Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 21

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 21

I. Gelijk de vorige psalm een gebed was voor de koning, dat God hem zou beschermen en voorspoedig zou maken, zo is deze een dankzegging voor de voorspoed, waarmee God hem heeft gezegend. Voor hen voor wie wij gebeden hebben, behoren wij ook te danken, inzonderheid voor koningen, in wier voorspoed wij delen Hier wordt hen geleerd: Hem geluk te wensen met zijn overwinningen en de eer, die hij verkregen heeft, Psalms 21:2..

II. Te vertrouwen op de macht van God om net verderf van de vijanden van zijn koninkrijk te voltooien, Psalms 21:14. Hierin wordt gezien op de Messias, de vorst, en de heerlijkheid van zijn koninkrijk, want onderscheidene passages in deze psalm zijn meer toepasselijk op Hem dan op David zelf.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 21

I. Gelijk de vorige psalm een gebed was voor de koning, dat God hem zou beschermen en voorspoedig zou maken, zo is deze een dankzegging voor de voorspoed, waarmee God hem heeft gezegend. Voor hen voor wie wij gebeden hebben, behoren wij ook te danken, inzonderheid voor koningen, in wier voorspoed wij delen Hier wordt hen geleerd: Hem geluk te wensen met zijn overwinningen en de eer, die hij verkregen heeft, Psalms 21:2..

II. Te vertrouwen op de macht van God om net verderf van de vijanden van zijn koninkrijk te voltooien, Psalms 21:14. Hierin wordt gezien op de Messias, de vorst, en de heerlijkheid van zijn koninkrijk, want onderscheidene passages in deze psalm zijn meer toepasselijk op Hem dan op David zelf.

Verzen 1-7

Psalm 21:1-7

David spreekt hier in de eerste plaats voor zichzelf, belijdende dat zijn blijdschap was in Gods sterkte en in Zijn heil, en niet in de sterkte of in de voorspoed van zijn heirlegers. Hij leidt ook zijn onderdanen er toe om zich hierin met hem te verblijden, en Gode al de eer te geven van de overwinningen, die hij heeft behaald, en in dat alles heeft hij het oog op Christus, van wiens overwinningen over de machten van de duisternis Davids overwinningen slechts schaduwen waren.

1. Zij stemmen in met de koning, verheugen zich met hem, Psalms 21:2. "De koning is verblijd, hij verblijdt zich over Uw sterkte, en dat doen ook wij, wat de koning behaagt, behaagt ons, 2 Samuel 3:36. Gelukkig het volk, van welks koning het de aard is om Gods sterkte tot zijn betrouwen te maken en Gods heil tot zijn blijdschap, die een welbehagen heeft in de toeneming van Gods koninkrijk, en op God vertrouwt om hem te helpen in alles wat hij doet in de dienst ervan. Onze Heere Jezus heeft in Zijn grootse onderneming gesteund op de hulp van de hemel en zich verheugd in het vooruitzicht op het grote heil, de verlossing, die Hij er door teweeg zou brengen.

2. Zij geven God al de lof voor hetgeen, waarover de koning zich verblijdt.

A. Dat God zijn gebeden heeft verhoord Psalms 21:3. Gij hebt hem de wens van zijn hart gegeven (en er wordt geen ander gebed aangenomen dan dat de begeerte van het hart is) juist hetgeen dat zij van God voor hem gevraagd hebben, Psalms 20:5. Gods verhoring van het gebed eist zeer bijzonder onze nederige, dankbare lof. Als God aan Christus de heidenen geeft tot Zijn erfdeel, Hem zaad geeft te zien en Zijn voorbede voor alle gelovigen aanneemt, dan geeft Hij Hem de begeerte van Zijn hart.

B. Dat God hem verrast heeft met gunsten zijn verwachtingen zeer verre had overtroffen Psalms 21:4. Gij komt hem voor met zegeningen van het goede. Al onze zegeningen zijn zegeningen van het goede, en allen hebben wij te danken niet aan enigerlei verdienste van ons, maar zuiver en alleen aan Gods goedheid. Maar de psalmist acht het zeer bijzonder lieflijk, dat deze zegeningen op voorkomende wijze geschonken waren, dat boeide zijn oog, dat verruimde zijn ziel, dat maakte God dierbaar voor hem. Als Gods zegeningen vroeger komen dan wij ze verwachtten en rijker blijken te zijn dan wij ze ons voorstelden, als zij geschonken worden eer wij er om gebeden hebben, eer wij er voor gereed waren, ja toen wij het tegenovergestelde vreesden, dan kan in waarheid worden gezegd dat Hij er ons mee is voorgekomen. Voor het mensdom was nooit enigerlei gunst meer voorkomend dan onze verlossing door Christus en al de gezegende vruchten van Zijn Middelaarswerk.

C. Dat God hem bevorderd had tot de hoogste eer en de uitgestrektere macht. Op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud, en Hij behield haar daar toen zijn vijanden poogden haar van zijn hoofd af te werpen." Kronen zijn ter beschikking Gods, geen hoofd draagt er een, of God moet er haar plaatsen, of het is in oordeel over het land dan wel in goedertierenheid, dat zal blijken in de uitkomst. Op het hoofd van Christus heeft God nooit een kroon van goud gezet, maar eerst van doornen en daarna van heerlijkheid

D. Dat God hem verzekerd had van de bestendigheid van zijn koninkrijk, en daarin had Hij meer voor hem gedaan, dan hij kon bidden of denken, Psalms 21:5. "Als hij uitging op een gevaarlijke tocht, dan heeft hij leven van U gevraagd, het leven, dat hij dan in zijn hand gesteld heeft, en Gij hebt hem dat niet slechts gegeven, maar daarbij nog lengte van dagen eeuwiglijk en altoos-hebt niet slechts zijn leven verlengd boven zijn verwachting, maar hem de verzekering gegeven van een zalige onsterflijkheid in een toekomstige staat en van de bestendigheid zijns koninkrijks in de Messias, die uit zijn lenden zal voortkomen." Zie hoe hetgeen God schenkt dikwijls onze verwachtingen overtreft, en leid daaruit af hoe rijk Hij is in genade voor hen, die Hem aanroepen Zie ook de lengte van dagen van Christus' koninkrijk en verblijd er u in. Hij is gestorven opdat wij door Hem zonden leven, maar Hij leeft, en leeft tot in eeuwigheid, en aan de grootheid Zijner heerschappij en Zijn vrede zal geen einde zijn, en omdat Hij aldus leeft, zullen ook wij leven.

E. Dat God hem tot de hoogste eer en waardigheid had bevorderd, Psalms 21:6

"Groot is zijn eer, ver overtreffende die van alle naburige vorsten in het heil, dat Gij voor hem en door hem hebt gewrocht." De heerlijkheid, waarnaar de eerzucht van iedere Godvruchtige uitgaat, is het heil des Heeren te zien, majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd, als een last, die hij moet dragen, een opdracht, waarvan hij rekenschap zal moeten geven. Jezus Christus "heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen," 2 Peter 1:17, de heerlijkheid, die Hij bij Hem had eer de wereld was, John 17:1-5 En op Hem is de last gelegd van universele regering, en Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

F. Dat God hem de voldoening heeft gegeven van het kanaal van zegen te zijn voor het mensdom, Psalms 21:7. " Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid. Gij hebt hem tot een algemene, eeuwige zegen gemaakt voor de wereld, in wie de geslachten van de aarde zijn gezegend en gezegend zullen wezen, en zo hebt Gij hem uitermate verblijd met de steun, die Gij verleend hebt aan zijn onderneming en aan hemzelf in de volvoering ervan." Zie hoe de geest van de profetie hier trapsgewijze opklimt tot hetgeen bijzonder eigen is aan Christus, want niemand buiten Hem is gezegend tot in eeuwigheid, en nog veel minder een zegen tot in eeuwigheid in de uitnemende, hoge zin van die uitdrukking, en van Hem is gezegd dat God Hem verzadiging van vreugde heeft gegeven met Zijn aangezicht.

Bij het zingen hiervan moeten wij ons verblijden in Zijn blijdschap en juichen in Zijn verhoging.

Verzen 1-7

Psalm 21:1-7

David spreekt hier in de eerste plaats voor zichzelf, belijdende dat zijn blijdschap was in Gods sterkte en in Zijn heil, en niet in de sterkte of in de voorspoed van zijn heirlegers. Hij leidt ook zijn onderdanen er toe om zich hierin met hem te verblijden, en Gode al de eer te geven van de overwinningen, die hij heeft behaald, en in dat alles heeft hij het oog op Christus, van wiens overwinningen over de machten van de duisternis Davids overwinningen slechts schaduwen waren.

1. Zij stemmen in met de koning, verheugen zich met hem, Psalms 21:2. "De koning is verblijd, hij verblijdt zich over Uw sterkte, en dat doen ook wij, wat de koning behaagt, behaagt ons, 2 Samuel 3:36. Gelukkig het volk, van welks koning het de aard is om Gods sterkte tot zijn betrouwen te maken en Gods heil tot zijn blijdschap, die een welbehagen heeft in de toeneming van Gods koninkrijk, en op God vertrouwt om hem te helpen in alles wat hij doet in de dienst ervan. Onze Heere Jezus heeft in Zijn grootse onderneming gesteund op de hulp van de hemel en zich verheugd in het vooruitzicht op het grote heil, de verlossing, die Hij er door teweeg zou brengen.

2. Zij geven God al de lof voor hetgeen, waarover de koning zich verblijdt.

A. Dat God zijn gebeden heeft verhoord Psalms 21:3. Gij hebt hem de wens van zijn hart gegeven (en er wordt geen ander gebed aangenomen dan dat de begeerte van het hart is) juist hetgeen dat zij van God voor hem gevraagd hebben, Psalms 20:5. Gods verhoring van het gebed eist zeer bijzonder onze nederige, dankbare lof. Als God aan Christus de heidenen geeft tot Zijn erfdeel, Hem zaad geeft te zien en Zijn voorbede voor alle gelovigen aanneemt, dan geeft Hij Hem de begeerte van Zijn hart.

B. Dat God hem verrast heeft met gunsten zijn verwachtingen zeer verre had overtroffen Psalms 21:4. Gij komt hem voor met zegeningen van het goede. Al onze zegeningen zijn zegeningen van het goede, en allen hebben wij te danken niet aan enigerlei verdienste van ons, maar zuiver en alleen aan Gods goedheid. Maar de psalmist acht het zeer bijzonder lieflijk, dat deze zegeningen op voorkomende wijze geschonken waren, dat boeide zijn oog, dat verruimde zijn ziel, dat maakte God dierbaar voor hem. Als Gods zegeningen vroeger komen dan wij ze verwachtten en rijker blijken te zijn dan wij ze ons voorstelden, als zij geschonken worden eer wij er om gebeden hebben, eer wij er voor gereed waren, ja toen wij het tegenovergestelde vreesden, dan kan in waarheid worden gezegd dat Hij er ons mee is voorgekomen. Voor het mensdom was nooit enigerlei gunst meer voorkomend dan onze verlossing door Christus en al de gezegende vruchten van Zijn Middelaarswerk.

C. Dat God hem bevorderd had tot de hoogste eer en de uitgestrektere macht. Op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud, en Hij behield haar daar toen zijn vijanden poogden haar van zijn hoofd af te werpen." Kronen zijn ter beschikking Gods, geen hoofd draagt er een, of God moet er haar plaatsen, of het is in oordeel over het land dan wel in goedertierenheid, dat zal blijken in de uitkomst. Op het hoofd van Christus heeft God nooit een kroon van goud gezet, maar eerst van doornen en daarna van heerlijkheid

D. Dat God hem verzekerd had van de bestendigheid van zijn koninkrijk, en daarin had Hij meer voor hem gedaan, dan hij kon bidden of denken, Psalms 21:5. "Als hij uitging op een gevaarlijke tocht, dan heeft hij leven van U gevraagd, het leven, dat hij dan in zijn hand gesteld heeft, en Gij hebt hem dat niet slechts gegeven, maar daarbij nog lengte van dagen eeuwiglijk en altoos-hebt niet slechts zijn leven verlengd boven zijn verwachting, maar hem de verzekering gegeven van een zalige onsterflijkheid in een toekomstige staat en van de bestendigheid zijns koninkrijks in de Messias, die uit zijn lenden zal voortkomen." Zie hoe hetgeen God schenkt dikwijls onze verwachtingen overtreft, en leid daaruit af hoe rijk Hij is in genade voor hen, die Hem aanroepen Zie ook de lengte van dagen van Christus' koninkrijk en verblijd er u in. Hij is gestorven opdat wij door Hem zonden leven, maar Hij leeft, en leeft tot in eeuwigheid, en aan de grootheid Zijner heerschappij en Zijn vrede zal geen einde zijn, en omdat Hij aldus leeft, zullen ook wij leven.

E. Dat God hem tot de hoogste eer en waardigheid had bevorderd, Psalms 21:6

"Groot is zijn eer, ver overtreffende die van alle naburige vorsten in het heil, dat Gij voor hem en door hem hebt gewrocht." De heerlijkheid, waarnaar de eerzucht van iedere Godvruchtige uitgaat, is het heil des Heeren te zien, majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd, als een last, die hij moet dragen, een opdracht, waarvan hij rekenschap zal moeten geven. Jezus Christus "heeft van God de Vader eer en heerlijkheid ontvangen," 2 Peter 1:17, de heerlijkheid, die Hij bij Hem had eer de wereld was, John 17:1-5 En op Hem is de last gelegd van universele regering, en Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

F. Dat God hem de voldoening heeft gegeven van het kanaal van zegen te zijn voor het mensdom, Psalms 21:7. " Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid. Gij hebt hem tot een algemene, eeuwige zegen gemaakt voor de wereld, in wie de geslachten van de aarde zijn gezegend en gezegend zullen wezen, en zo hebt Gij hem uitermate verblijd met de steun, die Gij verleend hebt aan zijn onderneming en aan hemzelf in de volvoering ervan." Zie hoe de geest van de profetie hier trapsgewijze opklimt tot hetgeen bijzonder eigen is aan Christus, want niemand buiten Hem is gezegend tot in eeuwigheid, en nog veel minder een zegen tot in eeuwigheid in de uitnemende, hoge zin van die uitdrukking, en van Hem is gezegd dat God Hem verzadiging van vreugde heeft gegeven met Zijn aangezicht.

Bij het zingen hiervan moeten wij ons verblijden in Zijn blijdschap en juichen in Zijn verhoging.

Verzen 8-14

Psalm 21:8-14

De psalmist, zijn volk geleerd hebbende om met blijdschap en dankzegging terug te zien op hetgeen God voor hem en hen gedaan heeft, leert hen nu om met geloof en hoop en gebed voorwaarts te zien op hetgeen God nog verder voor hen doen zal. De koning is verblijd in God, Psalms 21:2, en daarom zullen wij dankbaar wezen, de koning vertrouwt op God, Psalms 21:8, en daarom zullen wij bemoedigd zijn De blijdschap en het vertrouwen van Christus, onze Koning, is de grond van al onze blijdschap en vertrouwen.

1. Zij vertrouwen op de vastheid en bestendigheid van Davids koninkrijk. Door de goedertierenheid des Allerhoogsten, en niet door zijn eigen verdienste of kracht, zal hij niet wankelen. Zijn staat van voorspoed zal niet verstoord worden, zijn geloof en hoop in God, die de steun is van zijn geest, zullen niet bewogen worden. De goedertierenheid van de Allerhoogste, de Goddelijke goedheid, macht en heerschappij, volstaat om ons geluk te verzekeren, en daarom moet ons vertrouwen in die goedertierenheid volstaan om al onze vrees tot zwijgen te brengen. God, aan Christus rechterhand zijnde in Zijn lijden, Psalms 16:8, en Hij aan Gods rechterhand zijnde in Zijn heerlijkheid, kunnen wij er zeker van wezen, dat Hij niet zal, niet kan, bewogen worden, maar tot in eeuwigheid zal zij n.

2. Zij vertrouwen, dat al de onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van Davids koninkrijk vernietigd zullen worden. De voorspoed, waarmee God tot nu toe Davids wapenen had gezegend, was hun een onderpand van de rust, die God hem geven zal van al zijn vijanden rondom, en een type van de algehele terneerwerping van al de vijanden van Christus, die niet wilden dat Hij over hen koning zou zijn Let op:

a. Hoe zijn vijanden beschreven worden. Het zijn de zodanigen, die hem haten Psalms 21:9 Zij haatten David omdat God hem zich heeft afgezonderd, zij haatten Christus omdat zij het licht haatten, maar beide werden zonder enigerlei rechtmatige oorzaak gehaat, en in beide werd God gehaat, John 15:23, John 15:25.

b. De bedoelingen van zijn vijanden, Psalms 21:12. Zij hebben kwaad tegen U aangelegd, zij hebben een schandelijke daad bedacht, zij gaven voor slechts tegen David te strijden, maar hun vijandschap was tegen God zelf gericht. Zij die het er op toelegden David te onttronen, legden het er eigenlijk op toe om te maken dat JHWH geen God zou zijn. Wat beraadslaagd en bedoeld wordt tegen de Godsdienst, en tegen de werktuigen door God verwekt, om hem te steunen en te bevorderen, is zeer boos en schadelijk, en God beschouwt het als bedacht en bedoeld tegen Hemzelf en zal er als zodanig rekenschap van eisen.

c. Hun teleurstelling, zij hebben bedacht en beraadslaagd wat zij niet ten uitvoer zullen kunnen brengen, zij zullen niets vermogen, Psalms 21:12. Hun boosaardigheid is machteloos, en zij bedenken ijdelheid, Psalms 2:1.

d. Hoe zij ontdekt worden, Psalms 21:9. "Uwe hand zal al uw vijanden vinden, al hebben zij zich ook nog zo kunstig vermomd onder betuigingen van vriendschap, al hebben zij zich ook bij de getrouwe onderdanen van dit koninkrijk gevoegd, zich met hen vermengd, al ontvlieden zij de gerechtigheid en verbergen zij zich in hun geheime schuilplaatsen, zal Uw hand hen toch vinden, waar zij ook zijn. Aan Gods wrekend oog is geen ontkomen, het is niet mogelijk buiten het bereik van Zijn hand te komen. Rotsen en bergen zullen op het laatst geen betere schuilplaats of bedekking wezen dan vijgebladeren het in het eerst geweest zijn.

e. Hun verderf zal een algeheel verderf zijn, Luke 19:27. Zij zullen verslonden en verteerd worden, Psalms 21:10. De hel, het deel van al de vijanden van Christus, is het volkomen verderf beide van lichaam en ziel. Hun kroost zult Gij van de aarde verdelgen en hun nageslacht uit de mensenkinderen Psalms 21:11. De vijanden van Gods koninkrijk in iedere eeuw zullen onder hetzelfde oordeel vallen, het gehele geslacht van hen zal ten slotte uitgeroeid worden, en alle tegenstaande heerschappij en macht en kracht zal teniet gedaan worden. De pijlen van Gods toorn zullen hen in verwarring brengen en doen vlieden, daar zij tegen hun aangezicht zijn gericht, Psalms 21:13. Dat zal het lot wezen van alle vermetele vijanden, die zich tegen God stellen. Het vuur van Gods toorn zal hen verteren, Psalms 21:10, zij zullen niet slechts in de vurige oven geworpen worden, Matthew 13:42, maar Hij zal henzelf tot een vurige oven maken, zij zullen hun eigen pijnigers wezen, de verschrikkingen van hun eigen geweten zullen hun hel zijn. Zij, die Christus hadden kunnen hebben om over hen te heersen en hen te behouden, maar Hem verwierpen en tegen Hem streden, zullen bevinden dat zelfs de herinnering daaraan genoeg zal zijn om hen tot in alle eeuwigheid tot een vurige oven voor henzelf te maken, dat is de worm, die niet sterft.

In dit vertrouwen vragen zij van God, dat Hij nog voor Zijn gezalfde zal verschijnen, Psalms 21:14. Dat Hij voor hem zal handelen in Zijn sterkte door de onmiddellijke werkingen van Zijn macht als Heer van de heirscharen en Vader van de geesten weinig gebruik makende van middelen en werktuigen. En,

a. Hierdoor zal Hij zichzelf verhogen en Zijn eigen naam verheerlijken. "Wij hebben slechts weinig kracht, en zijn niet zo ijverig werkzaam voor U als wij behoorden te zijn, en dat is onze schande. Heere, neem het werk in Uw eigen handen, doe het zonder ons, en het zal U tot eer en heerlijkheid wezen."

b. Hierop zullen zij Hem verhogen: "Zo zullen wij zingen, en zoveel te meer juichend Uwe macht loven." Hoe minder God heeft van onze dienst als er een verlossing gewerkt wordt, hoe meer Hij van onze lof moet hebben als zij zonder ons gewerkt is.

Verzen 8-14

Psalm 21:8-14

De psalmist, zijn volk geleerd hebbende om met blijdschap en dankzegging terug te zien op hetgeen God voor hem en hen gedaan heeft, leert hen nu om met geloof en hoop en gebed voorwaarts te zien op hetgeen God nog verder voor hen doen zal. De koning is verblijd in God, Psalms 21:2, en daarom zullen wij dankbaar wezen, de koning vertrouwt op God, Psalms 21:8, en daarom zullen wij bemoedigd zijn De blijdschap en het vertrouwen van Christus, onze Koning, is de grond van al onze blijdschap en vertrouwen.

1. Zij vertrouwen op de vastheid en bestendigheid van Davids koninkrijk. Door de goedertierenheid des Allerhoogsten, en niet door zijn eigen verdienste of kracht, zal hij niet wankelen. Zijn staat van voorspoed zal niet verstoord worden, zijn geloof en hoop in God, die de steun is van zijn geest, zullen niet bewogen worden. De goedertierenheid van de Allerhoogste, de Goddelijke goedheid, macht en heerschappij, volstaat om ons geluk te verzekeren, en daarom moet ons vertrouwen in die goedertierenheid volstaan om al onze vrees tot zwijgen te brengen. God, aan Christus rechterhand zijnde in Zijn lijden, Psalms 16:8, en Hij aan Gods rechterhand zijnde in Zijn heerlijkheid, kunnen wij er zeker van wezen, dat Hij niet zal, niet kan, bewogen worden, maar tot in eeuwigheid zal zij n.

2. Zij vertrouwen, dat al de onboetvaardige, onverzoenlijke vijanden van Davids koninkrijk vernietigd zullen worden. De voorspoed, waarmee God tot nu toe Davids wapenen had gezegend, was hun een onderpand van de rust, die God hem geven zal van al zijn vijanden rondom, en een type van de algehele terneerwerping van al de vijanden van Christus, die niet wilden dat Hij over hen koning zou zijn Let op:

a. Hoe zijn vijanden beschreven worden. Het zijn de zodanigen, die hem haten Psalms 21:9 Zij haatten David omdat God hem zich heeft afgezonderd, zij haatten Christus omdat zij het licht haatten, maar beide werden zonder enigerlei rechtmatige oorzaak gehaat, en in beide werd God gehaat, John 15:23, John 15:25.

b. De bedoelingen van zijn vijanden, Psalms 21:12. Zij hebben kwaad tegen U aangelegd, zij hebben een schandelijke daad bedacht, zij gaven voor slechts tegen David te strijden, maar hun vijandschap was tegen God zelf gericht. Zij die het er op toelegden David te onttronen, legden het er eigenlijk op toe om te maken dat JHWH geen God zou zijn. Wat beraadslaagd en bedoeld wordt tegen de Godsdienst, en tegen de werktuigen door God verwekt, om hem te steunen en te bevorderen, is zeer boos en schadelijk, en God beschouwt het als bedacht en bedoeld tegen Hemzelf en zal er als zodanig rekenschap van eisen.

c. Hun teleurstelling, zij hebben bedacht en beraadslaagd wat zij niet ten uitvoer zullen kunnen brengen, zij zullen niets vermogen, Psalms 21:12. Hun boosaardigheid is machteloos, en zij bedenken ijdelheid, Psalms 2:1.

d. Hoe zij ontdekt worden, Psalms 21:9. "Uwe hand zal al uw vijanden vinden, al hebben zij zich ook nog zo kunstig vermomd onder betuigingen van vriendschap, al hebben zij zich ook bij de getrouwe onderdanen van dit koninkrijk gevoegd, zich met hen vermengd, al ontvlieden zij de gerechtigheid en verbergen zij zich in hun geheime schuilplaatsen, zal Uw hand hen toch vinden, waar zij ook zijn. Aan Gods wrekend oog is geen ontkomen, het is niet mogelijk buiten het bereik van Zijn hand te komen. Rotsen en bergen zullen op het laatst geen betere schuilplaats of bedekking wezen dan vijgebladeren het in het eerst geweest zijn.

e. Hun verderf zal een algeheel verderf zijn, Luke 19:27. Zij zullen verslonden en verteerd worden, Psalms 21:10. De hel, het deel van al de vijanden van Christus, is het volkomen verderf beide van lichaam en ziel. Hun kroost zult Gij van de aarde verdelgen en hun nageslacht uit de mensenkinderen Psalms 21:11. De vijanden van Gods koninkrijk in iedere eeuw zullen onder hetzelfde oordeel vallen, het gehele geslacht van hen zal ten slotte uitgeroeid worden, en alle tegenstaande heerschappij en macht en kracht zal teniet gedaan worden. De pijlen van Gods toorn zullen hen in verwarring brengen en doen vlieden, daar zij tegen hun aangezicht zijn gericht, Psalms 21:13. Dat zal het lot wezen van alle vermetele vijanden, die zich tegen God stellen. Het vuur van Gods toorn zal hen verteren, Psalms 21:10, zij zullen niet slechts in de vurige oven geworpen worden, Matthew 13:42, maar Hij zal henzelf tot een vurige oven maken, zij zullen hun eigen pijnigers wezen, de verschrikkingen van hun eigen geweten zullen hun hel zijn. Zij, die Christus hadden kunnen hebben om over hen te heersen en hen te behouden, maar Hem verwierpen en tegen Hem streden, zullen bevinden dat zelfs de herinnering daaraan genoeg zal zijn om hen tot in alle eeuwigheid tot een vurige oven voor henzelf te maken, dat is de worm, die niet sterft.

In dit vertrouwen vragen zij van God, dat Hij nog voor Zijn gezalfde zal verschijnen, Psalms 21:14. Dat Hij voor hem zal handelen in Zijn sterkte door de onmiddellijke werkingen van Zijn macht als Heer van de heirscharen en Vader van de geesten weinig gebruik makende van middelen en werktuigen. En,

a. Hierdoor zal Hij zichzelf verhogen en Zijn eigen naam verheerlijken. "Wij hebben slechts weinig kracht, en zijn niet zo ijverig werkzaam voor U als wij behoorden te zijn, en dat is onze schande. Heere, neem het werk in Uw eigen handen, doe het zonder ons, en het zal U tot eer en heerlijkheid wezen."

b. Hierop zullen zij Hem verhogen: "Zo zullen wij zingen, en zoveel te meer juichend Uwe macht loven." Hoe minder God heeft van onze dienst als er een verlossing gewerkt wordt, hoe meer Hij van onze lof moet hebben als zij zonder ons gewerkt is.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-21.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile