Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 28

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 28

Proverbs 28:1.

OVER ENEN TWEEDEN HINDERPAAL VOOR HET VERKRIJGEN VAN WIJSHEID.

IV. Proverbs 28:1-Proverbs 28:28. Deze afdeling handelt voornamelijk over de bestrijding van de ondeugd der gierigheid en hebzucht, als openbaringen van de dwaasheid, in tegenstelling waarvan herhaaldelijk aangemaand wordt tot het zoeken van den Heere, tot vertrouwen op Hem, tot enen eerlijken en reinen wandel, tot vreze voor Gods toorn. Overigens is er in deze Spreuken geen geregelde gedachtengang op te merken, maar bij hare rangschikking is meer op uitwendige dan op inwendige overeenkomst gelet. Men kan ze op de volgende wijzen in groepen afdelen. Proverbs 28:1-Proverbs 28:5 handelen over de tegenstelling der rechtvaardigen en goddelozen in het algemeen; in Proverbs 28:6-Proverbs 28:12 wordt de goddeloze onderdrukking der armen door de rijken bestraft; in Proverbs 28:13-Proverbs 28:18 de heimelijke dienst der zonde, de verstokking van het hart, de dwingelandij en den bloeddorst; terwijl Proverbs 28:19-Proverbs 28:28 meestal de hebzucht en de geweldenarij bestrijden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 28

Proverbs 28:1.

OVER ENEN TWEEDEN HINDERPAAL VOOR HET VERKRIJGEN VAN WIJSHEID.

IV. Proverbs 28:1-Proverbs 28:28. Deze afdeling handelt voornamelijk over de bestrijding van de ondeugd der gierigheid en hebzucht, als openbaringen van de dwaasheid, in tegenstelling waarvan herhaaldelijk aangemaand wordt tot het zoeken van den Heere, tot vertrouwen op Hem, tot enen eerlijken en reinen wandel, tot vreze voor Gods toorn. Overigens is er in deze Spreuken geen geregelde gedachtengang op te merken, maar bij hare rangschikking is meer op uitwendige dan op inwendige overeenkomst gelet. Men kan ze op de volgende wijzen in groepen afdelen. Proverbs 28:1-Proverbs 28:5 handelen over de tegenstelling der rechtvaardigen en goddelozen in het algemeen; in Proverbs 28:6-Proverbs 28:12 wordt de goddeloze onderdrukking der armen door de rijken bestraft; in Proverbs 28:13-Proverbs 28:18 de heimelijke dienst der zonde, de verstokking van het hart, de dwingelandij en den bloeddorst; terwijl Proverbs 28:19-Proverbs 28:28 meestal de hebzucht en de geweldenarij bestrijden.

Vers 1

1. a) De goddelozen, ofschoon zij met een trots vertrouwen op ene goede uitkomst vervuld schijnen te zijn, verkeren evenwel in voortdurende vrees voor het hen dreigende gericht; hun kwaad geweten verschrikt hen, zodat zij vlieden, waar geen vervolger is, waarmee ook Mozes reeds alle afvalligen bedreigd had; maar elk rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw, die noch in zijne volle kracht is, want hij vertrouwt op zijnen God, die hem tot een Schild is (Proverbs 12:21. Psalms 91:2-Psalms 91:7; Psalms 27:1-Psalms 27:3).

a) Leviticus 26:36. Deuteronomy 28:27. Isaiah 57:21.

Vers 1

1. a) De goddelozen, ofschoon zij met een trots vertrouwen op ene goede uitkomst vervuld schijnen te zijn, verkeren evenwel in voortdurende vrees voor het hen dreigende gericht; hun kwaad geweten verschrikt hen, zodat zij vlieden, waar geen vervolger is, waarmee ook Mozes reeds alle afvalligen bedreigd had; maar elk rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw, die noch in zijne volle kracht is, want hij vertrouwt op zijnen God, die hem tot een Schild is (Proverbs 12:21. Psalms 91:2-Psalms 91:7; Psalms 27:1-Psalms 27:3).

a) Leviticus 26:36. Deuteronomy 28:27. Isaiah 57:21.

Vers 2

2. Om de overtreding des lands, om zijnen afval van den levenden God en het verlaten van diens heilige geboden zijn deszelfs vorsten vele; in zulk een land wordt regeringloosheid afgewisseld door ene reeks van overmoedige dwingelanden, die het afgevallen volk tuchtigen, terwijl zij zelven het volk in goddeloosheid voorgaan; maar om, ter wille van verstandige en wetende mensen, die met goddelijk verstand en inzicht bedeeld zijn (Proverbs 18:15 ), zal insgelijks verlenging wezen 1) der regering van den eenmaal door God gestelden en in Gods vreze regerenden koning, tot heil des volks (Proverbs 14:34; 11:Proverbs 28:12).

De ganse Heilige Schrift geeft even als deze Spreukenuk een duidelijk getuigenis ten gunste van de alleenheerschappij, het koningschap door Godsgenade, ofschoon nergens de vraag, welke de beste staatsvorm zij, door een bepaald leerstuk beantwoord wordt..

1) Of, door een man van verstand en wetenschap duurt de rechtstoestand voort. Die man van wetenschap is niet de koning zelf, maar zijn raadsman zijn minister. Want toch hij staat tegenover degenen, die tegen den koning opstaan, in het eerste gedeelte, vorsten genoemd. De Schrift zegt hier, dat ten gevolge van den afval van den levenden God, oproer en opstand dikwijls voorkomen, zodat velen optreden als gezaghebbers, maar wanneer er iemand aan het roer zit, die de ware wijsheid deelachtig is en daarom den koning raadt in overeenstemming met den geopenbaarden wille Gods, deze een steun voor het staatsgebouw is, dewijl hij bewaart voor afval van den levenden God. 3. Een arm man, die tot rijkdom en aanzien is opgeklommen, maar die, zijnen voormaligen staat vergetende, de geringen door zijne macht verdrukt, is de eerste van de dwingelanden, die om de overtreding eens lands opkomen, want in plaats van de geringen, tot wie hij zelf eens behoorde, een goed hart toe te dragen, en gelijk een vruchtbare regen overvloed aan te brengen, is hij een wegvagende regen gelijk, die den oogst vernielt, zodat er geen brood zij.

Elke revolutie levert ons hiervan inderdaad het treurige bewijs; ook wordt dit helaas in elke republiek gezien, waar de geringe spoedig tot hoogheid kan komen, en ofschoon dit laatste door velen als een voorrecht beschouwd wordt, de geschiedenis is daar, om ons te leren, dat dit voorrecht slechts schijnbaar is, en dat door zulke, snel rijk en machtig geworden, personen meestal meer schade dan zegen voor het land aangebracht wordt. Erfelijke, geboren vorsten zijn betrekkelijk nog altijd de beste, want zij zijn minder in verzoeking, om van hun macht misbruik te maken, en worden er meer als van zelf toe gedrongen, om over de beste wijze van regeren na te denken..

Anderen (zoals Delitzsch) vertalen: Een arm man en een verdrukker der geringen, een wegvagende regen, zonder brood te brengen, en verklaren dan, dat de verhouding van een arme en een verdrukker gelijk staat met zulk een regen, die in plaats van te doen wassen, alles wegdraagt, zodat de arme niets heeft, om er zich mede te voeden. De eindbetekenis is natuurlijk dezelfde.

Vers 2

2. Om de overtreding des lands, om zijnen afval van den levenden God en het verlaten van diens heilige geboden zijn deszelfs vorsten vele; in zulk een land wordt regeringloosheid afgewisseld door ene reeks van overmoedige dwingelanden, die het afgevallen volk tuchtigen, terwijl zij zelven het volk in goddeloosheid voorgaan; maar om, ter wille van verstandige en wetende mensen, die met goddelijk verstand en inzicht bedeeld zijn (Proverbs 18:15 ), zal insgelijks verlenging wezen 1) der regering van den eenmaal door God gestelden en in Gods vreze regerenden koning, tot heil des volks (Proverbs 14:34; 11:Proverbs 28:12).

De ganse Heilige Schrift geeft even als deze Spreukenuk een duidelijk getuigenis ten gunste van de alleenheerschappij, het koningschap door Godsgenade, ofschoon nergens de vraag, welke de beste staatsvorm zij, door een bepaald leerstuk beantwoord wordt..

1) Of, door een man van verstand en wetenschap duurt de rechtstoestand voort. Die man van wetenschap is niet de koning zelf, maar zijn raadsman zijn minister. Want toch hij staat tegenover degenen, die tegen den koning opstaan, in het eerste gedeelte, vorsten genoemd. De Schrift zegt hier, dat ten gevolge van den afval van den levenden God, oproer en opstand dikwijls voorkomen, zodat velen optreden als gezaghebbers, maar wanneer er iemand aan het roer zit, die de ware wijsheid deelachtig is en daarom den koning raadt in overeenstemming met den geopenbaarden wille Gods, deze een steun voor het staatsgebouw is, dewijl hij bewaart voor afval van den levenden God. 3. Een arm man, die tot rijkdom en aanzien is opgeklommen, maar die, zijnen voormaligen staat vergetende, de geringen door zijne macht verdrukt, is de eerste van de dwingelanden, die om de overtreding eens lands opkomen, want in plaats van de geringen, tot wie hij zelf eens behoorde, een goed hart toe te dragen, en gelijk een vruchtbare regen overvloed aan te brengen, is hij een wegvagende regen gelijk, die den oogst vernielt, zodat er geen brood zij.

Elke revolutie levert ons hiervan inderdaad het treurige bewijs; ook wordt dit helaas in elke republiek gezien, waar de geringe spoedig tot hoogheid kan komen, en ofschoon dit laatste door velen als een voorrecht beschouwd wordt, de geschiedenis is daar, om ons te leren, dat dit voorrecht slechts schijnbaar is, en dat door zulke, snel rijk en machtig geworden, personen meestal meer schade dan zegen voor het land aangebracht wordt. Erfelijke, geboren vorsten zijn betrekkelijk nog altijd de beste, want zij zijn minder in verzoeking, om van hun macht misbruik te maken, en worden er meer als van zelf toe gedrongen, om over de beste wijze van regeren na te denken..

Anderen (zoals Delitzsch) vertalen: Een arm man en een verdrukker der geringen, een wegvagende regen, zonder brood te brengen, en verklaren dan, dat de verhouding van een arme en een verdrukker gelijk staat met zulk een regen, die in plaats van te doen wassen, alles wegdraagt, zodat de arme niets heeft, om er zich mede te voeden. De eindbetekenis is natuurlijk dezelfde.

Vers 4

4. Die in zulk een land de wet, de geopenbaarde waarheid en het recht Gods verlaten, verachten en verbreken, prijzen de goddelozen, die de macht in handen hebben gekregen, omdat deze hun wijd de deur openzetten voor het verbreken van Gods wet; maar die de wet als het richtsnoer van hun leven bewaren, en geen ander recht voor de wereld erkennen, zijn er verre van verwijderd, zulk goddelozen, die op onrechtmatige wijze in het bezit der macht gekomen zijn, door vleierij te prijzen; integendeel zij mengen zich in strijd tegen hen 1) met alle middelen, die de wet Gods hun veroorlooft.

1) Of, vertoornen zich over hen, zodat zij tegen hen optrekken en hen niet met rust laten, niet afhouden, totdat zij gestraft zijn.

Vers 4

4. Die in zulk een land de wet, de geopenbaarde waarheid en het recht Gods verlaten, verachten en verbreken, prijzen de goddelozen, die de macht in handen hebben gekregen, omdat deze hun wijd de deur openzetten voor het verbreken van Gods wet; maar die de wet als het richtsnoer van hun leven bewaren, en geen ander recht voor de wereld erkennen, zijn er verre van verwijderd, zulk goddelozen, die op onrechtmatige wijze in het bezit der macht gekomen zijn, door vleierij te prijzen; integendeel zij mengen zich in strijd tegen hen 1) met alle middelen, die de wet Gods hun veroorlooft.

1) Of, vertoornen zich over hen, zodat zij tegen hen optrekken en hen niet met rust laten, niet afhouden, totdat zij gestraft zijn.

Vers 5

5. Waarlijk, zulke goddeloze heersers verdienen geen lof, want de kwade lieden, die zich even als zulke heersers met hun lofredenaars aan de zonde hebben overgegeven, verstaan het recht niet, en willen het ook niet verstaan; de gewoonte van onrecht te doen, heeft hen onvatbaar gemaakt, om recht van onrecht te onderscheiden, maar die den HEERE zoeken, in Zijne wegen wandelen en de geopenbaarde waarheid met het hart aannemen en geloven, verstaan alles 1) en door Gods Geest voorgelicht, weten zij ook wat voor God recht is.

a) 1 John 2:20.

Die God niet kent, hoe kan die het recht verstaan? Voor hen, in wie werkelijk een godsdienstige zin woont, is ook elk zedelijk recht en gevolg van zelven duidelijk. Mensen, met een overigens helder verstand, maar die den geest missen, welke naar God vraagt, klagen dikwijls in rechterlijke, of andere zaken over gebrek aan inzicht, terwijl meer eenvoudigen van hart gemakkelijk begrijpen en niet verlegen staan..

Deze eenvoudige waarheid aangaande het innige verband tussen godsdienstige en zedelijke kennis en de vatbaarheid om te oordelen, wordt door onzen tijd stoutweg in het aangezicht geslagen, door te beweren, dat het godsdienstig en zedelijk leven niets met elkaar gemeen hebben, alsof ieder, die een gelovig Christen is, een natuurlijk vijand van volkswelzijn en volksgrootheid zou moeten zijn..

1) Wij hebben hier schier hetzelfde als wat de Apostel Johannes (1 John 2:20) aan de gemeente schrijft als hij zegt: "Gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen." Wie den Heere zoeken, hebben den Geest ontvangen en leren verstaan alles, wat tot het leven en de godzaligheid van node is.

Vers 5

5. Waarlijk, zulke goddeloze heersers verdienen geen lof, want de kwade lieden, die zich even als zulke heersers met hun lofredenaars aan de zonde hebben overgegeven, verstaan het recht niet, en willen het ook niet verstaan; de gewoonte van onrecht te doen, heeft hen onvatbaar gemaakt, om recht van onrecht te onderscheiden, maar die den HEERE zoeken, in Zijne wegen wandelen en de geopenbaarde waarheid met het hart aannemen en geloven, verstaan alles 1) en door Gods Geest voorgelicht, weten zij ook wat voor God recht is.

a) 1 John 2:20.

Die God niet kent, hoe kan die het recht verstaan? Voor hen, in wie werkelijk een godsdienstige zin woont, is ook elk zedelijk recht en gevolg van zelven duidelijk. Mensen, met een overigens helder verstand, maar die den geest missen, welke naar God vraagt, klagen dikwijls in rechterlijke, of andere zaken over gebrek aan inzicht, terwijl meer eenvoudigen van hart gemakkelijk begrijpen en niet verlegen staan..

Deze eenvoudige waarheid aangaande het innige verband tussen godsdienstige en zedelijke kennis en de vatbaarheid om te oordelen, wordt door onzen tijd stoutweg in het aangezicht geslagen, door te beweren, dat het godsdienstig en zedelijk leven niets met elkaar gemeen hebben, alsof ieder, die een gelovig Christen is, een natuurlijk vijand van volkswelzijn en volksgrootheid zou moeten zijn..

1) Wij hebben hier schier hetzelfde als wat de Apostel Johannes (1 John 2:20) aan de gemeente schrijft als hij zegt: "Gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen." Wie den Heere zoeken, hebben den Geest ontvangen en leren verstaan alles, wat tot het leven en de godzaligheid van node is.

Vers 6

6. a) De arme, wandelende in zijne oprechtheid in nederigheid en eenvoudigheid des harten zijnen weg gaande (Proverbs 12:2 ), is beter, dan die verkeerd is van wegen, die met huichelachtige arglistigheid en verkeerdheid des harten tweeërlei weg bewandelt, en die, ofschoon hij dikwijls in schijn op den rechten weg is, toch in waarheid op den goddelozen weg voortholt (Ecclesiastes 4:13); en dit blijft waar, al is hij rijk en machtig, want zijn rijkdom en macht zullen noch hem, noch anderen ten zegen, ja veeleer ten verderf zijn.

Proverbs 19:1.

Vers 6

6. a) De arme, wandelende in zijne oprechtheid in nederigheid en eenvoudigheid des harten zijnen weg gaande (Proverbs 12:2 ), is beter, dan die verkeerd is van wegen, die met huichelachtige arglistigheid en verkeerdheid des harten tweeërlei weg bewandelt, en die, ofschoon hij dikwijls in schijn op den rechten weg is, toch in waarheid op den goddelozen weg voortholt (Ecclesiastes 4:13); en dit blijft waar, al is hij rijk en machtig, want zijn rijkdom en macht zullen noch hem, noch anderen ten zegen, ja veeleer ten verderf zijn.

Proverbs 19:1.

Vers 7

7. a) Die de Wet, in het algemeen Gods woord, dat hij van Gods wege door zijne ouders en leermeesters ontvangen heeft, bewaart en in zijn leven daarop acht slaat, is, en heet een verstandig zoon, en de kroon zijns vaders; maar die, de tucht vergetende, der vraten, der brassers metgezel is, waardoor hij krachten en goederen lichtzinnig verspilt, beschaamt zijnen vader, en brengt schande en vloek over zijn huis (Proverbs 10:1).

a) Proverbs 29:3.

Vers 7

7. a) Die de Wet, in het algemeen Gods woord, dat hij van Gods wege door zijne ouders en leermeesters ontvangen heeft, bewaart en in zijn leven daarop acht slaat, is, en heet een verstandig zoon, en de kroon zijns vaders; maar die, de tucht vergetende, der vraten, der brassers metgezel is, waardoor hij krachten en goederen lichtzinnig verspilt, beschaamt zijnen vader, en brengt schande en vloek over zijn huis (Proverbs 10:1).

a) Proverbs 29:3.

Vers 8

8. Die zijn goed, tegen Gods uitdrukkelijk bevel in Exodus 22:25. Leviticus 25:36, vermeerdert met woeker bij de invordering van renten voor uitgeleende kapitalen (Psalms 15:5 ), en met overwinst bij den verkoop van waren, of wie zich op enige andere onrechtvaardige wijze verrijkt en zich aan afpersingen schuldig maakt, vergadert dat voor degene, die zich des armen ontfermt; 1) want ofschoon hij een tijd lang in het bezit zijner goederen is. hij heeft er geen genot van, en vroeger of later komt het in andere handen, die er een beter gebruik van maken en aan de armen hun deel geven; alzo moet de woekeraar tegen zijnen wil God dienen en diens ere bevorderen (Proverbs 13:22. Ecclesiastes 2:26).

1) Soms schikt God het in Zijne Voorzienigheid zo, dat er een ander komt, die het onrechtvaardig gewonnen goed tot liefdadige einden weet te besteden, en dan wordt het wel eens op ene zonderlinge wijze in handen gesteld dergenen, die zich des armen ontfermen willen en er veel goeds mede doen, nemende er dus den vloek af, die er door de valsheid en geweldenarij opgelegd mocht zijn..

Vers 8

8. Die zijn goed, tegen Gods uitdrukkelijk bevel in Exodus 22:25. Leviticus 25:36, vermeerdert met woeker bij de invordering van renten voor uitgeleende kapitalen (Psalms 15:5 ), en met overwinst bij den verkoop van waren, of wie zich op enige andere onrechtvaardige wijze verrijkt en zich aan afpersingen schuldig maakt, vergadert dat voor degene, die zich des armen ontfermt; 1) want ofschoon hij een tijd lang in het bezit zijner goederen is. hij heeft er geen genot van, en vroeger of later komt het in andere handen, die er een beter gebruik van maken en aan de armen hun deel geven; alzo moet de woekeraar tegen zijnen wil God dienen en diens ere bevorderen (Proverbs 13:22. Ecclesiastes 2:26).

1) Soms schikt God het in Zijne Voorzienigheid zo, dat er een ander komt, die het onrechtvaardig gewonnen goed tot liefdadige einden weet te besteden, en dan wordt het wel eens op ene zonderlinge wijze in handen gesteld dergenen, die zich des armen ontfermen willen en er veel goeds mede doen, nemende er dus den vloek af, die er door de valsheid en geweldenarij opgelegd mocht zijn..

Vers 9

9. Die zijn oor afwendt van de wet te horen, die zich in het algemeen van Gods woord afkeert en weigert dit als richtsnoer van zijn leven aan te nemen, waardoor hij in het kwaad verhard wordt, diens gebed zelfs, dat hij met een huichelachtig hart uitspreekt, zal een gruwel zijn 1) voor God; wie niet haar God hoort, dien zal God ook niet horen (Proverbs 15:8. Isaiah 13:15. John 9:31).

1) Hier wordt gesproken van den zondaar, die moedwillig en bij voortduring zich tegen Gods Woord stelt, Gods Woord bespot en Zijne ordinantiën gering acht, maar in tijden van nood en ellende nog wel eens een gebed doet. Zulk een roepen, hetwelk in den grond der zaak uit zelfzucht voortkomt, wordt door den Heere God niet verhoord, maar is hem een gruwel.

Vers 9

9. Die zijn oor afwendt van de wet te horen, die zich in het algemeen van Gods woord afkeert en weigert dit als richtsnoer van zijn leven aan te nemen, waardoor hij in het kwaad verhard wordt, diens gebed zelfs, dat hij met een huichelachtig hart uitspreekt, zal een gruwel zijn 1) voor God; wie niet haar God hoort, dien zal God ook niet horen (Proverbs 15:8. Isaiah 13:15. John 9:31).

1) Hier wordt gesproken van den zondaar, die moedwillig en bij voortduring zich tegen Gods Woord stelt, Gods Woord bespot en Zijne ordinantiën gering acht, maar in tijden van nood en ellende nog wel eens een gebed doet. Zulk een roepen, hetwelk in den grond der zaak uit zelfzucht voortkomt, wordt door den Heere God niet verhoord, maar is hem een gruwel.

Vers 10

10. Die de oprechten, die eenvoudig in Gods wegen wandelen (Hoofdst 12:2 ), doet dwalen op enen kwaden weg, a) zal het oordeel Gods over zich vermeerderen en zelf in zijne gracht, in het eeuwig verderf, waarop die weg uitloopt, vallen; maar de vromen, die aan de verzoeking weerstand bieden en op Gods wegen volharden, zullen het goede, de zaligheid door Gods genade beërven (Proverbs 2:21).

a) Proverbs 26:27.

Vers 10

10. Die de oprechten, die eenvoudig in Gods wegen wandelen (Hoofdst 12:2 ), doet dwalen op enen kwaden weg, a) zal het oordeel Gods over zich vermeerderen en zelf in zijne gracht, in het eeuwig verderf, waarop die weg uitloopt, vallen; maar de vromen, die aan de verzoeking weerstand bieden en op Gods wegen volharden, zullen het goede, de zaligheid door Gods genade beërven (Proverbs 2:21).

a) Proverbs 26:27.

Vers 11

11. Een rijk man is in zijn blind zelfbehagen wijs in zijne ogen; maar de arme, die verstandig is, die door Gods Geest verlicht is, doorzoekt hem en wordt spoedig de ijdelheid en dwaasheid zijns harten gewaar (Proverbs 26:16).

Rijke mensen worden gewoonlijk zo gevleid, en zijn zo gewoon in alles hun zin te krijgen, en naar eigen inzicht en goedvinden te handelen, dat zij tenslotte geneigd zijn te denken, dat zij niet alleen in rijkdom, maar ook in wijsheid boven anderen verheven zijn. Wijze en godvruchtige mensen onderscheiden echter spoedig hun waar karakter.

Vers 11

11. Een rijk man is in zijn blind zelfbehagen wijs in zijne ogen; maar de arme, die verstandig is, die door Gods Geest verlicht is, doorzoekt hem en wordt spoedig de ijdelheid en dwaasheid zijns harten gewaar (Proverbs 26:16).

Rijke mensen worden gewoonlijk zo gevleid, en zijn zo gewoon in alles hun zin te krijgen, en naar eigen inzicht en goedvinden te handelen, dat zij tenslotte geneigd zijn te denken, dat zij niet alleen in rijkdom, maar ook in wijsheid boven anderen verheven zijn. Wijze en godvruchtige mensen onderscheiden echter spoedig hun waar karakter.

Vers 12

12. a) Als de rechtvaardigen in een land opspringen van vreugde, omdat zij de overhand hebben, niet zozeer door hun groot aantal als wel door hunnen invloed op de leiding der aangelegenheden des lands, is er grote heerlijkheid, zowel wat de uiterlijke als innerlijke welvaart des volks betreft, en iedereen verblijdt zich; b) maar als de goddelozen opkomen; en in macht en aanzien toenemen, wordt de mens nauw gezocht. 1)

a) Proverbs 11:1,Proverbs 11:11. b) Proverbs 28:28.

1) Dit betekent dat als de goddelozen regeren en de baas spelen, men schier de mensen met de lantaarn moet zoeken (Zephaniah 1:12) De rechtvaardige durft zich dan nauwelijks te laten zien, gelijk het was in de dagen van Elia den Profeet, zodat deze Godsman zelfs meende, dat hij alleen van alle Gods kinderen was overgebleven. 13. Die zijne overtredingen bedekt, door ze te loochenen, te verontschuldigen, of de schuld er van op anderen te werpen, zal niet voorspoedig zijn in zijn leven; a) maar die ze met een oprecht berouw en in het geloof bekent en laat; zal van Gods barmhartigheid, namelijk de vergeving zijner zonden en een nieuwen zegen verkrijgen (Job 31:33).

a) Psalms 32:3,Psalms 32:5. 1 John 1:9,1 John 1:10.

Geloofd zij de Heere, onze toestand is niet wanhopend, zo als die van de engelen, die hun beginsel niet bewaard, maar hun eigene woonstede verlaten hebben. God zag met mededogen op ons geslacht neer en strekte de reddende hand tot ons uit. De Zone Gods is ons tot ene verzoening geworden, en wij worden uitgenodigd de vergeving onzer zonden te ontvangen door het geloof in Zijn verzoeningsbloed. Bij een diep gevoel van onze schuld en ons gevaar hebben wij vrijmoedigheid om redding te verwachten, van die genade, die heerst door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere..

Vers 12

12. a) Als de rechtvaardigen in een land opspringen van vreugde, omdat zij de overhand hebben, niet zozeer door hun groot aantal als wel door hunnen invloed op de leiding der aangelegenheden des lands, is er grote heerlijkheid, zowel wat de uiterlijke als innerlijke welvaart des volks betreft, en iedereen verblijdt zich; b) maar als de goddelozen opkomen; en in macht en aanzien toenemen, wordt de mens nauw gezocht. 1)

a) Proverbs 11:1,Proverbs 11:11. b) Proverbs 28:28.

1) Dit betekent dat als de goddelozen regeren en de baas spelen, men schier de mensen met de lantaarn moet zoeken (Zephaniah 1:12) De rechtvaardige durft zich dan nauwelijks te laten zien, gelijk het was in de dagen van Elia den Profeet, zodat deze Godsman zelfs meende, dat hij alleen van alle Gods kinderen was overgebleven. 13. Die zijne overtredingen bedekt, door ze te loochenen, te verontschuldigen, of de schuld er van op anderen te werpen, zal niet voorspoedig zijn in zijn leven; a) maar die ze met een oprecht berouw en in het geloof bekent en laat; zal van Gods barmhartigheid, namelijk de vergeving zijner zonden en een nieuwen zegen verkrijgen (Job 31:33).

a) Psalms 32:3,Psalms 32:5. 1 John 1:9,1 John 1:10.

Geloofd zij de Heere, onze toestand is niet wanhopend, zo als die van de engelen, die hun beginsel niet bewaard, maar hun eigene woonstede verlaten hebben. God zag met mededogen op ons geslacht neer en strekte de reddende hand tot ons uit. De Zone Gods is ons tot ene verzoening geworden, en wij worden uitgenodigd de vergeving onzer zonden te ontvangen door het geloof in Zijn verzoeningsbloed. Bij een diep gevoel van onze schuld en ons gevaar hebben wij vrijmoedigheid om redding te verwachten, van die genade, die heerst door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere..

Vers 14

14. Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk, zijn ganse leven door vreest voor de zonde, om daarin te vallen en voor den toorn Gods over den zondaar; maar die zijn hart door onboetvaardigheid en valse gerustheid verhardt, zal in het kwaad vallen tot zijn tijdelijk en eeuwig verderf (Proverbs 29:1. Psalms 19:14. Romans 11:20).

Het baat enen mens niet, wanneer hij zijne zonden ook voor een korteren of langeren tijd kan loochenen of verbergen; want hij voert toch altijd en overal zijn knagend geweten met zich rond. Velen dragen er wel is waar heimelijk roem op, als zij hun kwaad in het verborgen kunnen verrichten, en zich zo listig weten te gedragen, dat men ze niet gemakkelijk betrappen kan; maar, wat baat het hun? Hoe snel gaan de weinige dagen, maanden en jaren van hun leven voorbij! Dan helpt geen verbergen en loochenen meer. Ja, de rechtvaardige Rechter let ook nog in dit leven zo nauwkeurig op alle moedwillige overtreders, dat Hij hun zonden te rechter tijd aan het licht weet te brengen, zodat menigeen, die zich thans op listige en kunstige wijze zoekt te verbergen, met al zijne zonden openbaar en te schande wordt.

Weet gij dan niet, gij ellendig mens, zo vraagt u de Geest der Waarheid, dat al de gedachten van uw boos hart bekend zijn? Waarom verbergt gij u dan en bedekt gij u met die onnutte bladeren, die uw verdorven verstand en uwe arglistigheid u aan de hand geven? Wilt gij u nog langer onder dien boom verschuilen, waar gij uwe zonden nu eens vergoelijkt, dan weer hare boosheid in uw geweten erkennen moet? Hoe lang zult gij, arm mens, uw bederf bedekken? Weet, dat gij den Heiligen Geest door dit ontkennen en verbloemen uwer schuld slechts bedroeft, en stel uw hart, uwen wil en uwen mond niet langer ten dienste des satans. Want gij vergadert daardoor u zelven toorn als een schat, en uwe zonden, die alle bij den Heer zijn opgetekend, zullen eenmaal tegen u getuigen.

Vers 14

14. Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk, zijn ganse leven door vreest voor de zonde, om daarin te vallen en voor den toorn Gods over den zondaar; maar die zijn hart door onboetvaardigheid en valse gerustheid verhardt, zal in het kwaad vallen tot zijn tijdelijk en eeuwig verderf (Proverbs 29:1. Psalms 19:14. Romans 11:20).

Het baat enen mens niet, wanneer hij zijne zonden ook voor een korteren of langeren tijd kan loochenen of verbergen; want hij voert toch altijd en overal zijn knagend geweten met zich rond. Velen dragen er wel is waar heimelijk roem op, als zij hun kwaad in het verborgen kunnen verrichten, en zich zo listig weten te gedragen, dat men ze niet gemakkelijk betrappen kan; maar, wat baat het hun? Hoe snel gaan de weinige dagen, maanden en jaren van hun leven voorbij! Dan helpt geen verbergen en loochenen meer. Ja, de rechtvaardige Rechter let ook nog in dit leven zo nauwkeurig op alle moedwillige overtreders, dat Hij hun zonden te rechter tijd aan het licht weet te brengen, zodat menigeen, die zich thans op listige en kunstige wijze zoekt te verbergen, met al zijne zonden openbaar en te schande wordt.

Weet gij dan niet, gij ellendig mens, zo vraagt u de Geest der Waarheid, dat al de gedachten van uw boos hart bekend zijn? Waarom verbergt gij u dan en bedekt gij u met die onnutte bladeren, die uw verdorven verstand en uwe arglistigheid u aan de hand geven? Wilt gij u nog langer onder dien boom verschuilen, waar gij uwe zonden nu eens vergoelijkt, dan weer hare boosheid in uw geweten erkennen moet? Hoe lang zult gij, arm mens, uw bederf bedekken? Weet, dat gij den Heiligen Geest door dit ontkennen en verbloemen uwer schuld slechts bedroeft, en stel uw hart, uwen wil en uwen mond niet langer ten dienste des satans. Want gij vergadert daardoor u zelven toorn als een schat, en uwe zonden, die alle bij den Heer zijn opgetekend, zullen eenmaal tegen u getuigen.

Vers 15

15. De goddeloze, heersende over een arm volk, dat hij door list en geweld uitzuigt, is een bij zijnen roof brullende leeuw en een roofgierige beer, die ginds en weer loopt, om buit te zoeken. Ofschoon zulk een goddeloze voor een tijd in uitwendigen voorspoed mag leven, eenmaal zal de grootste ellende, als een noodzakelijk gevolg zijner dwingelandij, hem zeker treffen. 16. Een vorst, die van alle verstand, inzicht en ervaring gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen, ja, hoe onverstandiger hij is, des te drukkender is meestal zijne regering; dit onverstand openbaart zich dikwijls het meest in de keuze van de personen, die onder hem moeten regeren, en die geheel ongeschikt, of zelfs goddeloos zijnde, het volk verdrukken; maar een vorst, die de gierigheid haat, zich niet aan afpersingen tegenover zijne onderdanen schuldig maakt, zal de dagen verlengen; 1) hij bevestigt zijnen troon, en de Heere zal hem ene lange en voorspoedige regering schenken.

1) Het is zo zeer het belang als de plicht de vorsten, dat zij in rechtmatigheid regeren. Derhalve zijn de onderdrukkers en geweldenaars de grootste dwazen der wereld en hebben gebrek aan alle verstand, omdat zij noch hun eigen eer, noch hun gemak en veiligheid raadplegen, en alles aan de heerszucht van ene volstrekte en willekeurige macht opofferen..

Vers 15

15. De goddeloze, heersende over een arm volk, dat hij door list en geweld uitzuigt, is een bij zijnen roof brullende leeuw en een roofgierige beer, die ginds en weer loopt, om buit te zoeken. Ofschoon zulk een goddeloze voor een tijd in uitwendigen voorspoed mag leven, eenmaal zal de grootste ellende, als een noodzakelijk gevolg zijner dwingelandij, hem zeker treffen. 16. Een vorst, die van alle verstand, inzicht en ervaring gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen, ja, hoe onverstandiger hij is, des te drukkender is meestal zijne regering; dit onverstand openbaart zich dikwijls het meest in de keuze van de personen, die onder hem moeten regeren, en die geheel ongeschikt, of zelfs goddeloos zijnde, het volk verdrukken; maar een vorst, die de gierigheid haat, zich niet aan afpersingen tegenover zijne onderdanen schuldig maakt, zal de dagen verlengen; 1) hij bevestigt zijnen troon, en de Heere zal hem ene lange en voorspoedige regering schenken.

1) Het is zo zeer het belang als de plicht de vorsten, dat zij in rechtmatigheid regeren. Derhalve zijn de onderdrukkers en geweldenaars de grootste dwazen der wereld en hebben gebrek aan alle verstand, omdat zij noch hun eigen eer, noch hun gemak en veiligheid raadplegen, en alles aan de heerszucht van ene volstrekte en willekeurige macht opofferen..

Vers 17

17. Een mens, gedrukt en beangstigd om het bloed ener ziel, zal, bij de gedurige herinnering aan het onschuldig vergoten bloed, naar den kuil toevlieden, men ondersteune hem niet, 1) houde hem niet bij, men wendde gene poging aan, om hem aan Gods gericht te ontrekken; het zou te vergeefs zijn (Genesis 4:14).

1) Dat is men stuite het recht en de rechtspleging niet. Men lene zich niet, om, door een valse barmhartigheid gedreven, dezulken aan de Overheid te onttrekken of voor haar te verbergen. Het bloed dat vergoten is, roept om het bloed van den moordenaar, en het land is niet eer verzoend, aleer het vergoten bloed gewroken is.

Vers 17

17. Een mens, gedrukt en beangstigd om het bloed ener ziel, zal, bij de gedurige herinnering aan het onschuldig vergoten bloed, naar den kuil toevlieden, men ondersteune hem niet, 1) houde hem niet bij, men wendde gene poging aan, om hem aan Gods gericht te ontrekken; het zou te vergeefs zijn (Genesis 4:14).

1) Dat is men stuite het recht en de rechtspleging niet. Men lene zich niet, om, door een valse barmhartigheid gedreven, dezulken aan de Overheid te onttrekken of voor haar te verbergen. Het bloed dat vergoten is, roept om het bloed van den moordenaar, en het land is niet eer verzoend, aleer het vergoten bloed gewroken is.

Vers 18

18. Die oprecht, onstraffelijk wandelt, zal te midden van den nood dezes levens behouden worden; maar de onoprechte, die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal door een plotseling over hem komend gericht Gods in den enen of ten ene male, dat is geheel en al, vallen.

Vers 18

18. Die oprecht, onstraffelijk wandelt, zal te midden van den nood dezes levens behouden worden; maar de onoprechte, die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal door een plotseling over hem komend gericht Gods in den enen of ten ene male, dat is geheel en al, vallen.

Vers 19

19. Die zijn land bouwt, in het algemeen getrouw is in het werk, hem door den Heere op de hand gesteld, zal door Gods genade altijdmet brood verzadigd worden; het zal hem aan zegeningen van den Heere niet ontbreken; maar die ijdele 1) mensen navolgt, zal met armoede verzadigd worden (Proverbs 12:11).

1) In hen grondtekst staat het ijdele. Het woord mensen is een tussenvoeging van de Staten-Overzetters. De Spreuken-dichter wil hier zeggen, dat wie zich met ijdele dingen afgeeft arm zal worden. Het zich het ijdele dingen afgeven, wordt hier gesteld tegen het beoefenen van den landbouw. In het volgende vers, wordt hetzelfde met andere woorden gezegd. Onder ijdele dingen na te volgen en haastig zijn om rijk te worden, mag voorzeker wel het kansspel worden genoemd.

Vers 19

19. Die zijn land bouwt, in het algemeen getrouw is in het werk, hem door den Heere op de hand gesteld, zal door Gods genade altijdmet brood verzadigd worden; het zal hem aan zegeningen van den Heere niet ontbreken; maar die ijdele 1) mensen navolgt, zal met armoede verzadigd worden (Proverbs 12:11).

1) In hen grondtekst staat het ijdele. Het woord mensen is een tussenvoeging van de Staten-Overzetters. De Spreuken-dichter wil hier zeggen, dat wie zich met ijdele dingen afgeeft arm zal worden. Het zich het ijdele dingen afgeven, wordt hier gesteld tegen het beoefenen van den landbouw. In het volgende vers, wordt hetzelfde met andere woorden gezegd. Onder ijdele dingen na te volgen en haastig zijn om rijk te worden, mag voorzeker wel het kansspel worden genoemd.

Vers 20

20. Een gans getrouw man, die eerlijk en rechtvaardig is bij al zijne handelingen, zal veelvoudig zijn in zegeningen van den Heere a), maar die haastig is, om zelfs door oneerlijke middelen rijk te worden aan de vergankelijke goederen dezer aarde, zal niet onschuldig wezen, en dus ook niet ongestraft blijven. Hem geldt het woord van Paulus: Die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schandelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. (1 Timothy 6:9 1 Timothy 6:9).

a) Proverbs 13:11; Proverbs 20:21; Proverbs 23:4.

Vers 20

20. Een gans getrouw man, die eerlijk en rechtvaardig is bij al zijne handelingen, zal veelvoudig zijn in zegeningen van den Heere a), maar die haastig is, om zelfs door oneerlijke middelen rijk te worden aan de vergankelijke goederen dezer aarde, zal niet onschuldig wezen, en dus ook niet ongestraft blijven. Hem geldt het woord van Paulus: Die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schandelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. (1 Timothy 6:9 1 Timothy 6:9).

a) Proverbs 13:11; Proverbs 20:21; Proverbs 23:4.

Vers 21

21. a) De aangezichten te kennen bij het behandelen ener gerechtszaak is zeker niet goed, ja een gruwel voor God en mensen: want een man, die zulke dingen doet, zal ten slotte omeen zeer gering voordeel, een stuk broods overtreden.

a) Proverbs 18:5; Proverbs 24:23.

Wie eerst voor enen hogen prijs het recht verkrachtte, komt door de gewoonte der zonde ten laatste daartoe, dat hij hetzelfde voor het geringste voordeel doet..

Vers 21

21. a) De aangezichten te kennen bij het behandelen ener gerechtszaak is zeker niet goed, ja een gruwel voor God en mensen: want een man, die zulke dingen doet, zal ten slotte omeen zeer gering voordeel, een stuk broods overtreden.

a) Proverbs 18:5; Proverbs 24:23.

Wie eerst voor enen hogen prijs het recht verkrachtte, komt door de gewoonte der zonde ten laatste daartoe, dat hij hetzelfde voor het geringste voordeel doet..

Vers 22

22. Die zich haast naar goed, en ene onverzadelijke begeerte heeft, om rijk te worden, is een man van een boos oog, 1) die den voorspoed van zijnen naaste met nijd en afgunst gadeslaat; maar hij weeten bedenkt niet, dat overeenkomstig de onveranderlijke ordeningen Gods het gebrek hem overkomen zal (Proverbs 22:9).

1) Hier toont Salomo wederom de zonde en dwaasheid aan degenen, die rijk willen worden en die daartoe generlei middelen ontzien, en zowel onrecht als recht daartoe willen doen dienen, zich haastende om schatten te vergaderen. Deze hebben geen troost in zich, zij zien altijd met een benijdend hart op dezulken, die meer bezitten dan zij en zijn gemelijk, om de noodwendig onkosten, welke zij moeten doen, want de eerste betimmeren te zeer hun licht en de andere maken dat zij geen praal en vertoning naar hun lust kunnen maken, en dit doet hun ongemakkelijk en kribbig worden..

Vers 22

22. Die zich haast naar goed, en ene onverzadelijke begeerte heeft, om rijk te worden, is een man van een boos oog, 1) die den voorspoed van zijnen naaste met nijd en afgunst gadeslaat; maar hij weeten bedenkt niet, dat overeenkomstig de onveranderlijke ordeningen Gods het gebrek hem overkomen zal (Proverbs 22:9).

1) Hier toont Salomo wederom de zonde en dwaasheid aan degenen, die rijk willen worden en die daartoe generlei middelen ontzien, en zowel onrecht als recht daartoe willen doen dienen, zich haastende om schatten te vergaderen. Deze hebben geen troost in zich, zij zien altijd met een benijdend hart op dezulken, die meer bezitten dan zij en zijn gemelijk, om de noodwendig onkosten, welke zij moeten doen, want de eerste betimmeren te zeer hun licht en de andere maken dat zij geen praal en vertoning naar hun lust kunnen maken, en dit doet hun ongemakkelijk en kribbig worden..

Vers 23

23. Die enen mens op de rechte wijze bestraft over verkeerde wegen, die hij ingeslagen heeft, mag in den beginne geen gunstig gehoor vinden, maar hij zal achterna, wanneer het heilzame zijner welgemeende bestraffing gebleken is, gunst en dank vinden, meer dan die met de tong vleit, en daardoor zijnen naaste in het kwaad stijft; in den beginne mag hij zich door zijne vleitaal aangenaam maken, eindelijk wordt toch de onoprechtheid van zijn hart en zijne bedoeling bekend en hij zelf het voorwerp van ieders verachting.

Vers 23

23. Die enen mens op de rechte wijze bestraft over verkeerde wegen, die hij ingeslagen heeft, mag in den beginne geen gunstig gehoor vinden, maar hij zal achterna, wanneer het heilzame zijner welgemeende bestraffing gebleken is, gunst en dank vinden, meer dan die met de tong vleit, en daardoor zijnen naaste in het kwaad stijft; in den beginne mag hij zich door zijne vleitaal aangenaam maken, eindelijk wordt toch de onoprechtheid van zijn hart en zijne bedoeling bekend en hij zelf het voorwerp van ieders verachting.

Vers 24

24. Wie in zijne hebzucht zelfs zo vergaat, dat hij zijnen vader of zijne moeder van hun goed berooft, misschien wel onder het arglistige voorwendsel, dat het hem na hunnen dood toch als zijne rechtmatige erfenis, ten deel moet vallen, en zegt: Het is gene overtreding, die is des verdervenden mans gezel, hij is tot de grootste misdaden in staat en even nietswaardig als een moordenaar, of als een, die zich zelven moedwillig in het verderf stort (Proverbs 18:9; Proverbs 19:26; Proverbs 30:17).

Christus toont de boosheid aan van die kinderen, die het zich niet tot een plicht rekenen, hun ouders, waar het nodig is, te verzorgen (Matthew 15:5). Salomo toont hier de boosheid aan van die kinderen, die het gene zonde achten, hun ouders te beroven met geweld, of in het geheim, door vleierij of bedreiging, door verkwisting, of door het maken van schulden, waarvan zij de betaling aan hen overlaten. Zij paren ondankbaarheid aan ongehoorzaamheid en onrechtvaardigheid..

Vers 24

24. Wie in zijne hebzucht zelfs zo vergaat, dat hij zijnen vader of zijne moeder van hun goed berooft, misschien wel onder het arglistige voorwendsel, dat het hem na hunnen dood toch als zijne rechtmatige erfenis, ten deel moet vallen, en zegt: Het is gene overtreding, die is des verdervenden mans gezel, hij is tot de grootste misdaden in staat en even nietswaardig als een moordenaar, of als een, die zich zelven moedwillig in het verderf stort (Proverbs 18:9; Proverbs 19:26; Proverbs 30:17).

Christus toont de boosheid aan van die kinderen, die het zich niet tot een plicht rekenen, hun ouders, waar het nodig is, te verzorgen (Matthew 15:5). Salomo toont hier de boosheid aan van die kinderen, die het gene zonde achten, hun ouders te beroven met geweld, of in het geheim, door vleierij of bedreiging, door verkwisting, of door het maken van schulden, waarvan zij de betaling aan hen overlaten. Zij paren ondankbaarheid aan ongehoorzaamheid en onrechtvaardigheid..

Vers 25

25. {a} Die grootmoedig, of liever die trots en onverzadelijk hebzuchtig is, verwekt door zijne baatzuchtige handelingen jegens anderen gedurig gekijf, 1) waardoor hij zijn doel niet bereiken, maar tot armoede vervallen zal; maar die in stilheid op den HEERE vertrouwt en van Hem zijne hulp wacht, zal door Gods zegen vet worden; hij zal voorspoed hebben en rijk worden aan aardse goederen (Proverbs 11:25; Proverbs 13:4,Proverbs 13:20. Isaiah 55:2).

{a} Proverbs 13:10; Proverbs 15:18; Proverbs 29:22.

1) In het Hebreeën Rechab nfesch jegarh madoon. Beter: De hebzuchtige verwekt gekijf. Grootmoedig heeft hier niet de betekenis van hoogmoedig, maar van groot van hart, d.w.z. van iemand die nooit tevreden is en altijd meer wil hebben. Hij wordt hier gesteld tegenover degene, die stil zijn weg gaat, tevreden is met de beschikkingen Gods, op God vertrouwt en van Hem alles verwacht, uit Zijne hand leeft, en ondervindt dat de godzaligheid tot alle dingen nut is.

Vers 25

25. {a} Die grootmoedig, of liever die trots en onverzadelijk hebzuchtig is, verwekt door zijne baatzuchtige handelingen jegens anderen gedurig gekijf, 1) waardoor hij zijn doel niet bereiken, maar tot armoede vervallen zal; maar die in stilheid op den HEERE vertrouwt en van Hem zijne hulp wacht, zal door Gods zegen vet worden; hij zal voorspoed hebben en rijk worden aan aardse goederen (Proverbs 11:25; Proverbs 13:4,Proverbs 13:20. Isaiah 55:2).

{a} Proverbs 13:10; Proverbs 15:18; Proverbs 29:22.

1) In het Hebreeën Rechab nfesch jegarh madoon. Beter: De hebzuchtige verwekt gekijf. Grootmoedig heeft hier niet de betekenis van hoogmoedig, maar van groot van hart, d.w.z. van iemand die nooit tevreden is en altijd meer wil hebben. Hij wordt hier gesteld tegenover degene, die stil zijn weg gaat, tevreden is met de beschikkingen Gods, op God vertrouwt en van Hem alles verwacht, uit Zijne hand leeft, en ondervindt dat de godzaligheid tot alle dingen nut is.

Vers 26

26. Die op zijn van jongs af boos, trots en toch zo kleinmoedig hart vertrouwt, en zich op zijn verstand, zijne inzichten, zijn gevoel 1) verlaat, die is een zot, die van God en Zijne openbaring niets wil weten; maar die in wijsheid, met vertrouwen op God en in Zijne kracht wandelt, die zal de rampen ontkomen, door welke de zotten getroffen worden.

1) Wij verwisselen dikwijls geloof en gevoel, en dit geheel ten onrechte; want het geloof, waar het zich het levendigst en krachtigst bij ons openbaart, is juist in tegenspraak met ons gevoel; en waar wij dit zoete, lieflijke gevoel missen en integendeel onder den afmattenden invloed van een neergedrukt gevoel verkeren, daar moet het geloof ons ene betere vergoeding voor dit gemis zijn, daar moet het ons onderrichten, vertroosten en ons oog op den hemel doen vestigen. Wanneer iemand uit zijnen doodslaap ontwaakt is, moet het daarom tot ons eerste werk behoren, hem te zeggen, dat de opwekking van zijn gemoed en de blijdschap, die hij wellicht gevoelt (want niet elke opwekking gaat met een sterk, hetzij zoet of bitter gevoel gepaard), niet het blijvende en voornaamste der zaak is; dat hij zich moet verblijden, als zich niet verblijdende, en gene te grote waarde aan dit gevoel moet hechten, opdat hij bij het gemis daarvan niet in zijn geloof geschokt worde; wij moeten hem zeggen, dat hij veeleer van den aanvang tot het einde van zijn geestelijk leven, niet op het veranderlijke in hemzelven moet zien, maar op de onveranderlijke beloften Gods in Zijn Woord, die Gode zij dank, onafhankelijk zijn van het gevoel, en die voor verloste zielen een kwijtbrief zijn, waarop zij zich als goddelijk onderpand veilig kunnen verlaten. Ook ons geloot zelf is afwisselend klein en groot; Gods Woord is aan gene verandering onderhevig. Waar Gods Woord en beloften zijn, daar openbaren zich ook Gods genade en kracht ten leven. (LWE).

Vers 26

26. Die op zijn van jongs af boos, trots en toch zo kleinmoedig hart vertrouwt, en zich op zijn verstand, zijne inzichten, zijn gevoel 1) verlaat, die is een zot, die van God en Zijne openbaring niets wil weten; maar die in wijsheid, met vertrouwen op God en in Zijne kracht wandelt, die zal de rampen ontkomen, door welke de zotten getroffen worden.

1) Wij verwisselen dikwijls geloof en gevoel, en dit geheel ten onrechte; want het geloof, waar het zich het levendigst en krachtigst bij ons openbaart, is juist in tegenspraak met ons gevoel; en waar wij dit zoete, lieflijke gevoel missen en integendeel onder den afmattenden invloed van een neergedrukt gevoel verkeren, daar moet het geloof ons ene betere vergoeding voor dit gemis zijn, daar moet het ons onderrichten, vertroosten en ons oog op den hemel doen vestigen. Wanneer iemand uit zijnen doodslaap ontwaakt is, moet het daarom tot ons eerste werk behoren, hem te zeggen, dat de opwekking van zijn gemoed en de blijdschap, die hij wellicht gevoelt (want niet elke opwekking gaat met een sterk, hetzij zoet of bitter gevoel gepaard), niet het blijvende en voornaamste der zaak is; dat hij zich moet verblijden, als zich niet verblijdende, en gene te grote waarde aan dit gevoel moet hechten, opdat hij bij het gemis daarvan niet in zijn geloof geschokt worde; wij moeten hem zeggen, dat hij veeleer van den aanvang tot het einde van zijn geestelijk leven, niet op het veranderlijke in hemzelven moet zien, maar op de onveranderlijke beloften Gods in Zijn Woord, die Gode zij dank, onafhankelijk zijn van het gevoel, en die voor verloste zielen een kwijtbrief zijn, waarop zij zich als goddelijk onderpand veilig kunnen verlaten. Ook ons geloot zelf is afwisselend klein en groot; Gods Woord is aan gene verandering onderhevig. Waar Gods Woord en beloften zijn, daar openbaren zich ook Gods genade en kracht ten leven. (LWE).

Vers 27

27. a) Die den armen geeft, en aldus zijn geloof en zijne wijsheid door werkzame liefde bewijst, zal in eeuwigheid geen gebrek hebben aan enige genadegave naar lichaam of ziel; maar die zijne ogen verbergt voor den nood en de ellende van anderen, en alzo zijn medelijden moedwillig onderdrukt, zal veel vervloekt worden; 1) de vloek van de onderdrukte armen, zal hem treffen en de Heere zal dien zeker over hem doen komen (Proverbs 11:24, 2 Corinthians 9:6).

a) Deuteronomy 15:7,Deuteronomy 15:8,Deuteronomy 15:10. Proverbs 19:17; Proverbs 22:6.

1) Hij, die zijne ogen toesluit of afwendt, om de ellende der armen niet te zien, en om in het gezicht en gelaat des nooddruftigen niet te lezen, welk een gebrek zij lijden, opdat zijn hart niet aangedaan worde, om hen te helpen, die zal met recht vanwege zijn hardigheid, menig vloek aan God en van zijne medemensen te beurt vallen. En inderdaad allerellendigst en rampzalig is de staat van hen, die het Woord van God en de gebeden der noodlijdenden tegen zich heeft..

Vers 27

27. a) Die den armen geeft, en aldus zijn geloof en zijne wijsheid door werkzame liefde bewijst, zal in eeuwigheid geen gebrek hebben aan enige genadegave naar lichaam of ziel; maar die zijne ogen verbergt voor den nood en de ellende van anderen, en alzo zijn medelijden moedwillig onderdrukt, zal veel vervloekt worden; 1) de vloek van de onderdrukte armen, zal hem treffen en de Heere zal dien zeker over hem doen komen (Proverbs 11:24, 2 Corinthians 9:6).

a) Deuteronomy 15:7,Deuteronomy 15:8,Deuteronomy 15:10. Proverbs 19:17; Proverbs 22:6.

1) Hij, die zijne ogen toesluit of afwendt, om de ellende der armen niet te zien, en om in het gezicht en gelaat des nooddruftigen niet te lezen, welk een gebrek zij lijden, opdat zijn hart niet aangedaan worde, om hen te helpen, die zal met recht vanwege zijn hardigheid, menig vloek aan God en van zijne medemensen te beurt vallen. En inderdaad allerellendigst en rampzalig is de staat van hen, die het Woord van God en de gebeden der noodlijdenden tegen zich heeft..

Vers 28

28. a) Als de goddelozen, in een land opkomen en macht verkrijgen, verbergt zich de mens, de huichelarij neemt toe, omdat niemand het waagt, zijne ware gezindheid en meningen uit te spreken; maar als zij door Gods strafgericht omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen, niet alleen nemen zij toe in aantal, voor zo verre zij uit hun verborgenheid en vergetelheid weer openlijk te voorschijn treden en ook anderen, die door Gods gericht tot bekering gekomen zijn, tot zich te trekken, maar zij worden ook groot en machtig en vermeerderen hunnen invloed op de openbare en bijzondere aangelegenheden.

a) Proverbs 28:12.

Vers 28

28. a) Als de goddelozen, in een land opkomen en macht verkrijgen, verbergt zich de mens, de huichelarij neemt toe, omdat niemand het waagt, zijne ware gezindheid en meningen uit te spreken; maar als zij door Gods strafgericht omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen, niet alleen nemen zij toe in aantal, voor zo verre zij uit hun verborgenheid en vergetelheid weer openlijk te voorschijn treden en ook anderen, die door Gods gericht tot bekering gekomen zijn, tot zich te trekken, maar zij worden ook groot en machtig en vermeerderen hunnen invloed op de openbare en bijzondere aangelegenheden.

a) Proverbs 28:12.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 28". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-28.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile