Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 28

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 28

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 28

Vers 1

Spreuken 28:1

1. Zie hier aan welke voortdurende angsten diegenen onderhevig zijn, die op boze wegen gaan, een schuldig geweten maakt dat de mensen een schrik zijn voor zichzelf, zodat zij gereed zijn te vlieden daar geen vervolger is, zoals iemand, die zich schuil houdt wegens schulden, in ieder, die hij ontmoet, een ambtenaar van het gerecht ziet om hem gevangen te nemen. Hoewel zij voorgeven gerust te zijn, zijn zij voortdurend in angst, die hen vervolgt waar zij gaan of staan, zodat zij ook daar vrezen, waar zij in geen onmiddellijk gevaar zijn, Psalms 53:6. Zij, die God tot hun vijand hebben gemaakt en het weten, moeten wel zien dat de gehele schepping strijd tegen hen voert, en daarom kunnen zij geen waar genot hebben in zichzelf, geen vertrouwen geen moed hebben, maar een verschrikkelijke verwachting van het oordeel. De zonde maakt de mensen tot lafaards. Indien zij vlieden waar geen vervolgen is, wat zullen zij dan doen als zij zien dat God zelf hen vervolgt, hen vervolgt met Zijn heerscharen? Job 20:Z4, 15:24, zie Deuteronomy 28:25, Leviticus 26:36.

2:Welk een heilige gerustheid en kalmte van geest diegenen smaken, die een onergerlijk geweten bewaren, en zich aldus bewaren in de liefde Gods. De rechtvaardigen zijn moedig als een jonge leeuw. In de grootste gevaren hebben zij een God van almachtige kracht om op te vertrouwen, daarom zullen zij niet vrezen al veranderde de aarde haar plaats, welke moeilijkheden zij ook ontmoeten op de weg van hun plicht, zij worden er niet door verschrikt. Ik acht op geen van deze dingen.

Vers 1

Spreuken 28:1

1. Zie hier aan welke voortdurende angsten diegenen onderhevig zijn, die op boze wegen gaan, een schuldig geweten maakt dat de mensen een schrik zijn voor zichzelf, zodat zij gereed zijn te vlieden daar geen vervolger is, zoals iemand, die zich schuil houdt wegens schulden, in ieder, die hij ontmoet, een ambtenaar van het gerecht ziet om hem gevangen te nemen. Hoewel zij voorgeven gerust te zijn, zijn zij voortdurend in angst, die hen vervolgt waar zij gaan of staan, zodat zij ook daar vrezen, waar zij in geen onmiddellijk gevaar zijn, Psalms 53:6. Zij, die God tot hun vijand hebben gemaakt en het weten, moeten wel zien dat de gehele schepping strijd tegen hen voert, en daarom kunnen zij geen waar genot hebben in zichzelf, geen vertrouwen geen moed hebben, maar een verschrikkelijke verwachting van het oordeel. De zonde maakt de mensen tot lafaards. Indien zij vlieden waar geen vervolgen is, wat zullen zij dan doen als zij zien dat God zelf hen vervolgt, hen vervolgt met Zijn heerscharen? Job 20:Z4, 15:24, zie Deuteronomy 28:25, Leviticus 26:36.

2:Welk een heilige gerustheid en kalmte van geest diegenen smaken, die een onergerlijk geweten bewaren, en zich aldus bewaren in de liefde Gods. De rechtvaardigen zijn moedig als een jonge leeuw. In de grootste gevaren hebben zij een God van almachtige kracht om op te vertrouwen, daarom zullen zij niet vrezen al veranderde de aarde haar plaats, welke moeilijkheden zij ook ontmoeten op de weg van hun plicht, zij worden er niet door verschrikt. Ik acht op geen van deze dingen.

Vers 2

Spreuken 28:2

1. Nationale zonden brengen nationale wanorde teweeg en de verstoring van de openbare rust. Om de overtreding van het land, een algemenen afval van God en Godsdienst naar afgoderij, of onzedelijkheid, zijn deszelfs vorsten velen, velen op dezelfde tijd, die naar de oppermacht dingen en er om twisten, waardoor het volk dan verbrokkeld wordt in partijen en facties die elkaar verbijten en vechten. Of velen, die in weinig tijd elkaar opvolgen, van wie de een de ander vermoordt, zoals 1 Kings 16:1, 8 en verv, of die spoedig afgesneden worden door de hand van God, of door een buitenlandse vijand, zoals 2 Kings 24:5 en verv. Gelijk het volk lijdt door de zonden van de vorst zo moet de regering soms lijden om de zonden des volks.

2. Wijsheid zal deze grieven voorkomen of herstellen. Door een man van verstand, door een volk, dat weer tot zichzelf komt, weer tot bezinning komt, worden de dingen in goede orde gehouden, of, zo die orde verstoord werd weer in het rechte spoor geleid. Of, door een vorst van verstand en kennis, een raadsheer of een staatsminister, die de overtreding van het land zal beteugelen of onderdrukken, en de juiste geschikte maatregelen zal nemen om er de toestand van te genezen, zal er de goede staat van verlengd worden. Wij kunnen ons niet voorstellen hoe grote en goede diensten een wijs man een volk in een kritiek tijdsgewricht kan bewijzen.

Vers 2

Spreuken 28:2

1. Nationale zonden brengen nationale wanorde teweeg en de verstoring van de openbare rust. Om de overtreding van het land, een algemenen afval van God en Godsdienst naar afgoderij, of onzedelijkheid, zijn deszelfs vorsten velen, velen op dezelfde tijd, die naar de oppermacht dingen en er om twisten, waardoor het volk dan verbrokkeld wordt in partijen en facties die elkaar verbijten en vechten. Of velen, die in weinig tijd elkaar opvolgen, van wie de een de ander vermoordt, zoals 1 Kings 16:1, 8 en verv, of die spoedig afgesneden worden door de hand van God, of door een buitenlandse vijand, zoals 2 Kings 24:5 en verv. Gelijk het volk lijdt door de zonden van de vorst zo moet de regering soms lijden om de zonden des volks.

2. Wijsheid zal deze grieven voorkomen of herstellen. Door een man van verstand, door een volk, dat weer tot zichzelf komt, weer tot bezinning komt, worden de dingen in goede orde gehouden, of, zo die orde verstoord werd weer in het rechte spoor geleid. Of, door een vorst van verstand en kennis, een raadsheer of een staatsminister, die de overtreding van het land zal beteugelen of onderdrukken, en de juiste geschikte maatregelen zal nemen om er de toestand van te genezen, zal er de goede staat van verlengd worden. Wij kunnen ons niet voorstellen hoe grote en goede diensten een wijs man een volk in een kritiek tijdsgewricht kan bewijzen.

Vers 3

Spreuken 28:3

1. Hier zien wij hoe hard arme lieden dikwijls voor elkaar zijn, niet alleen doen zij de goede diensten niet, die zij elkaar zouden kunnen bewijzen, maar zij bedriegen en verschalken elkaar. Zij, die uit eigen ervaring de ellende van de armoede kennen, moesten medelijden met hen hebben, die er onder lijden, maar zij zijn onvergeeflijk wreed, indien zij schadelijk voor hen zijn.

2. Hoe heerszuchtig en inhalig diegenen gewoonlijk zijn, die arm en nooddruftig waren, maar tot macht en aanzien zijn gekomen. Als een vorst een arme man verhoogt, vergeet deze spoedig dat hij ooit arm is geweest, en dan zal niemand zo hard en verdrukkend zijn voor de armen als hij, noch hen zo onbarmhartig uitzuigen. De hongerige bloedzuiger en de droge spons zuigen het hardst. Zet een bedelaar te paard, en hij zal meedogenloos rijden, hij is als een wegvagende regen, die het koren uit de grond wegspoelt, en hetgeen reeds opgegroeid is ter neerwerpt, zodat er geen brood is. Vorsten moeten daarom geen personen op posten van vertrouwen stellen, die arm zijn en schulden hebben, noch de zodanigen, die er bovenal op uit zijn om zich te verrijken.

Vers 3

Spreuken 28:3

1. Hier zien wij hoe hard arme lieden dikwijls voor elkaar zijn, niet alleen doen zij de goede diensten niet, die zij elkaar zouden kunnen bewijzen, maar zij bedriegen en verschalken elkaar. Zij, die uit eigen ervaring de ellende van de armoede kennen, moesten medelijden met hen hebben, die er onder lijden, maar zij zijn onvergeeflijk wreed, indien zij schadelijk voor hen zijn.

2. Hoe heerszuchtig en inhalig diegenen gewoonlijk zijn, die arm en nooddruftig waren, maar tot macht en aanzien zijn gekomen. Als een vorst een arme man verhoogt, vergeet deze spoedig dat hij ooit arm is geweest, en dan zal niemand zo hard en verdrukkend zijn voor de armen als hij, noch hen zo onbarmhartig uitzuigen. De hongerige bloedzuiger en de droge spons zuigen het hardst. Zet een bedelaar te paard, en hij zal meedogenloos rijden, hij is als een wegvagende regen, die het koren uit de grond wegspoelt, en hetgeen reeds opgegroeid is ter neerwerpt, zodat er geen brood is. Vorsten moeten daarom geen personen op posten van vertrouwen stellen, die arm zijn en schulden hebben, noch de zodanigen, die er bovenal op uit zijn om zich te verrijken.

Vers 4

Spreuken 28:4

Zij, die de goddelozen prijzen, doen hiermede blijken dat zij zelf de wet verlaten, er tegen ingaan, want zij vloekt en veroordeelt de goddelozen. Goddeloze mensen zullen goed van elkaar spreken, en aldus elkaars handen sterken in hun goddeloosheid, hopende hierdoor het geroep van hun geweten tot zwijgen te brengen en de belangen van het rijk des duivels te bevorderen, hetgeen door niets zo krachtdadig gedaan wordt als door de ondeugd in eer te houden.

Zij, die zelf zich met hun hart en geweten er op toeleggen om de wet van God te houden, zullen in hun plaats en omgeving krachtdadig de zonde tegenstaan en er tegen getuigen, doen wat zij kunnen om haar te schande te maken en te onderdekken. Zij zullen de werken van de duisternis bestraffen, en de verontschuldigingen, die er gewoonlijk voor aangevoerd worden tot zwijgen brengen, en doen wat zij kunnen om grove overtreders hun verdiende straf te doen ondergaan, opdat anderen het horen en vrezen.

Vers 4

Spreuken 28:4

Zij, die de goddelozen prijzen, doen hiermede blijken dat zij zelf de wet verlaten, er tegen ingaan, want zij vloekt en veroordeelt de goddelozen. Goddeloze mensen zullen goed van elkaar spreken, en aldus elkaars handen sterken in hun goddeloosheid, hopende hierdoor het geroep van hun geweten tot zwijgen te brengen en de belangen van het rijk des duivels te bevorderen, hetgeen door niets zo krachtdadig gedaan wordt als door de ondeugd in eer te houden.

Zij, die zelf zich met hun hart en geweten er op toeleggen om de wet van God te houden, zullen in hun plaats en omgeving krachtdadig de zonde tegenstaan en er tegen getuigen, doen wat zij kunnen om haar te schande te maken en te onderdekken. Zij zullen de werken van de duisternis bestraffen, en de verontschuldigingen, die er gewoonlijk voor aangevoerd worden tot zwijgen brengen, en doen wat zij kunnen om grove overtreders hun verdiende straf te doen ondergaan, opdat anderen het horen en vrezen.

Vers 5

Spreuken 28:5

Gelijk de heerschappij van de lusten en hartstochten van de mensen toe te schrijven is aan het duistere van hun verstand, zo is ook het duistere van hun verstand toe te schrijven aan de heerschappij van hun lusten en hartstochten. De kwade lieden verstaan het recht niet, onderscheiden niet tussen waarheid en leugen, recht en onrecht, ze verstaan de wet van God niet als de regel, hetzij van hun plicht, of van hun oordeel. En

a. Daarom is het dat zij kwade lieden zijn, hun boosheid is het gevolg van hun onwetendheid en dwaling, Efeziers 4:18.

b. Zij verstaan het recht niet, omdat zij kwade lieden zijn, hun bederf verblindt hun oordeel en vervult hen met vooroordelen, en omdat zij kwaad doen, haten zij het licht. Het is ook rechtvaardig in God om hun een kracht van de dwaling te zenden.

Gelijk het zoeken van de Heer door mensen een goed teken is, dat zij veel verstaan, zo is het er ook een goed middel voor om meer te verstaan, ook dat zij alles verstaan wat voor hen nodig is. Zij, die zich Gods heerlijkheid voorstellen als hun doel, Zijn gunst als hun geluk, en Zijn Woord als hun regel, en zich bij alle gelegenheden door het gebed tot Hem wenden, zoeken de Heer, en Hij zal hun de geest van de wijsheid geven. Indien iemand wil deszelfs wil doen, die zal Zijn leer kennen. Zij zullen een goed verstand hebben, en nog een beter zullen zij hebben, die Zijn geboden doen, Psalms 111:10, Psalms 111:1 Corinthiers 2:12, 15.

Vers 5

Spreuken 28:5

Gelijk de heerschappij van de lusten en hartstochten van de mensen toe te schrijven is aan het duistere van hun verstand, zo is ook het duistere van hun verstand toe te schrijven aan de heerschappij van hun lusten en hartstochten. De kwade lieden verstaan het recht niet, onderscheiden niet tussen waarheid en leugen, recht en onrecht, ze verstaan de wet van God niet als de regel, hetzij van hun plicht, of van hun oordeel. En

a. Daarom is het dat zij kwade lieden zijn, hun boosheid is het gevolg van hun onwetendheid en dwaling, Efeziers 4:18.

b. Zij verstaan het recht niet, omdat zij kwade lieden zijn, hun bederf verblindt hun oordeel en vervult hen met vooroordelen, en omdat zij kwaad doen, haten zij het licht. Het is ook rechtvaardig in God om hun een kracht van de dwaling te zenden.

Gelijk het zoeken van de Heer door mensen een goed teken is, dat zij veel verstaan, zo is het er ook een goed middel voor om meer te verstaan, ook dat zij alles verstaan wat voor hen nodig is. Zij, die zich Gods heerlijkheid voorstellen als hun doel, Zijn gunst als hun geluk, en Zijn Woord als hun regel, en zich bij alle gelegenheden door het gebed tot Hem wenden, zoeken de Heer, en Hij zal hun de geest van de wijsheid geven. Indien iemand wil deszelfs wil doen, die zal Zijn leer kennen. Zij zullen een goed verstand hebben, en nog een beter zullen zij hebben, die Zijn geboden doen, Psalms 111:10, Psalms 111:1 Corinthiers 2:12, 15.

Vers 6

Spreuken 28:6

1. Hier wordt verondersteld dat een man kan wandelen in zijn oprechtheid, en toch arm kan zijn in deze wereld, hetgeen een verzoeking is tot oneerlijkheid, en die verzoeking toch kan weerstaan, zodat hij in zijn oprechtheid blijft wandelen, en ook dat iemand verkeerd van wegen kan zijn, beledigend voor God en de mensen, en toch rijk zijn, en aldus grote verplichtingen en zeer vele gelegenheden heeft om goed te doen, meer toch verkeerd van wegen is, en zeer veel kwaad doet.

2. Tegenover een blinde wereld wordt het als een paradox verkondigd, dat een eerlijk, godvruchtig, arm man beter is dan een goddeloos rijk man, een beter karakter heeft, in betere toestand is, meer genot en lieflijkheid smaakt, een groter zegen is voor de wereld, en veel meer eer en achting waardig is. Het is niet alleen zeker dat zijn toestand beter zal wezen bij de dood, maar ook beter is in het leven. Toen aan Aristoteles door een rijk man zijn armoede verweten werd, antwoordde hij: "Uw rijkdom doet u meer kwaad dan mijn armoede mij doet."

Vers 6

Spreuken 28:6

1. Hier wordt verondersteld dat een man kan wandelen in zijn oprechtheid, en toch arm kan zijn in deze wereld, hetgeen een verzoeking is tot oneerlijkheid, en die verzoeking toch kan weerstaan, zodat hij in zijn oprechtheid blijft wandelen, en ook dat iemand verkeerd van wegen kan zijn, beledigend voor God en de mensen, en toch rijk zijn, en aldus grote verplichtingen en zeer vele gelegenheden heeft om goed te doen, meer toch verkeerd van wegen is, en zeer veel kwaad doet.

2. Tegenover een blinde wereld wordt het als een paradox verkondigd, dat een eerlijk, godvruchtig, arm man beter is dan een goddeloos rijk man, een beter karakter heeft, in betere toestand is, meer genot en lieflijkheid smaakt, een groter zegen is voor de wereld, en veel meer eer en achting waardig is. Het is niet alleen zeker dat zijn toestand beter zal wezen bij de dood, maar ook beter is in het leven. Toen aan Aristoteles door een rijk man zijn armoede verweten werd, antwoordde hij: "Uw rijkdom doet u meer kwaad dan mijn armoede mij doet."

Vers 7

Spreuken 28:7

Godsdienst is ware wijsheid, en hij maakt de mensen verstandig in iedere betrekking. Hij, die nauwgezet de wet bewaart, is wijs, en hij zal inzonderheid een wijze zoon zijn, hij zal verstandig handelen met zijn ouders, want de wet van God leert hem dit.

Slecht gezelschap is een grote hinderpaal voor de Godsdienst. Zij, die metgezellen zijn van de onmatigen, die dezulken verkiezen tot hun vrienden, en behagen vinden in de omgang met hen, zullen gewis afgetrokken worden van het bewaren van Gods geboden, en er toe gebracht worden om ze te overtreden, Psalms 119:115.

Goddeloosheid is niet slechts een smaad voor de zondaar zelf, maar ook voor allen, die aan hem verwant zijn. Hij, die liederlijk gezelschap houdt, zijn tijd en geld daarmee doorbrengt, doet zijn ouders niet alleen smart, maar ook schande aan, het werpt een blaam op hen, alsof zij hun plicht niet jegens hem gedaan hadden. Zij schamen zich er voor dat hun kind hun buren zo tot ergernis en schade is.

Vers 7

Spreuken 28:7

Godsdienst is ware wijsheid, en hij maakt de mensen verstandig in iedere betrekking. Hij, die nauwgezet de wet bewaart, is wijs, en hij zal inzonderheid een wijze zoon zijn, hij zal verstandig handelen met zijn ouders, want de wet van God leert hem dit.

Slecht gezelschap is een grote hinderpaal voor de Godsdienst. Zij, die metgezellen zijn van de onmatigen, die dezulken verkiezen tot hun vrienden, en behagen vinden in de omgang met hen, zullen gewis afgetrokken worden van het bewaren van Gods geboden, en er toe gebracht worden om ze te overtreden, Psalms 119:115.

Goddeloosheid is niet slechts een smaad voor de zondaar zelf, maar ook voor allen, die aan hem verwant zijn. Hij, die liederlijk gezelschap houdt, zijn tijd en geld daarmee doorbrengt, doet zijn ouders niet alleen smart, maar ook schande aan, het werpt een blaam op hen, alsof zij hun plicht niet jegens hem gedaan hadden. Zij schamen zich er voor dat hun kind hun buren zo tot ergernis en schade is.

Vers 8

Spreuken 28:8

Hetgeen onrechtmatig verkregen werd, kan wel zeer toenemen, maar niet lang duren. iemand kan zich misschien door woeker en afpersing, bedrog en verdrukking van de armen, binnen weinig tijde een grote bezitting verkrijgen, maar zij zal niet duurzaam zijn. Hij vergadert dat goed voor hemzelf, maar het zal blijken dat hij het verzameld heeft voor iemand anders, die hij geen liefde toedraagt. Zijn bezitting zal te gronde gaan, en die van iemand anders zal op de puinhopen ervan om gericht worden.

Soms beschikt God in Zijn voorzienigheid het zo, dat hetgeen de n op onrechtmatige wijze verkregen heeft, door een ander in werken van barmhartigheid wordt gebruikt, het is op verwonderlijke wijze in de handen gekomen van iemand, die zich over de armen ontfermt, en er goed mee doet, en er dus de vloek van wegneemt, die hij er over gebracht heeft, die het door geweld en bedrog had verkregen. Dezelfde voorzienigheid, die de wrede straft en hun de macht ontneemt om nog meer kwaad te doen, beloont de barmhartigen, en stelt hen in staat om nog zoveel te meer goed te doen. Geef aan hem, die de tien ponden heeft, het pond, dat de slechte dienstknecht in een zweetdoek had weggelegd, want die heeft, en het goed gebruikt, zal meer gegeven worden, Luke 19:24. Aldus krijgen de armen vergoeding, worden de barmhartigen aangemoedigd en wordt God verheerlijkt.

Vers 8

Spreuken 28:8

Hetgeen onrechtmatig verkregen werd, kan wel zeer toenemen, maar niet lang duren. iemand kan zich misschien door woeker en afpersing, bedrog en verdrukking van de armen, binnen weinig tijde een grote bezitting verkrijgen, maar zij zal niet duurzaam zijn. Hij vergadert dat goed voor hemzelf, maar het zal blijken dat hij het verzameld heeft voor iemand anders, die hij geen liefde toedraagt. Zijn bezitting zal te gronde gaan, en die van iemand anders zal op de puinhopen ervan om gericht worden.

Soms beschikt God in Zijn voorzienigheid het zo, dat hetgeen de n op onrechtmatige wijze verkregen heeft, door een ander in werken van barmhartigheid wordt gebruikt, het is op verwonderlijke wijze in de handen gekomen van iemand, die zich over de armen ontfermt, en er goed mee doet, en er dus de vloek van wegneemt, die hij er over gebracht heeft, die het door geweld en bedrog had verkregen. Dezelfde voorzienigheid, die de wrede straft en hun de macht ontneemt om nog meer kwaad te doen, beloont de barmhartigen, en stelt hen in staat om nog zoveel te meer goed te doen. Geef aan hem, die de tien ponden heeft, het pond, dat de slechte dienstknecht in een zweetdoek had weggelegd, want die heeft, en het goed gebruikt, zal meer gegeven worden, Luke 19:24. Aldus krijgen de armen vergoeding, worden de barmhartigen aangemoedigd en wordt God verheerlijkt.

Vers 9

Spreuken 28:9

Het is door het Woord en het gebed, dat onze gemeenschap met God wordt onderhouden. God spreekt tot ons door Zijn wet, en Hij verwacht dat wij Hem zullen horen en acht op Hem zullen geven, wij spreken tot Hem door het gebed, waarop wij een antwoord van vrede van Hem verwachten. Hoe ernstig en eerbiedig behoren wij te zijn, als wij horen van en spreken tot de Heer van de heerlijkheid!

Als door ons geen acht wordt geslagen op Gods Woord, zullen onze gebeden niet slechts niet door God worden aangenomen, maar zij zullen Hem een gruwel zijn, niet alleen onze offers, die door de ceremoniële wet waren ingesteld, maar zelfs onze gebeden, die zedelijke plichten zijn, en die, als zij door de oprechten worden opgezonden, Hem zozeer welbehaaglijk zijn, zie Isaiah 1:1, 11, 15. De zondaar, op wiens gebeden God aldus vertoornd is, is er een, die moedwillig en hardnekkig weigert Gods geboden te gehoorzamen, die er niet eens naar wil horen, maar zijn oor afwendt van de wet, en weigert als God roept om tot Hem te gaan, daarom zal God, als hij roept, rechtvaardig weigeren hem te horen, zie Proverbs 1:24, Proverbs 1:28.

Vers 9

Spreuken 28:9

Het is door het Woord en het gebed, dat onze gemeenschap met God wordt onderhouden. God spreekt tot ons door Zijn wet, en Hij verwacht dat wij Hem zullen horen en acht op Hem zullen geven, wij spreken tot Hem door het gebed, waarop wij een antwoord van vrede van Hem verwachten. Hoe ernstig en eerbiedig behoren wij te zijn, als wij horen van en spreken tot de Heer van de heerlijkheid!

Als door ons geen acht wordt geslagen op Gods Woord, zullen onze gebeden niet slechts niet door God worden aangenomen, maar zij zullen Hem een gruwel zijn, niet alleen onze offers, die door de ceremoniële wet waren ingesteld, maar zelfs onze gebeden, die zedelijke plichten zijn, en die, als zij door de oprechten worden opgezonden, Hem zozeer welbehaaglijk zijn, zie Isaiah 1:1, 11, 15. De zondaar, op wiens gebeden God aldus vertoornd is, is er een, die moedwillig en hardnekkig weigert Gods geboden te gehoorzamen, die er niet eens naar wil horen, maar zijn oor afwendt van de wet, en weigert als God roept om tot Hem te gaan, daarom zal God, als hij roept, rechtvaardig weigeren hem te horen, zie Proverbs 1:24, Proverbs 1:28.

Vers 10

Spreuken 28:10

1. Hier is het oordeel van verleiders, die godvruchtige mensen of hen, die belijden het te zijn, tot zonde en kwaad zoeken te brengen die er een eer in stellen om de oprechten te doen dwalen op een kwade weg door hen in een strik te lokken, ten einde dan over hen te kunnen juichen. Zij zullen hun doel niet bereiken, het is onmogelijk om de uitverkorenen te bedriegen, maar zij zelf zullen in hun eigen gracht vallen, en, daar zij niet alleen zondaren, maar verleiders waren, niet alleen onrechtvaardig waren, maar ook vijanden van de rechtvaardigen, zal hun oordeel zwaarder zijn, Matthew 23:14, Matthew 23:15.

2. Het geluk van de oprechten, zij zullen niet alleen bewaard worden voor de kwade weg, waar de goddelozen hen op wilden lokken, maar zij zullen het goede beërven, zij zullen nu reeds het beste bezitten, de genade en de vertroostingen van Gods Geest, behalve nog hetgeen voor hen is weggelegd.

Vers 10

Spreuken 28:10

1. Hier is het oordeel van verleiders, die godvruchtige mensen of hen, die belijden het te zijn, tot zonde en kwaad zoeken te brengen die er een eer in stellen om de oprechten te doen dwalen op een kwade weg door hen in een strik te lokken, ten einde dan over hen te kunnen juichen. Zij zullen hun doel niet bereiken, het is onmogelijk om de uitverkorenen te bedriegen, maar zij zelf zullen in hun eigen gracht vallen, en, daar zij niet alleen zondaren, maar verleiders waren, niet alleen onrechtvaardig waren, maar ook vijanden van de rechtvaardigen, zal hun oordeel zwaarder zijn, Matthew 23:14, Matthew 23:15.

2. Het geluk van de oprechten, zij zullen niet alleen bewaard worden voor de kwade weg, waar de goddelozen hen op wilden lokken, maar zij zullen het goede beërven, zij zullen nu reeds het beste bezitten, de genade en de vertroostingen van Gods Geest, behalve nog hetgeen voor hen is weggelegd.

Vers 11

Spreuken 28:11

Zij, die rijk zijn, zijn licht geneigd zichzelf wijs te achten, wat zij ook niet mochten weten zij weten wel hoe te verkrijgen en te behouden, en die trots zijn op hun geld, verwachten dat alles wat zij zeggen als een orakelspreuk beschouwd zal worden en als een wet, en dat niemand het zal wagen om hen tegen te spreken, maar dat iedere schoof zich voor hun schoof zal buigen. Deze waan wordt nog versterkt door vleiers, die, omdat zij evenals Izebels profeten, aan hun tafel gespijzigd worden, hun wijsheid ophemelen.

Die arm zijn, betonen zich dikwijls wijzer dan zij. De arme, die zich moeite heeft gegeven om wijsheid te verkrijgen, daar hij niet zoals de rijke andere middelen heeft om zich naam te maken, doorzoekt hem, en toont aan, dat hij niet zo groot een geleerde of zo wijs een staatsman is, als waar men hem voor houdt. Zie op hoe onderscheiden wijze God Zijn gaven uitdeelt: aan sommigen geeft Hij rijkdom, aan anderen wijsheid, en het is gemakkelijk te zeggen welke van deze de beste gave is, en die wij het ernstigst moeten begeren.

Vers 11

Spreuken 28:11

Zij, die rijk zijn, zijn licht geneigd zichzelf wijs te achten, wat zij ook niet mochten weten zij weten wel hoe te verkrijgen en te behouden, en die trots zijn op hun geld, verwachten dat alles wat zij zeggen als een orakelspreuk beschouwd zal worden en als een wet, en dat niemand het zal wagen om hen tegen te spreken, maar dat iedere schoof zich voor hun schoof zal buigen. Deze waan wordt nog versterkt door vleiers, die, omdat zij evenals Izebels profeten, aan hun tafel gespijzigd worden, hun wijsheid ophemelen.

Die arm zijn, betonen zich dikwijls wijzer dan zij. De arme, die zich moeite heeft gegeven om wijsheid te verkrijgen, daar hij niet zoals de rijke andere middelen heeft om zich naam te maken, doorzoekt hem, en toont aan, dat hij niet zo groot een geleerde of zo wijs een staatsman is, als waar men hem voor houdt. Zie op hoe onderscheiden wijze God Zijn gaven uitdeelt: aan sommigen geeft Hij rijkdom, aan anderen wijsheid, en het is gemakkelijk te zeggen welke van deze de beste gave is, en die wij het ernstigst moeten begeren.

Vers 12

Spreuken 28:12

Het welvaren van Gods volk is de eer van de natie, onder welke zij leven, er is een grote heerlijkheid in het land, als de rechtvaardigen zich verheugen, van vreugde opspringen, als zij vrijheid hebben, vrijheid van godsdienst, en niet vervolgd worden, als de regering hen steunt en aanmoedigt, als zij voorspoedig zijn en rijk worden, en nog veel meer als zij bevorderd worden, en van hun diensten gebruik wordt gemaakt, en hun macht in handen wordt gegeven.

De bevordering van de goddelozen is de verduistering van de schoonheid van een natie. Als de goddelozen opkomen en de overhand krijgen dan staan zij alles tegen wat heilig is, en dan wordt een mens verborgen, een godvruchtig mens wordt dan in een hoek gedrongen, genoodzaakt om zich tot zijn veiligheid schuil te houden. Er heerst zo'n algemeen bederf en evenals in Elia's tijd, geen godvruchtigen schijnen overgebleven te zijn, de goddelozen draven van rondom.

Vers 12

Spreuken 28:12

Het welvaren van Gods volk is de eer van de natie, onder welke zij leven, er is een grote heerlijkheid in het land, als de rechtvaardigen zich verheugen, van vreugde opspringen, als zij vrijheid hebben, vrijheid van godsdienst, en niet vervolgd worden, als de regering hen steunt en aanmoedigt, als zij voorspoedig zijn en rijk worden, en nog veel meer als zij bevorderd worden, en van hun diensten gebruik wordt gemaakt, en hun macht in handen wordt gegeven.

De bevordering van de goddelozen is de verduistering van de schoonheid van een natie. Als de goddelozen opkomen en de overhand krijgen dan staan zij alles tegen wat heilig is, en dan wordt een mens verborgen, een godvruchtig mens wordt dan in een hoek gedrongen, genoodzaakt om zich tot zijn veiligheid schuil te houden. Er heerst zo'n algemeen bederf en evenals in Elia's tijd, geen godvruchtigen schijnen overgebleven te zijn, de goddelozen draven van rondom.

Vers 13

Spreuken 28:13

1. Hier is de dwaasheid van zich in zonde toe te geven, haar te bemantelen en te verontschuldigen, haar te verkleinen, te ontveinzen, of de schuld ervan te werpen op anderen. Die aldus zijn zonden bedekt, zal niet voorspoedig zijn, laat hem dit nooit verwachten, hij zal niet slagen in zijn pogingen om zijn zonde te bedekken, want vroeg of laat zal zij ontdekt worden, er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden, het gevogelte des hemels zal de stem wegvoeren, moord komt altijd uit, en zo zullen ook andere zonden ontdekt worden. Hij zal niet voorspoedig zijn, hij zal de vergeving van zijn zonde niet verkrijgen, en hij kan geen ware gemoedsrust smaken. "David bekent dat hij in voortdurende onrust was, terwijl hij zijn zonden bedekte", Psalms 32:1. 3, 4. Zolang een zieke zijn kwaal verbergt, kan hij geen genezing verwachten.

2. Het voordeel om haar op te geven, er van af te laten door een boetvaardige belijdenis en een algemene verbetering van leven. Die zijn schuld belijdt voor God, en er tegen waakt om wederom in zonde te vallen, zal barmhartigheid verkrijgen bij God, en er de vertroosting van smaken in zijn hart. "Zijn geweten is ontlast, en zijn verderf voorkomen", zie 1 John 9:1, Jeremiah 3:12, Jeremiah 3:13. Als wij onze zonde voor ons aangezicht stellen, zoals David (mijn zonde is steeds voor mij), dan werpt God haar achter Zijn rug.

Vers 13

Spreuken 28:13

1. Hier is de dwaasheid van zich in zonde toe te geven, haar te bemantelen en te verontschuldigen, haar te verkleinen, te ontveinzen, of de schuld ervan te werpen op anderen. Die aldus zijn zonden bedekt, zal niet voorspoedig zijn, laat hem dit nooit verwachten, hij zal niet slagen in zijn pogingen om zijn zonde te bedekken, want vroeg of laat zal zij ontdekt worden, er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden, het gevogelte des hemels zal de stem wegvoeren, moord komt altijd uit, en zo zullen ook andere zonden ontdekt worden. Hij zal niet voorspoedig zijn, hij zal de vergeving van zijn zonde niet verkrijgen, en hij kan geen ware gemoedsrust smaken. "David bekent dat hij in voortdurende onrust was, terwijl hij zijn zonden bedekte", Psalms 32:1. 3, 4. Zolang een zieke zijn kwaal verbergt, kan hij geen genezing verwachten.

2. Het voordeel om haar op te geven, er van af te laten door een boetvaardige belijdenis en een algemene verbetering van leven. Die zijn schuld belijdt voor God, en er tegen waakt om wederom in zonde te vallen, zal barmhartigheid verkrijgen bij God, en er de vertroosting van smaken in zijn hart. "Zijn geweten is ontlast, en zijn verderf voorkomen", zie 1 John 9:1, Jeremiah 3:12, Jeremiah 3:13. Als wij onze zonde voor ons aangezicht stellen, zoals David (mijn zonde is steeds voor mij), dan werpt God haar achter Zijn rug.

Vers 14

Spreuken 28:14

1. Hier is het voordeel van een heilige voorzichtigheid. Het klinkt vreemd, maar het is zeer waar: Welgelukzalig is de mens, die gedurig vreest. De meeste mensen denken dat diegenen welgelukzalig zijn, die nooit vrezen, maar er is een vrees, die wel verre van pijn te hebben, juist de grootste voldoening heeft. Welgelukzalig is de mens, die altijd eerbied en ontzag heeft voor God, voor Zijn heerlijkheid, Zijn goedheid en Zijn regering, die altijd vreest God te beledigen, vrees koestert voor de schijn des kwaads, die altijd vrees heeft voor zichzelf, mistrouwen heeft in zijn eigen genoegzaamheid, en leeft in de verwachting van moeilijkheden en veranderingen, zodat deze als ze komen geen verrassing voor hem zijn. Hij, die zo'n vreze onderhoudt, zal een leven leiden van geloof en waakzaamheid, en daarom is hij welgelukzalig, gezegend en heilig.

2. Het gevaar van een zondige gerustheid, die verwaandheid is, die zijn hart verhardt, spot met de vreze, en God en Zijn oordelen trotseert, geen indrukken ontvangt van Zijn Woord noch van Zijn roede, zal in het kwaad vallen, zijn verwaandheid zal zijn verderf wezen. en de zonde, waarin hij valt, (dat het grootste kwaad is) komt uit de hardheid van zijn hart voort.

Vers 14

Spreuken 28:14

1. Hier is het voordeel van een heilige voorzichtigheid. Het klinkt vreemd, maar het is zeer waar: Welgelukzalig is de mens, die gedurig vreest. De meeste mensen denken dat diegenen welgelukzalig zijn, die nooit vrezen, maar er is een vrees, die wel verre van pijn te hebben, juist de grootste voldoening heeft. Welgelukzalig is de mens, die altijd eerbied en ontzag heeft voor God, voor Zijn heerlijkheid, Zijn goedheid en Zijn regering, die altijd vreest God te beledigen, vrees koestert voor de schijn des kwaads, die altijd vrees heeft voor zichzelf, mistrouwen heeft in zijn eigen genoegzaamheid, en leeft in de verwachting van moeilijkheden en veranderingen, zodat deze als ze komen geen verrassing voor hem zijn. Hij, die zo'n vreze onderhoudt, zal een leven leiden van geloof en waakzaamheid, en daarom is hij welgelukzalig, gezegend en heilig.

2. Het gevaar van een zondige gerustheid, die verwaandheid is, die zijn hart verhardt, spot met de vreze, en God en Zijn oordelen trotseert, geen indrukken ontvangt van Zijn Woord noch van Zijn roede, zal in het kwaad vallen, zijn verwaandheid zal zijn verderf wezen. en de zonde, waarin hij valt, (dat het grootste kwaad is) komt uit de hardheid van zijn hart voort.

Vers 15

Spreuken 28:15

Er is wel geschreven: "Van de overste van uw volk zult gij geen kwaad spreken, Acts 23:1, 5, maar als hij een goddeloos overste is, die het volk verdrukt, hen berooft van het weinige, dat zij hebben, een prooi van hen maakt hoe wij hem ook mogen noemen de schriftuurplaats noemt hem een brullende leeuw en een ginds en weer lopende beer."

1. Ten opzichte van zijn aard en karakter: hij is wreed en bloeddorstig, moet veeleer onder de wildste roofdieren gerangschikt worden dan geacht worden te behoren tot de edele klasse van wezens, wier heerlijkheid verstand is en menselijkheid.

2. Ten opzichte van het kwaad, dat zij doen aan hun onderdanen: zij zijn verschrikkelijk als de brullende leeuw, die het woud doet beven, zij zijn verslindend als een hongerige beer, en hoe nooddruftiger zij zijn, hoe meer kwaad zij doen en hoe gretiger zij haken naar gewin.

Vers 15

Spreuken 28:15

Er is wel geschreven: "Van de overste van uw volk zult gij geen kwaad spreken, Acts 23:1, 5, maar als hij een goddeloos overste is, die het volk verdrukt, hen berooft van het weinige, dat zij hebben, een prooi van hen maakt hoe wij hem ook mogen noemen de schriftuurplaats noemt hem een brullende leeuw en een ginds en weer lopende beer."

1. Ten opzichte van zijn aard en karakter: hij is wreed en bloeddorstig, moet veeleer onder de wildste roofdieren gerangschikt worden dan geacht worden te behoren tot de edele klasse van wezens, wier heerlijkheid verstand is en menselijkheid.

2. Ten opzichte van het kwaad, dat zij doen aan hun onderdanen: zij zijn verschrikkelijk als de brullende leeuw, die het woud doet beven, zij zijn verslindend als een hongerige beer, en hoe nooddruftiger zij zijn, hoe meer kwaad zij doen en hoe gretiger zij haken naar gewin.

Vers 16

Spreuken 28:16

I Er worden hier twee dingen aangeduid als de oorzaken van het slechte bestuur van vorsten.

1. De geldgierigheid, deze wortel van alle kwaad, want het haten van gierigheid is hier gesteld tegenover verdrukking, overeenkomstig Mozes beschrijving van een goed magistraat: God vrezende mannen, de gierigheid hatende, Exodus 18:21, zij zijn niet alleen niet gierig, maar haten de gierigheid en schudden hun handen uit, dat zij geen geschenken behouden. Een overste, die gierig is, zal noch rechtvaardig handelen noch barmhartigheid liefhebben, het volk onder hem zal gekocht en verkocht worden.

2. Gebrek aan nadenken. Die de gierigheid haat zal zijn regering en zijn vrede verlangen, zal gelukkig zijn in de genegenheid des volks en de zegeningen zijns Gods. Het is evenzeer het belang als de plicht van de vorsten om te regeren in gerechtigheid, daarom, zijn onderdrukkers en tirannen de grootste dwazen van de wereld, zij hebben gebrek aan alle verstand, zij gaan niet te rade met hun eer, hun gemak en hun veiligheid, maar offeren het alles op aan hun eerzucht om alleenheersers te zijn en willekeurige macht te bezitten. Zij zouden veel gelukkiger zijn in het hart des volks te bezitten dan in de macht om naar willekeur over hun leven en hun bezittingen te beschikken.

Vers 16

Spreuken 28:16

I Er worden hier twee dingen aangeduid als de oorzaken van het slechte bestuur van vorsten.

1. De geldgierigheid, deze wortel van alle kwaad, want het haten van gierigheid is hier gesteld tegenover verdrukking, overeenkomstig Mozes beschrijving van een goed magistraat: God vrezende mannen, de gierigheid hatende, Exodus 18:21, zij zijn niet alleen niet gierig, maar haten de gierigheid en schudden hun handen uit, dat zij geen geschenken behouden. Een overste, die gierig is, zal noch rechtvaardig handelen noch barmhartigheid liefhebben, het volk onder hem zal gekocht en verkocht worden.

2. Gebrek aan nadenken. Die de gierigheid haat zal zijn regering en zijn vrede verlangen, zal gelukkig zijn in de genegenheid des volks en de zegeningen zijns Gods. Het is evenzeer het belang als de plicht van de vorsten om te regeren in gerechtigheid, daarom, zijn onderdrukkers en tirannen de grootste dwazen van de wereld, zij hebben gebrek aan alle verstand, zij gaan niet te rade met hun eer, hun gemak en hun veiligheid, maar offeren het alles op aan hun eerzucht om alleenheersers te zijn en willekeurige macht te bezitten. Zij zouden veel gelukkiger zijn in het hart des volks te bezitten dan in de macht om naar willekeur over hun leven en hun bezittingen te beschikken.

Vers 17

Spreuken 28:17

Dit komt overeen met de aloude wet: "Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden", Genesis 9:6, en spreekt het vonnis uit

1. Over hem, die bloed vergiet. Hoewel hij, die een moord begaan heeft, vlucht om zijn leven te redden, zal hij toch altijd door vrees en angst worden vervolgd, hij zal naar de kuil toerlijden, zich verraden en zich kwellen, zoals Kaïn, die, toen hij zijn broeder had vermoord, zwervende en dolende werd op de aarde en voortdurend vreesde.

2. Wijst de plicht aan van de bloedwreker. Hetzij het de magistraat is, of de naaste bloedverwant, of wie anders er mee belast is om de bloedstortingen te zoeken, zij moeten krachtig en ijverig zijn in de vervolging, en de zaak mag niet worden afgekocht. Zij, die de moordenaar vrijspreken, of iets doen om hem ongestraft te laten blijven, hebben deel aan de bloedschuld, ook kan het land niet andere van de bloedschuld gereinigd worden dan door het bloed van hem die het bloed vergoten heeft, Numbers 35:33.

Vers 17

Spreuken 28:17

Dit komt overeen met de aloude wet: "Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden", Genesis 9:6, en spreekt het vonnis uit

1. Over hem, die bloed vergiet. Hoewel hij, die een moord begaan heeft, vlucht om zijn leven te redden, zal hij toch altijd door vrees en angst worden vervolgd, hij zal naar de kuil toerlijden, zich verraden en zich kwellen, zoals Kaïn, die, toen hij zijn broeder had vermoord, zwervende en dolende werd op de aarde en voortdurend vreesde.

2. Wijst de plicht aan van de bloedwreker. Hetzij het de magistraat is, of de naaste bloedverwant, of wie anders er mee belast is om de bloedstortingen te zoeken, zij moeten krachtig en ijverig zijn in de vervolging, en de zaak mag niet worden afgekocht. Zij, die de moordenaar vrijspreken, of iets doen om hem ongestraft te laten blijven, hebben deel aan de bloedschuld, ook kan het land niet andere van de bloedschuld gereinigd worden dan door het bloed van hem die het bloed vergoten heeft, Numbers 35:33.

Vers 18

Spreuken 28:18

Zij, die eerlijk zijn, zijn altijd veilig. Hij, die handelt in oprechtheid, die spreekt zoals hij denkt, in alles het oog heeft op de heerlijkheid Gods en het welzijn van zijn broederen, die voor geen wereld iets onrechtvaardige zou willen doen, die in alles oprecht wandelt, zal hiernamaals behouden worden. Wij vinden een heerlijk gezelschap van hen in wier mond geen bedrog gevonden is, Revelation 14:5. Zij zullen thans veilig wezen. Oprechtheid zal de mensen behouden, zal hun een heilige gerustheid geven zelfs in de slechtste tijden, want zij zal hun vertroosting bewaren, hun goede naam en al hun belangen, zij kunnen beledigd worden, maar zij kunnen niet wezenlijk geschaad worden.

Zij, die ontrouw en oneerlijk zijn, zijn nooit veilig. Die verkeerd is in zijn wegen, die zich denkt te beveiligen door bedrieglijke handelingen, door veinzerij en verraad, of door een onrechtmatig verkregen bezitting, zal vallen, ja zal terstond vallen opeens, niet langzamerhand of trapsgewijze, en na gewaarschuwd. te zijn, maar plotseling, zonder voorafgaande kennisgeving, want hij is het minst veilig als hij het meest gerust is. Hij valt opeens, en zo heeft hij noch de tijd om zich voor zijn val te behoeden, noch om er voorziening voor te maken, en daar het een verrassing is, zal het hem een zoveel groter verschrikking zijn.

Vers 18

Spreuken 28:18

Zij, die eerlijk zijn, zijn altijd veilig. Hij, die handelt in oprechtheid, die spreekt zoals hij denkt, in alles het oog heeft op de heerlijkheid Gods en het welzijn van zijn broederen, die voor geen wereld iets onrechtvaardige zou willen doen, die in alles oprecht wandelt, zal hiernamaals behouden worden. Wij vinden een heerlijk gezelschap van hen in wier mond geen bedrog gevonden is, Revelation 14:5. Zij zullen thans veilig wezen. Oprechtheid zal de mensen behouden, zal hun een heilige gerustheid geven zelfs in de slechtste tijden, want zij zal hun vertroosting bewaren, hun goede naam en al hun belangen, zij kunnen beledigd worden, maar zij kunnen niet wezenlijk geschaad worden.

Zij, die ontrouw en oneerlijk zijn, zijn nooit veilig. Die verkeerd is in zijn wegen, die zich denkt te beveiligen door bedrieglijke handelingen, door veinzerij en verraad, of door een onrechtmatig verkregen bezitting, zal vallen, ja zal terstond vallen opeens, niet langzamerhand of trapsgewijze, en na gewaarschuwd. te zijn, maar plotseling, zonder voorafgaande kennisgeving, want hij is het minst veilig als hij het meest gerust is. Hij valt opeens, en zo heeft hij noch de tijd om zich voor zijn val te behoeden, noch om er voorziening voor te maken, en daar het een verrassing is, zal het hem een zoveel groter verschrikking zijn.

Vers 19

Spreuken 28:19

Zij, die naarstig zijn in hun beroep, slaan de weg in om genoeglijk en in welvaart te leven. Die zijn land bouwt, zijn winkel waarneemt, acht geeft op zijn zaken, waarin die ook mogen bestaan, zal met brood verzadigd worden, overvloed hebben van hetgeen nodig is voor zich en zijn gezin, en waarmee hij nog barmhartigheid kan bewijzen aan de armen, hij zal van de arbeid van zijn handen eten.

Zij, die lui zijn en zorgeloos, zich met ijdel gezelschap ophouden hoewel zij zich (naar zij denken) toegeven in een aangenaam en gemakkelijk leven, slaan toch de weg in naar een ellendig, troosteloos bestaan. Hij, die land heeft en er zich op laat voorstaan, maar het niet bouwt, verwaarloost zijn zaken, hij wil zich, geen moeite geven, maar volgt deze mensen, drinkt met hen, voegt zich bij hen in hun plezierpartijen en ijdele vermaken, en zo verbeuzelt hij zijn tijd met hen hij zal met armoede verzadigd worden, hij neemt maatregelen, die er zo rechtstreeks heenvoeren, dat hij haar schijnt te begeren, en zo zal hij er de genoeg van hebben.

Vers 19

Spreuken 28:19

Zij, die naarstig zijn in hun beroep, slaan de weg in om genoeglijk en in welvaart te leven. Die zijn land bouwt, zijn winkel waarneemt, acht geeft op zijn zaken, waarin die ook mogen bestaan, zal met brood verzadigd worden, overvloed hebben van hetgeen nodig is voor zich en zijn gezin, en waarmee hij nog barmhartigheid kan bewijzen aan de armen, hij zal van de arbeid van zijn handen eten.

Zij, die lui zijn en zorgeloos, zich met ijdel gezelschap ophouden hoewel zij zich (naar zij denken) toegeven in een aangenaam en gemakkelijk leven, slaan toch de weg in naar een ellendig, troosteloos bestaan. Hij, die land heeft en er zich op laat voorstaan, maar het niet bouwt, verwaarloost zijn zaken, hij wil zich, geen moeite geven, maar volgt deze mensen, drinkt met hen, voegt zich bij hen in hun plezierpartijen en ijdele vermaken, en zo verbeuzelt hij zijn tijd met hen hij zal met armoede verzadigd worden, hij neemt maatregelen, die er zo rechtstreeks heenvoeren, dat hij haar schijnt te begeren, en zo zal hij er de genoeg van hebben.

Vers 20

Spreuken 28:20

1. Hier worden wij gewezen op het ware middel om wezenlijk gelukkig te zijn, en dat is om eerlijk en heilig te zijn. Hij, die getrouw is aan God en de mens, zal door de Heer gezegend worden, en hij zal veelvoudig zijn in zegeningen, van de hoge en de lage waterwellingen. De mensen zullen hem prijzen en voor hem bidden, en bereid zijn om hem alle vriendelijkheid te betonen. Hij zal overvloedig zijn in goeddoen, en een zegen wezen voor de plaats van zijn inwoning. Zijn getrouwheid zal beloond worden door hem tot een zegen te stellen, en dat is een heerlijke beloning.

2. Worden wij gewaarschuwd tegen een bedrieglijk middel om gelukkig te zijn, en dat is om zich plotseling terecht of ten onrechte een grote bezitting te verkrijgen. Zeg niet: dit is het middel om veelvoudig te zijn in zegeningen, want die haastig is om rijk te worden zal niet onschuldig zijn, en als hij dat niet is, zal hij niet door God gezegend worden, maar veeleer een vloek brengen over hetgeen hij heeft. noch kan hij, zo hij niet onschuldig is, lang gerust zijn, en hij zal niet onschuldig gehouden worden door zijn naburen, maar zal blootgesteld zijn aan hun kwaadwilligheid en aan hun kwaad woord. Hij zegt niet dat hij niet onschuldig kan wezen, maar dat hij zeer waarschijnlijk blijken zal niet onschuldig te wezen. Die met de voeten haastig is, zondigt, struikelt, valt. "Welken eerbied voor de wet, welke vreze, welke schaamte, werd ooit getoond door een gierigaard, die zich haast om rijk te worden?"

Vers 20

Spreuken 28:20

1. Hier worden wij gewezen op het ware middel om wezenlijk gelukkig te zijn, en dat is om eerlijk en heilig te zijn. Hij, die getrouw is aan God en de mens, zal door de Heer gezegend worden, en hij zal veelvoudig zijn in zegeningen, van de hoge en de lage waterwellingen. De mensen zullen hem prijzen en voor hem bidden, en bereid zijn om hem alle vriendelijkheid te betonen. Hij zal overvloedig zijn in goeddoen, en een zegen wezen voor de plaats van zijn inwoning. Zijn getrouwheid zal beloond worden door hem tot een zegen te stellen, en dat is een heerlijke beloning.

2. Worden wij gewaarschuwd tegen een bedrieglijk middel om gelukkig te zijn, en dat is om zich plotseling terecht of ten onrechte een grote bezitting te verkrijgen. Zeg niet: dit is het middel om veelvoudig te zijn in zegeningen, want die haastig is om rijk te worden zal niet onschuldig zijn, en als hij dat niet is, zal hij niet door God gezegend worden, maar veeleer een vloek brengen over hetgeen hij heeft. noch kan hij, zo hij niet onschuldig is, lang gerust zijn, en hij zal niet onschuldig gehouden worden door zijn naburen, maar zal blootgesteld zijn aan hun kwaadwilligheid en aan hun kwaad woord. Hij zegt niet dat hij niet onschuldig kan wezen, maar dat hij zeer waarschijnlijk blijken zal niet onschuldig te wezen. Die met de voeten haastig is, zondigt, struikelt, valt. "Welken eerbied voor de wet, welke vreze, welke schaamte, werd ooit getoond door een gierigaard, die zich haast om rijk te worden?"

Vers 21

Spreuken 28:21

Het is een fundamentele dwaling in de bedeling van het recht, en die de mensen tot zeer vele overtredingen moet brengen, om op de partijen in geschil meer acht te slaan dan op het recht of het onrecht van de zaak, zoals gunst te betonen aan iemand, omdat hij een voornaam man, een geleerde, mijn landsman, mijn oude bekende is, die mij vroeger een vriendelijkheid heeft bewezen, of nog instaat is om er mij n te bewijzen, of omdat hij van mijn partij, van mijn richting is, en de andere partij, hard te vallen, omdat hij een vreemdeling, een arm man is, mij eens een kwade trek heeft gespeeld, mijn mededinger geweest is, of nog is, of tegen mij gestemd heeft. Het recht wordt verkeerd, als enigerlei overweging van die aard meeweegt in de schaal, iets, wat het ook zij, buiten het zuivere recht.

Zij, die partijdig zijn, worden ten slotte laag en armzalig. Zij, die eens de banden van billijkheid en recht van zich afgeworpen hebben zullen hoewel daar in het eerst ruime steekpenningen voor nodig waren, het een of andere grote geschenk er toe komen om voor een stuk brood tegen hun geweten uitspraak te doen in een rechtsgeding.

Vers 21

Spreuken 28:21

Het is een fundamentele dwaling in de bedeling van het recht, en die de mensen tot zeer vele overtredingen moet brengen, om op de partijen in geschil meer acht te slaan dan op het recht of het onrecht van de zaak, zoals gunst te betonen aan iemand, omdat hij een voornaam man, een geleerde, mijn landsman, mijn oude bekende is, die mij vroeger een vriendelijkheid heeft bewezen, of nog instaat is om er mij n te bewijzen, of omdat hij van mijn partij, van mijn richting is, en de andere partij, hard te vallen, omdat hij een vreemdeling, een arm man is, mij eens een kwade trek heeft gespeeld, mijn mededinger geweest is, of nog is, of tegen mij gestemd heeft. Het recht wordt verkeerd, als enigerlei overweging van die aard meeweegt in de schaal, iets, wat het ook zij, buiten het zuivere recht.

Zij, die partijdig zijn, worden ten slotte laag en armzalig. Zij, die eens de banden van billijkheid en recht van zich afgeworpen hebben zullen hoewel daar in het eerst ruime steekpenningen voor nodig waren, het een of andere grote geschenk er toe komen om voor een stuk brood tegen hun geweten uitspraak te doen in een rechtsgeding.

Vers 22

Spreuken 28:22

Weer toont Salomo hier de zonde en de dwaasheid aan van hen, die rijk willen worden. Zij hebben vast besloten, dat zij dit zijn zullen "per fas, per nefas door goddelijk recht, of door wat tegen het goddelijk recht indruist dus onrecht", zij willen het zo spoedig mogelijk zijn, zij verkrijgen zeer snel een bezitting.

1. Zij hebben er geen genot van, smaken er geen lieflijkheid in, zij hebben een boos oog, zij zien altijd met benijdende blikken op hen, die meer hebben dan zij, zijn wrevelig om de nodige uitgaven, die zij te doen hebben want door de eersten wordt het hun, naar zij denken, belet rijk te worden, door de laatsten het te zijn, en tussen die twee kan het niet anders, of zij moeten in voortdurende onrust zijn.

2. Zij hebben geen zekerheid dat hun goed, hun bezitting, duurzaam zal wezen, en toch nemen zij geen maatregelen om tegen het verlies ervan te voorzien. Het gebrek zal hun overkomen, en de rijkdom, waarvoor zij vleugels hebben gemaakt om tot hen te vliegen, zal zich vleugels maken om van hen weg te vliegen. Maar ze zijn gerust en gebruiken geen voorzorgen, bedenken niet dat terwijl zij zich zo haasten om rijk te worden, zij in werkelijkheid zich heenspoeden naar gebrek, want anders zouden zij hun hoop niet stellen op de ongestadigheid van de rijkdom.

Vers 22

Spreuken 28:22

Weer toont Salomo hier de zonde en de dwaasheid aan van hen, die rijk willen worden. Zij hebben vast besloten, dat zij dit zijn zullen "per fas, per nefas door goddelijk recht, of door wat tegen het goddelijk recht indruist dus onrecht", zij willen het zo spoedig mogelijk zijn, zij verkrijgen zeer snel een bezitting.

1. Zij hebben er geen genot van, smaken er geen lieflijkheid in, zij hebben een boos oog, zij zien altijd met benijdende blikken op hen, die meer hebben dan zij, zijn wrevelig om de nodige uitgaven, die zij te doen hebben want door de eersten wordt het hun, naar zij denken, belet rijk te worden, door de laatsten het te zijn, en tussen die twee kan het niet anders, of zij moeten in voortdurende onrust zijn.

2. Zij hebben geen zekerheid dat hun goed, hun bezitting, duurzaam zal wezen, en toch nemen zij geen maatregelen om tegen het verlies ervan te voorzien. Het gebrek zal hun overkomen, en de rijkdom, waarvoor zij vleugels hebben gemaakt om tot hen te vliegen, zal zich vleugels maken om van hen weg te vliegen. Maar ze zijn gerust en gebruiken geen voorzorgen, bedenken niet dat terwijl zij zich zo haasten om rijk te worden, zij in werkelijkheid zich heenspoeden naar gebrek, want anders zouden zij hun hoop niet stellen op de ongestadigheid van de rijkdom.

Vers 23

Spreuken 28:23

1. Vleiers kunnen voor een tijd hen behagen die bij nader bedenken hen zullen verfoeien en verachten. Indien zij er toe komen om overtuigd te worden van het zondige van de handelingen om welke zij gevleid werden, en zich te schamen over de hoogmoed en de ijdelheid, die door deze vleierijen gevoed en aangemoedigd werden, dan zullen zij deze lage vleiers haten, omdat zij boze bedoelingen met hen hadden, en de walgelijke vleierij, omdat zij een boze uitwerking op hen had.

2. Bestraffers kunnen in het eerst diegenen mishagen, die later, als de drift voorbij is, en de bittere medicijn haar uitwerking begint te doen, hen zullen achten en liefhebben. Hij, die getrouwelijk handelt met zijn vriend door hem op zijn fouten en gebreken te wijzen, kan hem voor het ogenblik wel in toorn doen ontsteken zodat hij misschien harde woorden zal krijgen in plaats van dank voor zijn moeite, maar later zal hij niet slechts de vertroosting smaken in zijn eigen hart van zijn plicht gedaan te hebben maar hij, die hij bestraft heeft, zal erkennen dat het een vriendelijkheid was, hij zal een goede mening opvatten van zijn wijsheid en getrouwheid, en hem geschikt achten om zijn vriend te wezen. Hij, die heftige verwijten doet aan zijn arts, omdat hij hem bij het behandelen van zijn wonden pijn doet, zal hem toch goed betalen, en hem ook danken als hij hem genezen heeft.

Vers 23

Spreuken 28:23

1. Vleiers kunnen voor een tijd hen behagen die bij nader bedenken hen zullen verfoeien en verachten. Indien zij er toe komen om overtuigd te worden van het zondige van de handelingen om welke zij gevleid werden, en zich te schamen over de hoogmoed en de ijdelheid, die door deze vleierijen gevoed en aangemoedigd werden, dan zullen zij deze lage vleiers haten, omdat zij boze bedoelingen met hen hadden, en de walgelijke vleierij, omdat zij een boze uitwerking op hen had.

2. Bestraffers kunnen in het eerst diegenen mishagen, die later, als de drift voorbij is, en de bittere medicijn haar uitwerking begint te doen, hen zullen achten en liefhebben. Hij, die getrouwelijk handelt met zijn vriend door hem op zijn fouten en gebreken te wijzen, kan hem voor het ogenblik wel in toorn doen ontsteken zodat hij misschien harde woorden zal krijgen in plaats van dank voor zijn moeite, maar later zal hij niet slechts de vertroosting smaken in zijn eigen hart van zijn plicht gedaan te hebben maar hij, die hij bestraft heeft, zal erkennen dat het een vriendelijkheid was, hij zal een goede mening opvatten van zijn wijsheid en getrouwheid, en hem geschikt achten om zijn vriend te wezen. Hij, die heftige verwijten doet aan zijn arts, omdat hij hem bij het behandelen van zijn wonden pijn doet, zal hem toch goed betalen, en hem ook danken als hij hem genezen heeft.

Vers 24

Spreuken 28:24

"Gelijk Christus de ongerijmdheid en goddeloosheid aantoont van de kinderen, die denken dat het in sommige gevallen hun plicht niet is om hun ouders te onderhouden", Matthew 15:5, zo toont Salomo hier de ongerijmdheid en goddeloosheid aan van hen, die denken dat het geen zonde is hun ouders te beroven, hetzij door geweld of in het geheim, door hen te flikflooien en te bepraten, of door hen te dreigen of door te brengen wat zij hebben, en hetgeen niet beter is dan hen te beroven door schulden te maken, en het aan hen over te laten om ze te betalen.

1. Dit nu wordt gewoonlijk voor niets gerekend door eigenzinnige ondeugende kinderen. En zeggen: " Het is geen overtreding, want binnen kort zal het toch van ons zich, onze ouders kunnen het wel missen, wij hebben het nodig, wij kunnen niet fatsoenlijk leven van het jaargeld, dat onze ouders ons geven, het is te karig voor ons." Met dergelijke verontschuldigingen pogen zij de overtuiging van zich af te zetten, maar,

2. Hoe licht een losbandig jongeling hier nu ook over denkt, in werkelijkheid is het een zeer grote zonde, die haar begaat is des verdervende mans gezel, niet beter dan een struikrover. Welke slechtheid zal hij aarzelen te bedrijven die zijn eigen ouders berooft?

Vers 24

Spreuken 28:24

"Gelijk Christus de ongerijmdheid en goddeloosheid aantoont van de kinderen, die denken dat het in sommige gevallen hun plicht niet is om hun ouders te onderhouden", Matthew 15:5, zo toont Salomo hier de ongerijmdheid en goddeloosheid aan van hen, die denken dat het geen zonde is hun ouders te beroven, hetzij door geweld of in het geheim, door hen te flikflooien en te bepraten, of door hen te dreigen of door te brengen wat zij hebben, en hetgeen niet beter is dan hen te beroven door schulden te maken, en het aan hen over te laten om ze te betalen.

1. Dit nu wordt gewoonlijk voor niets gerekend door eigenzinnige ondeugende kinderen. En zeggen: " Het is geen overtreding, want binnen kort zal het toch van ons zich, onze ouders kunnen het wel missen, wij hebben het nodig, wij kunnen niet fatsoenlijk leven van het jaargeld, dat onze ouders ons geven, het is te karig voor ons." Met dergelijke verontschuldigingen pogen zij de overtuiging van zich af te zetten, maar,

2. Hoe licht een losbandig jongeling hier nu ook over denkt, in werkelijkheid is het een zeer grote zonde, die haar begaat is des verdervende mans gezel, niet beter dan een struikrover. Welke slechtheid zal hij aarzelen te bedrijven die zijn eigen ouders berooft?

Vers 25

Spreuken 28:25

Diegenen maken zich mager en voortdurend onrustig, die hoogmoedig en kijfachtig zijn, want zij worden gesteld tegenover hen, die vetgemaakt worden. Die overmoedig is, die verwaand is, een hoge dunk heeft van zichzelf, en met minachting neerziet op allen die rondom hem zich, die geen mededinging of tegenspraak kan verdragen, hij verwekt gekijf, richt kwaad aan, schept beroering voor zichzelf en voor ieder ander.

Diegenen maken zich vet en zijn altijd gerust, die leven in voortdurend vertrouwen op God en Zijn genade, die op de Heer vertrouwt, die, in plaats van voor zichzelf te worstelen, zijn zaak overgeeft aan de Heer, zal vet worden. Hij spaart het geld uit, dat anderen besteden aan hun hoogmoed en strijdlust, hij is gelukkig, smaakt overvloedige voldoening in zijn God, en zo is zijn ziel gerust, en waarschijnlijk zal hij ook overvloed hebben van uitwendig goede dingen. Niemand leeft zo gerust en genoeglijk als zij, die leven door geloof.

Vers 25

Spreuken 28:25

Diegenen maken zich mager en voortdurend onrustig, die hoogmoedig en kijfachtig zijn, want zij worden gesteld tegenover hen, die vetgemaakt worden. Die overmoedig is, die verwaand is, een hoge dunk heeft van zichzelf, en met minachting neerziet op allen die rondom hem zich, die geen mededinging of tegenspraak kan verdragen, hij verwekt gekijf, richt kwaad aan, schept beroering voor zichzelf en voor ieder ander.

Diegenen maken zich vet en zijn altijd gerust, die leven in voortdurend vertrouwen op God en Zijn genade, die op de Heer vertrouwt, die, in plaats van voor zichzelf te worstelen, zijn zaak overgeeft aan de Heer, zal vet worden. Hij spaart het geld uit, dat anderen besteden aan hun hoogmoed en strijdlust, hij is gelukkig, smaakt overvloedige voldoening in zijn God, en zo is zijn ziel gerust, en waarschijnlijk zal hij ook overvloed hebben van uitwendig goede dingen. Niemand leeft zo gerust en genoeglijk als zij, die leven door geloof.

Vers 26

Spreuken 28:26

1. Hier is de aard van een zot: hij vertrouwt op zijn hart, op zijn eigen wijsheid en raad, zijn eigen kracht en genoegzaamheid, zijn eigen verdiensten en gerechtigheid, en de goede mening die hij van zichzelf heeft. Die dat doet is een zot, want hij vertrouwt op hetgeen, dat niet alleen bedrieglijk is boven enig ding, Jeremiah 17:9, maar dat zeer dikwijls hemzelf bedrogen heeft. Hierin ligt opgesloten, dat het de aard is van een wijs man zoals tevoren in Proverbs 28:25, om op de Heer te vertrouwen, in Zijn macht en belofte, en Zijn leiding te volgen, Proverbs 3:5, Proverbs 3:6.

2. De vertroosting van een wijs man. Die in wijsheid wandelt, die niet op zijn eigen hart vertrouwt, maar nederig is en zichzelf wantrouwt, en voortgaat in de kracht van de Heer der Heeren, die zal omkomen, als de zot, die op zijn eigen hart vertrouwt, verwoest zal worden.

Vers 26

Spreuken 28:26

1. Hier is de aard van een zot: hij vertrouwt op zijn hart, op zijn eigen wijsheid en raad, zijn eigen kracht en genoegzaamheid, zijn eigen verdiensten en gerechtigheid, en de goede mening die hij van zichzelf heeft. Die dat doet is een zot, want hij vertrouwt op hetgeen, dat niet alleen bedrieglijk is boven enig ding, Jeremiah 17:9, maar dat zeer dikwijls hemzelf bedrogen heeft. Hierin ligt opgesloten, dat het de aard is van een wijs man zoals tevoren in Proverbs 28:25, om op de Heer te vertrouwen, in Zijn macht en belofte, en Zijn leiding te volgen, Proverbs 3:5, Proverbs 3:6.

2. De vertroosting van een wijs man. Die in wijsheid wandelt, die niet op zijn eigen hart vertrouwt, maar nederig is en zichzelf wantrouwt, en voortgaat in de kracht van de Heer der Heeren, die zal omkomen, als de zot, die op zijn eigen hart vertrouwt, verwoest zal worden.

Vers 27

Spreuken 28:27

1. Hier is een belofte aan de weldadigen, die de arme geeft zal er zelf nimmer armer om worden, hij zal geen gebrek hebben. Als hij slechts weinig heeft, en aldus in gevaar is van gebrek te hebben, laat hem van het weinige dat hij heeft, nog geven, en dan zal het niet uitgeput raken, zoals dit gezien werd in de milddadigheid van de weduwe te Sarepta jegens Elia, voor wie zij eerst een kleine koek maakte toen zij nog slechts een handvol meel bezat. Als hij veel heeft, laat hem er veel van geven en dat zal voorkomen dat het minder wordt hij en de zijnen zullen geen gebrek hebben aan hetgeen in vrome liefdadigheid werd weggegeven. Wat wij gaven hebben wij.

2. Een bedreiging aan de onbarmhartige. Die zijn ogen verbergt, dat hij de ellende niet ziet van de armen, hun verzoekschriften niet leest, opdat zijn oog zien hart niet zal bewegen om hun enige hulp te verlenen, zal veel vervloekt worden, beide door God en de mens en daar die vloek niet zonder oorzaak is, zal hij komen. "Rampzalig is de toestand van de man, die het Woord van God en de gebeden van de armen tegen zich heeft."

Vers 27

Spreuken 28:27

1. Hier is een belofte aan de weldadigen, die de arme geeft zal er zelf nimmer armer om worden, hij zal geen gebrek hebben. Als hij slechts weinig heeft, en aldus in gevaar is van gebrek te hebben, laat hem van het weinige dat hij heeft, nog geven, en dan zal het niet uitgeput raken, zoals dit gezien werd in de milddadigheid van de weduwe te Sarepta jegens Elia, voor wie zij eerst een kleine koek maakte toen zij nog slechts een handvol meel bezat. Als hij veel heeft, laat hem er veel van geven en dat zal voorkomen dat het minder wordt hij en de zijnen zullen geen gebrek hebben aan hetgeen in vrome liefdadigheid werd weggegeven. Wat wij gaven hebben wij.

2. Een bedreiging aan de onbarmhartige. Die zijn ogen verbergt, dat hij de ellende niet ziet van de armen, hun verzoekschriften niet leest, opdat zijn oog zien hart niet zal bewegen om hun enige hulp te verlenen, zal veel vervloekt worden, beide door God en de mens en daar die vloek niet zonder oorzaak is, zal hij komen. "Rampzalig is de toestand van de man, die het Woord van God en de gebeden van de armen tegen zich heeft."

Vers 28

Spreuken 28:28

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen wij gehad hebben in Proverbs 28:12.

1. Als slechte mensen bevorderd worden, dan wordt hetgeen goed is omfloerst en terneergeworpen. Als aan goddeloze macht in handen wordt gegeven, dan verbergen zich de mensen, wijze mensen trekken zich terug in een ambteloos leven, daar zij niet geneigd zijn om onder hen een openbare betrekking te bekleden, rijke lieden gaan uit de weg, uit vrees dat hun wat zij hebben afgeperst zal worden, en, wat het ergste van alles is: goede en Godvruchtige mensen houden zich schuil, er aan wanhopende om goed te doen, en vrezende vervolgd en mishandeld te zullen worden.

2. Als slechte mensen uit hun post ontzet worden, zodat hen hun macht wordt ontnomen, dan zal hetgeen goed is weer opleven, dan vermenigvuldigen zich de rechtvaardigen, want als zij omkomen, dan zullen de godvruchtigen in hun plaats gesteld worden, en deze zullen door hun voorbeeld en invloed godsdienst en gerechtigheid steunen en bevorderen. Het staat goed met een land, als het getal van de godvruchtigen erin toeneemt, daarom is het voor alle vorsten, staten en potentaten een wijze staatkunde om hen aan te moediger, en bijzonder zorg te dragen voor de goede opvoeding van de jeugd.

Vers 28

Spreuken 28:28

Dit is van dezelfde strekking als hetgeen wij gehad hebben in Proverbs 28:12.

1. Als slechte mensen bevorderd worden, dan wordt hetgeen goed is omfloerst en terneergeworpen. Als aan goddeloze macht in handen wordt gegeven, dan verbergen zich de mensen, wijze mensen trekken zich terug in een ambteloos leven, daar zij niet geneigd zijn om onder hen een openbare betrekking te bekleden, rijke lieden gaan uit de weg, uit vrees dat hun wat zij hebben afgeperst zal worden, en, wat het ergste van alles is: goede en Godvruchtige mensen houden zich schuil, er aan wanhopende om goed te doen, en vrezende vervolgd en mishandeld te zullen worden.

2. Als slechte mensen uit hun post ontzet worden, zodat hen hun macht wordt ontnomen, dan zal hetgeen goed is weer opleven, dan vermenigvuldigen zich de rechtvaardigen, want als zij omkomen, dan zullen de godvruchtigen in hun plaats gesteld worden, en deze zullen door hun voorbeeld en invloed godsdienst en gerechtigheid steunen en bevorderen. Het staat goed met een land, als het getal van de godvruchtigen erin toeneemt, daarom is het voor alle vorsten, staten en potentaten een wijze staatkunde om hen aan te moediger, en bijzonder zorg te dragen voor de goede opvoeding van de jeugd.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-28.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile