niets geteld hebben maar omdat zij een goede moeder gering hebben geacht en haar gegriefd hebben, Hoofdst. 30:17.

II. Een argument om aan deze roepstem kracht bij te zetten, ontleend aan de grote troost, die dit voor hun ouders zijn zal, Proverbs 23:24, Proverbs 23:25. Het is de plicht van kinderen om er zich op toe te leggen het hart van hun ouders te verheugen, en dit al meer en meer te doen zodat zij zich grotelijks in hen verblijden zelfs als de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke zij zeggen zullen: wij hebben geen lust in dezelf, behalve dit: dat zij zien dat hun kinderen zich goed gedragen, zoals Barzillai om Chimham bevorderd te zien. Kinderen zullen een vreugde voor hun ouders wezen als zij rechtvaardig en wijs zijn. Rechtvaardigheid is ware wijsheid, zij die goed doen doen ook goed voor zichzelf. Diegenen zijn volkomen zoals zij behoren te wezen, die niet alleen wijs, kundig en geleerd zijn, maar rechtvaardig zijn, eerlijk en goed, en niet alleen rechtvaardig, nauwgezet van geweten en welmenend zijn, maar wijs, voorzichtigen bedachtzaam zijn in het bestuur over zichzelf. Als zodanig de kinderen zijn, inzonderheid als al de kinderen zo zijn, dan zullen de vader en de moeder blij wezen, niets te veel achten van hetgeen zij voor hen gedaan hebben of nog voor hen doen, zij zullen behagen in hen hebben, en God voor hen danken, inzonderheid zij, die hen met smart gebaard heeft, en hen met smarten opgevoed heeft, zal zich in hen verheugen en zich wel beloond achten, en de smart zal meer dan vergeten zijn, omdat een wijs en goed man er het voortbrengsel van is, die een zegen is voor de wereld, waarin hij geboren werd.

III. Enige algemene voorschriften van wijsheid en deugd.

1. Richt uw hart op de weg, Proverbs 23:19. Het is het hart, waarvoor gezorgd moet worden, dat recht moet worden bestuurd. De bewegingen en neigingen van de ziel moeten naar goede voorwerpen uitgaan en onder een gestadige leiding zijn. Als het hart gericht is op de weg, dan zullen de gangen gericht wezen, en zal de wandel wel geordend zijn.

2. Koop de waarheid, en verkoop haar niet, Proverbs 23:23. Waarheid is hetgeen, waardoor het hart geleid en bestuurd moet worden, want zonder waarheid is er geen goedheid, geen geregelde praktijken zonder rechte beginselen. Het is door de kracht van de waarheid, gekend en geloofd, dat wij moeten teruggehouden worden van zonde en gedrongen tot onze plicht, het verstand moet goed ingelicht zijn door wijsheid en onderricht. En daarom:

a. Moeten wij haar kopen, gewillig zijn om van alles afstand te doen ten einde haar te verkrijgen. Hij zegt niet tot welke prijs wij haar moeten kopen, want wij kunnen er niet te veel voor betalen, maar moeten haar hebben tot elke prijs, wat zij ons ook moge kosten, nooit zullen wij spijt hebben van die koop. Als wij grote onkosten doen om de middelen van de kennis te verkrijgen, en vast besloten zijn zo goed een zaak niet te beknibbelen, dan kopen wij de waarheid. Rijkdom behoort gebruikt te worden voor het verkrijgen van kennis, veeleer dan dat kennis gebruikt moet worden om rijkdom te verkrijgen. Als wij ons moeite geven om de waarheid te zoeken, ten einde tot de kennis ervan te komen en te kunnen onderscheiden tussen haar en de leugen, dan kopen wij haar. "Di laboribus omnia vendunt Alles staat de hemel toe aan de willigen". Als wij liever verliezen lijden in onze tijdelijke belangen dan de waarheid te loochenen of te veronachtzamen, dan kopen wij haar, en het is een parel van een grote waarde, dat wij bereid moeten zijn om van alles afstand te doen ten einde haar te kunnen kopen, wij moeten liever schipbreuk lijden aan bezitting, beroep en bevordering, dan schipbreuk lijden aan het geloof en een goed geweten.

b. Wij moeten haar niet verkopen, ontdoe er u niet van voor genot en genoegen, eer en rijkdom, voor wat het ook zij in deze wereld, veronachtzaam er de studie niet van, laat niet na haar te belijden, verzet u niet tegen haar heerschappij om enigerlei wereldlijk belang, van welke aard het ook zij, te verkrijgen of te behouden. Houd het voorbeeld van de gezonde woorden vast, en laat het nooit onder generlei beding glippen.

3. Geef mij uw hart, 26. In deze vermaning spreekt God tot ons als tot kinderen. Zoon, dochter: geef Mij uw hart. Het is het hart, dat de grote God van een ieder an onze begeert en eist, wat wij ook geven, zo wij Hem ons hart niet geven, zal het andere niet aangenomen worden. Wij moeten onze liefde op Hem vestigen. In onze gedachten moeten wij veel met Hem spreken, en op Hem als ons hoogste doel moeten de gedachten van ons hart gericht zijn. Het moet onze eigen vrijwillige daad zijn, om ons aan de Heer te wijden, en wij moeten er goedsmoeds, blijmoedig in zijn. Wij moeten er niet aan denken om ons hart te verdelen tussen God en de wereld, Hij wil alles of niets hebben. Gij zult liefhebben de Heer uw God met geheel uw hart. Op de roepstem moeten wij geredelijk antwoorden: "Mijn Vader, neem mijn hart zoals het is, en maak het zoals het moet wezen, neem er bezit van en richt er Uw troon in op."

4. Laat uw ogen mijne wegen bewaren. Heb het oog op de regel van Gods Woord, de leiding van Zijn voorzienigheid en de goede voorbeelden van Zijn volk. Onze ogen moeten daarop zien zoals hij, die schrijven leert, naar zijn voorbeeld ziet, opdat wil in de rechte paden blijven, er in voortgaan en er in volharden. IV. Enige bijzondere waarschuwingen tegen die zonden, welke, van alle andere, het verderfelijkst zijn voor de zaden van wijsheid en genade in de ziel, haar verarmen en ten ondergang brengen.

1. Gulzigheid en dronkenschap, Proverbs 23:20, Proverbs 23:21. De wereld is vol van voorbeelden van deze zonde en van de verzoekingen er toe, waartegen alle jonge lieden op hun hoede moeten wezen, en er zich verre van moeten houden. Wees geen wijnzuiper. Het is ons geoorloofd om een weinig wijn te drinken, 1 Timothy 5:23, maar niet veel, nooit overmatig. Wees geen vleesvraat, zoals de Israëlieten, die met lust bevangen werden en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? Paulus is vrij om vlees te eten, maar besluit toch in eeuwigheid geen vlees te eten, opdat hij zijn broeder niet ergere, zo onverschillig is hij er voor, 1 Corinthiers 8:13. Wees geen overmatig eter van vlees, onmatigheid moet vermeden worden in eten zowel als in drinken. Wees geen weelderig eter van vlees, zodat u niets kan behagen dan wat zeer bijzonder fijn en lekker is, geurige schotels, gekruide spijzen. Sommigen scheppen er niet alleen behagen in, maar zijn er trots op, dat zij kieskeurig zijn op hun dieet, en dat zij, zoals zij het noemen, goed eten, alsof dat het sieraad was van een voornaam man, dat in werkelijkheid de schande is van een Christen, daar zij van hun buik een god maken. "Wees geen wijnzuiper, en wees geen vleesvraat, en daarom: wees niet onder de wijnzuipers noch onder de vleesvreters. Steun hen niet door uw tegenwoordigheid, opdat gij hun wegen niet leert en ongemerkt in deze zonden valt, of er ten minste de vrees voor en de afschuw van verliest. Zij begeren u onder hen te hebben, want zij, die zelf verdorven zijn, zijn zeer begerig om anderen te verderven, en daarom, geef hun die voldoening niet, opdat gij uzelf niet in gevaar brengt." Hij ontleent een argument tegen deze zonde aan de grote onkosten. die men er voor moet doen, en haar strekking om de mensen te verarmen en als de mensen er zich niet van willen laten weerhouden door het verderf, dat zij veroorzaakt aan hun wereldlijke belangen, die hun het naast aan het hart liggen, geen wonder, dat zij er niet van weggeschrikt worden door hetgeen hun uit het Woord van God gezegd wordt van het kwaad, dat zij aan hun geestelijke en eeuwige belangen doet. De dronkaard en de gulzigaard willen zich niet verbeteren, hoewel hun gezegd wordt dat zij arm zullen worden, ja, al wordt hun gezegd dat zij naar de hel zullen gaan. Dronkenschap veroorzaakt sluimering, zij verstompt de mensen, maakt hen achteloos voor hun werk en hun zaken, en dan gaat alles te gronde, zo is het, dat mensen, die met eer geleefd hebben, er toe komen om verscheurde klederen te dragen, in lompen gekleed te zijn.

2. Hoererij, dat is nog een zonde, die het hart wegneemt, dat aan God gegeven moest worden, Hosea 4:11. Hij toont het gevaar aan, dat deze zonde meebrengt, Proverbs 23:27, Proverbs 23:28.

A. Het is een zonde, uit welker strik slechte weinigen zich zullen losmaken. Zij is een diepe gracht en een enge put, waaruit het nagenoeg onmogelijk is op te komen, en daarom is het verstandig om ver weg te blijven van de rand ervan. Hoed u voor iedere nadering tot haar want het is zeer moeilijk om er zich weer van terug te trekken, daar het geweten, hetwelk de terugtocht moest aanvoeren, door haar verleid en verdorven werd, en de Goddelijke genade werd verbeurd.

B. Het is een zonde, die de mensen betovert tot hun verderf, de overspeelster loert als een rover, vriendschap voorwendende, maar het grootste kwaad bedoelende, zij wil hen beroven van alles wat zij hebben en dat van waarde is, van hun wapenrusting en van hun sieraden. Zelfs op hen, die, deugdzaam opgevoed zijnde, de overspeelster zoeken te mijden, loert zo, ten einde hen aan te vallen op een ogenblik, wanneer zij niet op hun hoede zijn en zij dus het voordeel over hen heeft. Laat dus niemand ooit al te gerust wezen. C. Het is een zonde, die meer de enigerlei andere zonde bijdraagt tot de verspreiding van ondeugd en onzedelijkheid in een land. Zij vermenigvuldigt de overtreders onder de mensen. Een overspeelster kan het verderf zijn voor menige kostelijke ziel, en kan er toe medewerken om een gehele stad te verleiden en te bederven. Zij vermenigvuldigt de trouwelozen. Zij maakt niet slechts dat mannen ontrouw worden aan hun wettige vrouwen en dienstboden aan hun meesters, maar dat velen, die de godsdienst hebben beleden hun belijdenis van zich werpen en hun verbond met God verbreken. Huizen van ontucht zijn daarom zulke pesthuizen dat zij verboden moesten worden door hen, wier ambt is om voor het openbare welzijn te zorgen.

Verzen 29-35

Spreuken 23:29-35

Om te bevestigen wat hij had gezegd in Proverbs 23:20, geeft Salomo hier een tijdige waarschuwing tegen de zonde van de dronkenschap.

1. Hij waarschuwt alle mensen om de verzoeking tot deze zonde uit de weg te blijven Proverbs 23:31. Zie de wijn niet aan, als hij zich rood vertoont. Rode wijn werd in Kanan voor de beste gehouden, daarom wordt hij druivebloed genoemd. Kenners beoordelen wijn onder andere aanduidingen naar zijn kleur. Er is wijn zeggen zij, die er zo bekoorlijk uitziet, alsof hij zei: "Kom en drink mij." Hij beweegt zich recht, gaat glad naar beneden, of misschien is de ruwheid ervan aangenaam. Van edelen krachtigen wijn wordt gezegd, dat hij de lippen van de slapende doet spreken, Song of Solomon 7:9. Maar zie hem niet aan.

1. "Word niet geregeerd door de zinnen maar door rede en Godsdienst, begeer niet hetgeen het oog bekoort, in de hoop dat het de smaak zal strelen, maar laat uw ernstige gedachten de dwalingen van uw zinnen verbeteren en u ervan overtuigen, dat hetgeen zo heerlijk en genotvol schijnt, in werkelijkheid schadelijk is, en neem daarnaar uw besluit er tegen. Laat het hart het oog niet nawandelen, want het is een bedrieglijke gids."

2. "Wees niet al te vrij met deze of enigerlei andere zonde, zie ze niet aan, opdat gij er geen lust in krijgt en van de verboden vrucht gaat eten." Zij, die voor enigerlei zonde bewaard wensen te blijven, moeten zich voor al de gelegenheden er toe en ieder begin ervan wachten, en bevreesd zijn om binnen het bereik van haar vertakkingen te komen, opdat zij er niet door overwonnen worden.

II. Hij wijst op de vele verderflijke gevolgen van de zonde van de dronkenschap, teneinde aan deze waarschuwing kracht bij te zetten. Wacht u voor het aas uit vrees voor de haak. In het einde zal hij bijten, Proverbs 23:32. Alle zonde zal in het einde bitterheid zijn, inzonderheid deze zonde. Hij bijt als een slang als de zondaar ziek wordt door zijn onmatigheid, er waterzucht of een andere noodlottige ziekte door oploopt, geruïneerd wordt in zijn bezitting, inzonderheid als zijn geweten ontwaakt, en hij er niet zonder afschuw aan kan denken, en zonder in toorn tegen zichzelf ontstoken te zijn. Maar wat het ergste is van alles, ten laatste zal de beker van de dronkenschap de beker van de zwijmeling worden de beker van des Heeren toorn, waarvan hij de droesem tot in eeuwigheid zal moeten drinken, en dan geen droppel water zal hebben om zijn ontstoken tong te verkoelen. Om de kracht van de verzoeking te breken, die in het genot van deze zonde gelegen is, moet gij de straf voorzien, die er op volgen zal, en waar ze ten laatste in zal eindigen, indien het niet door berouw en bekering voorkomen wordt. In zijn einde zal hij bijten, bedenk dus wat er het einde van zal wezen.

Maar hij wil de verderflijke gevolgen van deze zonde specificeren, die gewis komen en zeer merkbaar zullen zijn.

1. Zij wikkelt de mensen in strijd en geharrewar, maakt dat zij met anderen twisten, zeggen en doen datgene, hetwelk voor anderen een aanleiding is om te twisten met hen, Proverbs 23:29. Hij vraagt: Bij wie is wee, bij wie is smart? Bij wie is zij niet in deze wereld? Velen hebben wee en smart zonder dat het hun schuld is, maar dronkaards scheppen zich moedwillig wee en smart. Zij, die gekijf hebben hebben wee en smart, en dronkaards zijn de dwazen, wier lippen in twist komen. Als de wijn er in is, is het verstand er uit, en dan komen de hartstochten boven, en vandaar komen dronkemanskrakelen en vechtpartijen, dronkemanstwisten bij de wijnbeker. menig verdrietig ruïnerend proces had daar zijn oorsprong in. Er is geklad, twisting in woorden, en het wisselen van vuile, gemene taal, maar daar blijft het niet bij, gij zult wonden hebben zonder oorzaak, want dronkaards zijn niet instaat om over oorzaken te oordelen, en daarom delen zij slagen uit zonder in het minst te bedenken waarom of waartoe, en dus hebben zij te verwachten op gelijke wijze behandeld te worden. De wonden, die de mensen ontvangen bij de verdediging van hun land en zijn rechtmatige rechten, zijn hun tot eer, maar wonden zonder oorzaak, ontvangen in de dienst van de lusten, zijn tekenen van schande. Ja dronkaards wonden zichzelf in een teder deel, want zij hebben rode ogen, symptomen van een inwendige ontsteking, hun gezichtsvermogen is er door verzwakt en hun uitzien onbehaaglijk. Dit komt:

a. Van langdurig drinken, door bij de wijn te vertoeven, de tijd doorbrengende in dronken gezelschap, die in nuttige arbeid doorgebracht behoorde te worden, of in slaap die voor de arbeid geschikt maakt, Proverbs 23:30. O hoeveel kostelijke uren worden aldus door duizenden weggeworpen, en van ieder van deze uren zal in de grote dag rekenschap geëist worden!

b. Van het drinken van sterke drank, die dronken maakt. Zij gaan op en neer om een wijn te zoeken, die hun behaagt, hun grote vraag is: Wat is de beste drank?" Zij zoeken gemengde wijn, die het smakelijkst is, maar die tevens het koppigst is, zo bereidwillig zullen zij hun verstand opofferen voor hun gehemelte!

2. Zij maakt de mensen onkuis en onbeschaamd, Proverbs 23:33.. De ogen worden bandeloos en zien naar vreemde vrouwen, om ze te begeren, en laten aldus overspel toe in het hart. "Est Venus in vinis Wijn is olie voor het vuur van de lusten". Uw ogen zullen vreemde dingen zien zo lezen het sommigen.

b. Als mensen dronken zijn draait het huis met hen in het rond, en alles ziet er even vreemd voor hen uit, zodat zij dan op hun eigen ogen niet aan kunnen.

b. Ook de tong wordt bandeloos en spreekt buitensporige dingen, door haar spreekt het half en verkeerdheden, verkeerdheden tegen verstand, godsdienst en de gewone burgerlijke beleefdheid, die zij zich zouden schamen te spreken indien zij nuchter waren. Wat bespottelijke, onsamenhangende taal zullen de mensen uitslaan, als zij dronken zijn, dezelfde mensen, die op andere tijden uitnemend goed en ter zake kunnen spreken!

3. Zij verstompt en verdwaast de mensen, Proverbs 23:34. Als de mensen dronken zijn, weten zij niet waar zij zich bevinden, weten zij niet wat zij zeggen of doen.

a. Zij zijn duizelig, en als zij neerliggen om te slapen, is het alsof zij door de baren van de zee heen en weer worden geslingerd, of op het opperste van een mast geworpen waren. Vandaar hun klacht dat hun hoofd ronddraait, hun slaap is meestal onrustig en niet verkwikkend, en hun dromen zijn woelig en onstuimig.

b. Hun verstand is beneveld, en er is niet meer vastheid of gestadigheid in hen, dan in hem, die op de top van een mast slaapt, zij drinken en vergeten de inzetting, Hoofdst. 31:5, zij dwalen van de wijn, Isaiah 28:7, en hun gedachten zijn even buitensporig als hun spraak. c. Zij geven geen acht op gevaar, vrezen het niet, zijn ongevoelig voor de bestraffing, waaronder zij zich bevinden hetzij van God of van de mensen. Zij zijn in nakend doodsgevaar, in gevaar van dood en verdoemenis, zijn daar evenzeer aan blootgesteld alsof zij sliepen op de top van een mast, en toch zijn zij gerust en slapen voort. Zij vrezen geen gevaar als de verschrikkingen des Heeren hun worden voorgesteld, ja zij gevoelen geen pijn als de oordelen des Heeren over hen zijn, zij roepen niet als Hij hen bindt. Plaats een dronkaard in de boeien, hij beseft het niet dat hij gestraft wordt. "Men heeft mij geslagen, en ik ben niet ziek geweest ik heb het niet gevoeld, het heeft hoegenaamd geen indruk op mij gemaakt." Dronkenschap verkeert de mensen in stokken en stenen, Zij kunnen nauwelijks tot de dieren gerekend worden, zij zijn dood terwijl zij nog leven.

4. Het ergste van alles is dat zij verhard worden in de zonde, in weerwil van al de onheilen, waarvan zij vergezeld gaat, zal de zondaar er hardnekkig in volharden, hij wil zich volstrekt niet verbeteren. Wanneer zal ik ontwaken? Het kost hem veel moeite om de ketenen van zijn dronkaardsslaap af te schudden, hij kan zich nauwelijks van de wijndampen bevrijden, hoewel hij er mee worstelt, opdat hij, reeds des morgens dorstig zijnde er toe kan terugkeren. Zo volkomen gevoelloos is hij voor alle eer en deugd, en zo ontzettend is zijn geweten toegeschroeid, dat hij zich niet schaamt te zeggen: ik zal hem nog meer zoeken. Het is buiten hoop, neen, zij hebben dronkaards lief, en hen zullen zij nawandelen, Jeremiah 2:25. Dit is: de dronkene te doen tot de dorstige en de sterke drank na te jagen. Die dit doen, kunnen hun vonnis lezen in Deuteronomy 29:19, Deuteronomy 29:20, hun wee in Isaiah 5:11, en indien dit het einde is van de zonde, worden wij met goede reden gewaarschuwd om op te houden bij het begin ervan. Zie de wijn niet aan als hij zich rood vertoont.

Verzen 29-35

Spreuken 23:29-35

Om te bevestigen wat hij had gezegd in Proverbs 23:20, geeft Salomo hier een tijdige waarschuwing tegen de zonde van de dronkenschap.

1. Hij waarschuwt alle mensen om de verzoeking tot deze zonde uit de weg te blijven Proverbs 23:31. Zie de wijn niet aan, als hij zich rood vertoont. Rode wijn werd in Kanan voor de beste gehouden, daarom wordt hij druivebloed genoemd. Kenners beoordelen wijn onder andere aanduidingen naar zijn kleur. Er is wijn zeggen zij, die er zo bekoorlijk uitziet, alsof hij zei: "Kom en drink mij." Hij beweegt zich recht, gaat glad naar beneden, of misschien is de ruwheid ervan aangenaam. Van edelen krachtigen wijn wordt gezegd, dat hij de lippen van de slapende doet spreken, Song of Solomon 7:9. Maar zie hem niet aan.

1. "Word niet geregeerd door de zinnen maar door rede en Godsdienst, begeer niet hetgeen het oog bekoort, in de hoop dat het de smaak zal strelen, maar laat uw ernstige gedachten de dwalingen van uw zinnen verbeteren en u ervan overtuigen, dat hetgeen zo heerlijk en genotvol schijnt, in werkelijkheid schadelijk is, en neem daarnaar uw besluit er tegen. Laat het hart het oog niet nawandelen, want het is een bedrieglijke gids."

2. "Wees niet al te vrij met deze of enigerlei andere zonde, zie ze niet aan, opdat gij er geen lust in krijgt en van de verboden vrucht gaat eten." Zij, die voor enigerlei zonde bewaard wensen te blijven, moeten zich voor al de gelegenheden er toe en ieder begin ervan wachten, en bevreesd zijn om binnen het bereik van haar vertakkingen te komen, opdat zij er niet door overwonnen worden.

II. Hij wijst op de vele verderflijke gevolgen van de zonde van de dronkenschap, teneinde aan deze waarschuwing kracht bij te zetten. Wacht u voor het aas uit vrees voor de haak. In het einde zal hij bijten, Proverbs 23:32. Alle zonde zal in het einde bitterheid zijn, inzonderheid deze zonde. Hij bijt als een slang als de zondaar ziek wordt door zijn onmatigheid, er waterzucht of een andere noodlottige ziekte door oploopt, geruïneerd wordt in zijn bezitting, inzonderheid als zijn geweten ontwaakt, en hij er niet zonder afschuw aan kan denken, en zonder in toorn tegen zichzelf ontstoken te zijn. Maar wat het ergste is van alles, ten laatste zal de beker van de dronkenschap de beker van de zwijmeling worden de beker van des Heeren toorn, waarvan hij de droesem tot in eeuwigheid zal moeten drinken, en dan geen droppel water zal hebben om zijn ontstoken tong te verkoelen. Om de kracht van de verzoeking te breken, die in het genot van deze zonde gelegen is, moet gij de straf voorzien, die er op volgen zal, en waar ze ten laatste in zal eindigen, indien het niet door berouw en bekering voorkomen wordt. In zijn einde zal hij bijten, bedenk dus wat er het einde van zal wezen.

Maar hij wil de verderflijke gevolgen van deze zonde specificeren, die gewis komen en zeer merkbaar zullen zijn.

1. Zij wikkelt de mensen in strijd en geharrewar, maakt dat zij met anderen twisten, zeggen en doen datgene, hetwelk voor anderen een aanleiding is om te twisten met hen, Proverbs 23:29. Hij vraagt: Bij wie is wee, bij wie is smart? Bij wie is zij niet in deze wereld? Velen hebben wee en smart zonder dat het hun schuld is, maar dronkaards scheppen zich moedwillig wee en smart. Zij, die gekijf hebben hebben wee en smart, en dronkaards zijn de dwazen, wier lippen in twist komen. Als de wijn er in is, is het verstand er uit, en dan komen de hartstochten boven, en vandaar komen dronkemanskrakelen en vechtpartijen, dronkemanstwisten bij de wijnbeker. menig verdrietig ruïnerend proces had daar zijn oorsprong in. Er is geklad, twisting in woorden, en het wisselen van vuile, gemene taal, maar daar blijft het niet bij, gij zult wonden hebben zonder oorzaak, want dronkaards zijn niet instaat om over oorzaken te oordelen, en daarom delen zij slagen uit zonder in het minst te bedenken waarom of waartoe, en dus hebben zij te verwachten op gelijke wijze behandeld te worden. De wonden, die de mensen ontvangen bij de verdediging van hun land en zijn rechtmatige rechten, zijn hun tot eer, maar wonden zonder oorzaak, ontvangen in de dienst van de lusten, zijn tekenen van schande. Ja dronkaards wonden zichzelf in een teder deel, want zij hebben rode ogen, symptomen van een inwendige ontsteking, hun gezichtsvermogen is er door verzwakt en hun uitzien onbehaaglijk. Dit komt:

a. Van langdurig drinken, door bij de wijn te vertoeven, de tijd doorbrengende in dronken gezelschap, die in nuttige arbeid doorgebracht behoorde te worden, of in slaap die voor de arbeid geschikt maakt, Proverbs 23:30. O hoeveel kostelijke uren worden aldus door duizenden weggeworpen, en van ieder van deze uren zal in de grote dag rekenschap geëist worden!

b. Van het drinken van sterke drank, die dronken maakt. Zij gaan op en neer om een wijn te zoeken, die hun behaagt, hun grote vraag is: Wat is de beste drank?" Zij zoeken gemengde wijn, die het smakelijkst is, maar die tevens het koppigst is, zo bereidwillig zullen zij hun verstand opofferen voor hun gehemelte!

2. Zij maakt de mensen onkuis en onbeschaamd, Proverbs 23:33.. De ogen worden bandeloos en zien naar vreemde vrouwen, om ze te begeren, en laten aldus overspel toe in het hart. "Est Venus in vinis Wijn is olie voor het vuur van de lusten". Uw ogen zullen vreemde dingen zien zo lezen het sommigen.

b. Als mensen dronken zijn draait het huis met hen in het rond, en alles ziet er even vreemd voor hen uit, zodat zij dan op hun eigen ogen niet aan kunnen.

b. Ook de tong wordt bandeloos en spreekt buitensporige dingen, door haar spreekt het half en verkeerdheden, verkeerdheden tegen verstand, godsdienst en de gewone burgerlijke beleefdheid, die zij zich zouden schamen te spreken indien zij nuchter waren. Wat bespottelijke, onsamenhangende taal zullen de mensen uitslaan, als zij dronken zijn, dezelfde mensen, die op andere tijden uitnemend goed en ter zake kunnen spreken!

3. Zij verstompt en verdwaast de mensen, Proverbs 23:34. Als de mensen dronken zijn, weten zij niet waar zij zich bevinden, weten zij niet wat zij zeggen of doen.

a. Zij zijn duizelig, en als zij neerliggen om te slapen, is het alsof zij door de baren van de zee heen en weer worden geslingerd, of op het opperste van een mast geworpen waren. Vandaar hun klacht dat hun hoofd ronddraait, hun slaap is meestal onrustig en niet verkwikkend, en hun dromen zijn woelig en onstuimig.

b. Hun verstand is beneveld, en er is niet meer vastheid of gestadigheid in hen, dan in hem, die op de top van een mast slaapt, zij drinken en vergeten de inzetting, Hoofdst. 31:5, zij dwalen van de wijn, Isaiah 28:7, en hun gedachten zijn even buitensporig als hun spraak. c. Zij geven geen acht op gevaar, vrezen het niet, zijn ongevoelig voor de bestraffing, waaronder zij zich bevinden hetzij van God of van de mensen. Zij zijn in nakend doodsgevaar, in gevaar van dood en verdoemenis, zijn daar evenzeer aan blootgesteld alsof zij sliepen op de top van een mast, en toch zijn zij gerust en slapen voort. Zij vrezen geen gevaar als de verschrikkingen des Heeren hun worden voorgesteld, ja zij gevoelen geen pijn als de oordelen des Heeren over hen zijn, zij roepen niet als Hij hen bindt. Plaats een dronkaard in de boeien, hij beseft het niet dat hij gestraft wordt. "Men heeft mij geslagen, en ik ben niet ziek geweest ik heb het niet gevoeld, het heeft hoegenaamd geen indruk op mij gemaakt." Dronkenschap verkeert de mensen in stokken en stenen, Zij kunnen nauwelijks tot de dieren gerekend worden, zij zijn dood terwijl zij nog leven.

4. Het ergste van alles is dat zij verhard worden in de zonde, in weerwil van al de onheilen, waarvan zij vergezeld gaat, zal de zondaar er hardnekkig in volharden, hij wil zich volstrekt niet verbeteren. Wanneer zal ik ontwaken? Het kost hem veel moeite om de ketenen van zijn dronkaardsslaap af te schudden, hij kan zich nauwelijks van de wijndampen bevrijden, hoewel hij er mee worstelt, opdat hij, reeds des morgens dorstig zijnde er toe kan terugkeren. Zo volkomen gevoelloos is hij voor alle eer en deugd, en zo ontzettend is zijn geweten toegeschroeid, dat hij zich niet schaamt te zeggen: ik zal hem nog meer zoeken. Het is buiten hoop, neen, zij hebben dronkaards lief, en hen zullen zij nawandelen, Jeremiah 2:25. Dit is: de dronkene te doen tot de dorstige en de sterke drank na te jagen. Die dit doen, kunnen hun vonnis lezen in Deuteronomy 29:19, Deuteronomy 29:20, hun wee in Isaiah 5:11, en indien dit het einde is van de zonde, worden wij met goede reden gewaarschuwd om op te houden bij het begin ervan. Zie de wijn niet aan als hij zich rood vertoont.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-23.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile